| |
Perrenot (1589-1590)
Ontstaan
Van der Noot huldigt hier drie bekende personages, maar zijn poëtische krachtsinspanning is niet evenredig aan hun belangrijkheid: blijkens de vrij lange bronnenlijst is heel wat ontleend, en de resterende verzen zijn maakwerk van de ergste soort. De gewone citaten ter ere van het dichterschap en een lofdicht voor Jan van der Noot zelf ontbreken niet.
| |
Inhoud
- | Ode voor Frédéric Perrenot (7-142)
De dichter prijst Perrenots standvastigheid in tegenspoed. Sinds de val van het Romeinse rijk zijn niet enkel poëzie maar ook orde en wet grotendeels ten onder gegaan. Met Gods hulp echter zal koning Filips door Farnese de boosdoeners verdelgen. Na de pacificatie zal er een nieuwe Gouden Eeuw aanbreken voor alle liefhebbers der deugd, onder wie Perrenot en Van der Noot. |
- | Lofdicht van Etienne de Walcourt (145-154)
Zoals Horatius en Pindarus laat Van der Noot nooit na de lof van een deugdzaam man op te nemen in zijn poëtisch oeuvre. |
- | Ode voor Pierre d'Oudegherste (158-205)
Alle aardse bemoeiingen zijn nutteloos in het aangezicht van de dood. Van der Noots verzen daarentegen waarborgen de onsterfelijkheid. Hij zingt Oudegherstes lof om diens deugden en gulhartige houding tegenover de dichters. In de slotstrofe richt Van der Noot ook een groet tot Clara Wijts, de echtgenote van Oudegherste. |
- | Klacht van Calliope bij de dood van Christophe Plantin (256-335)
De muzen klagen om Plantin, die door zijn werkzaamheid de literatuur alom verspreid heeft. Dank zij deze activiteit zal zijn naam onsterfelijk blijven, terwijl daarenboven vele dichters zijn roem zullen bezingen. |
| |
Bronnen
10 |
= |
Ronsard, Ode sur les miseres des hommes, 33 |
(STFM, V, 194) |
15-71 |
= |
Tahureau, A monseignevr le...Cardinal de Guyse, Loys de Lorraine, 1-37 (Jacques Tahureau, Les poesies, Paris, 1574, 11v-12v) |
24 |
= |
Ronsard, Le proces...A...Charles, Cardinal de Lorraine, 24-25 |
(STFM, XIII, 18) |
39-42 |
= |
|
Hymne de l'hyver, 15-16 |
(STFM, XII, 69) |
90 |
= |
LvB, 240 |
|
92, 95 |
= |
Ronsard, Elegie a M.A. de Muret, 27-28 |
(STFM, V, 226) |
97 |
|
Priere a la fortune, 282 |
(STFM, VIII, 226) |
164-166 |
= |
Tahureau, A monsievr Tiercelin, 19-21 (Tahureau, Les poesies, 20v-21r) |
241-249 |
= |
Pontus de Tyard, Chant en faveur de quelques excellens Poëtes de ce Temps, 67-75 (Pontus de Tyard, OEuvres poétiques complètes. Edition critique avec introduction et commentaire par John C. Lapp, Paris, 1966, 157-158) |
| |
| |
| |
Verklarende aantekeningen
1 |
Fredericq de Granvelle Perrenot: zie chefs 8 |
4 |
Chef des Finances: zie discovrs 4 |
15-71 |
De verzen van Tahureau zijn doorgaans uitgebreid (amplificatio), echter met zoveel mogelijk behoud van de oorspronkelijke woordenschat en met dezelfde woorden in rijmpositie. |
15 |
De Champaigny: voc., aanspreking
les Destins: de schikgodinnen, eigenlijk identiek met la Parque (10)
tournoyans: contaminatie met de voorstelling van het rad der fortuin. |
29 |
mignons: favoris Huguet, V, 265 (s.v. Mignon) |
30 |
fontaine: nl. de Hippocrene; zie wonsel 96 |
32 |
caresse: démonstration de bienveillance Huguet, II, 99 (s.v. Caresse) |
33 |
froutz: lees frontz |
34 |
la Parque cruelle: zie 10 en 15 |
36 |
à stheure: maintenant Huguet, I, 363 (s.v. Asteure) en Huguet, IV, 480 (s.v. Ast'heure, asteure) |
37 |
Attachez: Attaqués Huguet, I, 374 (s.v. Attacher)
lors: alors Huguet, V, 45 (s.v. Lors) |
39-42: |
naast Ronsard en Tahureau kon Van der Noot ook denken aan Joachim du Bellay, La deffence et illustration de la langue francoyse, livre II, chap. V, 65-71 (ed. H. Chamard, 132-133, waar verdere lit. in 133 noot 1). Een concreet voorbeeld van deze antieke hoogachting vond Van der Noot bij Patricius, De institvtione, Parisiis, 1585, 185r: ‘Huius nobilitatis [optimarum disciplinarum] apud veteres Romanos id eximium fuit, vt Cornelius Tacitus refert, vt cunctis ciuibus qui bonis artibus fiderent, licitum esset magistratum petere, nec aetas in eis distinguebatur, quin in prima inuenta consulatum ac dictaturam inirent’. |
42 |
Prouinces: états Huguet, VI, 235 (s.v. Province) |
50 |
Que Tarquin...: Sextus Tarquinius, zoon van de Romeinse koning Tarquinius Superbus, verkrachtte Lucretia, dochter van Spurius Lucretius en vrouw van Lucius Tarquinius Collatinus. Zij smeekte haar vader en echtgenoot om wraak te nemen en pleegde zelfmoord. Bij haar lijk riep Brutus het volk op tegen de Tarquinii, die verdreven werden; zie Pauly-Wissowa, XIII, 1692-1695 (Münzer).
De vergelijking die Van der Noot hier maakt slaat natuurlijk op vilains; m.b.t. het begrip ignorans zou ze zinloos zijn. |
58 |
premiere: hier blijkt nogmaals het geloof in de negatieve evolutie, uitgaande van de Gouden Eeuw; zie ook maes 91 e.v. |
59 |
Si qu': De telle sorte qu' Huguet, VI, 790 (s.v. Si que) |
60 |
regnes: royaumes Huguet, VI, 449 (s.v. Regne) |
61 |
Aliener entre les: Faire passer au pouvoir des Huguet, I, 160 (s.v. Aliener) |
63 |
corrumpue: deze stelling van Tahureau heeft Van der Noot nadien verwerkt in chefs 201-202 |
66 |
violée: woordenschat, opgeroepen door 50 |
67 |
par deuant: auparavant Huguet, III, 148 (s.v. Par devant) |
68 |
grand'erre: rapidement Huguet, III, 573 (s.v. Grand erre) |
70 |
Débauchez: Mis en mauvais état Huguet, III, 36 (s.v. Desbaucher) |
73 |
Si que: zie 59 |
77 |
au plus Grand: aan de koning |
79 |
tout bon...: vertaling van de epitheta Optimus Maximus; vgl. roelandts 97 |
81 |
sus: sur Huguet, VII, 150 (s.v. Sus) |
85 |
enchasser: bannir Huguet, III, 397 (s.v. Enchasser) |
88 |
Euristide: Eurystheus, zoon van Sthenelus en Nicippe, koning van Tiryns of Mycene. Door het ingrijpen van Hera, die Eurystheus vóór Heracles (= Hercules) laat geboren worden, |
| |
| |
|
moet deze laatste in Eurystheus' dienst treden, voor wie hij dan ook de bekende twaalf werken volbrengt; zie Pauly-Wissowa, VI, 1354-1356 (Hiller v. Gaertringen). |
90 |
Alcide: Heracles (= Hercules) als kleinzoon van Alcaeus; het verband met ἀλϰή (= kracht) wordt o.a. gelegd door Muret in zijn commentaar; zie Ronsard, Les Oevvres, 1623, 81.
Door Alexander Farnese te vergelijken met Hercules speelt Van der Noot eigenlijk een gevaarlijk spel tegenover de kenners van zijn vroeger werk: in de LvB, 240 heeft hij namelijk dezelfde vergelijking opgebouwd ten voordele van...aartshertog Matthias! Zie LvB, XXIII. |
91 |
Cousin: nl. als zoon van Margaretha van Parma, Filips' halfzuster. |
94 |
Monstres: term, gebruikt voor ketters Littré, V, 396 (s.v. Monstre) |
95 |
genereux: courageux Huguet, IV, 293 (s.v. Genereux) |
100 |
Dessoubz: Sous Huguet, III, 120 (s.v. Dessoubs) |
102 |
Déchassant: Chassant Huguet, II, 726 (s.v. Dechasser)
l'Ignorance: de scheldnaam die de Pléiade over had voor de scholastiek (zie liefvelt 36) past Van der Noot nu toe op de hervorming. |
103 |
l'aage d'or: zie 58 |
106 |
nourrissons: élèves Huguet, V, 455 (s.v. Nourrisson) |
109 |
couleur: prétexte Huguet, II, 585 (s.v. Couleur) |
111 |
plus: désormais Huguet, VI, 41 (s.v. Plus) |
113 |
ny çà ny là: ni d'un côté ni de l'autre Huguet, II, 34 (s.v. Ny çà ny là) |
118 |
ore: maintenant Huguet, V, 539 (s.v. Ores) |
126 |
De Palmes: zie apologie 307-308 |
127 |
L'Altitonant: Celui qui tonne d'en haut Huguet, I, 177 (s.v. Altitonant); epitheton van Jupiter, toegepast op de christelijke godheid; vgl. 79. |
129-134: |
dezelfde voorstelling van onze auteur als vervolgd door de calvinisten vindt men ook in zijn rekwest van 1586 aan de Antwerpse schepenen; zie Prims 1937, 979. |
136 |
sa Fille: Astraea? Beschouwd als verwante van Cronus (= Saturnus), omdat zij onder de mensen verbleef tijdens de Gouden Eeuw (Saturnia Regna, vgl. maes 88)? Ook is zij Cronus' kleindochter als kind van diens zoon Zeus en van Themis. |
143 |
E. de VValcovrt: zie voorwerk 1580-1581 87 |
145 |
LOrs que: Quand Huguet, V, 45 (s.v. Lors que) |
148 |
Sonneur: Celui qui le célèbre Huguet, VII, 32 (s.v. Sonneur) |
151 |
toy: nl. Van der Noot
langue: [ta] langue, lijd. voorw. van Rendant |
155 |
Deficiet...: een spreuk die veel voorkomt in de vroege vellen van de tweede reeks PW, ontleend aan de slotplaat van CB/Abr en LvB, en uiteindelijk teruggaand op de titelprent van Ext. |
156 |
Pierre d'Ovdegherste (oRijsel 23 jan. 1540 †Madrid 2 apr. 1592)
De familie woont sinds 1549 te Doornik, later te Brugge en ten slotte te Mechelen, waar de vader van Pierre raadsheer geworden is. Zijn zoon wordt ingeschreven als student aan de Leuvense universiteit op 4 okt. 1557; hij behaalt er de graad van doctor in de rechten en vestigt zich nadien te Brussel. Ondanks een succesvolle loopbaan als advocaat gaat zijn belangstelling in de eerste plaats uit naar de vaderlandse geschiedenis. Farnese stelt hem aan tot luitenant van het Doornikse rechtsgebied. In het belang van enkele Doornikse aangelegenheden verblijft hij in 1569 in Duitsland, meer bepaald aan het hof van keizer Maximiliaan II. In 1571 verschijnt Les Chroniques et Annales de Flandres, waarin het oratorische en fabuleuze aspect een al te grote plaats toegewezen is. In latere jaren schijnt zijn tijd al te zeer in beslag genomen door administratieve aangelegenheden. Hij is trouwens overleden tijdens zulke reis naar Spanje in officiële opdracht. Joannes Bochius heeft hem een Latijns lofdicht opgedragen.
Lit.: BN, VI, 145-150 (J. Stecher); Dictionnaire des lettres françaises. Le seizième siècle, Pa- |
| |
| |
|
ris, 1951, 547-548 (J. Coppin); Janus Gruterus, Delitiae poetarvm belgicorvm..., Francofvrti, 1614, I, 801; Schillings, 557. |
160 |
obliuieux: qui fait oublier Huguet, V, 477 (s.v. Oblivieux)
fleuue obliuieux: de Lethe. De aanwezigheid van het voor ons klaarblijkelijke coulant wordt - zij het na dato - toegelicht door Richelet (Ronsard, Les Oevvres, 1623, 485): ‘Du Lethe, ennemy de la memoire...& pour cela Ouide le fait couler tout coignant la maison des hommes’. |
166 |
En l'air: een beeld, ontleend aan Tahureau, maar zie ook wonsel 108 |
169 |
Loetheoel: du Léthé Huguet, IV, 798 (s.v. Letheal) |
173 |
Ains: Mais Huguet, I, 140 (s.v. Ains)
entrant: parlant avec hardiesse Huguet, III, 499 (s.v. Entrant); bep. bij je (170)
clair...: bepalingen bij honneur (170) |
179 |
dedans: dans Huguet, II, 738 (s.v. Dedans) |
182 |
ta fantasie: ton esprit Huguet, IV, 30 (s.v. Fantasie) |
184 |
Si qu': zie 59 |
185 |
debonayre: bon, généreux Huguet, II, 718 (s.v. Debonnaire) |
188 |
Consequament: Ensuite Huguet, II, 458 (s.v. Consequemment) |
189 |
A ceux: nl. aan de dichters |
191 |
gentile: où il y a de la noblesse morale Huguet, IV, 301 (s.v. Gentil) |
194 |
amys: de nom. enk. is in het Oudfrans amis Littré, I, 377 (s.v. Ami) |
195 |
doctrine: science, érudition Huguet, III, 238 (s.v. Doctrine) |
200 |
quant & quant: en même temps Huguet, VI, 263 (s.v. Quant et quant) |
201 |
Clara VVijts: op 25 juni 1571 ontvangt zij het koninklijk privilege voor de druk van Les Chroniques et Annales de Flandres, omdat haar echtgenoot op dat ogenblik reeds naar Duitsland vertrokken was; zie BN, VI, 146.
si: aussi Huguet, VI, 790 (s.v. Si) |
232 |
aucuns: quelques Huguet, I, 398 (s.v. Aucun) |
235 |
tost: vite Huguet, VII, 272 (s.v. Tost) |
238 |
encores: aussi Huguet, III, 410 (s.v. Encores) |
239 |
en faueur: terminologie, ontleend aan de titel van het gedicht van Pontus de Tyard; zie Bronnen. |
241-249: |
tegenover de tekst van Tyard zijn slechts enkele minieme varianten in de spelling genoteerd. |
241 |
Sus: aansporing Huguet, VII, 150 (s.v. Sus) |
243 |
Des: Au moyen des Huguet, II, 710 (s.v. De) |
244 |
Les sains Prestres: zie wonsel 76 |
245 |
Apollon: de vorst inspireert zijn dichters door zijn daden
Henri: de Franse koning Hendrik II |
248 |
va baillant: donne fréquemment Huguet, I, 164 (s.v. Aller) |
250 |
Dont: à cause de quoi Huguet, III, 251 (s.v. Dont) |
251 |
Iean Moerentorf: Jan I Moretus (oAntwerpen 22 mei 1543 †aldaar 25 sep. 1610)
Derde kind van Jacques, een Rijselse satijnwever, en van Adriana Gras. In 1557 komt hij als drukkersknecht bij Plantin. In 1562-1563, wanneer deze laatste zijn bedrijf moet stilleggen, trekt Moretus op aandringen van zijn werkgever naar Venetië, waar hij zich bekwaamt in de drukkerij van Jacques Schotti. In apr. 1565 is hij terug te Antwerpen. Op 14 juni 1570 huwt hij Martine, de tweede dochter van Plantin. Hij installeert zich in het huis van zijn schoonvader in de Kammerstraat, waar hij de leiding van de boekenverkoop en de correspondentie op zich neemt. Tijdens Plantins verblijf te Leiden bestuurt hij met Frans Ravelingen de drukkerij te Antwerpen. Na de dood van hun schoonvader ontstaat onenigheid, omdat de overledene Moretus in zijn testament te zeer heeft willen bevoordelen. De belanghebbende ziet van deze privileges af, maar hij behoudt toch het Antwerps bedrijf. Hij is ook werkzaam |
| |
| |
|
op literair gebied: hij bezorgt een Nederlandse vertaling van Lipsius' De Constantia en van de Eerste Dag van Du Bartas' Première Sepmaine.
Lit.: AA, XXIV, 380; BT, 444; BN, XV, 252-256 (Max Rooses); Aloïs Gerlo en Emile Lauf, Bibliographie de l'humanisme belge, Bruxelles, (1965), 191; Herckenrode, 1395; NBW, II, 614-620 (F.A.J. Dambre); Leon Voet, The golden compasses, Amsterdam, (1969-1972), I, 151, e.v. |
252 |
Francois Gravelingh: Frans Ravelingen, Raphelengius (oLannoy bij Rijsel 17 feb. 1539 † Leiden 20 juli 1597)
Op 12 mrt. 1564 treedt hij in dienst bij Plantin als proeflezer. Hij huwt Plantins oudste dochter Marguerite op 23 juni 1565. Het Antwerps poorterschap verwerft hij op 10 feb. 1576. Weinig later vinden wij hem als uitgever werkzaam. Nochtans is Raphelengius vóór alles een geleerde geweest, die in zijn Antwerpse tijd een zeer aanzienlijk deel van het werk aan de Biblia Polyglotta op zich heeft genomen. Na 1585 verlaat hij, als calvinist en uitgever van anti-Spaanse werken, Antwerpen en krijgt hij de leiding van Plantins Leidse filiale. Op 3 mrt. 1586 benoemen de Leidse curatoren hem tot drukker der universiteit met hetzelfde traktement als zijn schoonvader. In hetzelfde jaar wordt hij buitengewoon hoogleraar in het Hebreeuws; in 1587 gewoon hoogleraar. Zijn voornaamste werk, het Arabisch woordenboek, wordt pas na zijn dood door zijn zonen François en Justus in 1613 uitgegeven.
Lit.: BN, XVIII, 728-735 (Max Rooses); Voet, a.w., I, 147 e.v.
Gillis Beys (oheerlijkheid Princenhage bij Breda †Parijs 19 apr. 1595)
Zijn vader, Cornelis Gielisz., is niet onbemiddeld. Beys treedt in dienst van Plantin in juli 1564. Op 7 jan. 1567 vertrekt hij naar Parijs om in Plantins winkel aldaar te werken. Hij laat zich naturaliseren op 7 juli. Eveneens te Parijs huwt hij op 7 okt. 1572 Madeleine, de vierde dochter van zijn werkgever. Tot 21 juli 1575 bestuurt hij de filiale te Parijs onder toezicht van Pierre Porret. Vanaf deze datum tot 22 aug. 1577 is hij de enige verantwoordelijke. Tot Beys' grote teleurstelling verkoopt zijn schoonvader het Parijse bedrijf aan Michel Sonnius. Beys blijft te Parijs in de boekhandel werkzaam en drukt zelfs onder zijn eigen naam vanaf 1577. In 1589, na de dood van Plantin, keert hij naar Antwerpen terug en drukt er eveneens enkele boeken, die hij - tot grote woede van Jan Moretus - voorziet van Plantins drukkersmerk. In 1594 is hij weer naar Parijs vertrokken.
Lit.: BN, II, 408-410 (L. de Burbure); Aloïs Gerlo en Hendrik D.L. Vervliet, Inventaire de la correspondance de Juste Lipse 1564-1606, Anvers, 1968, 518; Plantin, Corr., I, 120 noot 2; Torrentius, III, 310; Voet, a.w., I, 157 e.v.
Pierre Moerentorf (oAntwerpen 19 juli 1544 †aldaar 16 mrt. 1616)
Vierde kind van Jacques en van Adriana Gras. Als diamantbewerker trekt hij in dec. 1570 naar Lissabon en verblijft er zeven jaar. Na zijn terugkomst te Antwerpen begint hij een handel in edelstenen. Hij huwt Henriette, de vijfde dochter van Plantin, op 1 juni 1578.
Lit.: Plantin, Corr., III, 72 noot 1; Voet, a.w., I, 162, 187. |
253 |
Iean Spirinc: Hans Arents, alias Spierinck (†Antwerpen 13 aug. 1611)
Op 26 nov. 1575 huwt hij Catherine, de derde dochter van Plantin. Op dat ogenblik is zij reeds de weduwe van Jean Gassen. In 1576 trekt Spierinck samen met Jan Moretus naar de Frankfurter Messe, waar hij een winkel heeft. Het echtpaar Spierinck-Plantin verblijft in 1577 te Keulen en reist daarna naar Hamburg. Tijdens de periode 1577-1583 vertegenwoordigt Spierinck er de Antwerpse firma; hij schijnt vooral werk gemaakt te hebben van de verkoop van de Polyglot (16 stellen!). In 1585 verblijft hij met zijn schoonvader te Leiden, waar hij ook nog vertoeft nadat Plantin reeds naar Antwerpen is teruggekeerd. Op het einde van 1588 of in het begin van 1589 - in elk geval vóór de dood van Plantin - komt Spierinck eveneens naar Antwerpen terug.
Lit.: Grafschriften, V, 302; Plantin, Corr. I, 175 noot 1; III, 82; Voet, a.w., I, 155 e.v. |
254 |
Christophre Plantin: hij overleed in de vroege ochtend van 1 juli 1589. De begrafenis had plaats op 4 juli. |
| |
| |
|
Imprimeur premier: op 10 juni 1570 was Plantin benoemd tot prototypographus. Voor de plichten, die dit ambt, opgericht bij ordonnantie van 19 mei 1570, meebracht, zie Voet, a.w., I, 70-71; zie eveneens aldaar voor het verschil met de functie van typographus regius, sinds 1560 bekleed door Willem Silvius. |
255 |
Compleinte...: Van der Noot heeft dit gedicht gepubliceerd, los van de Epigrammata Funebria ad Christophori Plantini Architypographi Regii Manes, een collectie die verschenen is in 1590. Vermoedelijk is de afzijdigheid van onze auteur te wijten aan zijn geldelijke motieven. Voor verdere poëzie bij die gelegenheid, zie Voet, a.w., I, 122 en noot 2 aldaar. Op basis van GUB R570 (1) is Van der Noots gedicht zonder nadere toelichting uitgegeven in Leonard Willems, ‘Een gedicht van Jonker Jan vander Noot op den dood van C. Plantin’, in De Gulden Passer 14 (1936), 43-46. |
258 |
Oyez: imp. Huguet, V, 561 (s.v. Ouir) |
259 |
Matriste: lees Ma triste |
260 |
Memoire: zie chefs 69 |
263 |
desconfort: malheur Huguet, III, 51 (s.v. Desconfort) |
264 |
debonaire: zie 185 |
274 |
labeur...constant (275): verwerking van Plantins devies, dat ook in zijn drukkersmerken voorkomt: labore et constantia |
281 |
domiable: lees domtable: qui dompte, qui sert à dompter Huguet, III, 247 (s.v. Domtable) |
282 |
charchier: de uitspraak met a komt meer voor Huguet, II, 242 (s.v. Chercher) |
283 |
moins: encore moins Huguet, V, 299 (s.v. Moins) |
288 |
Ipocrene: de muzenbron; zie wonsel 96 e.v. |
289 |
Euridomene: voor Eurynome, dochter van Oceanus en Tethys, door Zeus moeder van de Charites of Gratiën; zelfde schrijfwijze in stuytelinck 33. |
292 |
Apollon...: Apollo wordt natuurlijk ontboden als de god van de dichters; voor het geval van Mercurius kan een verdere differentiatie bedoeld zijn: hij is zowel de beschermer der redenaars, die Plantin ook verspreid heeft, als der kooplieden, waarvan de prototypographus een eminent en succesvol vertegenwoordiger was. |
297 |
Prophetes: voor hun vermelding in het gezelschap der dichters zie apologie 388 en sueiro 227, 266 |
300 |
Siriens: de Biblia Polyglotta bood ook de Oud-Syrische tekst; zie Voet, a.w., I, 60. |
302 |
Caldeus, & Hebrieux!: in dezelfde bijbeluitgave is tevens de Hebreeuwse en Aramese versie opgenomen. Het Aramees werd ook Chaldeeuws genoemd; zie Voet, a.w., I, 60-61. |
304 |
Greioise: grecque Huguet, IV, 368 (s.v. Gregeois) |
306 |
Tuscans: voor Italianen; zie goossenius 80 |
308 |
debonaire: zie 185 |
310-311 |
Het is twijfelachtig of de ongewilde komiek van dit rijmpaar niet reeds in Van der Noots tijd zou zijn opgevallen; men leest althans als komisch epitaaf bij Franciscus Sweertius, Epitaphia ioco-seria, Coloniae, 1623, 263: ‘Icy gist Jean Vers tout à reuers, ❘ Mort en Anuers, mangé des vers’. |
319 |
descomfort: zie 263 |
320 |
millieure: lees meilleure |
329 |
discrete: qui sait discerner Huguet, III, 202 (s.v. Discret) |
330 |
diueulguerá: répandra Huguet, III, 235 (s.v. Divulger, divulguer) |
331 |
Ce pendant que: Pendant que Huguet, II, 153 (s.v. Cependant que) |
|
|