| |
VVeerdt 1588
Ontstaan
Tegelijk met het titelvel 1588 is ook vveerdt 1588 als slotvel geconcipieerd. De samenstelling hiervan houdt rekening met de voorhanden oplossingen in Van der Noots voordien gedrukte werken: zoals in slotvel [1] (1580) wordt de laatste pagina voorbehouden voor de afbeelding der obelisk als eeuwigheidssymbool, een plaat die als zodanig reeds gebruikt is in LvB (1580), en daarvoor in CB/Abr (1579). Uiteindelijk is dit element als afsluiting nog ontleend aan Ext (ca. 1573-1576). In slotvel [1] ontbrak elke uitleg van de hiëroglifische voorstelling, wat thans gecorrigeerd wordt: zoals in CB/Abr - hoewel in meer talen - wordt een ontcijfering van de afbeelding verstrekt, die echter, nu weer in tegenstelling tot CB/Abr maar in overeenstemming met de plaatsing in LvB, op de recto zijde van het laatste blad is aangebracht. Evenals in LvB wordt de onmiddellijk voorafgaande bladzijde gevuld met prijzende teksten ter ere van de auteur. Ten slotte is ook rekening
| |
| |
gehouden met de nieuwe vereisten der PW 1588, en dit door inlassing van een drietalige commentaar naast de zestalige verklaring van het inschrift op de obelisk.
| |
Inhoud
- | Lofdicht van Adriaan de Weerdt (2-9)
Verzekering aan hen, die in de PW opgenomen zijn, dat hun lof eeuwig duren zal. |
- | Poëtische briefwisseling tussen Hugues Cabisset en Van der Noot (48-89)
Zie dennetieres 165-208. |
| |
Bronnen
38 |
= |
apologie 122 |
46-90 |
= |
dennetieres 163-208 |
93-95 |
= |
CB/Abr, A1v (OE, [128]) |
97 |
= |
Hypnerotomachie, ā 2v, 5v |
|
Patricius, De institvtione, Parisiis, 1581, 291r |
98-102 |
= |
LvB, 35 |
|
117-119 |
|
35 |
|
vignetten na 125 |
= |
Apod, §61 (OE, [25]) |
|
Hypnerotomachie, 10v, 45v |
| |
Varianten
Tegenover dennetieres 163-208 zijn enkel varianten in de spelling genoteerd.
| |
Verklarende aantekeningen
1 |
A. de VVeerdt: Adriaan de Weerdt (oBrussel ca. 1536 †Keulen(?) ca. 1590)
Hij begint zijn schildersloopbaan als leerling bij Chrétien van den Queborn te Antwerpen. Na zijn leertijd keert hij naar Brussel terug, en onderneemt daarop een reis naar Italië, waar hij sterk onder invloed van Parmigianino (= Girolamo Francesco Mazzola) komt. Door de Nederlandse troebelen wijkt hij in 1566 uit naar Keulen, waar hij talrijke prenten zou gegraveerd hebben. Van zijn schilderijen is geen gesigneerd werk tot ons gekomen. De prenten, gegraveerd naar zijn tekeningen, zijn gekenmerkt door een uitgesproken zin voor allegorie; zij getuigen van zijn ontwikkeling en literaire belangstelling (bevestigd in 32).
Lit.: Aa, XX, 95; BN, V, 903-905 (F. Stappaerts); Thieme-Becker, XXXV, 247.
De Weerdt is ook de tekenaar van het portret van onze dichter, dat door Isaac Duchemin gegraveerd is; zie BN, VI, 231-232 (F. Stappaerts) en de afbeelding in F.W.H. Hollstein, Dutch and flemish etchings engravings and woodcuts ca. 1450-1700, Amsterdam, s.d., VI, 8 (reeds vermeld in de Analytische bibliografie).
In verband met deze plaat rijzen enige moeilijkheden: het portret stelt Van der Noot voor op enigszins gevorderde leeftijd. Wanneer De Weerdt tijdens de vervaardiging van deze afbeelding nog steeds te Keulen woonde, is het moeilijk denkbaar dat hij wist hoe Van der Noot er op dat ogenblik uitzag. De prachtige en zeer precieze tekening wijst op een afbeelding naar het leven. In dit geval zou De Weerdt toen in de Nederlanden vertoefd hebben, wat ook de aanwezigheid zou verklaren van dit lofdicht (2-9) van zijn hand, eerst in de PW 1588 en niet reeds in Van der Noots vroegere produktie in diens eigen Rijnlandse periode. |
3 |
vroom: rechtschapen MNW, IX, 1398 (s.v. Vrome) |
4 |
Propheten: voor hun gelijkstelling met de dichters om de gemeenschappelijke inspiratie, zie apologie 388 |
35 |
Belgiens ou Brabançons: gelijkschakeling sinds apologie 16 |
37 |
monstres: lees monstrez |
38 |
Car...eternelle: vertaling van apologie 122, waar Plinius Secundus Minor, Epistulae, III, 21 geciteerd wordt. |
| |
| |
93-95: |
zie naast de Bronnen ook de Analytische bibliografie |
97 |
Hierogliphicksche letteren: als geheel ontleend aan de Hypnerotomachie, ā2v: ‘lettres Hieroglyphiques’.
Pyramide: i.v.m. Apod, §78 wijst prof. Zaalberg in OE, [246] terecht op het feit dat men piramide en obelisk niet altijd strikt gescheiden hield. Van der Noots constante benaming ‘piramide’ voor zijn raadselobelisk kan te wijten zijn aan de Hypnerotomachie, ā2v: ‘Au mylieu de ce peristyle est assize vne pyramide entaillee de Characteres Egyptiens...’. Even verder (Ibid., 5v) wordt dit bouwwerk afgebeeld en beschreven als een piramide, bekroond met een obelisk.
De afbeelding van de obelisk op deze slotplaat schijnt wel rechtstreeks geïnspireerd te zijn door Patricius, De institvtione, Parisiis, 1585, 291r-v: ‘Antiquissimum victoriae monumentum Obeliscus fuit apud AEgyptios (vt Ammianus Marcellinus scribit) lapis quam maximus specie quadrata consurgens in excelsam altitudinem, instar radij sensim decrescens in angustum verticem, elatúsque à basi, aereísque talis, quatuor quasi pedibus ad angulorum perpendiculum, in eo incisae erant innumerae volucrum ferarúmque formae, hieroglyphicae appellatae velut notae historiam indicantes, non enim adhuc literae inuentae fuerant, quibus mentis humanae sensus facilè exprimerentur, sed singulae animalium figurae, singula verba, singulásve sententias significabant, quibus perpetuae memoriae posteris seculis imperatorum laudes mandarentur’. |
98-102: |
blijkens 99 den Tydt en 101 wachte is de meer recente versie van LvB gevolgd, eerder dan die van CB/Abr. |
98 |
medt staden: rustig, bedaard WNT, XV, 407 (s.v. Met stade, met staden) |
99 |
Vernuft: ook Kil., 719 (s.v. Ver-nuft) vertaalt dit woord o.a. als ‘industria’. |
102 |
eeuwgh: lees eeuwigh |
116 |
lettres Hierogliphiques: zie 97
dessus: sur Huguet, III, 120 (s.v. Dessus) |
118 |
courage: coeur Huguet, II, 596 (s.v. Courage) |
119 |
dara: 3de pers. enk. o. toek. t. Huguet, III, 249 (s.v. Donner) |
121 |
Hierogliphique: reeds in Apod, §78 (OE, [31]) is er sprake van ‘die Hieroglifike/oder Egyptische bůchstaben’. |
123 |
Fursictihkeyt: ‘vorausbedenkende verständigkeit, um-und einsicht...prudentia’ DW, IV, 1, I, 823 (s.v. Fürsichtigkeit); ‘im 15. jahrh. fursichtigkeit’ DW, IV, 1, I, 822
euch: ‘in höflicher anrede vertritt euch, wie ihr, den sg. zweiter person’ DW, III, 1191 (s.v. Euch) |
124 |
zeytligen: ‘der leibliche, zeitliche tod, im gegensatze zum tode der seele, zum ewigen tode’ DW, XI, 1, I, 538 (s.v. Tod) |
125 |
toet: ‘im singul. mit unechtem umlaut toet’ DW, XI, 1, I, 537 (s.v. Tod)
Voor de ontcijfering van de rebus na 125, zie Analytische bibliografie. |
|
|