| |
Grammey (1588)
Ontstaan
In de reeks PW 1588 is dit vel als laatste gedrukt. Het bevat enkele elegieën en een sonnet, waaruit blijkt dat de opstapeling der epigrammen in roy een alleenstaand experiment geweest is. Naast dit teruggrijpen naar huldeblijken van traditionele lengte, als gebruikelijk in 1580-1585, komt toch ook een element voor dat wijst naar het sinds gallo definitieve type der latere PW: waar in amodeo voor het eerst een anderstalige commentaar is opgenomen, wordt hier, eveneens voor het eerst, een Nederlandse toelichting verstrekt. Typisch voor dit overgangsstadium is de zwevende plaats van deze commentaar: op p. 1 staat hij over de ganse breedte van de zetspiegel; op p. 4 is hij in de marge ondergebracht.
Het publiek dat Van der Noot hier toespreekt, is vrij homogeen: Cornelis Grammay, een oude kennis (grammay 2), wordt thans tegelijk met zijn medewerkers gehuldigd. Daartussen rest er nog plaats voor enkele vertegenwoordigers van de maatschappelijke (103) en intellectuele (153) Antwerpse elite.
| |
Inhoud
- | Elegie voor Cornelis Grammay (10-101)
1) | Van der Noot wenste wel een langdurige winterslaap te kunnen houden zoals de hazelmuis, dan zou hem het aanschouwen zowel van de individuele gebreken der mensen als van de nood der Nederlanden bespaard gebleven zijn (10-37). |
2) | Tegen deze voormelde onheilen heeft God de dichter gesterkt met ‘Gheduldt / en goey Philosophye’ (42). Dit was wel nodig, want de Heer heeft zijn dienaar beproefd met veel verdriet en leed opdat Van der Noot zijn lezers met des te meer nadruk naar de deugd zou verwijzen (38-69). |
3) | Bij gebrek aan weldoeners loopt Van der Noots werk echter de kans ongepubliceerd te blijven; de meerderheid der welstellenden bekommert zich immers uitsluitend om het geld. Een loffelijke uitzondering heeft Van der Noot echter ontmoet in de persoon van Grammay, die niet enkel beschikt over hoogstaande morele kwaliteiten maar ook over grote rijkdommen, die hij doelmatig aanwendt om de dichters te steunen. Daarvoor zal hij aan de vergetelheid ontrukt worden (70-101). |
|
- | Elegie voor Filips van Lire, Pauwels Vermeulen en Christiaan Claessens (105-152)
De deugdzamen weten dat de verzen onsterfelijkheid schenken. Dit is te danken aan de hemelse oorsprong der poëzie, die door God zelf wordt ingestort. Alle aardse genietingen sterven af en hun genieters wacht de eeuwige vergetelheid omdat zij geen dichters gesteund hebben. Wie
|
| |
| |
| echter, zoals de drie voormelde heren, de zeldzame poëten bedenkt, mag hopen op dichterlijke onsterfelijkheid. |
- | Sonnet voor Jan Gevaerdts (156-169)
Wanneer de beschrijvers der vaderlandse historie lof verdienen, dan zeker Gevaerdts, uit wiens werk ‘Eere Nut en vreughdt’ (163) voortvloeit. Mochten de schrijvers toch meer naar waarde beloond worden! |
- | Verzen voor Jan de Poorter ‘en sijn medt Broeders’ (189-216)
Na een korte uiteenzetting over de eeuwige waarde der poëzie in schril contrast met de vergankelijkheid der aardse bouwsels, wordt de voltallige administratie van de wijnaccijns, die onder Cornelis Grammay ressorteert, met name gehuldigd. |
| |
Bronnen
13-29 |
= |
Ronsard, Elegie a Monsieur de Foyx, |
17-30 |
(STFM, XIII, 151-152) |
30-32 |
|
60-63 |
|
153 |
34-35 |
|
69-72 |
|
153-154 |
38-39 |
|
Continvation des amovrs. Sonnet LIII, 10-11 |
(STFM, VII, 170) |
42 |
= |
Apod, §7 (OE, [10]) |
|
72-73 |
= |
Ronsard, Elegie a Monsieur de Foyx, |
169-172 |
(STFM, XIII, 158) |
84 |
|
147-148 |
|
157 |
85-87 |
|
153-157 |
|
121-124 |
= |
Apod, §19 (OE, [14]) |
|
137-138 |
= |
Magny, A Nicolas Compain, 118-119 (Olivier de Magny, Les odes [ed. Prosper Blanchemain], Lyon, 1876, 119) |
|
Ronsard, La harangue que fit...le duc de Guise, 183-184 |
(STFM, V, 212) |
194-198 |
= |
Propertius, Elegiae, III, ii, 19-26 |
|
| |
Verklarende aantekeningen
2 |
Cornelis Grammey: zie grammay 2 |
3 |
Olympia: haar naam zou beter als eerste woord van de volgende regel gezet zijn: hij is hier enkel de aanduiding dat zij aan het woord is. |
5 |
Poësis: in titelvel 1589-1590 63 wordt hij vermeld onder de optredende personages in de begeleidende teksten bij de PW. Zijn belangrijke rol, het voorlezen der gedichten, wordt nog gememoreerd in titelvel 1593-1594 244. |
6 |
Eerweerdgihste: lees Eerweerdighste
d ouerleesen: het hardop voorlezen WNT, XI, 1853 (s.v. Overlezen); dit reciteren wordt nadien bevestigd in farneze 275-277.
in die tyden...: het stuk wordt dus ten vroegste drie jaar na dato gedrukt. |
7 |
de opruringhe: de beroering, het oproer WNT, XI, 1132, 1133 (s.v. Oproering); beschouwd als collectief, zodat maecten in mv. staat.
den haen maecten: de wet stelde WNT, V, 1384 (s.v. Den haan maken); bedoeld is natuurlijk het opstandig bewind te Antwerpen tot 1585. |
13 |
wenschen: hangt af van moecht (10)
Glires: een term, ontleend aan Ronsard. ‘Glis’ is de Latijnse benaming voor de hazelmuis; zie Laumonier in STFM, XIII, 151 noot 1. Door Marcassus (Ronsard, Les Oevvres, 1623, 727) beschreven als ‘...des petits animaux cendrez, semblables presques aux sourix, qu'on croit dormir six mois de l'annee’. |
16 |
Vader-landen: mv. zoals de Nederlanden |
22 |
die quaet is...: die bezwaarlijk kan verzadigd worden WNT, VIII, 639 (s.v. Kwaad) en MNW, VIII, 2310 (s.v. Versaden) |
25 |
Ten weer-syden: Aan beide zijden MNW, IX, 1966 (s.v. Wederside); betekenis: erger dan gewoonlijk; immers, een gewone (ook morele) kreupele hinkt slechts aan één been. |
| |
| |
26 |
draeyen: een afwijkende uitleg geven aan WNT, III, 3196 (s.v. Draaien) |
28 |
als een peerdt...: rechtstreeks ontleend aan Ronsard, maar niet onmogelijk heeft ook de herinnering aan Alciati, 235 nagewerkt: als illustratie bij Emblema LV, ‘Temeritas’, fungeert een wagen, getrokken door een paard zonder breidel. |
38 |
na mijn ghenughen: overeenkomstig mijn verlangen WNT, IX, 1382 (s.v. Naar, na) en WNT, IV, 1562 (s.v. Genoegen); hier: volgens mijn zeer menselijke verwachting. |
39 |
om beters wil: tot loutering van de uitverkorenen. |
43 |
als de vrye: voortreffelijk; als + bep. lidw. + gesubst. adj. = bijw.; zie F.A. Stoett, Middelnederlandsche Spraakkunst. Syntaxis, 's-Gravenhage, 1923, 76, §116. |
44 |
d'weer: de weersgesteldheid MNW, IX, 1897 (s.v. Weder, weer)
na den Tydt: men denke aan Van der Noots devies. |
45 |
staken: vastzetten WNT, XV, 489 (s.v. Staken) |
46 |
saen: spoedig MNW, VII, 41 (s.v. Saen) |
47 |
ghenaect: nadert WNT, IV, 1496 (s.v. Genaken)
smertigh: smartelijk WNT, XIV, 2074 (s.v. Smartig) |
50 |
aensien: inf. afhangend van can gheuen (49): God kan ons ook verlenen alle leed stoicijns te beschouwen. |
53 |
onsliden: in dgl. samenstelling is -lieden oorspronkelijk een subst. als bijstelling bij het vnw., en nadien tot één vnw. versmolten WNT, VIII, 2045 (s.v. -lieden) |
54 |
der werelt wyse rasen: het razen van de wijzen naar de wereld MNW, IX, 2233 (s.v. Weteltwijs) |
55 |
vyse vasen: bagatellen MNW, IX, 551 (s.v. Visevase) |
57 |
meese: de mees wordt voorgesteld als een voorbeeld van speelsheid, dat licht te verschalken is WNT, IX, 415 (s.v. Mees). Dezelfde uitdrukking als hier vermeld is, komt ook voor in hofmans 26-27. |
58 |
ruet: onkruid (waar de valstrik gespannen staat) WNT, XIII, 1779 (s.v. Ruit) |
59 |
sorghvuldigheydt: bekommerdheid MNW, VII, 1584 (s.v. Sorchvoudicheit) |
60 |
ghenuchten: men denke een haakje na dit woord, corresponderend met (sijn. |
62 |
Dan: correspondeert met niet min (60)
doot: in contrast met noch leuende (61)
Radamantes rijken: de onderwereld, waar Rhadamanthus, zoon van Zeus en Europa, als rechter fungeert. |
63 |
daer...: waarheen velen gaan WNT, III, 2196 (s.v. Daarheen) en WNT, XVI, 42 (s.v. Strijken) |
66 |
vromen: zieleheil MNW, IX, 1402 (s.v. Vrome) |
67 |
wegh: zie de verwijzing in roy 167 |
69 |
versoecken: proeven MNW, VIII, 2496 (s.v. Versoeken) |
71 |
leyder: helaas WNT, VIII, 1488 (s.v. Leider)
ghehenghen: vergunnen WNT, IV, 856 (s.v. Iets willen gehengen) |
73 |
denr: lees deur |
80 |
tot verhoogen: tot toeneming van uw aanzien MNW, VIII, 1842 (s.v. Verhogen) |
85 |
peerlen: een beeldspraak op basis van Matth. 13:44-46 |
86 |
als goedt graen: gaat eveneens terug op een bijbelse bron, nl. Matth. 13:8
bequaemheydt: hier: de vruchtbaarheid |
90 |
bystant doedt: nl. aan de vijanden der ondeugden. |
91 |
bekeeren: besteden WNT, II, 1564 (s.v. Bekeeren) |
93 |
dick: dikwijls WNT, III, 2618 (s.v. Dik)
naect: nadert (gezegd van leed) WNT, IX, 1516 (s.v. Naken) |
94 |
ghedachtenis der eeren: een eervol blijvend aandenken WNT, IV, 573 (s.v. Gedachtenis) |
95 |
heur: aan zulke verkwisters (91-92) |
| |
| |
|
disch: gedekte tafel WNT, III, 2647 (s.v. Disch); bedoeld is: uitgenodigd door heur. vremdts: wonderlijks MNW, IX, 1291 (s.v. Vremt)
pleghe: lees pleghen
praten: verhalen WNT, XII, 3908 (s.v. Praten) |
96 |
tafel vrinden: klaplopers WNT, XVI, 757 (s.v. Tafelvriend)
schalck: vals WNT, XIV, 230 (s.v. Schalk)
Moyaerdts: pronkers WNT, IX, 1098 (s.v. Mooiaard)
hupsche: sierlijke WNT, VI, 1320 (s.v. Hupsch)
kuythanen: drinkebroers WNT, V, 1396 (s.v. Kuithaan) |
97 |
vremdts ghesnor: vreemd gespuis MNW, IX, 1288 (s.v. Vremt) en WNT, IV, 1769 (s.v. Gesnor)
quamen ter banen: zich vertoonden, zich kwamen aanbieden (nl. bij zulke maaltijd) WNT, II, 810 (s.v. Op de baan komen) |
98 |
Vercruypen: Kruipen weg MNW, VIII, 1955 (s.v. Vercrupen); ond. van dit ww.: die (95), tafel vrinden (96) e.v.
sy: heur (95), nl. de verkwisters, aan wier dis dit volkje uitgenodigd was. |
99 |
laten: zelfde ond. als Vercruypen (98)
heur: nl. sy (98)
Letes: van de Lethe, de rivier in de onderwereld die de vergetelheid schenkt; Van der Noot bedoelt: de gestorven weldoeners worden door deze profiteurs even snel als grondig vergeten. |
100 |
haest: vlug WNT, V, 1480 (s.v. Haast) |
103 |
Philips Van Lire
Heer van Immerzeel, Wommelgem, Itegem enz. Zoon van Jan en van Marie de Lannoy. Hij huwt Marie van den Daele, vrouwe van Wildere, dochter van Engelbert en van Marie Ruffault. Filips van Lire overlijdt na 1610.
Lit.: Herckenrode, 1212; Ryckman-de Jonghe, I, 111.
Pauvvels Vermeulen (†Antwerpen 4 mei 1620)
Hij is boekhouder van de wijnaccijns. In 1619 verkoopt hij een gebouwencomplex aan een Antwerpse kloosterorde.
Lit.: Grafschriften, II, 258; IV, cxxxi.
Christiaen Claessens: niet aangetroffen in de geraadpleegde literatuur. |
107 |
Jaques Gramey
Onder de kinderen van Cornelis Grammay telt men geen zoon met deze naam (zie grammay 17). Van der Noot bedoelt waarschijnlijk een der twee volgende leden van het geslacht:
1) Ofwel een broer van Cornelis, op 20 aug. 1569 ingeschreven als student aan de Leuvense universiteit, naderhand lid van de Grote Raad van Friesland; zie AA, 2de reeks 3 (1928), 87; Schillings, 752.
2) Ofwel een neef van Cornelis, zoon van Thomas. Deze Jacques is overleden tussen 1588 en 1591: zie BB, III, 271.
Wie het ook zij, vast staat dat zijn naam nergens elders in de PW voorkomt.
Wanneer Van der Noot dan toch uitdrukkelijk betuigt dat hij 's mans lof gezongen heeft, dan moet dit stuk in handschrift gebleven zijn. |
109 |
schire: snel WNT, XIV, 562 (s.v. Schier) |
112 |
Classen: lees Claessen |
113 |
vrome: rechtschapen MNW, IX, 1398 (s.v. Vrome) |
116 |
haest: in een korte tijd WNT, V, 1480 (s.v. Haast) |
117 |
heur: nl. aan die (114 en 116) |
123 |
van Godt: voor de wegen der inspiratie, zie matthias 95 e.v., chefs 140 e.v.
Propheten: zie voor deze identificatie apologie 388 |
125 |
Deughdt: zie 21; voor de uitdrukking Deughdt medt Vreughdt, zie titelvel 1593-1594 37 |
| |
| |
129 |
Weereldts pracht...: de drie aangeklaagde ondeugden vormen de trias, die reeds sinds roelandts wordt aangevallen. |
131 |
on-rusten: gejaagdheid WNT, X, 1776 (s.v. Onrust); bep. bij Verquistende (130). |
132 |
deur-vlighen: wegvliegen WNT, III, 3093 (s.v. Doorvliegen) |
134 |
vallen af: zie 95 e.v.
voortstellen: voornemens MNW, IX, 1208 (s.v. Vortstellen) en MNW, IX, 1108 (s.v. Vorestellen)
fier: van hoogmoed getuigend WNT, III, 4443 (s.v. Fier) |
137 |
in een graf: in één, in hetzelfde graf. Van der Noots woordenschat sluit nauwer aan bij Olivier de Magny, A Nicolas Compain, 118-119: ‘Et que souz vne mesme tombe ❘ Ton nom & ton renom ne tumbe’, dan bij Ronsard, La harangue..., 183-184: ‘...et la cruelle Parque ❘ Passe son nom & lui dans une méme barque’. |
138 |
in Lethes vloedt: zie 99; hier bedoelt Van der Noot eigenlijk: prijsgegeven aan de vergetelheid, zonder herinnering bij het nageslacht. |
139 |
Van...: bep. bij lichaem en naem (138)
Gheldtghirigher: bij deze gen. mv. na der staat Van eigenlijk overbodig. |
141 |
Phoebus lampe: de zon WNT, VIII, 962 (s.v. Lamp) |
143 |
vijnen: vinden Cornelissen-Vervliet, 1375 (s.v. Vijnen) |
144 |
weynigh: overeenkomstig apologie 329 e.v.
eeen: lees een |
150 |
Den anderen: Het andere loon, nl. dat in het hiernamaals
desen: nl. den hooghsten loon...op der eerden (149) |
153 |
Jan Geuaerdts (oTurnhout 1553 †Antwerpen Prid. Kal. Maii 1613)
Hij behoort tot een aanzienlijk Brabants geleerdengeslacht. Zijn vader, Jan Gevaerdts (†11 apr. 1589), heer van Wilre en Bierbeek, is hoogleraar in de rechten te Leuven. Zijn moeder is Esther Tacquet (†Antwerpen 16 juli 1604). Sweertius bevestigt Van der Noots nota in margine dat Gevaerdts zijn functie als secretaris van zijn geboortestad opgeeft om zich aan de studie der historie te wijden. Hij huwt Cornelia Aerts; op 6 aug. 1593 wordt hun zoon Jan-Gaspar geboren, de latere beroemde Antwerpse stadssecretaris. Jan Gevaerdts heeft zijn plaats onder de cultuurdragers van zijn tijd: Goltzius en Ortelius hebben zijn liminaria op prijs gesteld, en men vindt bijdragen van zijn hand in de alba van laatstgenoemde en van Bonaventura Vulcanius. Na de dood van zijn vrouw laat Gevaerdts zich priester wijden; hij wordt kanunnik van de Antwerpse kathedraal en officiaal van het kapittel. Te dien einde wordt hij door de aartshertogen door open brieven van 8 mrt. 1606 geadeld. Nog in hetzelfde jaar is hij een der voornaamste onderhandelaars van Albrecht en Isabella bij het afsluiten van het Twaalfjarig Bestand.
Lit.: BB, III, 189; BT, nrs. 1299, 2309, 2310; Grafschriften, I, 66; IV, 322; Herckenrode, 813; Van den Leene, 9*4v; Abraham Ortelius, Album amicorum. Edition facsimile avec notes et traduction par Jean Puraye, in De Gulden Passer 45 (1967), 107v-108r en De Gulden Passer 46 (1968), 83; Abraham Ortelius, Epistvlae. Edidit Joannes Henricvs Hessels, Cantabrigiae, 1887, 203, nr. 86; Alphonse Roersch, ‘L' “album amicorum” de Bonaventure Vulcanius’, in Revue du seizième siècle 14 (1927), 70, 75; J.B. van der Straelen, Geschiedenis der Antwerpsche rederykkamers, Antwerpen, 1863, 70 noot 1; Sweertius, 428. |
157 |
orboorlijck: zo, dat men nut erbij heeft WNT, XI, 63 (s.v. Oorbaarlijk, orboorlijk) |
158 |
aen den dagh: (en) bekend (doen worden) WNT, III, 2216 (s.v. Aan den dag brengen) |
162 |
noch: bij een plusquamperfectum in de zin van ‘tot nog toe’ WNT, IX, 2046 (s.v. Nog, noch) |
165 |
den na-comers: aan het nageslacht WNT, IX, 1523 (s.v. Nakomer) |
166 |
gesticht: leerzaam, geestelijk nuttig WNT, XV, 1576 (s.v. Stichten)
soo...: slaat op sy (164) |
168 |
ghelycx: lees ghelucx |
185 |
scrijft: lees schrijft |
| |
| |
|
Eerweerdiheydt: lees Eerweerdigheydt; vuwer Eerweerdigheydt is een betiteling van de lezer |
187 |
Jan de Poorter (†Antwerpen 23 dec. 1619)
Op 29 apr. 1574 moet hij voor niet minder dan 400 pond Art. intekenen op de lening voor de Spaanse soldaten. In hetzelfde jaar wordt hij vermeld als rentmeester. In 1576 fungeert hij als thesaurier; tijdens de Spaanse furie van dat jaar wordt zijn huis geplunderd. In juni 1578 moet hij samen met Jacques Breyel (sueiro 224) intekenen op een lening. In 1579 moet hij alweer 100 gulden per maand opbrengen in de lening van 52.000 gulden. Op 3 feb. 1580 wordt hij, als oud-thesaurier, aangesteld tot ‘Policymeestere’, en op 22 okt. 1582 volgt zijn benoeming tot superintendent voor de controle der kelders tegen de ontduiking van de wijnaccijns. Zijn vrouw, Catharina Jacobs, overlijdt op 1 juni 1625.
Lit.: AA, XIII, 395; XV, 35, 87; XVI, 202, 315; XVII, 407 noot; XXII, 215, 218, 290; XXIV, 457; XXV, 66; P. Génard, ‘La furie espagnole’, in Annales de l'académie d'archéologie de Belgique 32 (1876), 3e série, tome II, 569; Grafschriften, I, 373; Plantin, Corr., V, 226. |
191 |
bat: beter WNT, II, 1066 (s.v. Bat)
naren: voeden MNW, IV, 2336 (s.v. Neren) |
194 |
Propercius: zijn Latijnse tekst wordt later geciteerd in peeters 162-169
wyse: auteurs MNW, IX, 2515 (s.v. Wijs) |
195 |
vereerdt te sijn: geëerd te worden; het MNW, VIII, 1711 (s.v. Vereren) verwijst naar Kil. voor de betekenis ‘eer bewijzen aan’. |
196 |
sy: slaat op Veerschen (195)
veurweten: vooruit weten (gezegd van Gods alwetendheid) MNW, IX, 1143 (s.v. Voreweten) |
204 |
der Eeren palleys: zie titelvel 1589-1590 96-97 |
205 |
Michiel van Wesenbeke (†Antwerpen 5 okt. 1620)
Hij is een koopman en ook, blijkens deze context, werkzaam in de administratie van de wijnaccijns. Zijn weduwe, Angnete van Goorle, overlijdt op 8 dec. 1628.
Lit.: Grafschriften, V, 78. |
206 |
Meester Coenraedt...van Ophem
Ontvanger van de wijnaccijns. Hij is gehuwd met Catharina Corbet, dochter van Gerard en van Barbara de Clercke.
Lit.: AA, XVII, 18; Grafschriften, V, 62. |
207 |
Jaques Oliuiers
Reeds sinds 1567 wordt hij vermeld als ‘gesworen chirurgijn’. Als zodanig betaalt hij 24 pond Art. in de lening voor de Spaanse soldaten op 29 apr. 1574.
Lit.: AA, XXII, 222; AA, 2de reeks 7 (1932), 142, 156.
Guilliaume Moins
Een ‘Philippus Moiens’, chirurgijn van het klooster der minderbroeders te Antwerpen, overlijdt op 29 dec. 1622.
Lit.: Grafschriften, VI, 216. |
208 |
vander Malen: bij gebrek aan de voornaam is niet te achterhalen wie bedoeld is. Een Jacques van Male is vermeld in AA, V, 251; een Arnold van Male (†Antwerpen 9 sep. 1611), advocaat, is gehuwd met Elizabeth Antheunis (†Antwerpen 12 jan. 1630) volgens Grafschriften, I, 39. |
209 |
Coignet: Michiel Coignet (oAntwerpen 1549 †aldaar 24 dec. 1623)
De bekende kosmograaf, mathematicus en ingenieur is in zijn tijd ook zeer gezocht geweest als constructeur van astronomische toestellen. Ook maakt hij deel uit van het gilde der Antwerpse schoolmeesters. Ca. 1572-1573 is hij aangesteld tot wijnroeier. Uit hoofde van deze functie bezorgt hij een editie van Willem Raedts, Practycke om lichtelijc te leeren visieren alle vaten metter wisselroede (Antwerpen, 1580).
Hij is gehuwd met Magdalena Marinus (†Antwerpen 4 juli 1663).
Lit.: BB, I, 639, 643; BN, IV, 273-274 (Ad. Quetelet); Aloïs Gerlo en Emile Lauf, Bibliogra- |
| |
| |
|
phie de l'humanisme belge, Bruxelles, (1965), 150; Grafschriften, II, 196; Henry L.V. de Groote, ‘De zestiende-eeuwse Antwerpse schoolmeesters’, in Bijdragen tot de geschiedenis inzonderheid van het oud hertogdom Brabant 50 (1967), 3de reeks, 19de deel, 241-242; Guicciardini, 91b; Plantin, Corr., V, 108 noot 4; IX, 296, 299 noot 6, 321; Plantin, Corr., Suppl., 226; Floris Prims, Antwerpiensia XIX, 103.
Bloemardt: Melchior Bloemmart, wijnroeier van Antwerpen; zie 230.
Roeyen: peilen, meten (nl. de inhoud van de vaten) WNT, XIII, 692 (s.v. Roeien) |
210 |
der Eeren hof: identiek met der Eeren palleys (204) |
213 |
t'Vaderlandt: men denke aan LvB.
verstranghen: kommer MNW, IX, 80 (s.v. Verstrangen) |
214 |
Dicmaels: Dikwijls WNT, III, 2623 (s.v. Dikmaals) |
223 |
a/lderwyste: lees /alderwyste |
231 |
Wynroeiers: ambtenaren, belast met het peilen van de wijnvaten MNW, IX, 2502 (s.v. Wijnroeder) |
238 |
Heldinne: zie titelvel 1593-1594 243 en angoni 383 |
239 |
Michael Hetsroy: zie titelvel 1592-1593 |
|
|