| |
Stuytelinck (1592-1593)
Ontstaan
In dit vel wordt eigenlijk meer aandacht besteed aan de figuur van Jan van der Noot dan aan de gehuldigde Antwerpse vooraanstaanden: aan deze laatste personages zijn weliswaar de eerste twee bladzijden voorbehouden, maar in de commentaar bij de gedichten is reeds ruimschoots sprake van de dichter zelf.
De hele tweede helft van het vel wordt besteed aan een herdruk - de derde, na de opneming in
| |
| |
Het Bosken en goossenius! - van de poëtische correspondentie tussen Goossenius en Van der Noot.
Daarop volgen nog enkele kortere lofdichten.
| |
Inhoud
- | Sonnet voor Gabriël Stuytelinck (4-17)
Lof aan Stuytelinck om de deugden die hij niet enkel ter persoonlijke vervolmaking, maar tevens voor het algemeen welzijn ontplooid heeft. Nochtans heeft dit laatste optreden de gehuldigde weinig baat gebracht. |
- | Ode aan de echtgenote en dochters van Stuytelinck (23-51)
Dit bekoorlijk gezelschap wordt eerst vergeleken met Euridomene en de Gratiën, daarna - heel wat natuurlijker - met een troepje zwanen. |
- | Sonnet voor Willem Mennens (99-112)
Zie scholiers 108-121. |
- | Sonnet voor Elias de Bie (115-128)
Zie craenmeester 88-101. |
- | Ode van Goossenius aan Van der Noot (177-247) en diens antwoord (251-340)
Zie goossenius 392-462 en 469-557. |
- | Latijns lofdicht van Franciscus Sweertius (343-358)
Wie zou Van der Noot niet kennen, die onsterfelijke dichters overtreft? Zijn gedichten, die hij op zulke verscheidene wijs zingt, zijn zo beroemd dat ze nooit zullen vergaan. Toen Sweertius voor enige tijd bij toeval Van der Noots werken in handen kreeg, heeft hij de poëtische vonk in zijn eigen innerlijk onderkend. De lofdichter prijst zich dan ook gelukkig te kunnen genieten van de dialoog met de geëerde Van der Noot. Het voltallige gezelschap der muzen vlecht hem een groene krans en verlangt reikhalzend zijn omhelzing. Van der Noot zal het loon van de lof ontvangen die hij voorheen verlangd heeft en hij zal zeker deel uitmaken van het gezelschap der gelukzaligen. Heil aan hem, de roem van het vaderland; nu en in de toekomst zal dit land wel nauwelijks iemand bezitten, die hem evenaart in geestesgaven. |
- | Lofdicht van Pauwels Verbraken (361-368)
God schenkt de deugdzamen lof via Van der Noot. |
| |
Bronnen
98-112 |
= |
scholiers 107-121 |
|
114-128 |
= |
craenmeester 87-101 |
|
161-164 |
= |
Ronsard, Hymne de l'autonne, 65-68 (STFM, XII, 49) |
165-166 |
|
63-64 |
167, 173-247 |
= |
goossenius 387-462 |
|
248-340 |
|
466-557 |
|
| |
Varianten
Tegenover de vorige versie in de PW is
- | een woord vervangen in 101, 109, 186, 226, 235, 319 |
- | het tijdstip geactualiseerd in 191 |
- | enkel de onvermijdelijke vervanging van een naam uitgevoerd in 123. |
| |
Verklarende aantekeningen
2 |
Gabriel Stuytelinck (Steudelinck, Steudelin) (†na 1601)
Van 23 dec. 1577 tot 2 nov. 1579 is hij fortificatiemeester; uit hoofde van deze functie reist hij op 22 juli 1579 naar Utrecht in zaken van de Unie. Op 30 aug. 1580 wordt Stuytelinck samen met Cornelis Pruenen (pruenen 2) aangesteld om de ligging der erven tussen stad en kasteel af te bakenen; op 2 okt. van hetzelfde jaar moet hij de mogelijkheid onderzoeken |
| |
| |
|
een contingent ruiterij te Antwerpen te lichten. Hij wordt opnieuw als fortificatiemeester vermeld op 13 juli 1581. In 1584 behoort hij tot de peiswillers, zodat hij door het calvinistisch bewind veroordeeld wordt tot een boete van 3.000 gulden. In 1598 en 1601 correspondeert de Leuvense hoogleraar Erycius Puteanus met hem.
Stuytelinck is gehuwd met Maria van Boshuysen; hun zoon Joachim, heer van Caffenne en kanunnik van de Antwerpse kathedraal, overlijdt op 7 okt. 1630.
Lit.: AA, V, 436; IX, 425; XV, 461; XVII, 412, 413; XVIII, 376; BT, nr. 2149; Butkens, II, 511; Diercxsens, III, 669; Grafschriften, I, 109; Peter Heyns, Spieghel der werelt, Antvverpen, 1583, +3v; Papebrochius, IV, 129; Floris Prims, Antwerpiensia VII, 239-240; Erycius Puteanus, Epistolarvm promvlsis. Centvria I. & innovata, Lovanii, 1612, 21; Id., Epistolarvm fercvla secvnda. Centvria II. & innovata, Lovanii, 1613, 60. |
5 |
spraken: vermoedelijk zijn de talen bedoeld, waarvan ook Van der Noot zich bedient in de PW. |
9 |
d'landts nut: bedoeld is Stuytelincks aanwezigheid onder de peiswillers. |
12 |
vroom: rechtschapen MNW, IX, 1398 (s.v. Vrome) |
16 |
schade: men zie de boete van 3.000 gulden, vermeld in 2 |
18 |
Maria van Boshuysen: echtgenote van Stuytelinck; zie Grafschriften I, 109 |
20 |
Maria / Regina / ende Helena: niet aangetroffen in de geraadpleegde literatuur. |
30 |
ten toone: (openlijk) zichtbaar WNT, XVII, 1214 (s.v. Ten toon) |
31 |
blykelijck: zonder twijfel WNT, II, 2836 (s.v. Blijkelijk) |
33 |
Euridomene: Eurynome is moeder der Charites volgens Hesiodus, Theogonia, 907 e.v.; zie Pauly-Wissowa, VI, 1339-1340 (Hoefer). Patricius (zie 39) spelt haar naam als Eurymone; zie ook perrenot 289. |
34 |
Gracien: of Charites, de dienaressen van Aphrodite; hun namen volgen in margine ter hoogte van 39. |
39 |
Aglaïa...(in margine): de namen der Charites zijn in dezelfde volgorde geciteerd als bij Patricius, De institvtione, Parisiis, 1585, 159r. |
40 |
gruen: fris WNT, V, 826 (s.v. Groen)
gemeene: alledaags WNT, IV, 1370 (s.v. Gemeen) |
41 |
Vry: Voortreffelijk MNW, IX, 1312 (s.v. Vri)
behaghelijc: welgevallig WNT, II, 1452 (s.v. Behaaglijk) |
45 |
komen...ter banen: vertonen...zich WNT, II, 810 (s.v. Op de baan komen) |
56 |
Quand...: thans volgt de geschiedenis van de peiswillers; zie hierover Floris Prims, ‘De peiswillers’, in Antwerpiensia VII, 227-234 en Id., ‘De bestraffing der peiswillers’, in Ibid., 235-242.
le camp: l'armée Huguet, II, 67 (s.v. Camp) |
58 |
Iean de Pape (oAntwerpen ca. 1530 †aldaar 12 juli 1611)
Zoon van Jacob en van Elizabeth Sweerts, alias de Weerdt. Meer dan twintigmaal bekleedt hij het schepenambt in de periode 1561-1607. Hij is schepen van de halle in 1583-1584, weesmeester in 1587-1602 en ‘Peysmaker’ in 1605-1611. Tevens is hij deken van de gilde van ‘Den Ouden Hantboge’ geweest. Op 29 apr. 1574 betaalt hij als schepen 50 pond Art. in de lening voor de Spaanse soldaten. In 1582 wordt hij belast met de zorg voor het logies van Anjou, en in nov. 1583 moet hij voor het gevolg van Louise de Coligny een onderdak zoeken. In 1584 behoort hij tot de peiswillers, zodat hij ontslagen wordt.
De Pape is gehuwd geweest met Barbara Cranen en in nov. 1580 hertrouwd met Hubertina Baert.
Lit.: AA, V, passim; IX, 407; XV, 10; XVII, 466, 469; XVIII, 213, 320, 427; XXII, 217; XXIV, 275, 276, passim; XXVI, 399; AA, 2de reeks 3 (1928), 101; Butkens, II, 508-517; Grafschriften, III, 10, 12; Guicciardini, 76b; Prims, a. art., 231, 238; Sweertius, Monvmenta, 115. |
60 |
remonstrance: exhortation Huguet, VI, 479 (s.v. Remonstrance) |
| |
| |
65 |
Grand cas!: Chose extraordinaire, surprenante Huguet, II, 114 (s.v. Grand cas) |
66 |
semblables: het verwante lot van de dichter wordt wijselijk zeer algemeen geformuleerd: men denke slechts aan de oorzaak van al zijn ellende, zijn deelneming aan het calvinistisch oproer in 1567! |
68 |
emulations: hostilités Huguet, III, 384 (s.v. Emulation) |
71 |
aucunement: quelque peu Huguet, I, 399 (s.v. Aucunement) |
96 |
VVillem Mennens (oAntwerpen 1525 †aldaar 28 dec. 1608)
Zoon van Willem en van Mathilde van Doornen. Op 31 aug. 1546 wordt hij ingeschreven als student aan de Leuvense universiteit. In 1566 bezorgt hij een editie der Poemata van Adriaan van Schoreel (Scorelius). Zelf is Mennens auteur van een allegorisch-alchemistisch werk. In 1607 laat hij een gedenksteen plaatsen in de Venerabelkapel van de St.-Jacobskerk. Lit.: Aa, XII, 593; BN, XIV, 363-364 (Paul Bergmans); BT, nr. 4311; Diercxsens, V, 230-231, 272; Grafschriften, II, 162, 392; Schillings, 331. |
101 |
oprurighe: dit woord is in de plaats gekomen van het meer neutrale on-gheruste in craenmeester 110; dank zij de verwijzing in 65-71 weten wij, dat met oprurighe dwasen de calvinisten moeten bedoeld zijn. |
113 |
Elias de Bie (oDelft †Brussel 16 aug. 1626)
Derde zoon van Willem en van Louise van Assendelft. Hij huwt Cornelia Comperis, dochter van Jacques (†6 mei 1593) en van Cornelia van Frure. Uit een brief van Plantin aan Hugo Blotius (14 mei 1575) blijkt dat beiden bekenden van De Bie zijn. In 1584 heeft hij Antwerpen verlaten, zodat hij ingedaagd wordt op 26 sep. Zijn vrouw overlijdt te Brussel op 26 aug. 1628.
Lit.: AA, IV, 184 noot 1; Diercxsens, III, 668; ‘Généalogie de la famille de Bie’, in Bulletin et annales de l'académie d'archéologie de Belgique 1 (1843), 85; Prims, a. art., 230; Plantin, Corr., Suppl., 145. |
129 |
Tant plus...d'autant plus (131): Plus...plus Huguet, VII, 182 (s.v. Tant plus...d'autant) |
131 |
excusé: défendu contre une accusation Huguet, III, 769 (s.v. Excuser) |
135 |
sus: sur Huguet, VII, 150 (s.v. Sus) |
137 |
demonstre: montre Huguet, II, 793 (s.v. Demonstrer) |
138 |
E: lees Et |
140 |
oncques: jamais Huguet, V, 516 (s.v. Oncques) en Huguet, V, 519 (s.v. Onques) |
161-166: |
in 161 en 165 is de eerste vershelft door Van der Noot gewijzigd. |
163 |
Huiez: Laumonier (STFM, XII, 49 noot 5) geeft bij deze vorm de volgende toelichting: ‘Ancienne graphie du verbe huer’. |
166 |
contredit: résiste, tient tête Huguet, II, 496 (s.v. Contredire) |
167 |
Gerardus Goossenius: zie goossenius 1
Phisicus: natuurkundige Forcellini, IV, 664 (s.v. Physicus) of medicus Du Cange, VI, 308 (s.v. Physicus) |
168 |
Simon de Bruyne
Blijkbaar een handelaar in kalk: op 12 sep. 1584 moet hij de produktie van zijn ‘calckhuys’ exclusief aan de stad leveren; zie AA, V, 377. |
169 |
V Vetende: lees V Wetende |
169-172: |
deze verzen zijn zo doorspekt met Van der Noots eigen jargon, dat zij bezwaarlijk als het werk van Goossenius zelf kunnen gelden. |
191 |
schryft: tegenover goossenius is het ww. in de o.t.t. gesteld |
199 |
gheeldt: lees gheldt |
216 |
sveuen: lees sweuen |
226 |
recht: dit woord vervangt seer in goossenius 441 om de herhaling van dit woord binnen twee opeenvolgende verzen te voorkomen. |
279 |
Waert: lees Water |
309 |
verblydeu: lees verblyden |
| |
| |
341 |
Franciscus Svveertius: zie crabbe 345 |
347 |
Ipse...: hierbij moge nogmaals herhaald worden dat het zeer eigenaardig is, van Jan van der Noot niet het minste spoor aan te treffen in Sweertius' Athenae belgicae. |
353 |
Camaenarum: van de muzen Forcellini, II, 45 (s.v. Camena) |
359 |
Pauwels Verbraken: niet aangetroffen in de geraadpleegde literatuur.
Zoyelisten: criticasters; zie apologie 215 e.v. |
367 |
alleu: lees allen |
369 |
schamp: beschimping WNT, XIV, 247 (s.v. Schamp) |
|
|