| |
Halmale (1592-1593)
Ontstaan
Dit vel is in zijn geheel geconcipieerd om aangeboden te worden aan de Antwerpse magistraat van het jaar 1591 in de hoop op enige daaruit voortvloeiende gratificatie voor de dichter. Te dien einde draagt Van der Noot aan dit bestuurscollege een ode op en bezingt hij aan het slot van dit vel de hele Antwerpse gemeenschap. Daartussen zijn enkele lofdichten opgenomen, die vóór alles beogen de waarde van Jan van der Noot als dichter in een stralend daglicht te stellen, dit natuurlijk om de aangesproken notabelen te doen beseffen welke uitgelezen eer hun met deze lofprijzing te beurt valt. De compositie van dit vel heeft de auteur weinig hoofdbrekens gekost: uit de lijst der bronnen blijkt duidelijk dat hij voor het merendeel der verzen een beroep kon doen op reeds gepubliceerd of toch voorhanden materiaal. De druk is geschied in april 1592 (zie t'shertogen 19 en 98).
| |
Inhoud
- | Sonnet voor de leden van de stadsmagistraat (8-23)
Met deze opdracht der prudentia ontvangen zij ook de overige drie kardinale deugden. |
- | Epigram van Jacob van der Mast (239-248)
Antwerpen mag zich even gelukkig prijzen als Athene: zoals Homerus de lof van deze laatste stad bezongen heeft, zo zal Van der Noot Antwerpens roem verkondigen. |
- | Grieks gedicht van Winandus Catharinus Palaeopolitanus (252-264)
Zie dennetieres 79-92. |
- | Sonnet van Jan de Maes (269-282)
Ronsard heeft de dichtkunst uit Griekenland naar Parijs gevoerd, waarna Van der Noot op zijn beurt deze kostbare gave naar zijn vaderstad heeft overgebracht. Daarom verheugen zich te Antwerpen alle poëziekenners en zal zijn naam onsterfelijk blijven. |
- | Sonnet van Nicolo Artusino (287-300)
Zie titelvel 1588 107-120. |
- | Ode aan Antwerpen (305-328)
Lofzang ter ere van de stad, haar instellingen, de kooplieden en de Antwerpse dames. De ode besluit met een duidelijke vingerwijzing in de richting van de steunbehoevende dichter. |
| |
| |
| |
Bronnen
8-13 |
= |
Franciscus Patricius, De Regno & Regis institutione, [Parijs], 1531, 237; Id., De institvtione, Parisiis, 1585, 155r-v |
67-69 |
= |
Luc. 16:8 |
76-77 |
= |
Ier. 4:22 |
250-265 |
= |
titelvel 1588 11-24 |
269-282 |
= |
I. Mondot, Les cinq livres des odes de Q. Horace, Flacce..., Paris, 1579, 56v |
284-300 |
= |
titelvel 1588 106-120 |
309-316, 321-324 = Louange de la ville d'Anvers (André Pevernage, Livre quatrieme des chansons..., Anvers, 1591, nrs. 1-3) |
| |
Verklarende aantekeningen
1 |
Veursinighe: vooruitziende, verstandige MNW, IX, 1080 (s.v. Voresienich) |
3 |
Hendrick van Halmale, heer van Vriesele (oAntwerpen 1 mrt. 1549 (n.s.) †aldaar 7 dec. 1614) Zoon van Constantijn en van Catharina van de Werve. Hij wordt ingeschreven als student aan de Leuvense universiteit op 23 feb. 1568 en behaalt er de graad van licentiaat in de rechten. Van Halmale fungeert herhaaldelijk als schepen in de periode 1577-1612. Hij is burgemeester van Antwerpen in 1591, 1598-1599 en 1608-1609. Tijdens de jaren 1580-1585 maakt hij geen deel uit van het schepencollege, maar toch doet men ook in deze tijd een beroep op hem: in 1581 en 1583 behoort hij tot de ‘Commissarisen, de wacht houdende opden raedthuyse’. In de periode 1583-1584 moet hij in zijn hoedanigheid van oud-schepen herhaaldelijk rekeningen controleren. Op 22 juli 1590 huwt Van Halmale met Margriete t'Seraerts, oudste dochter van Maximiliaan en van Jeanne de Chassey. Bij open brieven van 4 apr. 1598 wordt hij tot ridder verheven.
Hendrik van Halmale bezit literaire belangstelling: hij is de auteur van een autobiografie, levert een Latijns gedicht voor Ioannes Bochius, Panegyrici in Antverpiam...restitvtam, Antverpiae, 1587, en is correspondent van Lipsius in 1597 en 1606.
Lit.: AA, V, 169, 175, 222; VI, 215; XVIII, 320; Ioannes Bochius, Panegyrici in Antverpiam sibi et regi obsidione restitvtam, Antverpiae, 1587, 110; Butkens, II, 511-517; Aloïs Gerlo en Hendrik D.L. Vervliet, Inventaire de la correspondance de Juste Lipse 1564-1606, Anvers, 1968, 248, 396; [A.] de Ghellinck Vaernewyck, ‘Un livre de raison anversois du XVIe siècle. Les van Halmale’, in Annales de l'Académie Royale d'Archéologie de Belgique 56 (1904), 5e série, tome VI, 284-383; Guicciardini, 90a; Herckenrode, 935; Van den Leene, *4v; Schillings, 733.
Buyten: voor de bevoegdheden van de buitenburgemeester, zie sterckheyt 11 |
4 |
Adriaen van Heylvveghen (oca 1530 †Antwerpen 5 Id. Iul. 1593)
Zoon van Louis en van Hedwige de Clercq. Zijn eerste mandaat als schepen vervult hij in 1568, het laatste in het jaar van zijn overlijden. In 1574 betaalt hij 200 gulden in de lening ten voordele van de Spaanse soldaten. Na de periode 1581-1582 onthoudt hij zich tijdens de verdere duur van het hervormingsgezinde bewind te Antwerpen van elke officiële activiteit. In 1584 behoort hij tot de ‘peiswillers’, zodat hij veroordeeld wordt tot een boete van 300 gulden, een som die op 13 feb. 1585 gereduceerd wordt tot 200. Voor de opeenvolgende jaren 1585 en 1586 wordt hij burgemeester - een bewijs hoe betrouwbaar hij voor Spanje is - en eveneens in 1591.
Hij is gehuwd met Isabelle de Haudion.
Lit.: AA, VI, 38; XXII, 349; Butkens, II, 509-514; Grafschriften, I, 103; Papebrochius, IV, 129; Prims, VII, 234, 239; Ryckman-de Jonghe, I, 132; II, 512-513.
Binnen: zie sterckheyt 11; hun burgemeesterschap, waarnaar Van der Noot hier verwijst, duurde van 19 mei 1591 tot de datum waarop hun opvolgers aangesteld werden, 19 apr. 1592 (Papebrochius, IV, 249, 253). Het vel is aangeboden in apr. 1592. |
| |
| |
8 |
Veursichticheydt: prudentia |
9 |
Voor deze prominente stelling der prudentia, zie Franciscus Patricius, De Regno & Regis institutione, [Parijs], 1531, 237: ‘Epicurus...omnium virtutum initium, & bonorum omnium maximum prudentiam esse dicebat...Humanarum quoque rerum omnium maximum, atque optimum initium prudentiam esse affirmabat, a qua quidem virtutes omnes orirentur, quandoquidem iucunde viuere nihil aliud sit, nisi prudenter viuere, hoc est honeste, & iuste agere’. Het samengaan van Veursichticheydt met de andere drie kardinale deugden vindt men eveneens bij Patricius, De institvtione, Parisiis 1585, 155r-v: ‘Hae quatuor [virtutes] inter se sorores mutuis nexibus colligatae (vt de Gratiis poëtae fabulantur) nunquam separantur, vna enim sine aliis perfecta esse non potest, sed manca omnino & inchoata esse videtur’; zie verder sterckheyt 76. |
10 |
Sterckheyt: fortitudo |
11 |
Ghematight: d.w.z. overeenkomstig de temperantia |
13 |
Gherechticheydt: met de iustitia is de opsomming der kardinale deugden voltooid. |
14 |
sonde: lees sonder |
16 |
d'eynde: het einde, nl. de dood WNT, III, 4028 (s.v. Einde) |
18 |
d'ander: onderverstaan: deugden |
30 |
Amours: zie maes 7
l'himne: 301 e.v. |
32 |
Nymphe: 308 |
35 |
propre: avantageux Huguet, VI, 222 (s.v. Propre) |
37 |
Arete: zie discovrs 43 en weerdt 1590 150 |
38 |
quant & quant: en même temps Huguet, VI, 263 (s.v. Quant et quant) |
43 |
l'himne: niet opgenomen in de PW |
46 |
Pruendce: lees Prudence |
52 |
qui: que (lijd. voorw.) Huguet, VI, 286 (s.v. Qui) |
63 |
Deà: Da Huguet, II, 712 (s.v. Dea) |
64 |
negoces: entreprises Huguet, V, 415 (s.v. Negoce) |
69 |
malitieusement: méchamment Huguet, V, 107 (s.v. Malicieusement) |
70 |
subtilz: fins Huguet, VII, 102 (s.v. Subtil) |
72 |
lourds: sots Huguet, V, 50 (s.v. Lourd) |
74 |
S. Hierome: nl. in de Vulgaattekst; zie Bronnen |
79 |
suffissante d': capable d' Huguet, VII, 111 (s.v. Suffisant de) |
84 |
d'icelle: de celle-ci Huguet, IV, 534 (s.v. Icelle) |
98 |
bellisa: lees bellissima |
134 |
qnesto: lees questo |
144 |
nuue: lees nuoue |
177 |
ol: lees lo |
234 |
attestaiones: lees attestaciones |
237 |
Jacob Vander Mast: zie goossenius 561 |
239 |
Schoonste Nymphe: zie 32 en 308 |
240 |
onghenucht: smart WNT, X, 1642 (s.v. Ongenugte) |
243 |
Den Brabantschen Poet: Van der Noot is ‘de’ dichter van Brabant; zie apologie 345 |
244 |
Athenens lof: Homerus als lofzanger van Athene kan ontleend zijn aan Paolo Alberto (apologie 193) |
245 |
dancbaerder...Dan Athenen (246): zie inkoomste 82 |
247 |
Midas: voor het oordeel van Midas, zie apologie 61 |
248 |
Antigons: toespeling op de sage van Druon Antigoon, de reus die een buitensporige tol hief aan de oevers van de Schelde. Bij eventuele fraude hakte hij de schuldige een hand af. Druon Antigoon werd overwonnen door Brabo, die op zijn beurt de hand van de reus afhieuw en in de Schelde wierp. |
| |
| |
|
Deze sage verwerkt tal van legenden: Brabo heet voluit Salvius Brabo, wat zelf reeds een verbastering betekent van Silvius; dit wijst op een verband met de legende van de zwaanridder. De strijd tussen ‘Breboen’ en ‘Druoen’ treft men voor het eerst aan in de kroniek van Hennen van Merchtem (1414), die geput heeft uit verdwenen Declarationes (ca. 1322-1330). De verklaring van Antwerpen uit hand-werpen evenals de naam Antigoon leest men voor het eerst in de kroniek van Willem van Berchem, kanunnik te Nijmegen (ca. 1471). De huidige versie treft men aan bij Jean Lemaire de Belges en Marcus van Vaernewijck.
Lit.: Floris Prims, ‘Wie heeft Brabo uitgevonden?’, in Antwerpiensia I, 16-22; Marcus van Vaernewijck, Den spieghel der nederlandscher audtheyt, Ghendt, 1568, J6v.
Zoilums: zie apologie 214 |
250-264 |
volgt de varianten van titelvel 1588 11-24, eerder dan de bron van dit laatste vel, dennetieres 79-92 |
265 |
Dit devies van Palaeopolitanus komt nergens elders in de PW voor, maar wel in de liminaria van Ext; zie OE, [8] |
260 |
πράρέργα: lees πάρέργα |
261 |
νέϰτας: lees νέϰταρ |
269-282: |
Dit sonnet wordt zogezegd aan Van der Noot opgedragen door Jan de Maes, maar het is zeer de vraag of deze laatste ooit geweten heeft dat deze verzen onder zijn naam in de PW opgenomen zijn. In feite is dit hetzelfde sonnet dat G. Boyer aan Mondot opdraagt; de Antwerpse arrangeur heeft enkel minieme aanpassingen uitgevoerd. Ter vergelijking volgt de authentieke tekst: |
A Monsievr Mondot Velavnois. Sonet.
Ronsard iadis hucha la sacrée famille,
Et le troupeau des soeurs d'Helicon, dans Paris.
Toy, Mondot, qui les eaux de Permesse taris,
Le loges au plus haut du haut roc de Cornille.
Ceux qui sont dans le clos du Puy la forte ville
Et qui sont d'Apollon, & des Soeurs fauoris,
Admirent la fierté (de ton heur non marris)
Et le superbe vol de ta plume gentille.
Dont le fameux renom par ce grand rond ira,
Iusqu'à ce que ses ans le monde finira,
Puis d'vn vol glorieux grimpant dans la memoire,
Les neuf Soeurs te monstrant l'ardeur de leur amour
Te rauiront la hault en l'eternel seiour,
Pour auec elles viure en l'eternelle gloire.
|
Afgezien van de rijmwoorden en enkele formuleringen in de kwatrijnen heeft de ontlener zich weinig moeite getroost om zijn bron te verdoezelen. De verantwoordelijke voor dit onoorbaar procédé is zeker niet De Maes, maar wel Van der Noot zelf: in euterpe 297 haalt hij dezelfde streek uit ten koste van ‘Philippe de Rinsard’. |
269 |
huchà: appela Huguet, IV, 514 (s.v. Hucher) |
271 |
Permesse: de Permessus is een stroom in Boeotië, die door het dal der muzen stroomt. Hij wordt reeds door Hesiodus in verband gebracht met deze godinnen; zie Pauly-Wissowa, 37. Halbband, 869-872 (E. Kirsten). |
275 |
marris: irrités Huguet, V, 162 (s.v. Marry) |
277 |
ce grand rond: de hele aarde (orbis terrarum) Huguet, VI, 626 (s.v. Le ronde de la terre, ce rond) |
284-300: |
getrouw overgenomen uit titelvel 1588 106-120; de leesbaarheid is verbeterd door het aanbrengen van haakjes in 289 en het inlassen van een uitroepteken in 295. |
305 |
Drie strofen van dit gedicht (2, 3, 5) zijn door Andries Pevernage op muziek gezet in zijn bundel Livre quatrieme des Chansons..., Anvers, 1591, nrs. 1-3 onder de titel ‘Louange de la |
| |
| |
|
ville d'Anvers’. Dit bevestigt Van der Noots verklaring dat onze beste componisten een beroep gedaan hebben op zijn teksten (maes 5 e.v.).
De huidige versie van dit gedicht in de PW, hoewel later gepubliceerd dan Pevernages Livre quatrieme, is de oorspronkelijke tekst: hij vormt een sluitend geheel tegenover Pevernages fragmentaire keuze. De componist heeft uit het voorhanden gedicht enkele strofen gelicht, waarvoor de aanhef der oorspronkelijke tweede strofe, die thans als eerste fungeert, gewijzigd is. De rest van de tekst bleef onveranderd, zoals de volgende transcriptie bewijst (citaat volgens de tweede druk, André Pevernage, Chansons a six, sept et hvict parties, Anvers, 1607, 1-3):
CLio chantons disertement la gloire, ❘ Et le beau los de la ville d'Anuers, ❘ Faisons son los au temple de memoire, ❘ Viur'à iamais par l'ardeur de mes vers.
DV peupl' aussi, & de la Republique, ❘ Chantons l'honneur, & du noble Senat, ❘ Tant moderé, tant sag' & magnifique, ❘ Qu'il fait beau voir, si prudent Magistrat.
CHantons aussi l'honneur des belles dames, ❘ Tant richement ornées, de douceur, ❘ Et de beautez, tant de corps que des ames, ❘ Qu'on ne leur peut donner assez d'honneur.
bien disante: éloquente Huguet, I, 572 (s.v. Bien disant) |
307 |
honnenr: lees honneur |
309 |
resonner: chanter Huguet, VI, 537 (s.v. Resonner) |
313 |
de la Republique: du gouvernement Huguet, VI, 521 (s.v. Republique) |
329 |
rare...: zie de verwijzing in 243 |
331 |
Vrbs...: aanpassing van de titels der paragrafen in LvB, 4 e.v.
antvepiae: lees antverpiae |
|
|