| |
Aelmoesseniers (1588)
Ontstaan
Drie volledige pagina's van dit vel zijn besteed aan een ‘Satyra’, opgedragen aan de Antwerpse aalmoezeniers voor 1586 en 1587. De laatste bladzijde is in hoofdzaak bestemd voor de mannelijke leden der familie Scholiers. Een verband met de opdracht van het voorgaande stuk wordt gelegd dank zij de betiteling van David Scholiers als ‘oudt Aelmoessenier’ (156). Tot slot is er nog een epigram ter ere van de dichters opgenomen.
| |
Inhoud
- | ‘Satyra’ voor de Antwerpse aalmoezeniers (8-153)
1) | De huidige massa armen is in die toestand verzeild geraakt door eigen schuld, door de rampzalige economische situatie of door de houding van nietswaardige mensen, die het vertikken de armen te steunen (8-41). |
2) | Immers, zowel de eergierigen als de geldzuchtigen en wellustelingen verkwisten het geld enkel aan hun egoïstische genietingen (42-79). |
3) | Zij loven nochtans God met de lippen, maar ondersteunen enkel klaplopers of medeplichtigen, en in geen geval deugdzamen of dichters (80-109). |
4) | Daartegenover wordt het beeld der goeden opgehangen: zij dienen de Heer, ondersteunen de armen en helpen de deugdelijken. Hun loon zal dan ook groot zijn op alle gebied (110-137). |
5) | Rechtstreekse aanspreking tot de aalmoezeniers: Van der Noot draagt hun dit gedicht op, dat immers bedoeld is als ondersteuning van hun werkzaamheid. Hij prijst nog eens extra hun altruïsme en belooft hun poëtische onsterfelijkheid op aarde terwijl zij tegelijkertijd de hemelse gelukzaligheid zullen genieten (138-153). |
|
- | Sonnet voor David Scholiers (158-172)
Zie scholiers 21-35. |
- | Sonnet voor Jan Scholiers en zijn broers (176-189)
Zie scholiers 56-69. |
- | Epigram (191-194)
Lof van de macht der dichters: zij verlenen de onsterfelijkheid naar eigen goeddunken. |
| |
| |
| |
Bronnen
12-15 |
= |
Dirck Volkertsz. Coornhert, Recht Ghebruyck Ende Misbruyck / van tydlycke Have..., Leyden, 1585, 7 (Embl. V, kwatrijn 1-4) |
17-18 |
|
6 (Embl. IIII, tekst 3) |
33 |
|
6 (Embl. IIII, titel) |
44 |
|
22 (Embl. XX, kwatrijn 1-2) |
48-49 |
|
21 (Embl. XIX, kwatrijn 1-4) |
51 |
|
16 (Embl. XIIII, tekst 10) |
|
= |
Ronsard, Hymne de l'Or, 518 (STFM, VIII, 201) |
|
= |
Coornhert, Recht Ghebruyck..., 21 (Embl. XIX, tekst 2) |
58-61 |
|
18(Embl. XVI, kwatrijn 1-4) |
62-65, 93 |
|
16 (Embl. XIIII, tekst 1-4) |
68 |
|
20 (Embl. XVIII, tekst 20-22) |
70-71 |
|
20 (Embl. XVIII, kwatrijn 1-4) |
73 |
|
16 (Embl. XIIII, kwatrijn 4) |
74 |
|
22 (Embl. XX, tekst 2) |
80-82 |
|
19 (Embl. XVII, kwatrijn 1-4) |
87-89 |
|
23 (Embl. XXI, kwatrijn 1-4) |
|
16 (Embl. XIIII, tekst 9) |
91-95 |
= |
Ronsard, Hymne de l'Or, 512-516 (STFM, VIII, 201) |
104-105 |
= |
Het Theatre (Smit-Vermeer, 234, r. 8-10) |
106-107 |
= |
Coornhert, Recht Ghebruyck..., 18 (Embl. XVI, tekst 10-12, 15-18) |
122 |
|
15 (Embl. XIII, kwatrijn 1-2) |
123-125 |
|
25 (Embl. XXIII, kwatrijn 1-2, tekst 1-2) |
126-127 |
|
15 (Embl. XIII, kwatrijn 3-4) |
128-133 |
|
27 (Embl. XXV, kwatrijn 1-4) |
139 |
|
11 (Embl. IX, titel) |
155-172 |
= |
scholiers 18-35 |
|
173-189 |
|
53-69 |
|
195 |
= |
Vergilius, Aeneis, V, 344 |
|
| |
Varianten
Tegenover de vroegere versies in scholiers zijn de volgende varianten genoteerd:
1) | Wijzigingen in de woordenschat: 183, 188. |
2) | Wijzigingen in de zintekens:
a) | nieuwe pauzen aangeduid in 159, 163, 164, 170 (verbetering) |
b) | komma's weggelaten in 165, 167, 176, 177. |
|
| |
Verklarende aantekeningen
2 |
Aelmoesseniers: het aalmoezenierschap was een der meest gevreesde stedelijke ambten in de ogen van de gewone gegadigden, d.i. der grote kooplieden. De reden voor deze geduchtheid blijkt reeds uit de gegevens die Guicciardini, 77a-b verstrekt: ‘Oock kiest hy [= de Antwerpse magistraat] alle jaer twee Aelmoesseniers / om 'tgetal van viere te ververschen / die ghewoonlijck dese officie bedienen / wel ghestaedde ende rijcke borghers van der stadt / de welcke daghelijcx wel neerstichlijck ende ghewillichlijck d'aelmoessen in de kercken ende over al omhalen / besonderlick op hooge feestdaghen: ende al wat hen om Goods wille wort ghegheven...'tselve deylen zy uyt / nae heur ghewoonlijcke ordinantie / ende nae heur conscientie ende goedtduncken / den armen menschen / den Gasthuysen / Goodshuysen / ende anderen plaetsen der stadt / ende doen voorwaer heylighe wercken van barmherticheyt; zy verschieten altoos een goede somme van penninghen van heur eyghen goedt / om in der noodt uyt te reycken...Daer en boven houden ende voeden dese Aelmoesseniers tot eenen seke- |
| |
| |
|
ren ouderdom / ontrent twee oft drie duysent armer menschen kinderen...’. De gevoelens van het slachtoffer dat tot dit ambt geroepen werd, vindt men welsprekend vertolkt bij Brulez, 224. |
4 |
Herman Bal
Hij behoort mogelijk tot de natie van de brouwers. Op 23 dec. 1577 is hij een der toegevoegde leden van de Antwerpse magistraat. Op 28 mei 1578 moet Bal, samen met Cornelis Pruenen (pruenen 2), deelnemen aan een lening. Ook in 1579 moet hij, als kapitaalkrachtig koopman, 100 gulden per maand opbrengen in de lening van 52.000 gulden. Op 22 juni van dat zelfde jaar volgt zijn benoeming tot ‘Policymeester’ voor het toezicht op de in- en verkoop van levensmiddelen. Op 20 jan. 1581 krijgt hij toestemming vrijelijk te gaan waarheen hij wil, na korte tijd hiervoor belemmeringen op dit punt ondervonden te hebben. In 1586 wordt hij aalmoezenier, samen met Jaspar Charles. Bal is begraven in het klooster der dominicanen te Antwerpen.
Lit.: AA, XV, 85, 136, 250, 424; XVII, 405 noot; XVIII, 214; Butkens, II, 511; Grafschriften, V, 180; Jubilé, 58. |
5 |
Iaspar Chaerles (Gedoopt Antwerpen 2 nov. 1553(?) †aldaar 6 juni 1618)
Zoon van Balthasar de Jonge en van Lijnken de Solbreucq. Op 28 aug. 1566 wordt hij ingeschreven als student aan de Leuvense universiteit. In de lening van 1574 moeten Balthasar en Jaspar, als belangrijke kooplieden, gezamenlijk 300 pond Art. per maand opbrengen. Op 1 mrt. 1578 moet Jaspar de rest van de ‘capitale impositie’ binnenhalen en op 29 jan. 1579 zal hij als ‘Wyckmeestere’ de rekening van het ‘hooftgeld’ nazien. Op 24 apr. 1581 staat hij vermeld als kapitein in het regiment Pellicorne, van welke functie hij ontlast wordt op 3 okt. 1584. In 1586 wordt hij aalmoezenier. In 1589 fungeert hij als voogd van de kinderen van Jan Sucquet. In 1618 schenkt hij een schilderij van Rubens, ‘De communie van Sint-Franciscus’, aan het klooster der minderbroeders te Antwerpen. Hij is gehuwd met Marie de Tournon (†17 okt. 1615) en na haar dood met Catherine Sucquet († Antwerpen 20 okt. 1627).
Lit.: AA, I, 395; V, 392; XV, 26, 301; XVII, 406 noot; XVIII, 299; XXII, 228; AA, 2de reeks 2 (1927), 208; AA, 2de reeks 6 (1931), 132; Francis de Decker, ‘La Familie Charles d'Anvers’, in Tablettes du Brabant III (1958), 315; Grafschriften, VI, 186; Peter Heyns, Spieghel der werelt, Antvverpen, 1583, 2*1r; Jubilé 58; Papebrochius, IV, 240; Schillings, 713. |
6 |
Melchior vanden Cruyce
Zoon van François en van Josina de Meyere, broer van Jaspar (j. de smidt 116). Samen met zijn vader behoort Melchior tot de grootste kooplieden van Antwerpen, want op 29 apr. 1574 betalen ‘Franchois vanden Cruyce ende Compaignie’ 5.000 pond Art. in de lening voor de Spaanse soldaten. Ook in 1579 is ‘Françoys vanden Cruyce met synen zone’ een der vijftien firma's die per maand 1.000 gulden moeten opbrengen in de lening van 52.000 gulden. Voor Torrentius verricht Melchior van den Cruyce geldtransacties en bezorgt hij brieven. De Antwerpse bisschop meldt dat Van den Cruyce in 1587 gehuwd is (eigenlijk voor de tweede maal) en dat hij in dat zelfde jaar tot aalmoezenier benoemd is. Hij wordt thesaurier-generaal van de Staten van Brabant, geadeld op 23 apr. 1598 en door de aartshertogen geridderd op 15 mei 1600.
Hij was achtereenvolgens gehuwd met Barbe van den Heetvelde, Anne de Camarena en Isabelle de Meyere.
Lit.: AA, XVII, 398 noot 1; XXII, 226; Nicole Decostre, Henry-Charles van Parys en José Anne de Molina, ‘Les registres du lignage Sweerts. Admissions et résolutions’, in Genealogicum belgicum 5 (1964), 85 noot 124; Grafschriften, VI, 56; Herckenrode, 595, 598; Jubilé, 58; Van den Leene, 9*3v; Torrentius, II, 230, 254; III, 23-24, 127, 204, 526. |
7 |
Ian van der Goes: zie scholier 40 |
9 |
naeckt: zonder middelen van bestaan WNT, IX, 1353 (s.v. Naakt); graag met synonieme woorden verbonden. |
| |
| |
12 |
dry oorsaken: dit en de volgende verzen is ontleend aan Dirck Volkertsz. Coornhert, Recht Ghebruyck Ende Misbruyck / van tydlycke Have..., Leyden, 1585, 7 (Embl. V, inleidend kwatrijn 1-4): ‘Overdaad verarmde den zoone verloren, ❘ Onachtsaamheyd bracht kaf onder t'ghoede koren, ❘ En slapen traagh sloot buyten de maaghden gheck: ❘ Dees drie zyn meest òòrzaeck van alle schuldigh ghebreck’. Dit boekje van Coornhert is in feite een bewerking en vertaling van Bernard Furmerus, De rerum usu et abusu; zie BB, I, 710 en John Landwehr, Emblem books in the Low Countries 1554-1949. A bibliography, Utrecht, (1970), nr. 127. |
13 |
van t'pondt...: die het geld vlug kan doen wegsmelten, die een kapitaal kan reduceren tot enkele schamele penningen.
haest: vlug, in een korte tijd WNT, V, 1480 (s.v. Haast)
grooten: halve stuivers WNT, V, 1085 (s.v. Groot) |
14 |
Onnaxaemheydt: lees Onnachtsaemheydt: achteloosheid WNT, X, 902 (s.v. Onachtzaamheid) |
15 |
luygigheydt: luiheid WNT, VIII, 3231 (s.v. Luiïgheid)
slempt: overdadig drinkt WNT, XIV, 1672 (s.v. Slempen)
dempt: schrokt, smult WNT, III, 2401 (s.v. Dempen): dempen staat tot eten gelijk slempen tot drinken.
sluymdt: het er goed van neemt WNT, XIV, 1937 (s.v. Sluimen) |
17 |
onschuldt: zie Coornhert, a.w., 6 (Embl. IIII onder de titel ‘Onschuldighe armoe’, tekst 3): ‘Onschuldigh hebben veel hun have verloren’. |
23 |
te laten staen: in de steek te laten WNT, XV, 137 (s.v. Laten staan) |
24 |
teulen: het land bewerken WNT, XVI, 1728 (s.v. Teulen) en WNT, XVI, 1729 |
26 |
Rentiren: zij, die een rente of jaarlijkse opbrengst trekken uit vaste goederen MNW, VI, 1289 (s.v. Rentier) |
28 |
stoudt: lees stondt; stondt...stille: kwam tot stilstand WNT, XV, 1712 (s.v. Stilstaan) |
29 |
verghinh: lees verghingh |
32 |
heur: nl. aan de armen |
33 |
d'onschuldighe erme: zie de titel van Embl. IIII bij Coornhert, geciteerd in 17.
helpen: vervoegd ww., ond.: die (32) |
34 |
inden sack: in hun geldzak MNW, VII, 64 (s.v. Sac) |
39 |
op...verblindt: begerig naar (als gevolg van de eigenlijke verblinding) (niet als zodanig in de woordenboeken) |
40 |
De derde: ook ditmaal wijkt Van der Noot niet af van zijn gewone voorstelling (zie roelandts Bronnen): hoogmoed, geldzucht en wellust representeren het kwade. |
41 |
naeckt: nadert (gezegd van verdriet, leed) WNT, IX, 1517 (s.v. Naken)
som: soms MNW, VII, 1517 (s.v. Som)
eeuwighlijck: gedacht in tegenstelling tot hier, dat dan betekent: in dit leven, op deze wereld WNT, VI, 733 (s.v. Hier) |
43 |
Sulken: zulk aanzienlijk MNW, VII, 2413 (s.v. Sulc); samentrekking van Sulk een.
hoe dat gaet: tegen welke prijs ook WNT, VI, 782 (s.v. Hoe) |
44 |
peerden: zie Coornhert, a.w., 22 (Embl. XX onder de titel ‘Heerlyck leven’, inleidend kwatrijn 1-2): ‘De heerlycke doet kòst, veel meer an hond, valck òf paerd ❘ Dan aenden beelden Gòds, die lidtmaten Christi waerd’. |
46 |
kost: spijs, eten WNT, VII, 5773 (s.v. Kost) |
47 |
om...: te lang om te beschrijven |
48 |
Doende...: bep. bij ander tuyghs (47)
hem: aan de eerzuchtige (42)
om...: door hem prachtig uit te dossen |
48-49: |
zie Coornhert, a.w., 21 (Embl. XIX onder de titel ‘Cierlyck leven’, inleidend kwatrijn 1-4): ‘Elck pronckt met zyn gebreck wie leent niet tkòstelijck kleed ❘ Van schaap, wolf, òf |
| |
| |
|
wurm? droeght die niet eerst? maar clck weet ❘ Hem selfs niet eerwaardigh; t'kleed moet eerlyck doen schynen ❘ Dees diere en zòtte pracht blòòt Christum in den zynen’. |
50 |
sijn: nog steeds van de eerzuchtige (42) |
51 |
Godts erme: zie Coornhert, a.w., 16 (Embl. XIIII, tekst 10): ‘Want haar zòtte weelde verhonghert Gòòds armen /’; ook Ronsard spreekt over ‘les pouvres de Dieu’ (STFM, VIII, 201). naeckt: zie 9 en Coornhert, a.w., 21 (Embl. XIX, tekst 2), geciteerd in 44. |
56 |
kael: zie 37; Van der Noot bedoelt: men vindt de gierigaard in een armzalige, povere toestand te midden van zijn rijkdommen. |
58-61: |
zie Coornhert, a.w., 18 (Embl. XVI onder de titel ‘Werld wyze’, inleidend kwatrijn 1-4): ‘O dòòd hoe bitter u dencken met smerte // quelt, ❘ Den rycken die op t'ghoud zyn tròòst en herte // stelt, ❘ Eer hy vande ròde aard kryght t'verhoopte misbruyck, ❘ Zwelght hem de zwarte aard diep in haar helsche buyck’. |
59 |
schyuen: geldstukken WNT, XIV, 605 (s.v. Schijf) |
60 |
eerde: omdat het geld beschouwd wordt als ‘slijk der aarde’ WNT, XIV, 1729, 1730 (s.v. Slijk) |
62-65: |
zie Coornhert, a.w., 16 (Embl. XIIII, tekst 1-4): ‘Zò wie boven nòdruft / ghewin òf renthen heeft / ❘ En boven t'behoeven de inkoomsten uyt gheeft ❘ Aan kòcks / an roffiaans / an hoeren / en an boeven ❘ Misbruyckt zyn ryckdom / t'ghebreck zal hem bedroeven’. |
66 |
makelerssen: koppelaarsters WNT, IX, 110 (s.v. Makelersse)
schalck: geslepen WNT, XIV, 230 (s.v. Schalk) |
67 |
weerden: herbergiers MNW, IX, 2312 (s.v. Wert)
slim: oneerlijk WNT, XIV, 1774 (s.v. Slim)
hem: aan de wellustighe (62)
doen onderstant: nl. bij het bejagen van zijn prooien. |
68 |
meesters: heelmeesters WNT, IX, 423 (s.v. Meester); zie Coornhert, a.w., 20 (Embl. XVIII, tekst 20-22): ‘Dan quelt onlust / walghing met zieckten ellendelick / ❘ En dan moet de Doctoor der lecker verladen rompen / ❘ Met dure juleppen den overvloed uytpompen’.
chryghdt: lees kryghdt |
70-71: |
zie Coornhert, a.w., 20 (Embl. XVIII, inleidend kwatrijn 1-4): ‘Die den armen onthoudt, zyn buyck gheeft zyn overvloed, ❘ Komt hier in kranckheden, hier na inder hellen gloed. ❘ Nòyt was hy anderen mild diet voor hem zelfs te veel // is ❘ Hy doet Christum vasten, diens Gòd lust vande keel // is’. |
72 |
quelen: lijden WNT, VIII, 751 (s.v. Kwelen) |
73 |
Die...: zie Coornhert, a.w., 16 (Embl. XIIII, inleidend kwatrijn 4): ‘Die uyt hun overvloed der armen nòdruft stelen’. |
74 |
knechten: zie Coornhert, a.w., 22 (Embl. XX, tekst 2): ‘En zyn slaven veracht van haar hòmoed begheerlyck’. |
78 |
van heur: door hen, nl. dees dry (72) |
79 |
Maer...: Maar God verdoemt de lof van zulke zondaars en hun wijsheid. |
80-82: |
zie Coornhert, a.w., 19 (Embl. XVII onder de titel ‘Onbehoorlyck wtgheef en bewaren’, inleidend kwatrijn 1-4): ‘Elx wòòrden zyn Christelick, elx daad met Christo spòt, ❘ De tong betrout Gòde, t'hert zeyt daer en is gheen Gòd. ❘ In hòògh teeren, en veel opleggen, swerelds prijs // leyd; ❘ Maar Gòdes wysheyd vervloeckt deze dwaze werlds wysheyd’. |
80 |
som: zie 41 |
81 |
altemedt: somtijds WNT, II, 294 (s.v. Altemet) |
83 |
dick: dikwijls WNT, III, 2618 (s.v. Dik) |
84 |
medt den monde: een uitdrukking, ontleend aan Matth. 15:8 |
86 |
die heeren: nl. de drie machten, opgesomd in 85 |
87-89: |
zie Coornhert, a.w., 23 (Embl. XXI onder de titel ‘Onbehòòrlyck bewaren’, inleidend kwatrijn 1-4): ‘Lust tòt weeldigh leven, doet onrecht bewaren. ❘ In rycke schuren, niet in Gòds arme dienaren; ❘ Men sluyt kist, hert en òòr voor t'gheroep der armen, ❘ Zal Gòd zulcke |
| |
| |
|
dieven int òòrdeel òòck ontfarmen’; tevens kan hier ook gelden Coornhert, a.w., 16 (Embl. XIIII, tekst 9): ‘Dees onbarmhertighe zal Gòd niet ontfarmen /’. |
89 |
bocken: ook vermeld bij Coornhert (zie 133). Door de keuze van dit woord is reeds hun lot bij het Laatste Oordeel vastgelegd; zie Matth. 25:33.
sulken bocken: dat. bij ontfermen WNT, X, 1842 (s.v. Ontfermen) |
90 |
Sy...som: Sommigen van hen WNT, XIV, 2505 (s.v. Zij som)
altemedt: zie 81 |
91 |
Den filen: Aan de schurken WNT, III, 4440 (s.v. Fielt, fiel) |
92 |
spreken...: naar de mond spreken, vleien WNT, III, 1549 (s.v. Met den broode spreken) |
93 |
Den ruffianen: Aan de bordeelhouders WNT, XIII, 1581 (s.v. Ruffiaan); naast Ronsard (zie Bronnen) heeft hier ook een passage van Coornhert zijn invloed laten gelden; men zie het citaat bij 62-65.
slim: zie 67
coppelerssen: koppelaarsters WNT, VII, 5550 (s.v. Koppelaarster, koppelersse) |
94 |
tuyschers: bedriegers MNW, VIII, 792 (s.v. Tuusscher)
leegh: die niet werken (in verbinding met ‘lui’) WNT, VIII, 1246 (s.v. Leeg) en WNT, VIII, 1215 (s.v. Ledig) |
95 |
droncken ghulsighaerdts: zuiplappen WNT, V, 1272 (s.v. Gulzigaard) |
97 |
diefte: diefstal WNT, III, 2525 (s.v. Diefte) |
98 |
dubbel vel: dubbele hoer WNT, XVIII, 1437 (s.v. Een dubbel vel) |
99 |
benaudt: benard WNT, II, 1781 (s.v. Benauwd) |
100 |
sy: evenals in 90 slaat dit nog steeds op dees dry (72) |
101 |
leden: de christenen als leden van Christus' lichaam WNT, VIII, 2015 (s.v. Lid) |
103 |
Gotds: lees Godts |
106-107: |
zie Coornhert, a.w., 18 (Embl. XV1, tekst 10-12, 15-18): ‘Nòchtans noemt Gòd hem dwaas / want hy bout opt zand onvast / ❘ Hy bemindt tyds wellust boven den eeuwighen Gòd / ❘ Ghaart schatten op aardryck voor den schalcken dief òf mot / ❘...Ist gheen zòt? die zòttelyck der zòtten waanghoed verkiest? ❘ Daar door hy t'ewighe en ware ghoed verliest. ❘ Ist gheen zòt? die t'snòde lyf boven d'edel ziele pryst. ❘ Ist gheen zòt? die zyn gheld boven zyn Gòd eer bewyst:’. |
107 |
verkeerdt: van het rechte pad afgedwaald MNW, VIII, 1884 (s.v. Verkeert) |
109 |
voordtstel: voornemen, opzet MNW, IX, 1108 (s.v. Vorestelle) |
112 |
De Godts Eersukende: Zij, die Gods eer nastreven; een der zeer weinige graecismen naar het model van Ronsard. |
113 |
des Geests wellust: de zaligheid van de geest (in tegenstelling tot het zinnelijk lichaam) WNT, IV, 706 (s.v. Geest) en MNW, IX, 2126 (s.v. Wellust) |
119 |
verkies: begeerte MNW, VIII, 1898 (s.v. Verkies) |
122 |
Want...: zie Coornhert, a.w., 15 (Embl. XIII onder de titel ‘Wat Ryckdom is’, inleidend kwatrijn 1-2): ‘Die is (zò t'spreeckwòòrd leert) de ryckste die hier leeft ❘ Die ghenoegh hebbende ghenoeght met dat hy heeft’.
ghepaydt: tevreden WNT, XII, 11 (s.v. Gepaaid) |
123-125: |
zie Coornhert, a.w., 25 (Embl. XXIII onder de titel ‘Recht ghebruyck der Ryckdommen’, inleidend kwatrijn 1-2, tekst 1-2): ‘De Christen bouwende op zyn vaders wòòrden vast, ❘ Leeft sober, gheeft weeldigh, vast dick uyt liefd voor een ghast. ❘...De Christen teert spaarlyck / deylt mild / bewaart voorzichtigh ❘ Voor arm / voor hem / voor kind / en is elck nut en stichtigh’. |
123 |
kost: voeding WNT, VII, 5770 (s.v. Kost) |
124 |
rijck en verwaendt: gelukkig, zalig. In de huidige context kan verwaendt geen pejoratieve betekenis hebben; de voorgestelde verklaring is gebaseerd op MNW, IX, 265 (s.v. Verwaent), dat verwijst naar Kil., waar ‘rijck ende ver-waendt’ vertaald wordt als ‘dives et gloriosus, beatus’. |
| |
| |
125 |
weeldigh: overdadig MNW, IX, 2026 (s.v. Weeldich)
medt: dit voorzetsel vormt één bep. met Godts leden Godts leden: zie 101 |
126-127: |
zie Coornhert, a.w., 15 (Embl. XIII, inleidend kwatrijn 3-4): ‘Dit ghenoegh is Christus, die hem heeft, is waarlyck ryck ❘ Dees perl vind elck diet al om Christum veracht als slyck’. |
127 |
wordt: gewordt, valt ten deel MNW, IX, 2173 (s.v. Worden) |
128-133: |
zie Coornhert, a.w., 27 (Embl. XXV onder de titel ‘Oòrdeel’, inleidend kwatrijn 1-4): ‘Arm, nòdruftigh, ryck, bruyckt u wel ghelyckelyck, ❘ Lydt duldigh, wint naarstigh, spaart matigh, deylt ryckelyck: ❘ Zò blyfdy als schaapkens int òòrdeel by d'herder ghoed, ❘ Daar af alle bocken scheyden ter helscher gloed’. |
128 |
rechtelyck: met recht WNT, XII, 3de stuk, 566 (s.v. Rechtelijk)
by maten: juist zoveel als nodig is WNT, IX, 58 (s.v. Bij mate) |
129 |
medt bescheedt: met kennis van zaken WNT, II, 1955 (s.v. Met bescheid) |
132 |
Schapen: beeldspraak voor hen, die de hemelse zaligheid zullen deelachtig zijn, op basis van Matth. 25:31-46; zie ook 89. |
133 |
Soo: Terwijl MNW, VII, 1446 (s.v. So)
de Bocken: zie 89
vourseydt: lees voorseydt |
137 |
Lethes: zie apologie 138 |
138 |
ghy Heeren: Van der Noot richt zich tot de aalmoezeniers |
139 |
recht erme: zie Coornhert, a.w., 11 (Embl. IX, titel zelf: ‘Rechte Armen’).
recht: versterkend bijw. |
141 |
vrome: flinke MNW, IX, 1397 (s.v. Vrome) |
143 |
te bat: zoveel te beter WNT, II, 1067 (s.v. Bat) |
145 |
bewysen: doen blijken WNT, II, 2418 (s.v. Bewijzen) |
147 |
dick: zie 83 |
151 |
Vry: zeker MNW, IX, 1316 (s.v. Vri)
vranck: veilig MNW, IX, 1241 (s.v. Vranc) |
154 |
Michael Hetsroy: zie titelvel 1592-1593 |
180 |
Sholiers: lees Scholiers |
182 |
alleynsknes: lees alleynskens |
191 |
Phebums Pristers: de dichters zijn immers geconsacreerd; zie wonsel 76 e.v. |
193 |
alsulker: gen. mv., verwijst naar Alsulcker Mannen (192) |
194 |
lie: verkorting van de oudere vorm ‘liede’ WNT, VIII, 2041 (s.v. Lieden) |
195 |
Gratior...: als afsluiting van een bladzijde is dit vers in de vroege vellen van de tweede reeks wel geliefd (zie ook amodeo 126, daems 275) |
|
|