| |
Mechelman (1592-1593)
Ontstaan
Evenals opmeer en langhart die kort voordien gedrukt zijn, bezit ook dit vel een vrij homogeen publiek, nl. functionarissen in dienst van de centrale staatsorganen. Thans valt de opneming in de PW te beurt aan de auditeur van Brabant te Antwerpen en aan de vice-admiraal. Aangezien deze laatste een hoogadellijk en invloedrijk heer is, wordt een hoofse groet aan zijn echtgenote niet vergeten.
| |
Inhoud
- | Franse verzen voor Mechelman (5-12)
Aankondiging van de navolgende Nederlandse ode, waarvan het onderwerp in nucleo wordt opgegeven. |
- | Nederlandse ode aan dezelfde (18-61)
Allerlei spookgestalten hebben 's nachts vrij spel, maar vervluchtigen door de weldoende opkomende zon. Zo ook heeft God de Nederlanden bezocht met oorlogen en rampen; van zodra de mensen echter door ootmoed geleerd worden dat hun eigen fouten de ware schuldigen zijn, zal de Heer de oorlog verjagen ten gunste van muzen en deugden. |
- | Nederlandse ode voor Antoon van Bourgondië (102-113)
De waterlopen Noot en Olympia haasten zich, in het gezelschap van alle overige zeegoden, de vice-admiraal te begroeten. |
- | Franse ode voor dezelfde (116-139)
Hoewel de lof van de vice-admiraal reeds wijdverspreid is, vergelijkt Van der Noot hem nog maar eens met Tiphys, de stuurman der Argonauten. De geëerde wordt door de zeegoden zo geprezen, dat sommige landelijke godheden hierover naijver mochten ondervinden. |
- | Sonnet voor Anne de Bonnières (142-155)
Van der Noot heeft haar echtgenoot reeds geprezen om diens eigen voortreffelijkheid, maar nu de dichter haar gezien heeft, moet hij de vice-admiraal driemaal gelukkig prijzen om het bezit van zulke echtgenote. |
| |
Bronnen
18-19 |
= |
Ronsard, La Franciade, II, 641-643 |
(STFM, XVI, 125) |
20-23 |
|
Les daimons, 235-236, 240, 241 |
(STFM, VIII, 127) |
|
251 |
|
128 |
| |
| |
|
289 |
|
131 |
|
426 |
|
139 |
23 |
|
La Franciade, II, 649 |
(STFM, XVI, 125) |
53 |
|
Hymne de la Justice, 378, 380 |
(STFM, VIII, 65) |
54 |
= |
Ext, 1496-1497 (OE, [98]) |
|
116-139 |
= |
Du Bellay, Les regrets, 166 (Joachim du Bellay, Les regrets et autres oeuvres poëtiques. Texte établi par J. Jolliffe. Introduit et commenté par M.A. Screech, Genève, 1966, 242) |
150-152 |
= |
castro |
96-98 |
|
155 |
|
101 |
|
| |
Varianten
Tegenover castro zijn geen verschillen genoteerd, tenzij in spelling en punctuatie.
| |
Verklarende aantekeningen
2 |
Pauwels Mechelman (oca. 1555 † Antwerpen 10 juli 1631)
Zoon van Marc-Antoine, raadsheer-pensionaris van Brussel en van Anne van der Stockt. Mechelman wordt bij open brieven van 30 nov. 1590 benoemd tot raadsheer en auditeur te Antwerpen. In 1594 (het jaar van zijn huwelijk) wordt hij voor de vierschaar gedaagd door een kleermaker wegens een schuld van acht gulden, die Mechelmans echtgenote, Beatrice Rampaert (†20 mei 1603), vóór hun huwelijk gemaakt heeft. Bij testament schenkt Mechelman 50 gulden aan het klooster der Witzusters te Antwerpen.
Lit.: AA, XVII, 141; Grafschriften, I, 295; IV, cxcix; Herckenrode, 1321; Van den Leene, 16*3v; Jacobus Le Roy, Notitia marchionatus Sacri Romani Imperii..., Amstelaedami, 1678, 266; Sweertius, Monvmenta, 93.
Auditeur: militair rechter WNT, II, 746 (s.v. Auditeur) en WNT, Suppl. I, 2032 (s.v. Id.) |
6 |
Assez: Beaucoup Huguet, I, 352 (s.v. Assez)
la harmonie: met uitspraak van h aspiré Huguet, IV, 445 (s.v. Harmonie) |
10 |
à la Thebeine mode: naar het vb. van Pindarus, afkomstig uit Thebe |
14 |
Schillen: Verschillen WNT, XIV, 683 (s.v. Schillen) |
15 |
gaste-iu: qui gâte tout jeu; een graecisme naar het voorbeeld van Ronsard.
debonnaire: généreuse Huguet, II, 718 (s.v. Debonnaire) |
20 |
Eert=mans: aardmannetjes, dwergen van het geslacht der elfen WNT, I, 561 (s.v. Aardmannetje, aardman)
Wit-vrouwen: vrouwelijke spoken; het MNW, IX, 2730 (s.v. Witvrouwe) en 1432 (s.v. Vrouwe) verwijst naar Kil. voor de betekenis ‘larva et saga, venefica’.
Aluen: boze geesten, meer bepaald incubi WNT, II, 117, 118 (s.v. Alf) |
21 |
Laruen: in het WNT, VIII, 1105 (s.v. Larve) wordt dit vb. geciteerd als ‘benaming voor een boozen geest, een spook’. Een meer nauwkeurige omschrijving danken wij aan Richelet (Ronsard, Les Oevvres, Paris, 1623, 1028): ‘Mais voicy comme Apulee explique distinctement ces trois [de termen Larues, Lares, Lemurs]; Le Lemur, dit-il, est nostre Genie, apres que l'ame est separee du corps...Ceux qui ont mal vescu, errans & vagabons par la terre, sont Larues, qui font peur aux gens de bien, & du mal aux meschans’.
Lamien: geïdentificeerd door Richelet, Ibid.: ‘Lamiens, ou Lamies, Dion en son histoire Libyque les represente moitié belles femmes, moitié serpens’.
Hoossardts: dit vb. als citaat in het WNT, VI, 1105 (s.v. Hoossard) voor ‘het een of ander duivelsch of spookachtig wezen’. Als ‘Ossaart’ treedt dit spook nog op bij Gerard Walschap, De wereld van Soo Moereman, Hasselt, (1960), 57 e.v. Daar is hij een gevaarlijke reus die zich kan veranderen in allerlei wanstaltige dieren.
Neckers: wezens uit het volksgeloof WNT, IX, 1822 (s.v. Nekker) en WNT, IX, 2013 (s.v. Nikker) (dit vb. als citaat) |
| |
| |
|
See=kalmen: lees See=kaluen: zeehonden MNW, VII, 864 (s.v. Seecalf); op deze drukfout is reeds de aandacht gevestigd door W. van Eeghem in VMKV A 1960, 282. |
22 |
Nachtrauen: Nachtreigers (een soort van reiger die zijn voedsel veelal bij nacht zoekt) WNT, IX, 1443 (s.v. Nachtraaf)
noordtsche: navolging van Ronsards localisatie ‘Norouegue’ (251).
drollen: reuzen uit de Germaanse fabelleer WNT, III, 3412 (s.v. Drol) |
23 |
sleypen: een langgerekt geluid maken WNT, XIV, 1651 (s.v. Sleepen) (dit vb. als citaat) |
24 |
Morghensterre: naam voor de planeet Venus, wanneer zij voor zonsopgang zich aan de hemel vertoont WNT, IX, 1141 (s.v. Morgenster) (dit vb. als citaat) |
26 |
bedroeft: droevig WNT, II, 1236 (s.v. Bedroefd) |
27 |
als d'onbeswaerde: onbekommerd; als + bep. lidw. + zelfst. gebr. adj. = bijw.; zie F.A. Stoett, Middelnederlandsche Spraakkunst. Syntaxis, 's-Gravenhage, 1923, 76, §116. |
29 |
Steedtsheydt: verfijnde beschaving; wel een vertaling van ‘urbanitas’ WNT, XV, 927 (s.v. Steedsch); zie voor deze deugd ook grammay 25 en carro 200
Hoflijchedyt: lees Hoflijcheydt
ten toone: van aanblik WNT, XVII, 1214 (s.v. Ten toon) |
30 |
goedigh: liefelijk WNT, V, 360 (s.v. Goedig) |
31 |
Min noch meer: Juist WNT, IX, 757 (s.v. Min noch meer); beantwoordt aan Ghelijck (18) |
33 |
midts: samen met WNT, IX, 693 (s.v. Mids) en WNT, IX, 890 (s.v. Mits) |
34 |
Der welker: dat.
Zee: samen te nemen: Zee = rooueryen |
35 |
vrouwenkracht: verkrachting MNW, IX, 1435 (s.v. Vrouwencracht) |
44 |
saen: spoedig MNW, VII, 41 (s.v. Saen) |
46 |
Krygh: oorlog WNT, VIII, 207 (s.v. Krijg) |
47 |
Furien: wraakgodinnen
De twee illustraties (Zie Analytische bibliografie) moeten thans voorstellen: het verjagen der muzen en kunsten (38) (pl. 1) en hun terugkeer na het herstel van de vrede (50-53) (pl. 2). |
48 |
koten: holen; als benaming voor een verachtelijke verblijfplaats, in toepassing op de hel WNT, VII, 5818 (s.v. Kot); dezelfde uitdrukking is hernomen in titelvel 1593-1594 212 |
51 |
Lites: zie titelvel 1593-1594 186
Carites: de Gratiën |
53 |
Astrea: dochter van Zeus en Themis; zij vertoefde tijdens de Gouden Eeuw op aarde en verliet deze naderhand als laatste der goden. |
54 |
Den onuersochten...: nog meer dan Ext, 1496-1497 is dit vers een letterlijke vertaling van het bekende gezegde ‘dulce bellum inexpertis’; zie Adagia, chil. IV, cent. I, nr. 1 in Adagiorvm Des. Erasmi Roterodami chiliades qvatvor..., Parisiis, 1579, 773, met zeer uitvoerige commentaar.
onuersochten: wie niet op de proef gesteld is WNT, X, 2159 (s.v. Onverzocht) |
55 |
heur: d'Oorloghe (54) |
91 |
conchuise: lees conchiuse |
97 |
salubre: salutaire Huguet, VI, 681 (s.v. Salubre)
Van de twee platen boven 98 wordt het schip opgenomen omdat de volgende gedichten zich richten tot een maritieme bevelhebber. De afbeelding van de stroomgod is bedoeld als rechtstreekse illustratie bij 102-113. |
98 |
Anthonis van Bourgongien (†Spanje 1601)
Antoon IV van Bourgondië, heer van Wakken, is de zoon van Antoon III en van Anne de Lumene, gezegd van Marcke, de dochter van Louis, heer van Wevelgem en van Jeanne van Culenbourg. Op 13 feb. 1550 wordt Antoon IV ingeschreven als student aan de Leuvense universiteit. Hij huwt Anne de Bonnières, dochter van Jan, heer van De Vichte, en van Jeanne de Baenst, diens tweede vrouw.
De ontwikkeling van de Antwerpse admiraliteit voltrekt zich binnen het kader van het cen- |
| |
| |
|
trale bestuur, zonder veel voeling met de stad zelf. Bij de opstand der Nederlanden valt het college uiteen. Na 1585 neemt Farnese eerst zelf de leiding, die hij daarna overdraagt aan de markies de Renty, die als admiraal gecontroleerd wordt door dezelfde hoge Spaanse ambtenaren als in het veldleger. Op 2 aug. 1590 wordt een nieuwe ordonnantie uitgevaardigd: naast de admiraal worden twee commissarissen aangesteld, nl. Ferdinand de Salinas, krijgsauditeur-generaal, en de vice-admiraal Antoon van Bourgondië. Op 13 jan. 1592 komen de twee commissarissen naar Antwerpen en benoemen er de raadsleden en de griffier der admiraliteit, welke personen door Farnese zelf vooraf waren aangeduid.
Lit.: J. Denucé, ‘De Admiraliteit van de Schelde te Antwerpen van de 16e tot de 18e eeuw’, in AA, 2de reeks 7 (1932), 290-292; Gailliard, II, 301; Herckenrode, 282; Antonius Sanderus, De claris Antoniis, libri tres, Lovanii, 1627, 117-118; Schillings, 402. |
102 104: |
de ‘Noot’ is het Waterstraatje, dat voorbij Overbroek de A of Weerijs heet. Met ‘Olympia’ wordt de Vuilensteertschen Waterloop bedoeld, die door Brecht stroomt, verder de Stapelheidebeek heet, en uitmondt in de A (zie DBE, 237). Op haar beurt vloeit de A of Weerijs in de Mark (Marcke), een rivier die ontspringt bij het gehucht Kerkhoven, loopt onder Zevenbergen en langs Niervaart, totdat ze uitkomt in de Striene op de plaats van het huidig Hollandsch Diep ten zuiden van het Markgors; zie L.Ph.C. van den Bergh, Handboek der Middelnederlandse Geographie. Derde druk, aangevuld en omgewerkt door A.A. Beekman en H.J. Moerman, 's-Gravenhage, 1949, 80. |
102 |
Noot...d'Olympia: reeds vermeld in roelandts 49-51; zie ook DBE, 237-238. Een mogelijk voorbeeld voor deze naamgeving kon Van der Noot gelezen hebben bij Du Bellay, A.M. le Sçeve. Lyonnois, 12-14 (Joachim du Bellay, Poésies françaises et latines, avec notice et notes par E. Courbet, Paris, 1918, II, 145). |
103 |
d'Oceaensche pleyne: de wijde zee WNT, XII, 2520 (s.v. De oceaansche pleine) |
104 |
Heur waterkens: het water van deze twee beken (102) MNW, IX, 1805 (s.v. Water, waterkijn)
der Merken: van de Mark |
108 |
grijs en seer oudt: Oceanus is immers de oudste zoon van Uranus en Gaea, en aldus de oudste der Titanen. |
110 |
Nereides: de vijftig dochters van de zeegod Nereus en Doris.
Tritons: zeegoden van lagere rang, meermannen
Naijaden: water-, bronnimfen |
116-139: |
Van der Noot heeft zeer uitvoerig gebruik gemaakt van het sonnet uit Les regrets, opgedragen aan de bevelhebber der Franse galeien. |
116 |
COmbien que: Quoique Huguet, II, 354 (s.v. Combien que) |
120 |
Si: Pourtant, cependant Huguet, VI, 790 (s.v. Si) |
122 |
rebruire: faire résonner Huguet, VI, 377 (s.v. Rebruire) |
124 |
sonneray: chanterai Huguet, VII, 31 (s.v. Sonner) |
126 |
Triton: zoon van Poseidon en Amphitrite; hij rijdt blazend op een hoorn over de zee om de golven te bedaren. |
128 |
debonnaire: de noble nature Huguet, II, 718 (s.v. Debonnaire) |
129 |
Tipis: Tiphys was de stuurman der Argonauten.
Iason: leider der Argonauten (zo genoemd naar hun schip Argo), die naar Colchis trokken om er het Gulden Vlies te roven. Bij Du Bellay kan met Iason koning Filips II bedoeld zijn (ed. Jolliffe-Screech, 242 noot bij 10), bij Van der Noot is dit heel zeker Farnese. |
130 |
sus: sur Huguet, VII, 150 (s.v. Sus) |
131 |
Bij de overneming van dit beeld is het toeval Van der Noot gunstig gezind geweest, want de allusie van Du Bellay kan men moeiteloos integreren in de Zuidnederlandse historische realiteit: ter gelegenheid van de overgave van Antwerpen is aan Alexander Farnese de orde van het Gulden Vlies overhandigd op 11 aug. 1585; zie voor verdere details farneze 2. |
132 |
encore: aussi Huguet, III, 410 (s.v. Encores) |
| |
| |
134 |
dont: à cause de quoi Huguet, III, 251 (s.v. Dont) |
136 |
aucuns: quelques Huguet, I, 398 (s.v. Aucun) |
140 |
Anne de Bonieres: zie 98 |
145 |
de lunon: verwijst naar biens du corps: als gemalin van de oppergod schenkt zij aardse macht en welstand.
de Pallas: slaat op biens...dame, aangezien Pallas Athene godin van de wijsheid is. |
146 |
candeur: éclat Huguet, II, 71 (s.v. Candeur) |
148 |
sonner: faire résonner Huguet, VII, 31 (s.v. Sonner) |
149 |
hon-heur: lees bon-heur |
155 |
Cerchez: Cherchez Huguet, II, 155 (s.v. Cercher) |
158 |
v Lief: uw geliefde, d.i. Jan van der Noot. |
159 |
sullen: in 1592 koesterde Van der Noot dus nog het plan de volgende bundel apart uit te geven.
elders: in roelandts 49-52 |
160 |
ellamados: lees cllamados |
|
|