| |
Claerhout (1591)
Ontstaan
Twee aanzienlijke heren worden gehuldigd, aan wie dan ook telkens twee blz. besteed zijn: op de eerste helft van dit vel richt Van der Noot zich tot Lamoraal van Claerhout, wiens Waalse echtgenote naderhand in het Frans toegesproken wordt. Hierbij aansluitend fungeren enkele Latijnse lofverzen van Doctor Agricola als sluitstuk. Het tweede blad is opgedragen aan de bekende Doornikse kanunnik Denis de Villers, aan wie een reeds vroeger gepubliceerd stuk, verrijkt met enkele nieuwe slotverzen, wordt aangeboden. De afbeelding van Melpomene neemt de laatste pagina in beslag.
| |
Inhoud
- | Ode aan Lamoraal van Claerhout (7-62)
In het tijdperk van Augustus werden zowel de dichters zelf als hun werk hoog geacht. Mocht dit thans nog zo zijn, dan zou men ten minste de poëten in menswaardige omstandigheden zien leven! Iedereen zou beseffen dat men de dichters eer verschuldigd is, zowel om hun zeldzaamheid als om de kwaliteit van hun werk. Hun weldoeners zullen onsterfelijk gemaakt worden, een eer die Claerhout dank zij Van der Noot ten deel valt. |
- | Lofdicht voor Françoise d'Oignies (142-149)
De dame in kwestie wordt gecomplimenteerd met Minerva's wijsheid, de schoonheid van Venus en de statigheid van Juno. |
| |
| |
- | Lofdicht van Doctor Agricola (152-157)
Agricola heeft gedurende de helft van de dag aandachtig de gezamenlijke oordelen van anderen over Van der Noots werk bestudeerd om uit te maken welke zienswijze hij als de zijne zou kunnen toevoegen. Al deze meningen heeft hij in korte tijd en haastig [gezien hun veelheid] doorgekeken, en daarna de goede en ware genoteerd. Eerst had hij een verkeerd oordeel over het oeuvre, maar men mag niet op de eerste indruk afgaan. |
- | ‘Discours Poêtique’ voor Denis de Villers (162-253)
Zie discovrs. |
| |
Bronnen
7-8 |
= |
LvB, *4, 18-21 |
39-46 |
= |
Patricius, De institvtione, Parisiis, 1585, 60r |
142 |
= |
castro 88 |
143-144 |
|
90-91 |
146-149 |
|
92-95 |
162-173 |
= |
discovrs 8-19 |
174-183 |
|
32-41 |
184-205 |
|
46-67 |
206-231 |
|
76-101 |
232-236 |
|
110-114 |
246-248 |
|
148-150 |
256 |
= |
Lucas d'Heere, Het Ghendsche Helicon en Parnassus, 86-87 (D'Heere, 27) |
| |
Varianten
De verzen uit castro zijn lichtelijk gewijzigd, vooral in de beginwoorden.
Tegenover discovrs zijn noodzakelijke aanpassingen aangebracht in 162, 174, 175, 182, 183, 184, 236. Bewuste verbeteringen vindt men in 187, 215, 221.
| |
Verklarende aantekeningen
1 |
Lamoral van Claerhout
Zoon van Jacques en van Françoise d'Escornaix (Herckenrode) of van diens tweede echtgenote Anne de Merode (Gailliard). Hij wordt ridder, baron van Maldegem, Guise, Couchy en heer van Pittem, Koolskamp, Assebroek, Mezegem en Sint-Eloois-Vijve; zie voor zijn echtgenote 140.
Lit.: Gailliard, I, 244; Herckenrode, 444. |
3 |
Coolschap: lees Coolschamp |
4 |
Franchoise d'Oignies: zie 140 |
7 |
dat spreec-woordt: eveneens verwerkt in LvB; zie Bronnen. Misschien een reminiscentie aan een refrein van Anthonis de Roovere op de stok ‘Wel hem die wel gheboren sy’, dat opgenomen is in de Rethoricale Wercken (Antwerpen, 1562); zie De gedichten van Anthonis de Roovere. Naar alle tot dusver bekende handschriften en oude drukken uitgegeven door J.J. Mak, Zwolle, 1955, 306-310. |
12 |
Pollium: Caius Asinius Pollio (o76 v. Chr. †5 n. Chr.), Romeins staatsman en literator. Na een militaire carrière trok hij zich na 39 v. Chr. uit de politiek terug en wijdde hij zich aan kunst en wetenschap. Hij was het centrum van een literaire kring te Rome en stichtte er de eerste openbare bibliotheek; zie Pauly-Wissowa, II, 1589-1602 (Groebe).
Mecoenam: zie matthias 255. |
14 |
schalken: gewetenloze schelmen WNT, XIV, 228 (s.v. Schalk)
slimme: slechte WNT, XIV, 1774 (s.v. Slim) |
16 |
kunsten vry: vertaling van artes liberales WNT, VIII, 554, (s.v. Vrije kunsten). Zij worden door Patricius, De institvtione, Parisiis, 1585, 145v als volgt omschreven: ‘...quae ideo libe- |
| |
| |
|
rales appellate sunt, quia liberos homines efficiunt ab omni voluptate ac turpitudine. Redigunt namque nos ad sapientiam, quia nihil praestantius mortalibus esse potest, quáque deo optimo maximo coniuncti esse cernimur. Quarum praemium si nullum aliud à mortalibus referretur, sola virtus satis est, quae comitem secum semper trahit honorem, veluti corpus vmbram’. |
20 |
Pegasis fonteyne: de Hippocrene, ontstaan door een hoefslag van Pegasus. |
26 |
cattijf: verachtelijk wezen, ellendeling WNT, VII, 1827 (s.v. Katijf) |
27 |
vrome: rechtschapen MNW, IX, 1398 (s.v. Vrome) |
29 |
veursichtighlijck: met vooruitziende blik; het MNW, IX, 1074 (s.v. Voresichtichlike) verwijst naar Plant. voor de toepasselijke betekenis ‘providemment...avec prevoyance’. |
34 |
weynigher: zie apologie 335 |
36 |
hemeslijcx: lees hemelslijcx
wt den troone: uit de hemel WNT, XVII, 3238 (s.v. Uit den troon) |
38 |
onsture: zachtmoedig; het WNT, XVI, 410 (s.v. Onstuur) verwijst naar Kil. voor de toepasselijke betekenis ‘mitis, placidus’. |
39-46: |
de bron hiervan wordt geciteerd in farneze 310-313. |
42 |
sterren: ook dit beeld is aan Patricius ontleend. |
43 |
Waer sonder: Zonder welke verrijkingen, uiteengezet in 40-41
der letter Meesters boeken: de boeken der grammatici of, sensu latiore, der geleerden; bedoeld als vertaling van de term grammatice bij Patricius |
44 |
schick: bekoorlijkheid WNT, XIV, 640 (s.v. Schik)
vercloeken: uitwerking; niet in de woordenboeken, maar afgeleid van Kil., 712 (s.v. Verkloecken) ‘audere’. |
45 |
sy en...: tenzij zij; betekenis: de meer wetenschappelijke literatuur moet een beroep doen op zuiver literaire kunstgrepen, niet enkel om de nodige gratie te bekomen, maar zelfs om enige uitwerking te verwerven. |
46 |
begrijp: voorstelling WNT, II, 1424 (s.v. Begrijp)
heur: nl. van de geleerden, vermeld in 43 |
47 |
Die: bedoeld zijn de dichters |
49 |
Die: al wie
redene: redelijkheid WNT, XII, 3de stuk, 815 (s.v. Rede)
stout: vrijmoedig WNT, XV, 2019 (s.v. Stout) |
50 |
onderhondt: lees onderhoudt: de nodige stoffelijke middelen WNT, X, 1348 (s.v. Onderhoud) |
56 |
Godt / deur Phoebum: zie matthias 95 e.v., chefs 140 e.v. |
69 |
genereux: noble (moralement) Huguet, IV, 292 (s.v. Genereux) |
78 |
Odo: lees Oda |
84 |
l'Amoral: lees Lamoral |
91 |
malitieux: gens méchants Huguet, V, 107 (s.v. Malicieux) |
92 |
Demonstrant: Montrant Huguet, II, 793 (s.v. Demonstrer) |
95 |
Prouinces: états Huguet, VI, 235 (s.v. Province) |
97 |
Iaques Verduin: zie daems 260. Bij gebrek aan plaatsruimte is het beloofde lofdicht achterwege gebleven, zonder dat dit geleid heeft tot enige aanpassing in de polyglotte commentaar. |
98 |
chantant: bep. bij Verduin |
117 |
bouna: lees buona |
129 |
necessiarios: lees necessarios |
140 |
Franchoise d'Oignies
Dochter van François en van Bonne (Herckenrode: Anne) de Renty. Zij huwt eerst met Lamoraal van Claerhout; na zijn dood hertrouwt zij met Adrien de Noyelles.
Lit.: Gailliard, I, 381; Herckenrode, 1480. |
142-149: |
uit castro 88 e.v. is een keuze gemaakt, zodat de zegging hier pregnanter is. |
142 |
son: si on; men gebruikt nog dikwijls de oude vorm se, waarin de e voor een klinker wegvalt |
| |
| |
|
Huguet, VI, 789 (s.v. Si) |
145 |
la candeur: l'éclat Huguet, II, 71 (s.v. Candeur) |
146 |
corsage: taille, stature Huguet, II, 565 (s.v. Corsage) |
148 |
Cipris: Venus als de godin van Cyprus |
149 |
rassise: établie Huguet, I, 346 (s.v. Assis) |
157 |
Fronti...: vermoedelijk wordt dit lofdicht abrupt afgebroken bij het einde van deze blz. |
158 |
Denis de Villers (oDoornik 1546 †aldaar 30 nov. 1620)
Hij stamt uit een oud adellijk geslacht, wordt priester en behaalt te Leuven de graad van doctor in het kerkelijk recht. Daarna wordt hij protonotarius apostolicus en in 1579 kanunnik aan de Doornikse O.L. Vrouwkathedraal. In 1586 wordt Villers gekozen tot kanselier van het kapittel. Uit hoofde van deze functie onderneemt hij diplomatieke reizen; nog in hetzelfde jaar wordt hij afgevaardigd naar de provinciale synode te Kamerijk. Villers heeft naam gemaakt als verzamelaar van handschriften, als numismaat en als genealogist. Lipsius, die zeer met hem bevriend is geweest, reist in zijn gezelschap naar Duitsland en legateert hem zijn oude munten en penningen. Blijkens zijn album amicorum heeft hij contacten onderhouden met vele leden van de maatschappelijke en culturele elite in de Nederlanden. Nicolaas Oudaert zendt hem een gedicht bij de dood van Lipsius, en Janus Lernutius heeft hem de bundel Idylliorum Sacrorum Decades duae (1614) opgedragen.
Lit.: BN, XXVI, 760-761 (Em. Dony); H. van Crombruggen, Janus Lernutius (1545-1619). Een biografische studie, Brussel, 1955, 91; Aloïs Gerlo en Hendrik D.L. Vervliet, Inventaire de la correspondance de Juste Lipse 1564-1606, Anvers, 1968, 535; Janus Gruterus, Delitiae poetarvm belgicorvm..., Francofvrti, 1614, III, 699, 701; Abraham Ortelius, Epistvlae. Edidit Joannes Henricvs Hessels, Cantabrigiae, 1887, 486, nr. 202. |
162-248: |
zie discovrs 8 e.v. |
197 |
è: lees à |
204 |
sout: lees sont |
205 |
Chrarité: lees Charité |
238 |
il a beu...: zie poetov 115 |
239 |
Paton: lees Patron |
244 |
radeur: lees ardeur |
249 |
Fin: dit woord bewijst dat hier wel degelijk het einde van dit gedicht gepland was. De resterende vier verzen zijn wel op het laatste nippertje ingelast wegens een horror vacui. |
250 |
Or sus: Allons, ‘exclamation pour exciter’ Godefroy, VII, 608 (s.v. Or sus)
Melpomene: deze naam is wel gekozen om de plaat op de volgende pagina. |
253 |
va...aydant: aide constamment, fréquemment Huguet, I, 164 (s.v. Aller)
les vostres: nl. de dichters |
254 |
Melpomene: muze van het treurspel, vandaar droeue (256)
Corinnam...: zie titelvel 1589-1590 282 |
256 |
Cypres en Doucemye als attributen van Melpomene zijn ontleend aan Lucas d'Heere. Deze vreemde oorsprong verklaart misschien de discrepantie tussen de vermelde schalmei en de in werkelijkheid op de plaat afgebeelde gambe.
Doucemye: eerder een hakkebord (Fr. doulcemelle) dan een schalmei (Fr. doucine, doulcine); zie voor de eerste betekenis Valentin Denis, De muziekinstrumenten in de Nederlanden en in Italië naar hun afbeelding in de 15e-eeuwsche kunst. I Hun vorm en ontwikkeling, Leuven, 1944, 141-142, voor de tweede mogelijkheid Huguet, III, 259, 260 (s.v. Doucine, doulcaine, doulcine), en voor beide betekenissen DBE, 243 noot 1. |
259 |
Euterpe: muze van de lierpoëzie |
260 |
Libro. IIII.: de voorafgaande tekst is enigszins in tegenspraak met deze laatste aanduiding: indien het vierde boek van de gecompleteerde Olympias (DBE, 243) inderdaad aan Melpomene is toegewijd, hoe kan zij dan de taak voortzetten van Euterpe (258-259), die pas in het vijfde boek van dit zelfde werk zou optreden (langhart 82)? |
|
|