| |
| |
| |
Wonsel (1591)
Ontstaan
De opdracht aan een Antwerpse schepen en een Waals kapitein is eerder toevallig. Vóór alles is deze ode een manifest ‘Teghen d'onvvetende vyanden der Poëteryen’ (4). De ferme toon waarop Van der Noot zijn poëtisch zelfbewustzijn proclameert en de volgehouden kracht waarmee hij de ontworpen voorstelling formuleert, hebben deze ode terecht tot een der meest geroemde stukken van de Nederlandse poëzie in de 16de eeuw gemaakt; zie DBE, 30.
| |
Inhoud
In navolging van Horatius ontwerpt Van der Noot hier zijn eigen apotheose. Na een aanroeping tot Calliope, muze van het voornaamste dichtgenre (24-31), schetst hij de tegenstelling tussen de aardsgezinden met hun louter materiële bekommernissen (32-47) en hemzelf, die zich niet bekreunt om stoffelijke welvaart maar om eeuwige roem (48-63). Tegenover het gewone menselijke bedrijf stelt hij de verdiensten van Homerus, Pindarus en Horatius (64-87). Ook Van der Noot is door Venus tot dichter geconsacreerd volgens het klassieke ritueel (88-103). De liefde tot Olympia heeft hem zo bezield, dat hij gemetamorfoseerd wordt tot een werkelijke zwaan, de vogel der dichters (104-119). Hij stijgt op naar ‘der Famen tempel’ (121) en ziet onder zich de landen waar zijn naam geprezen zal zijn: niet enkel Europa, maar ook de nieuwe wereld zal hem roemen (120-151). Terwijl zijn lof op aarde aldus verkondigd wordt, zal hij zich voeden met ambrozijn en nectar in het gezelschap der hemelingen (152-159). Met een laatste afwijzing van zijn benijders en de belofte der onsterfelijkheid voor Van Wonsel besluit Van der Noot deze imposante zelfverheerlijking (160-175).
De Franse ode volgt de Nederlandse versie op de voet.
| |
Bronnen
De idee en het verloop van deze ode vindt men terug in Horatius, Carmina, II, xx. Nochtans is er nergens sprake van woordelijke ontlening; Van der Noot heeft zich beperkt tot het overnemen van de essentie, zoals die verwoord staat bij I. Mondot, Les cinq livres des odes de Q. Horace, Flacce..., Paris, 1579, 53v: ‘Ad Mecoenatem, quod in cygni formam sit transiturus, cantuque impleturus orbem’.
104-111 |
= |
Ronsard, Les Amovrs. Sonnet CXV |
(STFM, IV, 113) |
124-126 |
} |
|
(Prière à Dieu pour la victoire, 23, 46-47 (STFM, XVII, 402, 403) |
277-279 |
} |
|
(Prière à Dieu pour la victoire, 23, 46-47 (STFM, XVII, 402, 403) |
250-251 |
|
Hymne de l'autonne, 50-52 |
|
XII, 48-49 |
268 |
= |
Mondot, a.w., 54r |
|
285 |
= |
Turrin, Les Charites, 99 (Claude Turrin, Les oevvres poetiqves, Paris, 1572, 32v) |
305-308 |
= |
perrenot 332-335 |
|
350-353 |
= |
Horatius, Carmina, II, xx, 1-4 |
|
| |
Verklarende aantekeningen
2 |
vevrsinighen: vooruitziende, verstandige MNW, IX, 1080 (s.v. Voresienich)
Marcvs van Wonsel
Zoon van Jan (†18 dec. 1605) en van Madeleine van Ghelre (†14 dec. 1590). Hij is handelaar in goudleder. In 1579 betalen ‘Jan van Woonsel ende sonen’ 400 gulden per maand in de lening van 52.000 gulden. Op 3 mrt. en 28 nov. betaalt de stad Antwerpen Marcus van Wonsel voor de geleverde ‘behangsels van gouden lederen’ in het stadhuis. In 1584, op het hoogtepunt van het calvinistisch bewind, verlaat hij de stad, zodat hij op 26 sep. ingedaagd wordt. Als logisch gevolg hiervan treffen wij hem aan in de lijst der schepenen voor 1585-1586, wel om zijn trouw aan de Spaanse zaak. In 1594 vertrekt hij naar de noordelijke pro- |
| |
| |
|
vinciën, echter niet om ideologische redenen, maar wel om een dreigend bankroet te ontlopen.
Hij is gehuwd met Anna Moons, de zuster van Henri Moons de Jonge.
Lit.: AA, I, 359, 404; VI, 215; XVII, 400; XXVI, 201, 408; AA, 2de reeks 2 (1927), 209; Butkens, II, 513; Francis de Decker, ‘Les Schot, de Schot dits Douglas, puis enfin Douglas dits Schott’, in Tablettes du Brabant VI (1966), 226; Diercxsens, III, 667; F. Donnet, Genealogische nota's, 1469; Floris Prims, Antwerpiensia VII, 230. |
10 |
vrome: rechtschapenen MNW, IX, 1398 (s.v. Vrome) |
11 |
sal: onderverstaan doen leuen (10) |
12 |
Ancelme de David: niet aangetroffen in de geraadpleegde literatuur. |
18 |
ensigne: lees enseigne |
21 |
profetes: zie apologie 388 |
35 |
kost: last, nadeel WNT, VII, 5759, 5761 (s.v. Kost) (dit vb. als citaat) |
36 |
Clapten: lieten...over de tong gaan WNT, VII, 3458 (s.v. Van iemand klappen) som...som: deels...deels WNT, XIV, 2506 (s.v. Som...som) |
37 |
On-vry: Als slaaf van hun hartstocht WNT, X, 2181 (s.v. Onvrij)
On-bly: onvoldaan WNT, II, 2829 (s.v. Blijde, blij) |
42 |
weiren: weren...af MNW, IX, 2064 (s.v. Weiren) en MNW, IX, 2233 (s.v. Weren) |
43 |
heur: tegenover het mannel. enk. des doots (42) denkt de dichter hier aan de antieke drie schikgodinnen.
gheschut: het gezamenlijke werptuig WNT, IV, 1746 (s.v. Geschut) |
44 |
naer: later WNT, IX, 1312 (s.v. Na, naar) |
46 |
Jn vreughdt/deur deughdt: deze begrippen worden door Van der Noot dikwijls in één adem vermeld; zie titelvel 1593-1594 37 |
49 |
Niet...: overeenkomstig Matth. 6:19-21 |
50 |
haest: in een korte tijd WNT, V, 1480 (s.v. Haast) |
56 |
veursichtighlijc: het MNW, IX, 1074 (s.v. Voresichtichlike) verwijst naar Plant. voor de hier passende betekenis ‘providemment...avec prevoyance’. |
66 |
niet om verrijken: onovertrefbaar; niet + om + ww., dat met ver- afgeleid is van een bnw. als sterke bevestiging WNT, IX, 1948 (s.v. Niet) |
67 |
s': de ambten; bedoeld is eigenlijk: de stipte vervulling ervan
op staen: waaraan zij veel waarde hechten WNT, XV, 88 (s.v. Op iets staan) |
68 |
der Eeren borcht: zie titelvel 1589-1590 336 |
69 |
recht: billijk WNT, XII, 3de stuk, 490 (s.v. Recht)
slecht: op een ondeugdelijke manier, vergankelijk WNT, XIV, 1622 (s.v. Slecht) |
70 |
Tropheen: lijd. voorw. van op-recht (71) |
76 |
Der Pyeriden: zie matthias 101
Priester: de dichter wordt immers tot hun priester gewijd; zie 96 e.v.
bat: beter WNT, II, 1066 (s.v. Bat) |
77 |
fier: hooghartig WNT, III, 4444 (s.v. Fier) |
78 |
dierbaerder: van grotere waarde WNT, III, 2585 (s.v. Dierbaar) |
79 |
water noch vier: de meest verschillende en tegenstrijdige natuurelementen; zie ook 49 |
82 |
Godts: voor de hoogste godheid als de eigenlijke gever der dichterlijke inspiratie, zie matthias 95, chefs 140. |
83 |
medt stout bestaen: identieke formule bij D'Heere, 19.
bestaen: waagstuk WNT, II, 2099 (s.v. Bestaan) |
87 |
vercierdt: luister hebben bijgezet aan MNW, VIII, 2428; zie apologie 80-87 |
89 |
Brabantsche: voor Nederlands; zie apologie 18 |
90 |
Bat: zie 76 |
91 |
veerschen: hier wel voor verssoorten |
92 |
ghemeynen: alledaagse WNT, IV, 1370 (s.v. Gemeen) |
| |
| |
93 |
On-sacht/Versmacht: ruw verstikt WNT, X, 2224 (s.v. Onzacht) en MNW, VIII, 2469 (s.v. Versmachten); deze bepaling slaat op de hoge vlucht van zijn dichtwerk, dat zich kenmerkt door allesbehalve alledaagse elementen, zowel naar vorm als naar inhoud. |
94 |
vry: ongehinderd, ongestoord MNW, IX, 1315 (s.v. Vri) |
95 |
der neghen hemelen: de zeven sferen der planeten worden op hun beurt omcirkeld door het firmament en het coelum cristallinum. Het ganse systeem wordt omsloten door de sfeer van het primum mobile; zie F. Lippmann, The seven planets. Translated by Florence Simmonds, London..., 1895, 1. |
96 |
Citherea: Aphrodite (= Venus), vereerd op Cythera; in Ext, 1258-1259 (OE, [91]) is het Erato, de muze van het minnedicht, die Van der Noot onderdompelt en hem aldus consacreert. Deze ritus is ontleend aan Ronsard, Hymne de l'autonne, 50-56 (STFM, XII, 48-49), die door Euterpe ingewijd wordt. Als uiteindelijke bron voor deze scène geldt Propertius, Elegiae, III, iii, waar de Latijnse dichter een zelfde gunst te beurt valt dank zij Calliope; zie Henri Weber, La création poétique au XVIe siècle en France, Paris, (1955), 113.
De inwijding door Erato in Ext is normaal voor Van der Noot: het is immers de liefde tot Olympia die van hem een dichter gemaakt heeft. Wanneer in zijn huidige voorstelling Erato de plaats heeft moeten ruimen voor Venus zelf, dan betekent dit dat Van der Noot nadruk wil leggen hetzij op de intensiteit van zijn liefde, hetzij op de uitzonderlijke waarde van zijn poëtisch talent. |
98 |
vloedt: bron MNW, IX, 659 (s.v. Vloet); bedoeld is de Hippocrene |
99 |
Myrtus/en Laurier: de mirte is hem geschonken door Venus, de laurier door Apollo; zie CB/Abr, (OE, [139])
vael: vergeeld WNT, XVIII, 15 (s.v. Vaal) (dit vb. als citaat) |
100 |
Ghetoghen: Aangetrokken WNT, XVI, 1837 (s.v. Tien) en WNT, XVII, 79 (s.v. Tijgen) |
104 |
deur heur schoonheydt...: duidelijke navolging van Ronsard, niet van Horatius. |
105 |
Liefde: Cupido, gewapend met pijl en boog. |
106 |
niren: als zinnebeeld van het innigste van het gemoed WNT, IX, 1937 (s.v. Nier) (dit vb. als citaat) |
108 |
Swaen: deze metamorfose komt zowel bij Horatius als bij Ronsard voor; voor de zwaan als de vogel der dichters, zie Het Bosken (Smit-Vermeer, 116-117). |
109 |
Ghereedt: terstond WNT, IV, 1645 (s.v. Gereed) |
111 |
bescheedt: verstaanbare taal WNT, II, 1955 (s.v. Bescheid) |
115 |
Jcarus: zoon van Daedalus; beiden vluchten uit het labyrint met behulp van de vleugels die Daedalus gemaakt heeft. Icarus komt te dicht bij de zon, waardoor de was smelt waarmee de vleugels bevestigd zijn, zodat hij in zee stort.
troon: hemel WNT, XVII, 3239 (s.v. Troon) |
117 |
blendt: zonder de gevolgen te berekenen (als Icarus) WNT, II, 2856 (s.v. Blind)
ient: bevallig WNT, VII, 262 (s.v. Jent) |
119 |
eerdtschen: die tot het leven op aarde behoren; zonder belangstelling voor de hogere sferen WNT, I, 568 (s.v. Aardsch) |
121 |
der Famen tempel: zie 68 |
122 |
tot allen keere: altijd WNT, VII, 1966 (s.v. Tot allen keer) |
124 |
straf: ruw WNT, XV, 2091 (s.v. Straf) (dit vb. als citaat)
ouer: aan de overzijde van WNT, XI, 1592 (s.v. Over) |
125 |
Bebaeydt: bespoeld WNT, II, 857 (s.v. Baden); Bebaeydt en Verfraeydt zijn bep. bij Duitslandt (124) |
129 |
Beemen: Bohemen |
143 |
wust: onbeschaafd MNW, IX, 2749 (s.v. Woeste) |
144 |
Prouencen: de Provençaalse cultuur wordt door Van der Noot steeds als aparte entiteit vermeld naast Frans en Italiaans; zie apologie 93. |
148 |
Jndiaensche: met betrekking tot Midden-Amerika WNT, VI, 1550 (s.v. Indiaansch) |
| |
| |
149 |
strydt: inspanning WNT, XVI, 12 (s.v. Strijd); onderw. van vrydt
vrydt: vrijmaakt MNW, IX, 1329 (s.v. Vriën); gezien tijd en plaats van het ontstaan van deze ode is het weinig waarschijnlijk dat Van der Noot door strydt zinspeelt op de gewelddadige verovering van Midden- en Zuid-Amerika, maar wel op de moeizame ontginning van goud- en zilvermijnen aldaar. |
150 |
verd' en naer: overal WNT, IX, 1310 (s.v. Veer ende nare) |
152 |
Middel der tyden: Inmiddels WNT, IX, 676 (s.v. Middelertijd) |
154 |
balsem: al datgene waardoor zielesmart gelenigd wordt WNT, II, 940 (s.v. Balsem); aangezien even verder sprake is van de drank der goden, mag men hier balsem gelijkstellen met ‘ambrozijn’.
vile: voorhanden moge zijn WNT, XVIII, 339 (s.v. Vallen) |
155 |
Godts volck: de hemelingen
aendachtelijck: met godsdienstzin WNT, Suppl. I, 37 (s.v. Aandachtelijk) |
156 |
ton: verachtelijk voor ‘woning’, afgeleid van WNT, XVII, 1002 (s.v. Ton); men zie ook de volgende adj. |
157 |
swert: in de onderwereld is het natuurlijk duister; vandaar ton (156)? |
158 |
Stix...: voor deze drie rivieren van de onderwereld zie men pruenen 163. |
160 |
v...vertrecken: heengaan MNW, IX, 175 (s.v. Vertrecken) |
162 |
langhe becken: kwaadsprekers WNT, II, 1556 (s.v. Bek) en WNT, VIII, 1038 (s.v. Lange tong) |
165 |
Mijn goudt: bijstelling bij Deughdt / en Eer' |
167 |
stout: die een hoge vlucht neemt WNT, XV, 2020 (s.v. Stout) |
173 |
beurijdt: van vergetelheid |
181 |
dessus: sur Huguet, III, 120 (s.v. Dessus) |
182 |
rebruire: faire résonner Huguet, VI, 377 (s.v. Rebruire) |
188 |
Me...: Me blâme fréquemment, continuellement Huguet, I, 164 (s.v. Aller) |
189 |
Que: Vu que Huguet, VI, 272 (s.v. Que) |
195 |
peruers: fâcheuse Huguet, V, 745 (s.v. Pervers) |
197 |
dorée: geen verl. deelw., maar adj. bij renommée (198) |
199 |
de vray: vraiment Huguet, VII, 521 (s.v. De vray) |
203 |
riens: chose Huguet, VI, 599 (s.v. Rien) |
214 |
Se...mourir: mourir Huguet, V, 352 (s.v. Se mourir) |
219 |
doctrine: science, savoir Huguet, III, 238 (s.v. Doctrine) |
220 |
leur: nl. van de estatz (217) |
224 |
De l'vniuers: sluit aan bij Le plus beau (223) |
229 |
Prebstre: zie 76 |
231 |
Cerchera: oudere vorm, die in de 16de eeuw nog veel voorkomt Huguet, II, 242 (s.v. Chercher) |
232 |
de pris: de grand mérite Huguet, VI, 195 (s.v. De prix) |
233 |
faictt: lees faict |
236 |
Maron: de naam van Vergilius ontbreekt in de Nederlandse versie. |
239 |
purgé: purifié Huguet, VI, 250 (s.v. Purger); zie 87 |
240 |
Grecq...: bijstell. bij langage (238) |
241 |
ores: maintenant Huguet, V, 539 (s.v. Ores)
sonne: compose, chante Huguet, VII, 31 (s.v. Sonner) |
242 |
Brabanconne: zie 89 |
249 |
alme: bienfaisante Huguet, I, 172 (s.v. Alme); men zie ook de commentaar van Muret in Ronsard, Les Oevvres, 1623, 45.
Citherée: zie 96 |
250 |
l'onde succrée: zie 98 |
261 |
rage: l'inspiration, la fureur poétique Huguet, VI, 318 (s.v. Rage) |
| |
| |
263 |
Cigne: zie 108
blanchissant: blanc Huguet, I, 595 (s.v. Blanchissant); dezelfde woordenschat heeft Van der Noot reeds gebruikt in de Hymne du Braband; zie LvB, 31, v. 410. |
267 |
terrien: appartenant à la terre Huguet, VII, 224 (s.v. Terrien) |
268 |
Icarien: een afleiding die ontleend is aan Mondot: ‘Mon vol plus qu'Icarien’; zie Bronnen. Met N'lcarien bedoelt Van der Noot: zonder noodlottige afloop. |
272 |
Le moins beau: bijst. bij sentier (270); voor het moeizame pad der deugd, zie craenmeester 128. |
274 |
temple de Memoire: zie 121 |
277 |
horrible: redoutable Huguet, IV, 502 (s.v. Horrible) |
279 |
outre le: au delà du Huguet, V, 565 (s.v. Outre) |
285 |
opulante: ook Turrin spreekt over ‘l'opulente Hespaigne’; zie Bronnen |
286 |
gaine: lees gaigne |
290 |
d'auantage: de plus, en outre Huguet, II, 709 (s.v. Davantage) |
293 |
Brabant: voor het Nederlandssprekend gedeelte der Nederlanden; vgl. apologie 16
Gaule Belgicque: de Waalse gewesten |
294 |
ayme-musique: een der zeer zeldzame graecismen naar het model van Ronsard |
295 |
entendront: comprendront Huguet, III, 487 (s.v. Entendre) |
301 |
les Indes: Amerika; zie 148 |
302 |
Oultre: zie 279
moites: humides Huguet, V, 301 (s.v. Moit) |
303 |
Diuulgueront: Répandront Huguet, III, 235 (s.v. Divulguer, divulger) |
305 |
Cependant que: Pendant que Huguet, II, 153 (s.v. Cependant que) |
307 |
Du Nectar: hangt af van nourrira (306), niet van baume (306) |
315 |
folz: ‘On dit fols sous l'influence du singulier’ Huguet, IV, 145 (s.v. Fol)
maldisans: gens médisants Huguet, V, 100 (s.v. Maldisant) |
322 |
rebruire: résonner Huguet, VI, 376 (s.v. Rebruire) |
339 |
soui: lees suoi |
351 |
liquidmm: lees liquidum |
|
|