| |
Sterckheyt (1595)
Ontstaan
Het laatste vel der PW, dat Van der Noot ooit heeft laten drukken, dateert van mei 1595 (83), kort na 16 april van dat jaar: op deze datum is de nieuwe magistraat aangesteld, bij welke gelegenheid de dichter dit college vereerd heeft met een ode aangaande de kardinale deugd fortitudo. In dezen volgt hij enkel het gebruik dat hij in 1592 huldigt, wanneer hij in de maand april van dat jaar aan het stadsbestuur de deugd prudentia toewijdt. In de commentaar - met aansluitende verzen van Michaël van der Haeghen - weet Van der Noot zichzelf als een voorbeeld van deze ‘sterckheyt’ aan te prijzen. Dit geheel, besteed aan het stedelijk milieu, neemt het eerste folio in beslag, waarna een heel ander publiek toegesproken wordt in de tweede helft van dit vel: dat blijkt gereserveerd voor de lofprijzing van twee hoogadellijke heren, representanten zowel van de inlandse als van de Spaanse aristocratie, met name Herman van den Berg, gouverneur van Gelderland, en Diego de Ibarra, Veedor General van het Spaanse leger.
| |
Inhoud
- | Ode ‘De sterckheyt’ (55-86)
De ware sterkte berust niet in krachtpatserij maar in het bestrijden van de ondeugden in ons en buiten ons. Het bezit van deze deugd brengt ook, dank zij Gods hulp, het verwerven van de andere kardinale deugden met zich mee. |
- | Latijns gedicht van Michaël van der Haeghen (142-155)
Latijnse versie van scholier 199-212. |
- | Frans sonnet voor Herman van den Berg (163-176)
Van der Noot wil graag Van den Berg bezingen omdat deze zich zowel mag verblijden in de gunst van het volk als in het bezit van de ware aard zijner voorvaderen. |
- | Nederlands sonnet voor dezelfde (180-193)
Bij zijn geboorte hebben verschillende godheden graaf Van den Berg begiftigd met hun kenmerkende eigenschappen. Dat heeft Van der Noot reeds gemerkt bij hun eerste kennismaking, maar het is pas na verloop van jaren dat hij dit weet te uiten. |
- | Ode voor Diego de Ibarra (205-228)
Wereldse glans vergaat; alleen de gaven aan de dichters waarborgen de onsterfelijkheid. Dank zij deze waarheid kan Van der Noot aan De Ibarra dan ook een eeuwige roem verzekeren, welke zekerheid de dichter veroorlooft zijn verzen aan zulk uitnemend edelman aan te bieden. |
| |
Bronnen
61 |
= |
I Reg. 17:49 |
|
62 |
|
II Reg. 11:2 e.v. |
|
63 |
|
Iud. 16:16-17 |
|
75-76 |
= |
Patricius, De institvtione, Parisiis, 1585, 155v
Alciati, 394 |
77 |
= |
Alciati, 74-75 |
|
78 |
= |
Ps. 126:1 |
|
86 |
|
Ps. 84:11 |
|
100-109 |
= |
Ronsard, A Gaspar d'Auvergne, 47-56 |
(STFM, II, 172-173) |
113 |
= |
Prov. 11:20 |
|
142-147 |
= |
scholier 178-185 |
|
| |
| |
165 |
= |
Ronsard, La Vertu amoureuse, 247 |
(STFM, X, 347) |
180-187 |
= |
|
Sonnet à luymesme (Condé), 1-15 (STFM, XIII, 242-243) |
248-253 |
= |
I. Mondot, Les cinq livres des odes de Q. Horace, Flacce..., Paris, 1579, 104v |
| |
Verklarende aantekeningen
1 |
De sterckheyt: bedoeld is hier de kardinale deugd fortitudo. |
4 |
Anno M.D.XCV.: in dat jaar is de wet vernieuwd op 16 april; zie Papebrochius, IV, 285. |
5 |
Marcgraue: schout WNT, IX, 245 (s.v. Markgraaf); de schout van Antwerpen, de vorstelijke ambtenaar met de hoogste bevoegdheid in criminele zaken, wordt ‘markgraaf’ genoemd omdat hij volgens Guicciardini, 75b: ‘gherechtich ghebiedt heeft in seker dorpen hier by liggende / die 't Marckgraefschap van Ryen maken /...soo heeft hy mede den tytel van Marcgrave van Ryen’. |
6 |
Ioncker...: aangezien Van der Noot zich niet richt tot deze personages als tot individuele mecenen, maar hen enkel aanspreekt in hun hoedanigheid van leden van de stedelijke magistraat, worden er geen biografische gegevens over elke persoon afzonderlijk verstrekt. |
7 |
Onder-Schoutet: Guicciardini, 75b bevestigt dat de plaatsvervanger van de schout de titel ‘Schoudheydt’ voert, dit in tegenstelling tot zijn superieur, de ‘Marcgrave’. |
9 |
Der: samentrekking van De heer
Amptman: zie Guicciardini, 75b: ‘De Stadthouder van borgherlijcke saken wordt Amman ghenoemt: de welcke ten gesetten dage ter Bancken sit daer de borgherlijcke saecken bedingt worden: ende zijn officie is / de Heeren te sommeren ende te manen om recht te doen / ende vonnisse te wysen’. De amman vervulde in de civiele zaken dezelfde rol als de schout in de criminele rechtspleging; zie R. Boumans, ‘Wethouders en stedelijke functionarissen in de 16de, 17de en 18de eeuw’, in Flandria Nostra, Antwerpen..., 1960, V, 397. |
11 |
Burgher-meesters: De voornaamste van beiden is de buitenburgemeester. Hij is de vertegenwoordiger van de stad tegenover de buitenwereld, zetelt dientengevolge in de Staten van Brabant en heeft de leiding over de burgerlijke wacht. De tweede of de binnenburgemeester is - in tegenstelling tot zijn collega - gekozen onder de leden van de wet. Hij fungeert als voorzitter van het schepencollege en presideert de rechtspraak; zie Boumans, a. art., 401-402; Guicciardini, 75a-b. |
14 |
Schepenen: dit college had zowel politieke, administratieve als rechterlijke bevoegdheid. Antwerpen telde 17 schepenen, het hoogste aantal in de zuidelijke Nederlanden; zie Boumans, a. art., 397-400; Guicciardini, 74b-75a. |
27 |
Breusegheem: lees Breuseghem |
33 |
Pencionarisen: twee rechterlijke adviseurs; zie Guicciardini, 76a. |
36 |
Greffiers: zij schrijven en ondertekenen de vonnissen, bewaren de procesakten en slaan de rekwesten gade; zie Guicciardini, 76a. |
41 |
Secretarisen: bij afwezigheid van de pensionarissen vervullen de secretarissen praktisch dezelfde functie; ook houden zij het klein zegel; zie Guicciardini, 76a-b. |
46 |
Tresoriers: zij beheren de stedelijke financies, zorgen voor het binnenhalen der belastingen en - met medeweten van burgemeesters en schepenen - voor het uitgeven der verschuldigde bedragen. Evenals de rentmeester worden zij voor drie jaar benoemd; zie Guicciardini, 75b-76a. |
49 |
Rentmeester: op bevel van de thesauriers verricht hij de financiële operaties; tevens zorgt hij voor de boekhouding hiervan; zie Guicciardini, 76a. |
51-54: |
griffiers van de thesaurierskamer; men zie de biografische gegevens van Van Marienbergh (roy 105), Van Boeckel (roy 114) en Van der Eycken (roy 121). |
52 |
Bockel: lees Boeckel |
55 |
veurmaels: nl. in halmale 8 |
56 |
Veursichtigheyt: prudentia |
61 |
den Heldt: Goliath; zie voor deze betiteling I Reg. 17:4-7, 33 |
| |
| |
62 |
t'ghewelt: de kracht WNT, IV, 2034
t'Vrouken: Bathseba |
63 |
Hercules: toespeling op de sage waarin Heracles tot verzoening van de moord op Iphitus als slaaf diende bij Omphale, dochter van Iardanus en koningin van Lydië. Zij wist de held zo te betoveren dat hij in vrouwenkleren zijn dienst verrichtte, terwijl Omphale zelf zich Heracles' leeuwenhuid en knots toeëigende; zie Pauly-Wissowa, 35. Halbband, 385-396 (Gertrud Herzog-Hauser).
der: zie 9 |
64 |
onlede: beslommering WNT, X, 1715 (s.v. Onlede) |
66-67: |
de bekende trias; zie reeds roelandts Bronnen |
69 |
Diesghelijck: na de sterkte, betoond in het beteugelen der mogelijke eigen ondeugden, komt de bestrijding van de ondeugden in de omgeving van de deugdzame mens ter sprake. |
70 |
verdruckers: lijd. voorw. van Veriaghen (71)
d'onnoosele: die licht te bedriegen zijn WNT, X, 1742 (s.v. Onnoozel) |
73 |
sulcx: lijd. voorw. van verheyst; sulcx slaat op het Veriaghen (71) |
74 |
Ghematigheyt: temperantia
ouerweghen: buitensporig WNT, XI, 2207 (s.v. Overwegen); slaat op sy (69) |
75-76: |
bij Alciati, 393-394 wordt Ἀντέρως, ‘id est amor virtutis’, voorgesteld met vier lauwerkransen, voorstellende de kardinale deugden: ‘...tres coronas manibus contrectat, vnamq́ue circumfert in capite: quibus quatuor illae virtutes...designantur. Prior illa corona caput ambiens...prudentiam repraesentat...tres aliae...Iustitiam, Fortitudinem, & Temperantiam notant’. |
76 |
Sonder...: over de ondeelbare samenhang der kardinale deugden, zie Patricius, De institvtione, Parisiis, 1585, 155v: ‘Virtutum cardinalium non citius vnam quàm simul omnes assequarius. Nam fortitudo sine prudentia temeritas est, prudentia autem sine iustitia calliditas, & mala quaedam malitia’. |
77 |
De beste muren...: Alciati, 74-75: ‘Praeclarè Agesilaus, cùm rogaretur cur Sparta non cingeretur moenibus, ciues armatos, & inter se consentientes, satis esse ad vrbis praesidium respondit. Dicebat etiam ciuitatem non saxis, aut vallis, sed incolarum virtute muniri, quos nimirùm si iungat concordia, nullus potest firmior esse murus’. |
80 |
hertten: lees herten |
81 |
Heer der Heirscharen: Van der Noot kan juist deze titel gebruikt hebben i.v.m. Deught omdat de Hebreeuwse formule ‘Jahweh Sabaoth’ in de Vulgaattekst vertaald wordt als ‘Deus virtutum’; zie Ps. 23:10, 45:8. |
85 |
der Stadt...ons: meew. voorw.
naren: in aantocht zijn WNT, IX, 1467 (s.v. Naderen, naren) |
86 |
heur vergaren: zich verenigen MNW, VIII, 1722 (s.v. Vergaderen); zie ook de Bronnen. |
89 |
demonstrer: dépouiller Godefroy, II, 613 (s.v. Demonstrer) |
91 |
non...non: ni...ni Huguet, V, 442 (s.v. Non) |
93 |
gormander: manger gloutonnement, avidement Huguet, IV, 340 (s.v. Gormander) en Huguet, IV, 346 (s.v. Gourmander) |
94 |
forcer: faire violence à Huguet, IV, 1734 (s.v. Forçer) |
95 |
son courage: ses sentiments Huguet, II, 597 (s.v. Courage) |
96 |
impolus: pur Huguet, IV, 572 (s.v. Impollu) |
97 |
mesmes: met adverbiale -s Huguet, V, 236 (s.v. Mesmes) |
99 |
en l'Ode 34: dit cijfer moet luiden 31 (ed. 1560) of - en eerder - 29 (ed. 1567, 1571, 1573). De varianten in 101 en 107 bewijzen dat Van der Noot gebruik gemaakt heeft van de edities 1571 of 1573. De weinige spellingvarianten in de PW wijzigen in geen geval inhoud noch structuur van de verzen. |
104 |
refraindre: réprimer Huguet, VI, 435 (s.v. Refraindre) |
| |
| |
106 |
L'Ourse: het Noorden, afgeleid van de richting van het sterrenbeeld Arctos; zie Laumonier in STFM, II, 172 noot 3. |
108 |
l'Arabie heureuse: vertaling van Arabia Felix, eigenlijk een geografisch begrip dat zijn naam dankt aan de rijkdom van het gewest zelf en aan de grote karavanen die er de kostbaarheden doorheen voerden; De katholieke encyclopaedie, II, 726-727 (Houben). |
112 |
Emulateurs: adversaires Huguet, III, 383 (s.v. Emulateur)
Calumniateurs: trompeurs Huguet, II, 62 (s.v. Calumniateur) |
113 |
Qui Deo odibiles...: in de Vulgaattekst staat deze spreuk in het enkelvoud: ‘Abominabile Domino cor pravum’.
ce,: men denke de komma eerder na het volgende woord. |
114 |
Michiel vander Haghen: zie 140
suiuas: lees suiuans
genereus: noble (moralement) Huguet, IV, 292 (s.v. Genereux) |
116 |
Fotteza: lees Forteza |
118 |
houmo: lees huomo |
122 |
perseuerautia: lees perseuerantia |
140 |
Michaëlis Vander Agi: Michaël van der Haeghen (oAntwerpen †aldaar 27 aug. 1617)
Als lid van de Antwerpse aristocratie en heer van Meire ‘vixit & scripsit in otio’ (Sweertius, 568). Hij onderhoudt vriendschappelijke betrekkingen met de voornaamste humanistische geleerden van zijn tijd. Liminaria van zijn hand vinden wij in werken van Lipsius, Ortelius en Claude de Bassecourt. Voor Melissus, Dorat en Gruterus is hij evenmin een onbekende. Afgezien van enkele gedichten bij Bochius, Sweertius en Lipsius blijken zijn Latijnse gedichten verloren gegaan. Van der Haeghen heeft bijdragen geleverd in de alba amicorum van Otto Venius en Ortelius. Uit zijn eigen album zijn ons de teksten bewaard van Bochius (bij Gruterus, I, 816) en Lipsius (bij Sweertius, 569). Een der weinige bekende Nederlandse sonnetten van zijn hand is geschreven voor Van der Noot (scholier 199); dit stuk is een vertaling - op instigatie van de bestemmeling? - van het onderhavig Latijnse gedicht.
Slechts eenmaal ziet men Van der Haeghen een openbaar ambt bekleden: op 14 apr. 1589 wordt hij aangesteld tot plaatsvervangend kapitein van de twaalfde wijk. Hij is gehuwd met Clara Verstappen (†13 jan. 1632).
Lit.: BN, XXVI, 338-339 (Alphonse Roersch); BT, nrs. 267, 1941, 1942, 2303; Diercxsens, V, 286; Aloïs Gerlo en Emile Lauf, Bibliographie de l'humanisme belge, Bruxelles, (1965), 168; Aloïs Gerlo en Hendrik D.L. Vervliet, Inventaire de la correspondance de Juste Lipse 1564-1606, Anvers, 1968, 524; Grafschriften, I, 169; Janus Gruterus, Delitiae poetarvm belgicorvm..., Francofvrti, 1614, I, 816; IV, 454; Abraham Ortelius, Album amicorum. Edition facsimile avec notes et traduction par Jean Puraye, in De Gulden Passer 45 (1967), 20r-v en De Gulden Passer 46 (1968), 26; Abraham Ortelius, Epistvlae. Edidit Joannes Henricvs Hessels, Cantabrigiae, 1887, 882, nr 375; Papebrochius, IV, 240; Prims, VIII, 4de boek, 27; Sweertius, 568-569; Sweertius, Monvmenta, *8v, 117; Otto Venius, Album amicorum. Reproduction intégrale en fac-similé avec introduction, transcription, traduction, notes par J. van den Gheyn, Bruxelles, 1911, 35, 97-98; Maxaemylianus Vrientius, Epigrammatvm libri IX, Brvgis, 1627, 71. |
156 |
Deficiet...: na dit gedicht verwacht men normaal de zinspreuk van de auteur, maar dit is hier niet het geval: in plaats van Durant connexa, het devies van Van der Haeghen, staat hier een spreuk die reeds voorkomt op het titelblad van Ext. |
158 |
Herman Comte Vanden Bergh: Herman graaf van den Berg (o2 aug. 1558 †Spa aug. 1611) Oudste zoon van Willem IV en van Maria van Nassau. In 1584 verlaat de familie de Staatse dienst en treedt zij in het Spaanse kamp. Herman wordt hoofd van de ruiterij en dient vooral onder Tassis (tassis 1). Hij toont zich een bekwaam krijgsman, die herhaaldelijk blijk geeft van persoonlijke dapperheid. Omstreeks 1593, wanneer hij kolonel van een regiment Duitse infanterie is, wordt hij gouverneur en kapitein-generaal van Gelderland, en opgenomen in de |
| |
| |
|
orde van het Gulden Vlies. Nadien opereert hij vooral van uit Venlo, dempt muiterijen te Grave en te Weert, en maakt het ontzet van Grol en nadien van 's-Hertogenbosch mogelijk. Hij is gehuwd met Maria Mancia van Witthem, markiezin van Bergen op Zoom.
Lit.: Aa, II, 390-391; NNBW, VIII, 78-79 (Bartelds); C.A. Serrure, Histoire de la souveraineté de 's Heerenberg, La Haye-Paris, 1860, 76. |
166 |
du commun: par l'ensemble des hommes Huguet, II, 371 (s.v. Le commun) |
167 |
qui: voor ‘que’ (lijd. voorw.) Huguet, VI, 286 (s.v. Qui) |
169 |
Majeurs: ancêtres Huguet, V, 92 (s.v. Majeurs) |
170 |
desquels: slaat op Majeurs |
173 |
à coup: immédiatement Huguet, II, 588 (s.v. A coup) |
182 |
queeldt: kwijnt WNT, VIII, 751 (s.v. Kwelen) |
184 |
De Liefde reyn...: Cupido zelf laat zich uw ogen toewijzen, d.w.z. beroept zich erop dat uw ogen door hem geschonken zijn. |
185 |
Phiton: Peitho, de godin der overreding; de spelling is overgenomen uit Ronsard; zie ook Laumonier in STFM, VII, 127 noot 1. |
186 |
zweerdigh: handig met het zwaard RG 412 (s.v. Sweerdich) en 529 (s.v. Zwaerdigh) |
190 |
sunderlijke: bijzonder MNW, VII, 2430 (s.v. Sunder) en MNW, VII, 1550 (s.v. Sonderlijc) |
191-192: |
constructie: Di (= jonste) nu bestaet heur vast t'openbaren. |
192 |
vast: krachtig WNT, XVIII, 673 (s.v. Vast)
bestaet: begint WNT, II, 2101 (s.v. Bestaan) |
196 |
en su iuuentud: bij de komst van Alva heeft graaf Willem van den Berg, vader van Herman, de wijk genomen naar Bremen (NNBW, VIII, 82). Het is dus niet onmogelijk dat onze dichter Herman van den Berg heeft leren kennen nadat hij op zijn beurt naar Duitsland getrokken is. |
199 |
cogonsciuto: lees cognosciuto |
201 |
Gratior...: zoals f 1v wordt ook deze blz. besloten met een sententia uit Van der Noots vroeger werk; zie aelmoesseniers 195. |
202 |
Diego Dejbarra: Diego de Ibarra
In de periode 1591-1592 onderhandelt hij, in het gezelschap van Richardot, met vertegenwoordigers van de hertog van Mayenne om de Franse kroon voor de infante Isabella te bekomen. In dezelfde tijd ontpopt hij zich tot een tegenstander van Farnese, over wie hij ongunstige berichten te Madrid laat verspreiden.
Lit.: Léon van der Essen, Alexandre Farnèse, prince de Parme, gouverneur général des Pays-Bas (1545-1592), Bruxelles, 1933-1937, V, 338, 361. |
203 |
Véedor General: de Veedor General controleert de lijsten van de verschillende eenheden. Hij moet zorgen dat de regimenten hun voltallig effectief behouden en mogelijke fraude verhinderen wanneer een kapitein de soldij voor een hoger getal soldaten opeist dan hij in werkelijkheid bezit; zie Van der Essen, a.w., II, 22. |
207 |
voir: même Huguet, VII, 503 (s.v. Voire)
biberon: buveur Huguet, I, 568 (s.v. Biberon) |
209 |
achatent: achètent ‘La forme ancienne avec a subsiste pendant tout le siècle à côté de la forme moderne’ Huguet, I, 53 (s.v. Achapter)
los: louange Huguet, V, 45 (s.v. Los) |
213 |
obliuieus: qui fait oublier Huguet, V, 477 (s.v. Oblivieux)
fleuue obliuieus: de Lethe; men zie de commentaar van Richelet in Ronsard, Les Oevvres, 1623, 485 en apologie 138. |
214 |
S': Si ‘On emploie encore souvent l'ancienne forme se. Dans se, e s'élide devant une voyelle’ Huguet, VI, 789 (s.v. Si) |
215 |
entire: nl. uit de fleuue obliuieus (213) |
220 |
Ains: Mais Huguet, I, 140 (s.v. Ains) |
222 |
à tout iammais: pour toujours Huguet, IV, 699 (s.v. Tout jamais) |
| |
| |
226 |
courage: coeur Huguet, II, 596 (s.v. Courage) |
227 |
Veador: lees Veedor |
233 |
pomperyen: luisterrijke festijnen WNT, XII, 3241 (s.v. Pomperij)
brasseryen: overdadige maaltijden WNT, III, 1154 (s.v. Brasserij)
metselryen: metselwerken, voor bouwwerken WNT, IX, 635 (s.v. Metselarij)
niet met allen: niets WNT, Suppl. I, 872 (s.v. Niet met allen) |
234 |
als rooc: Ps. 101:4 |
245 |
esspiritos: lees espiritos |
247 |
Mondot: citaat naar Les cinq livres des odes de Q. Horace, Flacce tradvits dv latin en vers françois par I. Mondot Velavnois, Paris, 1579, 104v. Jacques Mondot, doctor in het kerkelijk recht, is als vertaler en dichter enkel gekend door deze publikatie; zie Dictionnaire des lettres françaises. Le seizième siècle, Paris, 1951, 515. |
249 |
Hors le: Hors du (voorz.) Huguet, IV, 504 (s.v. Hors)
Stygieux: van de Styx; zie castro 9. |
250 |
AEacide: zie farneze 97. |
251 |
renomme: met en réputation Huguet, VI, 499 (s.v. Renommer) |
252 |
prouuer: éprouver Huguet, VI, 232 (s.v. Prouver) |
|
|