| |
Damant (1593-1594)
Ontstaan
Uitzonderlijk richt Van der Noot zich thans (na 7 juni 1594) tot een niet-Antwerps publiek: na de bisschop van Gent en de hoogste rechterlijke functionaris van het graafschap Vlaanderen huldigt de dichter twee Duitse edellieden, die op dat ogenblik in de Nederlanden verblijven. Elk van deze vier personages krijgt één bladzijde toegewezen.
| |
Inhoud
- | Ode aan Peter Damant (5-72)
Als Van der Noot het bedrijf der mensen onder de loep neemt, dan moet hij constateren dat het merendeel zich schuldig maakt aan gulzigheid, gierigheid en hoogmoed. Zulke levenswijze garandeert hun enkel vergetelheid. De deugdzamen daarentegen, onder wie prelaat Damant geteld wordt, zullen om hun kwaliteiten door de dichters geloofd worden, terwijl zijzelf intussen de hemelse zaligheid genieten. |
- | Ode aan Jacob Bogaert (91-129)
Na een opsomming van Bogaerts deugden, waaraan hij dan ook zijn aanzienlijk ambt te danken heeft, beklemtoont Van der Noot nog maar eens de onmisbaarheid der dichters. |
- | Ode voor Johann Karl, markgraaf van Baden (151-184)
Lofzang van deze edelman om zijn hoge afkomst en zeldzame hoedanigheden. Ook zijn geliefde blijkt niet minder edel van nature. Hierom wordt hun de volgende ode opgedragen. |
| |
| |
- | Ode (186-231)
Lofzang van Olympia, die bij haar geboorte door een ganse reeks godheden begiftigd is met talloze kwaliteiten, waardoor zij het hart van menig man sneller doet kloppen. |
- | Ode aan Karl Ludwig, graaf van Solst (243-266)
Clio wordt als muze der geschiedenis ter hulp geroepen om de lof van deze krijgsman te helpen bezingen. Zijn uitverkiezing steekt schril af tegen het stilzwijgend heengaan der aardsgezinden: Arete zelf heeft de dichter ertoe aangespoord om de lof van haar beschermeling te verkondigen, een functie waartoe Van der Noot immers voorbeschikt is. |
| |
Bronnen
135-146 |
= |
Magny, A Nicolas Compain, 97-108 (Olivier de Magny, Les odes [ed. Prosper Blanchemain], Lyon, 1876, 119) |
227-228 |
= |
Ronsard, Les amovrs. Sonnet CLXXI, 10-11 (STFM, IV, 162) |
| |
Verklarende aantekeningen
1 |
En. Edelen: in de overige PW is En de afkorting van het hier volgend woord, zodat men moet besluiten dat een van beide termen overbodig is, tenzij En hier uitzonderlijk staat voor Eerweerdighen |
2 |
Peeter Damant (oMechelen 1530 †Gent 1609)
Zoon van Pieter, thesaurier van Karel V, en van Anne Bave; broer van Jan, amman van Antwerpen (t'shertogen 238). Op 14 juni 1542 wordt hij ingeschreven als student aan de Leuvense universiteit. In 1585 kiest het kapittel van St.-Baafs hem tot deken, en in 1589 wordt hij aangesteld tot derde bisschop van Gent. Hij wijdt al zijn energie aan het ten uitvoer brengen der Contrareformatie. Maximiliaan de Vriendt draagt hem een gedicht op.
Lit.: BN, IV, 649-650 (J.-J. de Smet); Gailliard, I, 227; Ryckman-de Jonghe, I, 125; Schillings, 246; Torrentius, I, 226; III, 483; Maxaemylianus Vrientius, Epigrammatvm libri IX, Brvgis, 1627, 109. |
6 |
tweedract: lees tweedracht |
15 |
som: soms WNT, XIV, 2506 (s.v. Som) |
20 |
copellaers: lees coppelaers: bordeelhouders WNT, VII, 5549 (s.v. Koppelaar) |
21 |
ghilden: doorbrengers, drinkebroers WNT, IV, 2363 (s.v. Gilde)
wilt: bandeloos MNW, IX, 2608 (s.v. Wilt) |
22 |
tuysschers: bedriegers MNW, VIII, 792 (s.v. Tuusscher) |
25 |
som: sommigen WNT, XIV, 2504 (s.v. Som) |
28 |
sin: zetel van aandoeningen en hartstochten; verbonden met herte MNW, VII, 1134 (s.v. Sin) |
31 |
Van den Buyc...: beeld ontleend aan Phil. 3:19 |
33 |
prat: trots WNT, XII, 3899 (s.v. Prat)
In 30-33 wordt de bekende trias gegispt; zie reeds roelandts Bronnen |
37 |
swert: ook als kleur van de dood MNW, VII, 2539 (s.v. Swert) en MNW, VII, 499 (s.v. Swart) |
40 |
d'eerdtsche: vanwege de aardsgezinden WNT, I, 568 (s.v. Aardsch) |
41 |
saen: spoedig MNW, VII, 41 (s.v. Saen) |
45 |
goy kunsten: vertaling van bonae artes, kunsten die de vrije mens waardig zijn WNT, V, 318 (s.v. Goede kunsten); voor de verklaring van dit begrip door Patricius, een uitleg die aan Van der Noot zeker bekend geweest is, zie claerhout 16. |
47 |
wis: gewis, onbetwijfelbaar MNW, IX, 2671 (s.v. Wis) |
56 |
Godt: als de uiteindelijke schenker der inspiratie; zie matthias 93 e.v., chefs 140 e.v. |
61 |
hem: slaat op wat (59) |
62 |
Soo: zoals MNW, VII, 1445 (s.v. So) |
85 |
Glorieux: Orgueilleux Huguet, IV, 323 (s.v. Glorieux)
demonstre: montre Huguet, II, 793 (s.v. Demonstrer) |
| |
| |
86 |
Pompes...: de gebreken worden in dezelfde volgorde als hun respectieve eigenaars opgesomd. achatent: achètent; de oude vorm met a komt nog gedurende heel de 16de eeuw voor Huguet, I, 53 (s.v. Achapter) |
88 |
Meester: als vertaling van magister WNT, IX, 422 (s.v. Meester)
Jacob Bogaert (oMechelen 1520 †Gent 13 aug. 1597)
Zoon van Arnold en van Elizabeth Vanderberckt (van Isabelle van Brecht volgens Ryckman-de Jonghe). Na het behalen van de graad van doctor in de rechten is hij werkzaam als advocaat bij de Grote Raad van zijn geboortestad. In 1575 benoemt Filips II hem tot raadsheer in hetzelfde hof. In 1587 wordt hij aangesteld tot president van de Raad van Vlaanderen. Hij overlijdt vooraleer de nog belangrijker functie van voorzitter van de Grote Raad te kunnen waarnemen.
Bogaert is gehuwd niet Brechtlandia de Scherpenzeele.
Lit.: BN, II, 610 (Britz); Ryckman-de Jonghe, III, 679; Vrientius, a.w., 295.
President van Vlaenderen: de Provinciale Raad van Vlaanderen, waarin een president en twaalf raadsheren zetelden, fungeerde als hof van appel voor het graafschap. Na vonnis van deze rechtbank kon men nog appelleren aan de Grote Raad te Mechelen; zie Guicciardini, 291a. |
91 |
ghehinghen: toelaten WNT, IV, 854 (s.v. Gehengen) |
92 |
Sulleu: lees Sullen
den Bogaert: distinctio; zie titelvel 1593-1594 52 |
94 |
sijns aensichts: van zijn voorkomen WNT, I, 506 (s.v. Aanzicht)
medt ghemake: zonder moeite WNT, IV, 1339 (s.v. Met gemak) |
97 |
vroomen: rechtschapen MNW, IX, 1398 (s.v. Vrome) |
104 |
vromeren: zie 97 |
106 |
hem...spoien: zich...beijveren, inspannen WNT, XIV, 2901 (s.v. Spoeden) |
111 |
beshrijuen: lees beschrijuen |
113 |
Deur...: sluit aan bij vergaet (112), niet bij bedrijuen |
114 |
De opsomming van deze ongunstige invloeden vindt men reeds in de aanspraak tot zijn boek in Het Bosken (Smit-Vermeer, 122), overgenomen in slotvel 172-173. |
116 |
wonder...: wonderen van dapperheid verrichten kunnen MNW, IX, 2780 (s.v. Wonder doen, wonder maken) |
117 |
Loetes: van de Lethe; zie apologie 138 |
123 |
hem...gaet openbaren (124): zich zal uiten, zal tot uiting komen WNT, XI, 561 (s.v. Openbaren) |
126 |
Op dat: het ww. van deze zin is meughen (128) |
127 |
Doende...deughdt: die weldoen aan WNT, III, 2446 (s.v. Deugd doen) |
132 |
demonstre: zie 85 |
134 |
Conseiller: deze graad is uiteraard vermeld om de identieke situatie, zowel van de mecenen als van de dichters, te beklemtonen. |
135-146: |
in het citaat zijn slechts enkele varianten in de spelling aangetroffen. |
137 |
ta qualité: ton rang social, ta condition Huguet, VI, 259 (s.v. Qualité) |
139 |
facond: éloquent Huguet, IV, 3 (s.v. Facond)
Iuoire: de luit, die de dichters vanwege Apollo ontvangen, is uit dit kostbaar materiaal vervaardigd; zie poetov 122 |
141 |
acquerre: acquérir Huguet, I, 57 (s.v. Acquerir, Acquerre) |
146 |
empanne: munit d'ailes Huguet, III, 356 (s.v. Empaner, Empenner) (dit vb. als citaat) |
148 |
Johan Carel (oZweden 1572 †Nederlanden 1599)
Zesde en jongste zoon van markgraaf Christoph II van Baden in Rodemachern (1537-1575) en van Cecilia (1540-1627), dochter van koning Gustaaf I Wasa van Zweden. Zoals zijn oudste broer Eduard Fortunatus is ook Johann Karl in dienst getreden van de Spaanse landvoogden te Brussel. Hij is dan ook gestorven ‘bello Belgico militans’. |
| |
| |
|
Lit.: Jo. Daniel Schoepflinus, Historia Zaringo-Badensis, Carolsruhae, 1763-1766, III, 51.
Graffe: ‘die seit dem 15. jh. nachweisbare gemination des inlautenden und auslautenden f ist im 16. jh. sehr häufig’ DW, IV, 1, V, 1699 (s.v. Graf) |
154 |
Coninghlijcken: nl. als kleinzoon van Gustaaf Wasa. |
167 |
ghehoudt: gehuwd WNT, IV, 902 (s.v. Gehuwd, gehouwd) |
170 |
Princesse: titel om de rang van haar toekomstige echtgenoot |
173 |
Sephirus: de westenwind, zoon van Astraeus en Eos. Hij schaakt Chloris (= Flora) en schenkt haar de heerschappij over de bloemen. |
174 |
verhenen: lees verheuen |
175 |
Vrueghtydt: de lente, vertaling van het Fr. printemps; zie georges 3 |
177 |
goeden: bezittingen, zowel geestelijke als materiële WNT, V, 330 (s.v. Goed) |
179 |
spoden: lees spoeden |
184 |
onder...: op aarde WNT, XVII, 3239 (s.v. Onder...'s hemels troon) |
187 |
Qui: Que Huguet, VI, 286 (s.v. Qui)
ie vai admirant: j'admire continuellement Huguet, I, 164 (s.v. Aller) |
196 |
Veullez: lees Veuillez |
201 |
dessus: sur Huguet, III, 120 (s.v. Dessus) |
202 |
Coeston: de bestikte gordel van Venus; zie crabbe 21 |
213 |
humbles: aimables Huguet, IV, 520 (s.v. Humble)
douceurs: zie voor deze woordkeuze deybarra 173-174 |
227 |
oeylladant: voyant Huguet, V, 497 (s.v. OEillader)
l'oeyllade: le coup d'oeil Huguet, V, 497 (s.v. OEillade) |
228 |
courous: affliction Huguet, II, 604 (s.v. Courroux) |
229 |
Succadant: Absorbant Huguet, VII, 106 (s.v. Succant)
Succade: sucrerie Huguet, VII, 105 (s.v. Succade) |
230 |
Marmalade: voor dergelijke terminologie in toepassing op de geliefde, vgl. carro 71 |
236 |
Carle Ludvvigen: niet aangetroffen in de geraadpleegde literatuur. |
237 |
Graue: ‘die im mhd. herrschende form grâve begegnet im 16. jh. noch recht häufig’ DW, IV, 1, V, 1699 (s.v. Graf)
ihm: lees im |
238 |
vnnd: geen uitzonderlijke spelling in die tijd DW, XI, 3, 405 (s.v. Und) |
239 |
Konigelicher vvurden: des Königs; ‘königliche würde für den könig selbst in der verantwortlichen ausübung seines amtes’ DW, XIV, 2, 2065 (s.v. Würde); vvurden: in de 16de eeuw komt zwakke verb. van Würde dikwijls voor DW, XIV, 2, 2061 (s.v. Würde) |
240 |
durch: afkorting voor durchlaucht: ‘eine fürstliche person’ DW, II, 1638 (s.v. Durchlaucht); bedoeld is de hertog van Savoye.
bestelten: angestellten DW, I, 1675 (s.v. Bestellen)
em: lees ein |
241 |
Churfusterlicher: lees Churfursterlicher |
243 |
trompetten: het attribuut van Clio in t'shertogen 227 |
245 |
vroom: zie 97
wiet...: wie dit ook moge benijden |
248 |
Jn...: sluit rechtstreeks aan bij setten (244) |
255 |
in een graf: zie grammey 137 |
260 |
Arete: de deugd zelf wordt slechts zelden als handelende of opdrachtgevende persoon voorgesteld in de PW; zie discovrs 43 en weerdt 1590 150 |
263 |
van eer...: overeenkomstig Plato, Io, 534 |
264 |
Fatalijc: door het noodlot WNT, III, 4386 (s.v. Fataal) |
269 |
genereux: noble (moralement) Huguet, IV, 292 (s.v. Genereux) |
274 |
Cambi: in 1594 is hij denkelijk consul van de Florentijnen te Antwerpen. Hij wordt door Plantin vermeld i.v.m. een transactie op 20 dec. 1588; zie Plantin, Corr., VIII-IX, 465 noot 2. |
| |
| |
|
Altez: lees Altez' of Alteze
sur son entrée...: in deze commentaar en in de hierna volgende Franse verzen verhaalt Van der Noot dus zijn medewerking aan de festiviteiten ter gelegenheid van aartshertog Ernsts Blijde Inkomst. Dank zij Joannes Bochius, Descriptio pvbliae gratvlationis..., Antverpiae, 1595, 99-103 kunnen wij ons een precies beeld vormen van de decoratie die Van der Noot hier vermeldt.
De triomfboog van de Florentijnen stond opgesteld in de Lange Nieuwstraat. De algemene opbouw van dit monument herinnert enigszins aan de titelplaat der PW sinds 1584-1585. In hoeverre Van der Noot zelf verantwoordelijk is voor opbouw en decoratie van dit bouwwerk, kan men natuurlijk niet meer vaststellen. Aan weerszijden van de eigenlijke poort prijkten telkens allegorische voorstellingen, omlijst door twee zuilen. Aan de voorzijde van het monument stonden aldus Minerva en Hercules; op hun voetstukken las men de respectieve disticha: ‘Hic vir, hic artificis restaurat dona Mineruae, ❘ Redde pares eius meritis, Antuerpia, laudes.’ en ‘Viribus Alciden superas, Erneste, potentem, ❘ Funesti qui monstra domas immania belli’. Het poortgebouw was bekroond met een beeld van Virtus - een aan Van der Noot welbekend personage. De eigenlijke doorgang had men versierd met taferelen uit de Florentijnse geschiedenis. Belangrijker voor de huidige tekst is echter de achterzijde van deze triomfboog: tussen de zuilen links naast de poort stond Victoria met palmtak en lauwerkrans; boven haar hoofd was de tempel van Virtus en Honor afgebeeld, en als legende las men: ‘Hac iter est, Erneste, tuis haec laurea factis, ❘ Et meriti virtute tibi debentur honores’. Rechts zag men Religio, beschut door aartshertog Ernst, die zich gewapend had met Hercules' knots en de Aegis van Zeus. Religio maakt hem tevens opmerkzaam op Victoria aan de overzijde. Dit tafereel werd op het voetstuk toegelicht dank zij de volgende verzen: ‘Robore Relligio Belgas defensa tuetur ❘ Austriaco, monstratque Duci sua praemia magno’. Van der Noots tekst sluit zich precies aan bij de laatst vermelde decoratie; hij was dan ook hoogstwaarschijnlijk op het monument zelf aangebracht. Deze verzen zijn niet opgenomen door Bochius, maar dit bewijst nog niet dat zij evenmin voorkwamen op de triomfboog in
kwestie: in Bochius' beschrijving zijn enkel Latijnse inscripties geciteerd. |
279 |
qnesto: lees questo |
283 |
4.: wijkt af tegenover 275; drukfout? |
284 |
d'Alcide: van Heracles (= Hercules) als kleinzoon van Alcaeus; Ernst heeft inderdaad de knots ontleend aan Hercules, die op de voorzijde van dezelfde triomfboog afgebeeld staat. |
285 |
demonstre: zie 85 |
286 |
le Gorgon: de Aegis, het schild van Zeus en diens dochter Pallas Athena. In het midden ervan was het hoofd van de Gorgo Medusa aangebracht, waarvan de aanblik de toeschouwer deed verstenen.
quitant...: doordat Religio hem verwijst naar Victoria, die hem op haar beurt zal voeren naar de tempel van Virtus en Honor. Eigenlijk vormt dit detail het mogelijk verband met de voorgaande ode: de strijdbare held ontvangt deze apotheose slechts door de afbeeldende en commentariërende kunstenaars. |
287 |
pour Dieu: hij beschut immers Religio |
|
|