huis met de nietsziende ramen heeft iets gruwelijks, noodlottigs. Het is niet mogelijk er onaangedaan doorheen te lopen. De chauffeurs van de bussen die achter elkaar staan te wachten om er door te mogen liggen zwijgend over hun ontzaglijke sturen. En het schreeuwen gaat door, in een steeds hijgender ritme, oas assassins, oas assassins, oas assassins! Een voorzichtige politie ontwart na een half uur met tedere vingers de dramatische straat, en dat is dat.
Een dag later sta ik bij de Arc de Triomphe. De onbekende soldaat mag weer niet slapen. Het is zes uur, er zit nog veel wit in het licht. De troep soldaten die nadert over een van de grote avenue's heeft witte enkelkappen, witte ceintuurs. Ze marcheren tot onder de grote boog. Recht daartegenover, op een andere hoek staat het verminkte leger opgesteld, oudstrijders. Ook dit is een demonstratie, al weet ik niet wat voor een.
Een dodelijke roffel begint te ruisen, en de verminkten steken het plein over. O, ik zie ze zo goed, met hun verschoten, hoe langer hoe ongeldigere regimentsvlaggen. Alles aan die stoet is zwart. Een rijdt in een wagentje. Sommigen lopen op krukken. Welke slagen, welke oorlogen? Oude slagen, oude oorlogen. Zelfs oorlogen worden kinds, en vergeten. Bepantserd met medailles trekken ze op, een levende, kwade Goya, naar hun Arc. Van triomf! Als ze er staan heerst er een noordse stilte. Er gebeurt helemaal niets. Dan zie ik vrouwen zich naar de soldaten toewenden. Een duif wappert hoog onder de boog. Weer dat afschuwelijke roffelen. De witte enkelkappen pakken hun gouden trompetten, zwaaien er vrolijk een slagje mee in de lucht en blazen. De Arc loopt vol met koper, en dan is het weer stil. Zegt iemand iets? Ik kan het niet horen, het is een volstrekt lege stilte. Ik loop een beetje