Een middag in Bruay
(1963)–Cees Nooteboom– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 19]
| |
schiedenisboek van een dure uitgever is dat contact met reële politiek opwindend. De Gaulle, l'Express, Khedda, oas, trefwoorden uit een spel dat voornamelijk in Frankrijk gespeeld wordt, waar je in de verte iets mee te maken hebt, maar dan toch liefst in een verte van krantepapier, tot je er plotseling zelf voor staat. Een zwart gerafeld gat in de muur. Een huilende dame. Wat puin op straat. Lege, open ruiten waaruit belachelijke gordijnen zwaaien. Een ambulancewagen. Kleine symbolen van het verschrikkelijke. Driftige, zenuwachtige agenten met machinegeweren, blauwe overvalwagens. Levende politiek, die ergens naar ruikt. Naar uitgebrand huis, vernielde auto's. Dat stinkt. Een paar uur later staat hetzelfde huis op de voorpagina van de France-Soir, omlijst met zwarte kopregels, en voorzien van beschrijvende pijltjes en soms foto's van slachtoffers. In een tijd waarin meer geschiedenisboeken dan ooit geschreven worden is dat een onbevredigende situatie. Wie er eenmaal aan gewend is om te zien hoe oorlogen ontstaan, zich voortslepen, oplossen of worden stukgeslagen, ontwikkelt tegenover een eigentijdse situatie een ongeduld dat niet alleen voortkomt uit intelligente distantie, maar dat ook in niet onbelangrijke mate gevoed wordt door vermoeide werkelijkheidszin en het vermoeid makende idee dat de conflicten juist daarom te lang worden uitgekauwd omdat de bedrijvers hun geschiedenisboeken niet kennen, vooral de laatste uitgaven niet. Wij zijn dusdanig verzadigd van aflopen dat een zich uitrekkende situatie ongeduld verwekt. Conflict a, b en c uit het handboek der Koloniale Geschiedenis, laatste hoofdstuk, waren toch volstrekt analoog? Kom heren, kunt u de oplossing nog niet ruiken? Voor Zuid-Afrika? Dat eindigt in een bloedbad. Voor Angola? De Portugezen gaan er | |
[pagina 20]
| |
toch uit. Voor Algerije? Waanzinnige burgeroorlog. Maar de neus is uitgestorven. Alleen onwetende betweters hebben er één. Het soort mensen dat al jaren zeker weet dat Rood-China tóch in de uno komt. Nieuw-Guinea? Niet lachen. Nergens om lachen trouwens: de irritatie, de kwaadaardige frustratie worden heviger naarmate het voorziene hoofdstuk wéér langer (en bloediger, maar ja) dreigt te worden. Maar het is niet meer de irritatie van de volstrekte, bemoeizieke buitenstaander, zoals zo graag gesuggereerd wordt. Het is de irritatie van de normale intelligentie, of intuïtie, ten opzichte van een angstaanjagend verouderd politiek bedrijf dat soldaatje wil spelen in de tuin van Albert Einstein. Partijen, ministers, werelden, autopeds. Maar waar moet het veranderend denken worden ondergebracht? Toch weer in de politiek? Arme politici zonder partij! Mannen slepen vanaf de Libanon met veertig kilo zware, demonteerbare kruisen naar het Vredespaleis, andere mannen gaan met al hun wijsheid en wetenschap op het trottoir zitten of schrijven brieven aan antieke staatsapparaten, vredesengelen verschijnen wenend in het stadion en getuigen kloppen aan de deuren. Maar hoe moet het veranderende denken in het verouderde lichaam worden geplaatst, of, om maar iets te zeggen: hoe leg je een atoombom neer in, zeg maar, de Tweede Kamer? En er moet misschien wel haast gemaakt worden, want het zal nog wel even duren eer ons lichaam zo ver geëvolueerd is dat het atoomresistent is. Terwijl alles gebeurt, gebeurt er niets. De weinigen schrijven langzamer dan ooit (langzaam, omdat de tijd sneller gaat) de kwade hoofdstukken van het geschiedboek en de velen wachten op de afloop van de voorspelde catastrofes, nu of veel later. Terwijl ik dit allemaal op- | |
[pagina 21]
| |
schrijf zie ik op de voorpagina van mijn buurman op dit caféterras weer andere bommetjes knappen. Hij dwaalt er even met zijn ogen overheen, denkt nou nou of jee jee en nestelt zich behaaglijk in de veel elementairdere moord op pagina drie, geuren en kleuren. Hij heeft genoeg te eten, hij heeft geen tijd. Hij wordt pas later kwaad. Nee, dan de arme, te veel wetende leken! Wat moeten ze doen met hun zwaartekracht? Iets stichten, oprichten? Klagen aan ambassadedeuren? Elke optocht is machteloos, maar een teken. Een Liga van Niet-Meer-Geïnteresseerden? Een Derde Kamer der Staten-Generaal? Een Putsch der Onschuldigen? Stichting tot Aankweking van Begrip voor het Atoomtijdperk bij Provinciale Politici? Of, zoals anderen het willen, een Vereniging tot Stichting van de Chaos, een Algemene Angst- & Paniek-Sociëteit? Op mooie, huiselijke ogenblikken als deze worden er kelen doorgesneden. Er worden plannen gesmeed, mensen gevangen, er wordt op stafkaarten gekeken, maar zelfs het opschrijven van zulke te verwaarlozen ‘linkse’ zinnetjes is al pathetisch. Retorische herhaling heet dat. En toch, elke avond stroomt een nieuw velletje onze huiskamer binnen en we plakken het in de band van ons geheugen naast de bijbehorende beelden uit het telekastje. Is niemand dan bang voor die nieuwe partij: het vreeswekkend onbehagen, de walging, het inerte onbehagen dat, als het zich bedrogen weet, om zal slaan in apocalyptische woede? En niemand die dat onbehagen uit kan spreken zonder geridiculiseerd te worden. En ook: hoe gevaarlijk, dat gejank om leiders. Dat heeft al eerder een halve beschaving gewurgd. Tik tik zegt de klok en rustig zoemen de groten naar hun congressen van Versailles, | |
[pagina 22]
| |
naar hun tuinen van Potsdam, alsof het niet eerder gebeurd is in de geschiedenis dat er een nieuwe tijd aanbrak. En wat voor nieuwe tijd! Niemand had ooit meer om af te breken, en meer om mee af te breken dan wij. Vernietiging, sluitstuk der metabletica, want mensen zijn net als snoepjes: als ze op zijn, zijn er geen meer. |
|