Djamila Boupacha
[17 februari 1962] Je bent al snel een vervelend iemand als je weer over Algerije begint. Hier ben ik dus, vervelend en monomaan, bezig met anderlands zaken, met het geblinddoekte gelijk aan mijn zijde, het gelijk, dat schaamte verwekt. Het is niet gemakkelijk om vanuit een gelijk te schrijven, omdat het zo makkelijk is dat bewogen te doen. Laten we het erop houden dat ik in deze hoek schrijf om soms de aandacht te kunnen vragen voor dingen die me bezighouden. Het volgende houdt me bezig.
In de nacht van 10 op 11 februari 1960 wordt een jong Algerijns meisje gearresteerd, Djamila Boupacha. Zij is tweeëntwintig jaar, en maagd. Negen mannen treden in werking - laat ik het zo maar noemen - om haar een misdaad te laten bekennen die zij niet gepleegd heeft. De misdaad: terrorisme.
Gedurende enkele dagen wordt zij gemarteld, daarna wordt zij op schandelijke wijze aangerand en onteerd, door de negen mannen. Na drieëndertig dagen te zijn ‘ondervraagd’ bekent Djamila Boupacha. Op 15 maart wordt zij in staat van beschuldiging gesteld. Zij krijgt een advocate, Gisèle Halimi. Tegenover de rechter van instructie verklaart Djamila Boupacha dat zij gemarteld is bij het vooronderzoek. Haar advocate slaagt er in de zaak teruggewezen te krijgen, en dient een klacht in wegens mishandelingen. Gisèle Halimi heeft tijd gewonnen, en dat wat ik voor mijzelf het magnifieke apparaat van Frankrijk noem treedt in werking.
Het magnifieke apparaat: dat wat zo makkelijk als modieus of links of recalcitrant of anti-nationaal wordt afgedaan, maar ook dat wat de naam van Frankrijk tel-