| |
Bejar (1593-1594)
Ontstaan
De elegie waarmee Van der Noot de Antwerpse magistraat in 1593 vereert, en die heel dit vel in beslag neemt, heeft de dichter reeds geruime tijd in portefeuille: in het rekwest aan de gemeenteraad, in dat college behandeld op 19 juni 1586, wordt immers reeds een passage uit dit gedicht geciteerd (Prims 1937, 976-977). Hierin betoogt Van der Noot - zeer algemeen - de noodzaak de dichters te steunen en last hij - in schril contrast hiermee - enkele verzen van deze elegie in, waaruit het onbegrip van het Antwerps milieu tegenover zijn eigen kunst blijkt. Niet enkel dit fragment, maar reeds de hele prosopopee is klaar in 1586, want de betreffende verzen worden ingeleid door de volgende aankondiging: ‘En my van d'eene manier van volcke beclaghende, spreke ick met de maget Antwerpia in een seker verhael dese navolghende [verzen]’. Aangezien in het daarop volgend citaat enkel de klacht van de dichter vernomen wordt, heeft de vermelding van ‘de maget Antwerpia’ slechts zin wanneer ook haar optreden reeds in het gedicht geïncorporeerd is.
Tussen het fragment dat aldus in 1586 bekend gemaakt wordt en de uiteindelijk gepubliceerde tekst zijn slechts minieme verschillen opgetekend. Van der Noot heeft zijn tekst zonder twijfel grotendeels kunnen behouden om de onverminderde actualiteit: zowel in 1593 als in 1586 blijft het voor hem zinvol tegenover dit zelfde bestuurscollege te wijzen op de veronachtzaming waaraan hij van officiële zijde ten prooi valt.
| |
Inhoud
- | Exordium (30-41): een verzoek tot de magistraat van deze zo beroemde stad (captatio benevolentiae) om toe te horen. |
- | Narratio (42-205): na een bange droom ten gevolge van de algemene minachting der gerechtigheid gaat de dichter, in navolging van de klassieken, naar buiten om zich te zuiveren. Daar komt hem de maagd Antwerpia in deerniswekkende toestand tegemoet. Op zijn vraag naar de reden hiervan verhaalt zij hem het leed dat zij reeds jarenlang moet verduren en verzoekt hem tevens
|
| |
| |
| dit te boek te stellen. De dichter zou dit verzoek zeer graag inwilligen, zegt hij, ‘woudt mijnen staet ghehengen’ (145). Inderdaad, Antwerpia is zelf de schuld van heel wat rampspoed die haar thans treft: als een echte stiefmoeder heeft zij de lof van haar zoon Van der Noot vergolden met ondankbaarheid en onbegrip. Heel wat vooraanstaanden beseffen de waarde van de dichter bij feestelijke gelegenheden, maar de ontnuchterende werkelijkheid doet hen dit inzicht vlug vergeten. Antwerpia vertroost hem met de hoop op steun vanwege de huidige magistraat. |
| |
Bronnen
50-53 |
= |
Ronsard, Compleinte a la Royne, 27-32 |
(STFM, XII, 174) |
56-61 |
|
Continvation dv discovrs des Miseres de ce Temps, 319, 323-328 |
(STFM, XI, 54) |
77 |
= |
LvB, 14, v. 175 |
|
114-120 |
= |
Ronsard, Continvation dv discovrs des Miseres de ce Temps, 331-336 |
(STFM, XI, 54-55) |
147-155 |
|
Elegie a Guillaume des Autels, 157-162 |
(STFM, X, 357-358) |
156 |
|
Compleinte a la Royne, 82 |
(STFM, XII, 177) |
165 |
= |
Roelant vander Hegghen aen Brabant, 124 |
(OE, [133]) |
172-176, 188-189 = Ronsard, Compleinte a la Royne, 139-142 |
(STFM, XII, 179) |
206-209 |
= |
Muret, commentaar bij Espovanté je cherche une fontaine |
|
|
(Ronsard, Les Oevvres, 1623, 75) |
(STFM, IV, 111) |
221-222 |
= |
apologie 51-55 |
|
222-223 |
|
333-335 |
|
224-226 |
= |
farneze 307-308 |
|
| |
Varianten
160-166, 167, 172-191 zijn reeds geciteerd in een rekwest aan het Antwerps stadsbestuur (1586), opgenomen in Prims 1937, 976-977.
In de eerste passage (160-166) worden enkel twee woorden vervangen in 166.
In de resterende verzen zijn talrijke kleine wijzigingen aangebracht: 172, 173, 177, 178, 179, 181, 185, 188, 191.
| |
Verklarende aantekeningen
1 |
Veursinighe: vooruitziende, verstandige MNW, IX, 1080 (s.v. Voresienich) |
5 |
Blasius de Bejar (oca 1544 †Antwerpen 4 dec. 1630)
Hij stamt uit een Spaanse familie en is heer van Westacker en Oosthoven. In de periode 1569-1617 is hij herhaaldelijk schepen en burgemeester van Antwerpen. Op 29 apr. 1574 draagt hij met 200 pond Art. bij in de lening voor de soldij der Spaanse soldaten. Bij open brieven van 22 apr. 1598 wordt hem de titel van ridder verleend.
Lit.: AA, XXII, 219; Butkens, II, 510-519; Grafschriften, I, 106; Van den Leene, *4r.
buyten: zie sterckheyt 11 |
6 |
Gilis Gerardi: zie t'shertogens 30
binnen: zie sterckheyt 11
Bejar en Gerardi zijn opnieuw tot burgemeesters aangesteld op 9 mei 1593; zie Papebrochius, IV, 266.
Voor het ontbreken van enige verdere biografische noot, zie de opmerking bij sterckheyt 6. |
26 |
Pentionarisen...: voor de betekenis van deze en volgende ambten, zie sterckheyt 33 e.v. |
27 |
Officiers: ambtenaren WNT, X, 96 (s.v. Officier)
d'Elegie...: zie t'shertogen 49-70 |
28 |
vromen: rechtschapen MNW, IX, 1398 (s.v. Vrome) |
31 |
veursichtighlijc: met doorzicht, met verstand MNW, IX, 1074 (s.v. Voresichtichlike) |
35 |
veurleden: vroeger MNW, IX, 1013 (s.v. Voreleden) |
| |
| |
36 |
geacht sijn: onderw.: de beste Steden; zij worden vermeld in bewuste tegenstelling tot Antwerpen, dat de dichters niet steunt. |
37 |
sulker: nl. van zulke steden. |
40 |
werhael: lees verhael |
41 |
vlider: als voorgeplaatste possessieve genitief met uitgang -r naar analogie van andere vnw. WNT, VIII, 2045 (s.v. Lieden) |
45 |
som: deels WNT, XIV, 2506 (s.v. Som) |
47 |
medt cranke leden: heel ontsteld; deze omschrijving op basis van WNT, VIII, 91 (s.v. Krank) en WNT, VIII, 2012 (Lid), waar leden ter aanduiding van het hele lichaam wordt gebruikt. |
48-49: |
zeer nauwkeurige tijdsopgaaf: op 6 september. |
49 |
Van onsen Keyser goedt: zie 214-215
verbaest: in de war WNT, XIX, 196 (s.v. Verbaasd) |
50 |
Strax: Onverwijld WNT, XV, 2109 (s.v. Straks)
de Keysers poort: de Sint-Jorispoort heette sinds 1545 ook Keizerspoort omdat Karel V in dat jaar door deze poort zijn plechtige intrede begonnen was; zie Hans Gerhard Evers, ‘De weg gevolgd door de blijde inkomsten langs de straten te Antwerpen’, in Irmengard von Roeder-Baumbach, Versieringen bij blijde inkomsten gebruikt in de zuidelijke Nederlanden gedurende de 16e en 17e eeuw, Antwerpen, 1943, 122. |
52 |
Na des Mercgrauen lyd': Naar de Markgravelei; in 1546 kocht Gilbert van Schoonbeke een uitgestrekt landgoed, Tgoet ter Beke, gelegen buiten de Sint-Jorispoort in het kwartier Loesane. Hierdoor trok hij een aantal brede lanen, waaronder de Marcgraveley, een naam die op het ganse kwartier overging; zie Flor. Prims en Mich. Verbeeck, Antwerpsch Straatnamenboek, Antwerpen, 1938, 205; voor markgraaf = schout, zie sterckheyt 5. |
53 |
ergheringhs: ergens WNT, III, 4191 (s.v. Ergerings) |
55 |
De veur-vaders: zie 206 e.v.
Ghesicht: visioen WNT, IV, 2205 (s.v. Gezicht) |
57 |
By Beer-schot: het gebied, begrensd door Hoog Kiel in het Noorden, Markgravelei in Noorden en Oosten, Wilrijk en Hoboken in het Zuiden en het Kielse Broek in het Westen; zie Floris Prims, Antwerpen door de eeuwen heen, Antwerpen, 1951, 139.
Over de concrete plaatsaanduiding in deze verzen leest men bij Theo Jan Beening, Het landschap in de Nederlandse letterkunde van de renaissance, Nijmegen, 1963, 50: ‘Het motief van de wandeling buiten de stad was reeds bekend in de middeleeuwse literatuur en is als zodanig dus niet typerend voor deze nieuwe lyriek. Wel zijn hier verrassend het gevoel van eenzaamheid op de wandeling, de behoeften om dit uit te klagen aan de natuur, en bovenal de determinatie van de plaats van de wandeling. Door de plaatsaanduiding krijgen de gevoelens een persoonlijker karakter en worden ze geloofwaardiger’. Dit is volkomen juist, maar niet enkel Van der Noots verdienste: in dezen volgt hij het patroon van Ronsard; zie de Bronnen van 50-53. |
60 |
widt en roodt: de kleuren van het stadswapen, in rood een zilveren burcht. Men leze een identieke voorstelling in Een Schoon Liedekens-Boeck...bewerkt, toegelicht en ingeleid door W.Gs. Hellinga, 's-Gravenhage, 1941, nr. 177, v. 9-10: ‘Ons Borch is met rooskens becranst, Te wetene wit ende root’. |
61 |
croken: vouwen WNT, VIII, 168 (s.v. Kreuk). De haveloze toestand van de verschijning kon Van der Noot niet enkel bij Ronsard vinden (zie Bronnen 56-61) maar ook bij Boëthius, De Consolatione philosophiae, I, prosa i, waar Philosophia eveneens met gescheurd gewaad opdoemt. |
63 |
poose: tijdstip WNT, XII, 3385 (s.v. Poos) |
64 |
Veur: Aan de voorzijde van MNW, IX, 427 (s.v. Veur) en MNW, IX, 927 (s.v. Vore)
baghen: kostbare stenen WNT, II, 862 (s.v. Bag) |
66 |
als de vrye: voortreffelijk MNW, IX, 1312 (s.v. Vri); als + lidw. + gesubst. adj. = bijw.; zie WNT, Suppl. I, 977 (s.v. Als) |
| |
| |
67 |
van sye: van zijde; satijn is een zijden of halfzijden glanzende stof WNT, XIV, 112 (s.v. Satijn) |
68 |
cappellen: vlinders WNT, VII, 1441 (s.v. Kapel)
niet om verrijken: zeer rijkelijk; niet + om + inf. van een ww. dat met ver- van een bnw. is afgeleid WNT, IX, 1948 (s.v. Niet) |
69 |
blijken: blinken, schitteren WNT, II, 2837 (s.v. Blijken) |
70 |
onder-cleedt): men denke het haakje omgekeerd. |
72 |
asuririgh: lees asurigh |
73 |
eruen: streken WNT, III, 4165 (s.v. Erf) |
75 |
goedt: prijswaardig bezit WNT, V, 330 (s.v. Goed) of koopwaar WNT, V, 331 |
76 |
Di: antecedent: landen (75)
meer...: bepaling bij goedt (75) |
77 |
ghebreken: ontbreken WNT, IV, 488 (s.v. Gebreken) |
85 |
Persseaensche croon': tiara; zie verder 211 |
87 |
ghefrizeerdt: gekruld WNT, IV, 4687 (s.v. Friseeren) |
89 |
deuhgden: lees deughden |
91 |
wyn-brauwen: wenkbrauwen MNW, IX, 2482 (s.v. Wijnbrauwe) en MNW, IX, 2658 (s.v. Wintbrawe) |
93 |
lack: vergelijking om de bruinrode kleur van deze stof WNT, VIII, 924 (s.v. Lak) |
94 |
ghestreckt: recht WNT, IV, 1824 (s.v. Gestrekt)
by maten: juist van pas WNT, IX, 58 (s.v. Bij mate) |
100 |
Somma: Kortom WNT, XIV, 2503 (s.v. Somme) |
101 |
Venus: de avondster
goedt: met weldoende invloed; zie voorwerk 1580-1581 22 |
104 |
saen: snel MNW, VII, 41 (s.v. Saen)
Vesperus: zie 101 |
105 |
de hemelsche: de planeten; zie arnesto 28 |
107 |
deghdt: lees deughdt
Meestersse: opperste gebiedster WNT, IX, 436 (s.v. Meesteres) |
115 |
onder...troone: op aarde WNT, XVII, 3239 (s.v. Onder...'s hemels troon) |
118 |
Sommighe: Enige WNT, XIV, 2513 (s.v. Sommig) |
128 |
Antwerpia: pas hier wordt haar naam voor het eerst vermeld. |
135 |
Eeen: lees Een
recht: echt (als versterkend bijw.) WNT, XII, 3de stuk, 496 (s.v. Recht) |
136 |
cruys: tegenspoed WNT, VIII, 420 (s.v. Kruis) |
137 |
Godt-saligh: vroom WNT, V, 297 (s.v. Godzalig) |
138 |
als de vrye: zie 66 |
139 |
VWen: lees Vwen |
141 |
deser wereldt ronde: de aardbol WNT, XIII, 1066 (s.v. Ronde) |
145 |
Als...mocht: Als enig ander ding, dat zou kunnen gebeuren
woudt...ghehengen: indien mijn toestand het gedoogt WNT, XV, 214 (s.v. Staat) en WNT, IV, 855 (s.v. Gehengen) |
148 |
straf: bars, ruw WNT, XV, 2090 (s.v. Straf) |
151 |
oprecht: echt WNT, XI, 1111 (s.v. Oprecht) |
153 |
soo saen: heel spoedig MNW, VII, 41-42 (s.v. Also saen)
wer-om: weder (in tegenstelling tot een voorafgaande handeling) MNW, IX, 1946 (s.v. Wederomme) |
156 |
begost: vorm met jonge syncope; zie A. van Loey, Schönfelds. historische grammatica van het Nederlands, Zutphen, s.d., 28, §30.
Vaderlandt: nl. in de LvB |
157 |
schon: lees schoon |
| |
| |
158 |
soe goeden loon: sarcastische omschrijving voor de ‘cleyne somme van penningen’ die hem de Brabantse Staten ‘tot een oft twee reysen’ hebben toegestuurd; zie Prims 1937, 969. |
161 |
Sede: lees Stede |
163 |
begresen: bespot WNT, II, 1433 (s.v. Begrijzen) |
164 |
weynicgh: lees weynigh |
166 |
saen: zie 104
rooc: als beeld der vluchtigheid, onduurzaamheid, onbestendigheid WNT, XIII, 1260 (s.v. Rook); vgl. Ps. 101:4 |
170 |
heur: Heeren en Landen (168)
heurder: van de dichters |
172-189: |
zelfde klacht als in farneze 275-285, maar hier rechtstreeks teruggaand op Ronsard. |
173 |
lackerlijc: smakelijk (Brabantse vorm) WNT, VIII, 1517 (s.v. Lakker) en WNT, VIII, 1523 (s.v. Lekkerlijk) |
174 |
altemedt: nu en dan WNT, II, 294 (s.v. Altemet) |
177 |
som: soms WNT, XIV, 2506 (s.v. Som)
versworen: afgezworen, verloochend MNW, IX, 110 (s.v. Versweren) |
181 |
vreemder landen lof: een bedreiging, reeds geuit in matthias 181-187 en nog kort geleden, hoewel bedektelijk, in chefs 36-45. |
183 |
Pales: godin van de Romeinse herders; zij levert het vee voor de festijnen, waarvan hier sprake is.
Pans: Pan wordt hier vermeld als veldgod; Pans gheschenck is dus synoniem voor veldgewassen. |
184 |
Dianams...gauen: het wild, als buit van de jacht.
Thetins: de gaven van Thetis, de zeegodin, zijn vissen.
Pomonams: Pomona is godin van de boomvruchten. |
185 |
Ceres: eigenlijk de godin van de plantengroei; in dit vers door Van der Noot vermeld als schenkster van het bier; zie voor de associatie die hieraan ten grondslag ligt sweerdts 202. Bassar: epitheton van Dionysus; zie gambrinus 71 |
187 |
Pierides: zie matthias 101 |
188 |
verkouwen: verkoelen MNW, VIII, 1943 (s.v. Vercouden); dit ww. is gekozen om zijn contrasterende werking tegenover verwermt (186) |
190 |
vol-schryuen: volledig beschrijven MNW, IX, 881 (s.v. Volschriven) |
191 |
eyndelingh: zie 124
blynen: lees blyuen |
197 |
Mercurius: vermeld om twee functies. Allereerst is hij de boodschapper der goden, zodat het normaal is dat hij zulke tijding brengt (zie ook CB, 45 in OE, [146]); maar tevens is Mercurius god van handelaars en kooplieden, waardoor zijn komst bij Antwerpia hoopvolle perspectieven opent in verband met een economische opbloei. |
200 |
recht: precies, juist (als versterkend bijw. voor een substantivisch naamw. deel van het gezegde) WNT, XII, 3de stuk, 497 (s.v. Recht) |
201 |
der Lauriren croone: genitief, afhangend van oorsake (200), op dezelfde hoogte als van de wel-daden (200) |
202 |
verhael: relaas MNW, VIII, 1786; Van der Noot gebruikt dezelfde term in zijn rekwest aan het schepencollege (1586): Prims 1937, 976. |
203 |
verplucken: bestelen, afgeleid van WNT, XII, 2870 (s.v. Plukken) |
206 |
d'ouders: de mensen uit de oudheid WNT, XI, 1550 (s.v. Ouder)
ghesicht: zie 55 |
206-209: |
bron hiervoor is de volgende commentaar van Muret (Ronsard, Les Oevvres, 1623, 75): ‘Les anciens, quand ils auoient veu par nuict quelque mauuais songe, souloient au matin s'en expier, c'est à dire purger, & nettoyer, se lauans dans quelque fontaine, ou dans la mer: |
| |
| |
|
comme fait Circe au quatriesme d'Apolloine:...ἔνθα δε ϰιρϰην ❘ Ευρον ἁλος νοτίδεσσι ϰάρη ἑπιφαιδρυνὸυσαν. ❘ Τοῖον γὰρ νυχίοισιν ὀνειρασιν ἐπτοίητο’. |
207 |
Apolloine: Apollonius van Rhodus (oAlexandrië ca. 295 v. Chr. †Rhodus ca. 235)
Auteur van het epos Argonautica en opvolger van Zenodotus aan het hoofd der bibliotheek te Alexandrië. Het citaat van Muret is Argonautica, IV, 662-664. |
210 |
Cappellen: zie 68 |
211 |
onser Vrouwen toren: de toren van de O.L. Vrouwkathedraal
ghefatsonneert: gemodelleerd WNT, III, 4392 (s.v. Fatsoeneeren)
dryvoudighe: de toren bezit inderdaad drie geledingen
der Coningen...: de meest waarschijnlijke bron hiervoor is Xenophon, Cyropaedie, VIII, iii, 13, ofwel Plutarchus, Vita Artaxerxis in de vertaling van Jacques Amyot, die net op deze plaats uitvoeriger is dan het origineel; zie Plutarque, Les vies des hommes illustres. Traduction de Jacques Amyot. Texte établi et annoté par Gérard Walter, s.l., s.d., II, 964: ‘...sa tiare, qui est le haut chapeau royal à la persienne’. |
213 |
ghoeden: koopwaar WNT, V, 331 (s.v. Goed) |
214 |
elders: nl. in pardo 386-389 |
216 |
Vaderlanden: naast Brabant het geheel der Nederlanden
der goeder Steden: ‘waarin goed oorspronkelijk eene welwillende uitdrukking was van de rechtstreekse betrekking tot een heer’ WNT, V, 302 (s.v. De goede stad) |
219 |
landen (2de maal): een georganiseerd staatkundig geheel |
220 |
qualijck: zie apologie 198 en de Bronnen |
221 |
gheschuymde: geroofde WNT, XIV, 1158 (s.v. Schuimen); term uit apologie 17 |
222 |
roedende: rukkend WNT, XIII, 694 (s.v. Roeien, roeden)
de palen: het grondgebied WNT, XII, 21 (s.v. Palen) |
224 |
Patritius: zie arnesto 49 |
225 |
Senen: Siëna |
227 |
ghemeyne: waarmee hij iedereen ten dienste staat WNT, IV, 1362 (s.v. Gemeen) |
228 |
Patritius: voor de geladenheid van dit woord, zie titelvel 1580-1581 5 |
|
|