| |
Vrouwen (1589-1590)
Ontstaan
Dit vel is als een der eerste uit de produktie van 1589 samengesteld. Nadat Olympia in het middelpunt van de belangstelling geplaatst is in de uitvoerige Nederlandse ode, wordt zij eveneens gehuldigd in het aansluitende Latijnse lofdicht.
| |
Inhoud
- | Ode aan de Brabantse dames, en meer bepaald aan Olympia (6-411)
Na een korte begroeting tot het Brabantse zwakke geslacht in het algemeen (6-15) gaat de dichter over tot de lofprijzing van Olympia. Na een algemene impressie van haar stralende schoonheid (17-63) worden achtereenvolgens haar (65-78), voorhoofd (80-100), wenkbrauwen (102-115), ogen (117-126), gelaat (128-152), mond (154-200) en neus (202-211) geroemd. Daarop verklaart de dichter zich onmachtig om haar verdere schoonheid ten volle te loven (213-243), zodat hij voor de beschrijving van Olympia's hals (244-248), borsten (250-256) en ledematen (257-274) doorgaans een beroep doet op mythologische vergelijkingen. Meer opgelucht voelt Van der Noot zich wanneer hij daarna een poging onderneemt de talloze deugden van zijn geliefde op te sommen (276-337). Nadien brengt hij de Brabantse dames onder in het gevolg van Venus' triomfstoet (339-374). De dichter besluit met de wens dat God hen allen, verlost van ondeugdelijk gezelschap, in zijn hemelse zaligheid wil opnemen (376-411). |
- | Carmen door Nicolaus de Meyere (415-434)
|
| |
| |
| Verheug u, liefdesgoden! Van der Noot heeft immers een wonderschone geliefde gevonden, te recht Olympia (de hemelse) genoemd. Haar gelaat is vriendelijk, haar wangen zijn gaaf. Haar adem is rozengeur en haar ogen schitteren als sterren. Indien men haar vingers, handen en haartooi zou aanschouwen, kon men denken dat Venus nauwelijks zulke bekoorlijkheden bezit. Haar lippen vragen om tedere kussen; haar borstjes, witter dan zwanen of besneeuwde toppen, zijn geschapen voor liefkozingen. En wie kan haar overige ledematen ten volle beoordelen of zelfs maar vermelden? Dergelijke aangelegenheden moet men door het hart benaderen, meer dan in het verstand. Aan haar alleen denkt Van der Noot; enkel zij is in zijn hart gegrift; nooit zal zij uit zijn binnenste kunnen gerukt worden, zolang hem dit vergankelijk leven gegeven wordt om ervan te genieten. God verlene hem een zalig hiernamaals om in staat te zijn de verlangde liefde te bezitten. |
| |
Bronnen
65 |
= |
Ronsard, Elegie a Janet peintre du Roi, 13 |
(STFM, VI, 152) |
81 |
|
25 |
|
153 |
91-95 |
|
86-88 |
|
155-156 |
102-104 |
|
39-40 |
|
154 |
106-107 |
|
46 |
|
117-121 |
|
50-51 |
|
139-144 |
|
100-101 |
|
156 |
155 |
|
90 |
|
159-161 |
|
96-97 |
|
162 |
|
102 |
|
165-167 |
|
105 |
|
170-171 |
|
108 |
|
157 |
202-203 |
|
74-76 |
|
155 |
207-209 |
|
81-84 |
|
245-246 |
|
111 |
|
157 |
244, 247 |
|
115-116 |
|
247-248 |
= |
CB, 761-762 |
|
(OE, [212]) |
|
250-252 |
= |
Ronsard, Elegie a Janet peintre du Roi, 141-142 |
(STFM, VI, 158) |
254 |
= |
CB, 780 |
|
(OE, [212]) |
|
257 |
= |
Ronsard, Elegie a Janet peintre du Roi, 120 |
(STFM, VI, 157) |
|
CB, 755 |
|
(OE, [210]) |
|
258 |
= |
Ronsard, Elegie a Janet peintre du Roi, 145 |
(STFM, VI, 158) |
259-260 |
|
122 |
|
157 |
261 |
|
175-176 |
|
160 |
265-269 |
|
167-169 |
|
159 |
270-274 |
|
163-166 |
|
302-311 |
|
123-126 |
|
157 |
379 |
= |
Het Bosken. Liedeken, 37 |
|
(Smit-Vermeer, 86) |
| |
Verklarende aantekeningen
1 |
Eerlijke: eerbare WNT, III, 3908 (s.v. Eerlijk) |
8 |
den derden troone: de derde hemel MNW, VIII, 709 (s.v. Trone). Gerekend vanaf de aarde beheerst de planeet Venus na de maan en Mercurius de derde hemelsfeer; zie F. Lippmann, The seven planets. Translated by Florence Simmonds, London..., 1895, 1. |
13 |
in t' ghemeene: in het algemeen WNT, IV, 1374 (s.v. In het gemeen) |
14 |
weene: ellende MNW, IX, 2032 (s.v. Ween) |
20 |
Vesper: de planeet Venus als de zeer heldere avondster
in t'uerciren: in schittering; letterl.: in het mooi worden MNW, VIII, 2429 (s.v. Versieren) |
| |
| |
26 |
v-lie licht: en aan u, dames, mededeelt van haar licht (= schoonheid), zoals Vesper dit doet tegenover de overige sterren. |
30 |
licht: licht verspreidt WNT, VIII, 1964 (s.v. Lichten); beeldspraak o.v. 17 e.v. |
31 |
alst...: als de dag helder aanbreekt WNT, III, 2234 (s.v. Het daagt) |
33 |
ghesticht: in verheven stemming gebracht WNT, XV, 1575 (s.v. Stichten) |
36 |
Verlichten: zowel in de zin van ‘licht doen schijnen op’ (zie vorige beeldspraak in 17 e.v., en 30) als ‘met betrekking tot geest en gemoed’ MNW, VIII, 2023, 2025 (s.v. Verlichten) |
37 |
wije: lees wijc |
38 |
uerdonkerdt: verduisterd MNW, VIII, 1622 (s.v. Verdonkeren); beeldspraak natuurlijk in functie van Verlichten (36) en zijn antecedenten. |
39 |
Seine, Ryn: vermeld omdat Van der Noot zijn geliefde ook in het Frans en het Duits bezongen heeft; de waterlopen worden wel aan het woord gelaten om de profetische kracht van de antieke stroom- en zeegoden; zie reeds Horatius, Carmina, I, xv. |
41 |
spel: nl. op zijn lier; ‘instrumentale muziek’ WNT, XIV, 2685 (s.v. Spel) |
44 |
veur-beeldt: ἰδέᾶ; vgl. het citaat uit Plant. in MNW, IX, 950 (s.v. Vorebeelt) |
46 |
Den Aerdt: De natuur, als scheppende kracht WNT, Suppl. I, 234 (s.v. Aard)
ghehinghen: toelaten, mogelijk maken WNT, IV, 855 (s.v. Gehengen, gehingen) |
49 |
swaer: treurig MNW, VII, 2469 (s.v. Swaer) |
52 |
Niet...: Volstrekt niets hebben WNT, V, 1404 (s.v. Niet een haar) |
59 |
bouen schreuen: bovenmate WNT, XIV, 1009 (s.v. Boven schreven) |
60 |
Nature: de natuur als het beginsel van alle scheppende kracht WNT, IX, 1612 (s.v. Natuur); vgl. Aerdt (46) |
62 |
J...: indien zij nog zulk een (= J) mens in het leven zou willen roepen |
65 |
haer: onderw. van vercierdt (66) |
66 |
aensicht: lijd. voorw. van vercierdt
bat: beter WNT, II, 1066 (s.v. Bat) |
68 |
ghemanierdt: verzorgd WNT, IV, 1349 (s.v. Gemanierd) |
69 |
Gracien: de gezellinnen van Venus; zie voorwerk 1580-1581 125 |
71 |
gheschoffierdt: mishandeld WNT, XIV, 763 (s.v. Schoffeeren); hier: beroofd van mijn gemoedsrust. |
74 |
hy: Cupido, bedoeld met Liefde (69) |
77 |
brandt: fakkel WNT, III, 1042 (s.v. Brand); evenals pijl en boog een attribuut van Cupido. |
76-78: |
in feite zelfde constatering als in 17-26: Olympia bezit de volheid der schoonheid, waarvan aan de overige dames uitgedeeld wordt. |
81 |
wel gheraeckt: mooi MNW, IX, 2106 (s.v. Welgeraect) |
82 |
van...: door het hemelse Wezen, door God MNW, IX, 2351 (s.v. Wesen) |
87 |
drux tempeeste: ellende van het verdriet WNT, III, 3492 (s.v. Druk) en WNT, XVI, 1466 (s.v. Tempeest) |
91 |
daer op: op haar voorhoofd |
93 |
als de vroede: wijselijk; als + lidw. + zelfst. gebezigd adj. = bijw.; zie F.A. Stoett, Middelnederlandsche Spraakkunst. Syntaxis, 's-Gravenhage, 1923, 76, §116. |
97 |
sijnder: van Cupido |
99 |
beuen: trillen (van begeerlijkheid?) WNT, II, 2327 (s.v. Beven) |
104 |
wijn-braukens: wenkbrauwen; zie bejar 91 |
105 |
ghehooghdt: versterkt (van kleuren) WNT, VI, 1029 (s.v. Hoogen) |
107 |
boghe: zie 77
ghewracht: vervaardigd MNW, IX, 2272 (s.v. Werken) |
111 |
in t'sweerelts eruen: binnen deze wereld (‘erf’ + subst. in 2de nv. heeft geen andere betekenis dan dit laatste znw.) WNT, III, 4165 (s.v. Erf) |
119 |
troone: uitspansel WNT, XVII, 3240 (s.v. Troon) |
120 |
Laten...toe: Wijzen...toe WNT, XVII, 521 (s.v. Iemand iets toelaten) |
| |
| |
122 |
Venns: lees Venus |
126 |
het eerdtsche pleyn: de aarde WNT, XII, 2514 (s.v. Het aardsche plein) |
130 |
lichte: helder WNT, VIII, 1936 (s.v. Licht); herneming van de stelling in 18 |
131 |
als de ghestichte: op een verheffende manier, op een wijze die de toeschouwer zedelijk verheft WNT, XV, 1575 (s.v. Stichten); voor de constructie met ‘als’, zie 93 |
135 |
bemalen: beschilderen WNT, II, 1756 (s.v. Bemalen); zie voor een dergelijke invloed van Venus op de natuur georges 65 e.v. |
139-144: |
zie ook CB, 763-767 (OE, [212]) |
143 |
ver-seldt: vergezeld MNW, VIII, 2401 (s.v. Versellen) |
144 |
Liefden: cupidootjes WNT, VIII, 2075 (s.v. Liefde) |
156 |
sinnen: zintuigen MNW, VII, 1136 (s.v. Sin) |
162 |
peerlen: slaat op de tanden |
163 |
T'wee-randich: nl. met twee rijen (tanden) |
166 |
aerdighlijc: kunstig WNT, Suppl. I, 264, 265 (s.v. Aardiglijk, aardig) |
167 |
leuen: subst. |
169 |
bat: zie 66
dat: lees dan |
171 |
versch: fris, nieuw MNW, VIII, 2329 (s.v. Versch); de keuze van dit adj. is enkel te verklaren door de wetenschap dat men vroeger koraal als een gewas beschouwde WNT, VII, 5579 (s.v. Koraal) |
178 |
verrnren: lees verruren: bewegen MNW, VIII, 2301 (s.v. Verroeren) |
182 |
eertsche pleyn: zie 126 |
185 |
medt ghemake: zonder moeite WNT, IV, 1339 (s.v. Met gemak) |
188 |
hoot: hoofd (gewestelijke vorm) WNT, VI, 937 (s.v. Hoofd, hood) |
191 |
queel': kwijn, treur, (in toepassing op minnepijn) WNT, VIII, 751, 752 (s.v. Kwelen) |
192 |
deughdt: kuisheid WNT, III, 2444 (s.v. Deugd) |
193 |
ver-sinnen: bevatten MNW, VIII, 2436 (s.v. Versinnen) |
194 |
recht: helemaal WNT, XII, 3de stuk, 495 (s.v. Recht) (als versterkend bijw. bij een ww.)
Bekinnen: begrijpen WNT, II, 1574 (s.v. Bekennen) |
196 |
segh: verhaal MNW, VII, 909 (s.v. Seggen)
schoone: schoonheid WNT, XIV, 825 (s.v. Schoon) |
197 |
kunstighlhc: lees kunstighlijc |
198 |
Op sijn maten: volgens de juiste afmetingen, volgens evenredige verhoudingen WNT, IX, 58 (s.v. Maat)
ten toone: van aanblik WNT, XVII, 1214 (s.v. Ten toon) |
199 |
Dat: betrekk. vnw., antecedent: aensichts (196)
onder den troone: op aarde MNW, VIII, 711 (s.v. Onder den trone) |
200 |
on-steldt: ontroert WNT, X, 1988 (s.v. Ontstellen) |
203 |
schonder: lees schoonder |
206 |
ghepast: op de juiste plaats aangebracht WNT, XI, 689 (s.v. Passen) |
208 |
ghestreckt: strak gelegd WNT, XV, 2167 (s.v. Strekken) |
214 |
rhke: lees rijke |
225 |
dranc: de nectar; zie wonsel 154 |
226 |
vroet: wijs, geleerd MNW, IX, 1384 (s.v. Vroet), gewoon adj. bij Pallas Athene, godin van de wijsheid; zie crabbe 338 |
228 |
t'onvreden: in onrust WNT, X, 2178 (s.v. Te onvreden) |
229 |
vindende: beschouwend MNW, IX, 506 (s.v. Vinden) |
231 |
aerdighlhc: lees aerdighlijc: zie 166
besneden: gevormd, gemodelleerd WNT, II, 2061 (s.v. Besnijden) |
233 |
Aert: zie 46 |
236 |
op t'ghesondtste: in de meest welvarende toestand WNT, IV, 2241 (s.v. Gezond) |
| |
| |
239 |
Pigmalion: Pygmalion, een Grieks beeldhouwer die verliefd werd op een door hem zelf vervaardigd vrouwenbeeld en het tot zijn vrouw maakte, nadat het door Aphrodite bezield was. |
241 |
ten toone: zie 198 |
242 |
beldt: Brabantse vorm WNT, II, 1275 (s.v. Beeld) |
247 |
ghemeene: alledaags WNT, IV, 1370 (s.v. Gemeen) |
250 |
leuen: bewegen WNT, VIII, 1723 (s.v. Leven) |
253 |
ghepast: zie 206 |
255 |
Venns borstens: lees Venus borstkens |
256 |
Apelles: hofschilder van Alexander de Grote. Zeer bekend was zijn schilderij van Aphrodite Anadyomene (zie crabbe 8), dat sedert Augustus in de tempel van Caesar te Rome bewaard werd; zie De katholieke encyclopaedie, II, 314 (E.v. Laere)
maelde: schilderde WNT, IX, 145 (s.v. Malen) (dit vb. als citaat)
vast: goed WNT, XVIII, 648 (s.v. Vast) |
257 |
Junon: toespeling op het homerisch epitheton der ‘blankarmige’ Hera |
259 |
Aurorams: bij Homerus heet Eos ‘roosvingerig’ |
260 |
vreedt: ruw voor het gevoel MNW, IX, 2860 (s.v. Wreet) |
261 |
Thetis: een zeegodin, dochter van Nereus, echtgenote van Peleus en moeder van Achilles. |
262 |
reyn: nuchter verklaard bij Alciati, 495: ‘alba Thetis] Dea maris, quae quia semper in aquis habitet, pedes albissimos dicitur habere a Poëtis’. |
265 |
Om: Rondom WNT, X, 133 (s.v. Om)
braeyen: kuiten WNT, III, 952 (s.v. Braai) en WNT, III, 979 (s.v. Brade)
sterck in macht: pezig; afgeleid van WNT, IX, 70 (s.v. Macht) |
268 |
Monterlijc: levendig WNT, IX, 1091 (s.v. Monter, monterlijk); hier: soepel.
tot verfrayen: een detail dat haar verfraait; betekenis op basis van Kil., 706 (s.v. Ver-fraeyen), waarnaar ook verwezen wordt in MNW, VIII, 1719 (s.v. Verfraeyen) |
270 |
vol trouwen: voorwaar MNW, VIII, 736 (s.v. Trouwe) |
271 |
gheheel: gaaf WNT, IV, 811 (s.v. Geheel) |
272 |
dien: dijen WNT, III, 2594 (s.v. Dij) (dit vb. als citaat) |
273 |
houwen: stutten, dragen WNT, VI, 1141 (s.v. Houden) (dit vb. als citaat) |
278 |
Vor: lees Voor |
282 |
ghelijc: tegelijkertijd WNT, IV, 1169 (s.v. Gelijk) en in dezelfde mate WNT, IV, 1170 |
283 |
pertte: list WNT, XII, 1348 (s.v. Pert) en WNT, XII, 525 (s.v. Part); zie een parallelle zegging in peeters 249 |
284 |
smertte: ongemak WNT, XIV, 2068 (s.v. Smart); d.w.z. zonder met elkaar in conflict te komen.
In 288-290 worden de vier kardinale deugden opgesomd in deze volgorde: prudentia, fortitudo, iustitia, temperantia. |
297 |
queeldt: zie 191
beefdt: zie 100 |
300 |
deurschoteu: lees deurschoten |
303 |
stout: veel aandurvend in de kunst WNT, XV, 2020 (s.v. Stout) |
310 |
beclijuen: standhouden WNT, II, 1604 (s.v. Beklijven) |
311 |
beschamdt: lees beschaemdt
Jc...: Ik zou te schande gemaakt worden WNT, XVIII, 336 (s.v. Vallen) en WNT, II, 1942 (s.v. Beschaamd) |
312 |
Antistrope: lees Antistrophe |
316 |
stelle: lees stellen |
319 |
scijoonste: lees schoonste |
320 |
Die: antecedent: de kwaliteiten, opgesomd in 317-319 |
322 |
Die: antecedent: trouwe (318) en liefde (319) |
| |
| |
326 |
sijns...: zijn hemelse woning (‘straat’ als woonplaats) WNT, XV, 2058 (s.v. Straat) |
332 |
eu: lees en |
333 |
Heere: Christus |
334-335: |
Ps. 112:2-3 |
337 |
strijdt: betwisting WNT, XVI, 8 (s.v. Strijd); d.w.z. laat iedereen Gods almacht erkennen. |
339 |
Princerssen: zie 35; ook kan de oude rederijkersterm in de laatste strofe van het refrein onbewust (?) nog een rol gespeeld hebben, want dit is de beginregel van de voorlaatste strofe; WNT, XII, 4223 (s.v. Prinses, princers(s)e) |
346 |
Daer...: constr.: Daer deur mijn duyfken Kan lauen En in deughden doen drauen uwen Vander Noot. |
347 |
in...drauen: naar...streven WNT, III, 3265 (s.v. Naar iets draven) |
348 |
uwen: hij is immers ook de zanger van alle Brabantse dames blijkens de titel van deze ode. |
350 |
Voor de mogelijke bronnen van deze voorstelling, zie georges 50 |
351 |
gal': wrok, haat WNT, IV, 144 (s.v. Gal); uitdrukking om de voorstelling van de duif als voorbeeld van zachtheid en verliefdheid WNT, III, 3560 (s.v. Duif) |
352 |
ongheloghen: stellig, zonder twijfel WNT, X, 1617 (s.v. Ongelogen) |
353 |
onbedrogen: niet bedriegelijk; afgeleid van WNT, II, 1221 (s.v. Bedrogen) |
356 |
Vrouken: voor diminutieven op -kijn, -ken zonder -e in het meervoud, zie A. van Loey, Middelnederlandse spraakkunst. I. Vormleer, Groningen-Antwerpen, 1960, 13. |
358 |
sonder sneuen: voorwaar WNT, XIV, 2326 (s.v. Zonder sneven) |
359 |
stillic: zonder veel contact met de ondeugdelijke buitenwereld WNT, XV, 1693 (s.v. Stillijk, stil) |
361 |
Swaentkens, duyfkens (362): vergelijking om de eigenschappen waarop gezinspeeld wordt in 351 |
364 |
hoedt: krans WNT, VI, 786 (s.v. Hoed) |
377 |
vry: voortreffelijk MNW, IX, 1312 (s.v. Vri) |
379 |
wachten veur: beschermen tegen MNW, IX, 1496 (s.v. Wachten) |
381 |
v: de Brabantse dames |
382 |
heur: mijn Swaentken (378), Olympia |
383 |
Eynden: eenden, voor: het gezelschap der dwazen WNT, III, 3820 (s.v. Eend) |
384 |
Gansen: als symbool voor domheid en plompheid WNT, IV, 245 (s.v. Gans)
drachten: schepsels WNT, III, 3218 (s.v. Dracht) |
389 |
Kosmicam: als symbool van de wereldse, bandeloze liefde, in tegenstelling tot de deugdzaamheid der geëerde dames.
haest: zonder dralen WNT, V, 1480 (s.v. Haast) |
390 |
Radamantoms eynden: naar de plaats in de onderwereld waar eenieder gevonnist wordt volgens zijn daden op aarde. Rhadamanthus, zoon van Zeus en Europa, is een der drie rechters in de onderwereld.
eynden: streken (meest verafgelegen) WNT, III, 4021 (s.v. Eind) |
394 |
sonder sneuen: zie 358 |
395 |
Olympiadis: adj., hemels (neologisme) |
396 |
wel ghedaen: mooi MNW, IX, 2102 (s.v. Welgedaan) |
404 |
Beurijdt veur: Behoed tegen WNT, II, 2362 (s.v. Bevrijden) |
407 |
sonder schamen: zonder ons te moeten schamen om smetten der zonde, dus als gelukzaligen (reeds geïmpliceerd in de toestand van hun lichaam, vermeld in 406) |
410 |
deur Christum: die als rechter zal optreden; zie Matth. 24:30 e.v. |
414 |
Nicolaum de Meyere: zie dennetieres 53
carmine Phaleucio: het carmen Phaleucium of Phalaecium is samengesteld uit elflettergrepige verzen, elk bestaande uit achtereenvolgens een spondeus ( - - ), een dactylus ( - ∪ ∪) en drie trocheeën ( - ∪) Forcellini, IV, 653 (s.v. Phaleucius) en IV, 651 (s.v. Phalaecius) |
415 |
GAvdete: het beginvers is een navolging van Catullus, III, 1, het bekende gedicht op de dood |
| |
| |
|
van Lesbia's lievelingsvogel. Enkel het eerste woord (Lugete) is vervangen door zijn tegendeel naar de inhoud. |
433-434 |
vormt een parallel slot met de laatste strofe van de voorgaande ode. |
|
|