zou ik aan de hand van de vliegende Hollander de trapleer beklimmen en naast hem op de muur staan, uitkijkend over tuinen. Daarna zouden de ontzaglijke rieten vleugels zachtjes kraken en bewegen, en ik zou plaats nemen op de rug, op het kostuum. Een beetje bang, maar vlug over. Met die lichtbruine beweging aan twee kanten naast me zou ik hem zachtjes in de hals sturen, naar mijn vroegere kostschool, naar het park waar ik met mijn vader in wandelde, naar de zee, naar het huis van een vergeten vriendin. En langzamer en lager dan met een echt vliegtuig zou ik al die plaatsen werkelijk zien, wind aan alle kanten om me heen waaiend, groene, herkenbare stroken onder me, waarin bewegende wezens van een andere orde: mensen, gewone.
Het zal wel zijn dat de hele natie, verwarmd en omkranst door de familiekring gisteren de ongelofelijke grote wijsvinger een grote boog heeft laten beschrijven tot het nationale gebaar voltooid was, dat is, wanneer die wijsvinger rust tegen de bovenvoorkant van de schedel, boven de wenkbrauwen, onder de eerste haarinplant, maar ik weet zeker dat wat daar stond een vogelman was, een man die, als hij dat wil, zijn boomvleugels aandoet en wegvliegt, over onze geordende, wetende hoofden. Maar wij zien hem niet vliegen, wij niet.
Voor degene die het niet begrijpt: dit stuk slaat op een televisieuitzending van Jan Vrijman, getiteld ‘Andersdenkenden’, waarin hij een aantal mannen recht in de camera liet praten over hun uitvindingen, ideeën, waanbeelden. Gedurende veertig minuten werd de aarde dan ook plat, het perpetuum mobile eindelijk uitgevonden, de afzonderlijke kosmos van het kwaad opgericht. De betreffende omroep zal er goed aan doen dit document te bewaren als een appeltje voor de ongetwijfeld komende dorst.