halve gordijnen verborgen hokjes, plegen daar een geheimzinnige handeling en komen terug. Waarom wil ik toch altijd aan gezichten zien wat mensen gestemd hebben? Is dat een ja- of een nee-gezicht? Tussen de kastanjebomen lopen we weer naar huis terug. Ik raap een nat papier op van de grond, een aansporing aan de kiezers van het veertiende arrondissement om ja te stemmen. ‘Het gaat om’, staat er, ‘de nationale bestemming’. Met ijzingwekkende logica wordt er minachtend vastgesteld dat de oppositie haar standpunt tracht te rechtvaardigen met ‘juridische argumenten,’ nou kiezers, jullie weten zelf wel hoe belachelijk dat is. En daarom zult u de 28ste oktober gericht naar de Toekomst vastbesloten, eerlijk antwoorden: ja. En dat hebben ze gedaan. Gericht naar de toekomst zag ik ze op de televisie de stembureaus binnenschuiven. In de Jura, in Bordeaux, in Toulouse, in de mijnstreek, op honderdvijftig kilometer van Zeeland, tegen Spanje aan, in de bergen, gaan zij, overal, hetzelfde bedaarde ceremonieel, kaart laten zien, twee kaarten krijgen, het omfloerste hokje in, geschiedenis maken, er weer uitkomen, met een bergachtig, Spaans, Vlaams of van de grote stad doortrokken gezicht, de beperkte gedachte achtergelaten in een bus, waar ze blijft liggen wachten om bij de andere denkwijzen geteld te worden.
De eerste uitslagen komen nu ook binnen. Uit dorpen, in het oerwoud verborgen, waar acht of negen mensen wonen. De kleine, ongeraffineerde optelsommen (ja zes, nee twee) krijgen een sinistere betekenis. De stemmentellers tillen bedachtzaam hun borstelige hoofden op en neer, op zicht voor gans de Franse natie, er één mee, want een stem is een stem. De andere stem, die achter in het toestel, kabbelt rustig door. Schotelt steeds nieuwe delen en hoeken van Frankrijk aan ons voor. En met ja-