| |
| |
| |
Opmeer (1592-1593)
Ontstaan
Zoals reeds vermeld i.v.m. mechelman 98 is de Antwerpse admiraliteitszetel gereorganiseerd op 13 jan. 1592. Op die datum benoemen Ferdinand de Salinas en Antoon van Bourgondië, in hun hoedanigheid van koninklijke commissarissen, de raadsleden en de griffier van dit maritiem college. De Antwerpse admiraliteit is eigenlijk slechts een rechtbank van eerste aanleg voor alle zaken betreffende de oorlogsvloot. Naast vice-admiraal Maes zetelen als bijzitters sinds de gemelde reorganisatie van 1592 Peter Opmeer en Joachim Axonius, beiden doctor in de rechten.
Nog in dat zelfde jaar heeft Van der Noot zich gehaast deze twee juristen te huldigen door hen op te nemen in de PW, voorzien van hun kersverse titels. Logischerwijze worden zij binnen hetzelfde vel toegesproken, waarna nog plaats overblijft voor verder aanzienlijk gezelschap in de persoon van een der rijkste Antwerpse kooplieden, vergezeld van zijn echtgenote. Enige lofverzen ter ere van het dichterschap en van onze poëet kunnen uiteraard bezwaarlijk gemist worden.
Ondanks de aanwezigheid in mechelman van Antoon van Bourgondië, de vice-admiraal in eigen persoon, is dat vel pas na opmeer gedrukt. Blijkens 27 behoort de lofprijzing van alle functionarissen der admiraliteit toch tot het oorspronkelijk ontwerp.
| |
Inhoud
- | Ode aan Peter Opmeer (4-39)
Bezitten in de huidige chaotische tijd zowel de muzen als dit gedicht nog wel een publiek? Hoewel de muzen het wapengeweld ontwijken, zingen zij toch de lof der dappere krijgslieden, zoals koning Filips II, Antoon van Bourgondië en Opmeer zelf. Van der Noot verzekert met klem dat hij dit drietal in het algemeen en de vorst in het bijzonder overal bekend zal maken. |
- | Ode voor Joachim Axonius (238-261)
Axonius' levenswandel geeft Van der Noot alle reden om hem een antiek epitaaf op te dragen, waarin vooral de matigheid van een overleden rechter beklemtoond wordt. |
- | Latijns lofdicht van Jacob Roelandts (293-302)
Hetzij Van der Noot de bemoeiingen van de wrede krijgsgod verhaalt, hetzij hij de heldendaden in het ruitergevecht bezingt, de meest vermogende steden ter wereld en hun regeerders opsomt of de lof verkondigt van Venus en haar zoon: steeds zingt Van der Noot als een zwaan; hij overtreft de oorstrelende Orpheus. Phoebus zelf schenkt hem een citer, waardoor hij dieren, mensen en goden beweegt. |
- | Ode aan Jan van Hove en zijn echtgenote (306-329)
Vele mensen zijn bezield door een geest van louter afbrekende kritiek, maar niet Van der Noot. De verachting van deze categorie raakt hem niet, omdat hij enkel God en de deugdzamen wil behagen. God en de deugd ondersteunen de vorsten, aan wie het volk dan ook gehoorzaamheid verschuldigd is, een houding waarop dit echtpaar zich mag beroemen. |
| |
Bronnen
4-31 |
= |
Magny, A madame soeur du roy, Ode, 1-30 (Olivier de Magny, Les odes [ed. Prosper Blanchemain], Lyon, 1876, 9-10) |
32-39 |
|
187-204 (ed. Blanchemain, 17) |
229-234 |
= |
Ronsard, Hymne du treschrestien roy de France Henry II, 731-736 (STFM, VIII, 44) |
244-257 |
= |
Antonio de Guevara, Libro Ilamado Reloj de Principes, en el cual va encorporado el muy famoso libro de Marco Aurelio, lib. III, cap. VIII. |
315 |
= |
Ronsard, Hymne de l'Or, 88 |
|
(STFM, VIII, 184) |
| |
Verklarende aantekeningen
1 |
Peeter Opmeer (oDelft 1551 †Antwerpen 5 Id. Sep. 1635)
Zoon van Pieter (oA'dam sep. 1526 †Delft 9 nov. 1595) en van Sophia Sasbout († 19 mrt. |
| |
| |
|
1562). Op 26 feb. 1565 wordt hij ingeschreven als student aan de Leuvense universiteit. In 1592 wordt hij fiscaal en raadsheer der admiraliteit. Niet lang daarna is hij naar Spanje gereisd, want Torrentius meldt Opmeers behouden thuiskomst aan Arias Montanus op 12 mei 1594. Een boek van zijn vader, Dat schip van patientie, verschenen bij s'Conincx in 1593, is door de zoon aan vice-admiraal Antoon van Bourgondië (mechelman 98) opgedragen. Opmeer bezorgt ook de uitgave van een ander werk van zijn vader, Opus Chronographicum, opgedragen aan Albrecht en Isabella, in 1611.
Hij is gehuwd met Maria van den Broecke (†18 feb. 1594), vrouwe van Helmont en Groeninge, dochter van Jan en van Beatrice de Smidt.
Lit.: Aa, XIV, 185-186; J. Denucé, ‘De Admiraliteit van de Schelde te Antwerpen van de 16e tot de 18e eeuw’, in AA, 2de reeks 7 (1932), 313; Grafschriften, II, 427; VI, 190; Herckenrode, 1483; NNBW, V, 404; P. Noordeloos, Cornelis Musius [Mr Cornelis Muys] pater van Sint Agatha te Delft..., Utrecht-Antwerpen, 1955, 200; Schillings, 687; Sweertius, 682; Sweertius, Monvmenta, 159; Torrentius, III, 565. |
2 |
fiscal: ambtenaar, belast met de behartiging der belangen van de soeverein, vooral als titel van een lid met adviserende stem in elk der admiraliteitscolleges WNT, III, 4496 (s.v. Fiskaal) |
4 |
te hants: op dit ogenblik WNT, XVI, 1758 (s.v. Thans, tehants)
Martem: acc. v. Mars, de oorlogsgod
fier: woest WNT, III, 4442 (s.v. Fier) |
5 |
Onse Europa: de deernis met Europa in staat van burgeroorlog komt ook elders voor in Van der Noots werk (OE, [243] noot bij §63). Prof. Zaalberg verwijst in dit verband naar Ronsard, die inderdaad meer dan eens dezelfde visie huldigt (STFM, X, 108 noot 2), maar het onderhavig medelijden is toch een rechtstreekse vertaling uit Magny. |
7 |
vinden: inf., behorend bij Souden (6)...kunnen |
10 |
op dit pas: thans WNT, XII, 605 (s.v. Op dit pas) |
11 |
Bellonam: Bellona is een oorlogsgodin, en als zodanig de bestendige begeleidster van Mars. |
12 |
Phoebus Susters: zowel Apollo als de muzen zijn kinderen van dezelfde vader, nl. van Zeus. |
17 |
verschouen: verachtelijk MNW, VIII, 2375 (s.v. Verschoven) |
19 |
Admiral: nl. Antoon van Bourgondië (mechelman 98) |
22 |
En: niet ons huidig voegwoord, maar het eerste lid van de negatie |
24 |
Pierides: zie matthias 101 |
25 |
bystandigheydt: hulp WNT, II, 2642 (s.v. Bijstandigheid) |
27 |
Vander Noot: uit de nood WNT, XVIII, 386 (s.v. Van); een veel voorkomende distinctio, zie titelvel 1593-1594 52 |
30 |
sijn palen: zijn grondgebied WNT, XII, 21 (s.v. Paal) |
36 |
Eridamus: lees Eridanus: mythische rivier in Noord-Europa, die barnsteen zou bevatten; zie Pauly-Wissowa, VI, 446-448 (Escher)
al de stroomen: voorgesteld als lofzangers van koning Filips, omdat deze ode precies gericht is tot een lid der Antwerpse admiraliteit. |
68 |
aynda: lees ayuda |
74 |
Admil: lees Admiral |
106 |
presetante: lees presente |
153 |
vetdutto: lees vedutto |
171 |
encores: à cette heure Huguet, III, 409 (s.v. Encores) |
203 |
fleue Obliuieux: de Styx, niet de Lethe; zie Ronsard, Ode sur les miseres des hommes, 36 (STFM, V, 194 en noot 1 aldaar)
Obliuieux: qui fait oublier Huguet, V, 477 (s.v. Oblivieux) |
211 |
maritimement: zie 36; in de Italiaanse en Franse commentaren wijst Van der Noot nadrukkelijk op de aanpassing van de beeldspraak. |
213 |
rebruyront: feront résonner Huguet, VI, 377 (s.v. Rebruire) |
216 |
oncques: jamais (neg.) Huguet, V, 516 (s.v. Oncques) en Huguet, V, 519 (s.v. Onques) |
| |
| |
229-234: |
naast enkele leestekens zijn twee wijzigingen in de tekst zelf aangebracht: 229 & (tegenover ou) en 234 honnestes presents (tegenover honneste faveur). |
235 |
Joachim Axonius (oGrave †Antwerpen 25 aug. 1605)
Na het behalen van de graad van doctor in de rechten te Leuven, wordt hij leraar van Filips van Lalaing, graaf van Hoogstraten. In het gezelschap van zijn leerling reist hij doorheen Europa. In 1579 benoemt aartshertog Matthias hem tot raadsheer in het hof van Friesland, maar Axonius kan deze functie niet lang uitoefenen om zijn spaansgezindheid en strijdend katholicisme: hij is immers auteur van een polemisch werk De libero arbitrio hominis contra Lutherum et Calvinum. Reeds in 1592 wordt hij lid van de Antwerpse admiraliteit. Axonius heeft naam gemaakt als polygraaf; zijn belangrijkste prestatie als Latijns dichter is de panegyriek bij de dood van Antoon van Bourgondië.
Hij is gehuwd met Barbara de Mangelaer (†6 Kal. Oct. 1605).
Lit.: Aa, I, 442; BN, I, 568-569 (Bon de Saint-Genois); BT, nr. 49; Denucé, a.art., 294, 313; Diercxsens, V, 188; Aloïs Gerlo en Emile Lauf, Bibliographie de l'humanisme belge, Bruxelles, (1965), 135; Grafschriften, II, 85; NNBW, IV, 69-70 (Molhuysen); Sweertius, Monvmenta, 108. |
241 |
neemt merck: acht geeft WNT, IX, 583 (s.v. Merk nemen) |
244-257: |
de bron voor deze passage is Antonio de Guevara, Libro llamado Reloj de Principes, en el cual va encorporado el muy famoso libro de Marco Aurelio (eerste geautoriseerde uitgave in 1529). Dit politiek-didactisch werk heeft in zijn tijd zeer veel succes gekend, getuige de talrijke vertalingen in het overige Europa. Van der Noot was reeds in staat de Nederlandse vertaling door Cornelis van Beresteyn te raadplegen, waarvan toen ten minste vijf uitgaven bestonden. Drie hiervan verschenen te Antwerpen, respectievelijk bij Ameet Tavernier in 1565, bij Gerard Smits in 1578 (BT, nr. 1348; niet vermeld door J.A. van Praag, ‘Ensayo de una bibliografia neerlandesa de las obras de fray Antonio de Guevara’, in Homenatge a Antoni Rubió i Lluch, Barcelona, 1936, I, 271-292) en bij Arnoud s'Conincx in 1586. De twee overige zijn uitgegeven te Amsterdam in 1589 door Andries Verschout en Cornelis Claeszoon. Nochtans kan onze auteur geen beroep gedaan hebben op deze Nederlandse versies om de eenvoudige reden dat het hier vertaalde epitaaf niet opgenomen is in de Nederlandse uitgaven. Van der Noot heeft dus een anderstalige editie gebruikt, net als Jan Baptist Houwaert trouwens, die uit het meest bekende fragment van Guevara's werk El villano del Danubio de stof geput heeft voor zijn Milenus clachte..., T'Antwerpen, 1578; het epitaaf in kwestie staat aldaar op p. 149-150. Buiten alle verwachting heeft Van der Noot evenmin een beroep gedaan op Houwaerts reeds voorhanden tekst. Dit blijkt uit de totaal andere zegging van beide dichters en ook uit Van der Noots vermelding van de naam ‘Cetin’ (244), die bij Guevara voorkomt als ‘Chetin’, terwijl Houwaert volstaat met de meer moderne aanduiding ‘Gheboren in Cypers’. Als meest waarschijnlijke directe bron laat ik de Franse vertaling door Nicolas d'Herberay des Essarts gelden, hierna geciteerd volgens
L'horloge des princes, avec le tresrenommé livre de Marc Avrele, recueilly par don Antoine de Gueuare..., Paris, 1576, 270v:
Ayant trente sept ans, me trouuay [= Marcus Aurelius] vn hyuer en l'isle de Chetin, qui pour le present est appelé Cypre...Il y eut vn Roy en icelle isle de grand' exemple en la vie, & fort renommé en clemence, encores qu'il soit vray que par escrit ny par parolles ie ne peuz iamais sçauoir son nom: il estoit enseuely sur quatre colomnes en vn sepulchre de marbre, & alentour du sepulchre estoient escrites en lettres Greques & fort antiques, plusieurs choses, desquelles vne partie s'ensuit,
En tout le temps que les dieux immortels m'ont donné vie, voicy l'ordre que i'ay eu à gouuerner ma Republique. Ce que i'ay peu faire par bien, iamais ne l'ay faict par mal. Ce que i'ay peu auoir par paix, iamais ne l'ay prins par guerre. Ceux que i'ay peu vaincre par prieres, iamais ne les ay espouuantez par menaces.
Ce à quoy i'ay peu remedier secretement, iamais ne l'ay chastié en public. Ceux que i'ay peu corriger par aduertissemens, iamais ne les ay blecés de fouëts. Iamais n'ay chastié aucun en public, que premierement ie ne l'aye reprins en secret. Iamais n'ay consenty que ma langue dist menteries, & n'ay permis que mes oreilles oyssent flateries. I'ay refrené mon coeur
|
| |
| |
|
de desirer l'autruy, & I'ay persuadé qu'il se contentast auecques le sien propre. I'ay veillé pour consoler mes amis, & me suis esueillé pour n'auoir ennemis. Ie n'ay esté prodigue à despendre, ny conuoiteux à prendre & receuoir. Iamais de nulle chose n'ay faict chastiment, que premier ie n'en eusse pardonné quatre. De ce que i'ay chastié i'ay eu trauail, & de ce que i'ay pardonné i'ay eu ioye...
Waarvandaan stamt dan de naam ‘Valerius’ (244) in de plaats van Guevara? Vermoedelijk heeft Van der Noot ooit een excerpt gemaakt uit Guevara's werk, en had hij het origineel niet meer in herinnering of niet bij de hand. De Reloj de Príncipes bestaat in hoofdzaak uit fictieve lessen en brieven van keizer Marcus Aurelius, die dan ook als sprekende figuur optreedt in het begin van het hierboven geciteerde fragment in kwestie. Normalerwijze moet men aannemen dat voor ‘Valerius’ oorspronkelijk ‘Aurelius’ gestaan heeft. Deze naam is na verloop van tijd door Van der Noot verkeerdelijk als ‘Valerius’ gelezen en daarop geassocieerd met een antieke verzamelaar van dergelijke anekdoten, met name Valerius Maximus (1ste eeuw na Chr.), in wiens werk dit epitaaf echter niet voorkomt. Wel verklaart deze misvatting de aanwezigheid van ‘Valerio May’ (281) in Bi(b).
Een andere aanpassing, die tegelijk met de samenstelling van de onderhavige ode zal zijn uitgevoerd, is de verandering der functie van de overledene. Guevara spreekt over een koning, maar aangezien Van der Noot hier het woord richt tot de auditeur der admiraliteit, acht hij het verantwoord de historische realiteit te wijzigen in functie van de actualiteit: de koning wordt een rechter. |
245 |
vroom: rechtschapen MNW, IX, 1398 (s.v. Vrome) |
247 |
vroomen: heil MNW, IX, 1402 (s.v. Vrome) |
249 |
op der straten: publiek WNT, XV, 2055 (s.v. Straat) en WNT, XI, 252 (s.v. Op de straten) |
250 |
my: lees myn |
251 |
quale: ellende WNT, VIII, 663 (s.v. Kwaal) |
257 |
verghenen: lees vergheuen |
259 |
di: antec. punten |
280-281 |
Valerio May.: tegenover Bi(a) is in de laatste staat het cognomen ingelast om verwarring met gelijknamige auteurs te vermijden - blijkens de toelichting bij 244 in feite een overbodige voorzorg. |
292 |
I.F.R. (in Bi(a)): Iacobus Filius Roelandus
Iacobus Roelandus F[ilius]: zie goossenius 75 |
293 |
molimina Martis: als in het gedicht aan Opmeer. |
294 |
heroum...equitum: men denke aan de ode voor de heer van Carloo (goossenius 112) |
295 |
tortius: lees totius
orbis totius vrbes: in de Europidos? |
296 |
imperitant: als in halmale en bejar |
297 |
Cyprida...Cupidineum (298): door het bezingen van Olympia of van de Brabantse dames (vrouwen) |
303 |
Jan van Houe (oca. 1541 †Antwerpen 17 juni 1601)
Zoon van Karel (†26 dec. 1561) en van diens eerste vrouw Marie de Smidt. Op 18 sep. 1560 wordt hij ingeschreven als student aan de Leuvense universiteit. Op 7 juli 1566 huwt hij Maria van den Cruyce, zuster van Jaspar en Melchior (j. de smidt 117 en aelmoesseniers 6); zij overlijdt op 3 sep. 1573. Jan van Hove behoort vlug tot de meest aanzienlijke kooplieden te Antwerpen. In 1579 moet hij 400 gulden per maand opbrengen in de lening van 52.000 gulden, en ook in de volgende jaren wordt er dikwijls een beroep gedaan op zijn kapitaalkracht. Op 18 okt. 1581 hertrouwt hij met Maria van Santvoort, de weduwe van Antoon Boot. In 1581 wordt hij gesignaleerd als ouderman van de gilde der Houtbrekers, en op 8 juli 1583 trekt hij als deken van ‘Den Ouden Voetboghe’ naar het fort Lillo. Samen met dokter Nuñez (helmans 114) en Gillis de Smidt heeft hij goederen van de Sint-Bernardusabdij gekocht tijdens het calvinistisch bewind. In 1584 is hij niet meer te Antwerpen, maar verblijft hij te |
| |
| |
|
Haarlem. Ook op 28 aug. is hij nog (?) niet in de Scheldestad. In 1588 en 1594 fungeert hij opnieuw als aalmoezenier, in 1589-1594 drijft hij handel op Sevilla en is hij werkzaam als assuradeur.
Van zijn eerste vrouw heeft hij vijf kinderen; de enige dochter trouwt met Jan Zanoli (carro 198). Van Hove is heer van Altena.
Lit.: AA, IV, 170; V, 420, 471; VI, 11; XV, 18, 94, 305; XVI, 339; XVII, 399; XVIII, 270; XXIV, 377; XXV, 98; XXVI, 276; AA, 2de reeks 6 (1931), 132; Brulez, 176, 209, 543; Butkens, II, 511; Fernand Donnet, ‘Notes artistiques et archéologiques sur la province d'Anvers’, in Annales de l'Académie Royale d'Archéologie de Belgique 57 (1905), 5e série, tome VII, 196; Diercxsens, III, 465, 664; P. Génard, ‘La furie espagnole’, in Annales de l'académie d'archéologie de Belgique 32 (1876), 3e série, tome II, 554; Grafschriften, I, 330; Herckenrode, 595; Jubilé, 58, 59; Van den Leene, 3*5r; Floris Prims, Antwerpiensia VII, 229; Schillings, 610; Sweertius, Monvmenta, 80; Torrentius, I, 359; II, 148, 224; III, 304. |
304 |
Aelmossenier: deze spelling is geen drukfout; men zie WNT, I, 24 en Suppl. I, 14.
Maria van Santfoort (oca. 1535 †Antwerpen 6 dec. 1603)
Dochter van Willem. In 1558 huwt zij Antoon Boot (oBreda 1520 †12 apr. 1575). Na zijn dood hertrouwt zij met Jan van Hove op 18 okt. 1581.
Lit.: AA, IX, 412 noot 5; Grafschriften, I, 273, 297, 330; Herckenrode, 595; Ryckman-de Jonghe, III, 661; Sweertius, Monvmenta, 80, 95. |
307 |
schamp: spot, beschimping WNT, XIV, 247 (s.v. Schamp) |
314 |
Redene: billijkheid WNT, XII, 3de stuk, 815 (s.v. Rede) |
316 |
seer sterke langhe ermen: een toentertijd zeer bekend spreekwoord, dat men ook vindt bij Ronsard, Au seigneur Cecille, 118 (STFM, XIII, 165) en bij Du Bellay, Les regrets, 141, 8 (Joachim du Bellay, Les regrets...Texte établi par J. Jolliffe. Introduit et commenté par M.A. Screech, Genève, 1966, 216). In deze laatste editie wordt verwezen naar de Adagia van Erasmus als bron; uiteindelijk gaat deze spreuk terug op Ovidius, Heroides, XVI (XVII), 166. |
318 |
Sy: slaat op 314 |
319 |
Officiers: rechterlijke ambtenaren WNT, X, 96 (s.v. Officier) |
320 |
onderdaen: onderdanig WNT, X, 1257 (s.v. Onderdaan) |
321 |
wy lesen: zo in I Petr. 2:13-17 |
322 |
gh ydi: lees ghy di |
328 |
ten smaeckt...: de woordenschat van 307-308 wordt hernomen |
362 |
Anuersso: lees Anuerssa |
364 |
ne: lees en |
384 |
Declaré: Expliquez Huguet, II, 730 (s.v. Declarer) |
389 |
persones: lees personnes |
391 |
n'e: lees ne
ne s'a...fasché (392): ne s'est...affligé Huguet, IV, 42 (s.v. Se fascher) |
393 |
les malitieus: les gens méchants Huguet, V, 107 (s.v. Malicieux) |
396 |
s'asseurant: étant sûr Huguet, I, 351 (s.v. S'asseurer)
Diu: lees Dieu |
406 |
Dont: Par suite de quoi Huguet, III, 251 (s.v. Dont) |
409 |
eternell: lees eternell' |
|
|