| |
Inkoomste (1594)
Ontstaan
In juli 1594 deed aartshertog Ernst van Oostenrijk zijn blijde inkomst te Antwerpen. Te dier gelegenheid heeft Van der Noot een huldeplaquette bezorgd, bestaande uit inkoomste met daarin gevouwen arnesto. Het is dit bundeltje van twee folio's in vieren waarvoor hij na bezorging aan de landvoogd een gratificatie van 16 gulden ontving op 12 juli (Vermeylen, 108 (784); zie Analytische bibliografie).
De samenstelling van deze huldeblijk is zeer typisch voor onze dichter: met gebruikmaking van oud materiaal naast tot nu toe ongepubliceerde verzen weet hij in een minimum van tijd alle ingrediënten zo voortreffelijk te schikken, dat de lezer de soms zeer heterogene oorsprong van al deze elementen niet meer waarneemt.
Beziet men deze plaquette als afzonderlijke publikatie (d.i. als een groep van twee folio's in vieren)
| |
| |
en niet als onderdeel der PW (d.i. apart, arnesto na inkoomste ingebonden), dan valt de oordeelkundige compositie van het geheel op: na een rijkversierde titelpagina ontmoet men het portret van de dichter, vergezeld van een lofdicht te zijner ere binnen een even weelderige omraming. Het ingeschoten vel is in zijn geheel gewijd aan de toelichting van een allegorische beeldenrij, al dan niet opgericht ter gelegenheid van deze blijde inkomst. De twee resterende blz. van het buitenste vel bevatten nog twee sonnetten en een epigram ter ere van de aartshertog naast drie lofdichten voor Jan van der Noot zelf, deze laatste als waardige afsluiting van het geheel. De twee vellen zijn niet in dit organisch verband, maar wel overeenkomstig hun huidige volgorde na elkaar in VH23889, beschreven in John Landwehr, Splendid ceremonies. State Entries and Royal Funerals in the Low Countries 1515-1791. A Bibliography, Nieuwkoop-Leiden, 1971, 86, nr. 52.
De allegorische beelden waarvan sprake - een voorstelling van de zeven planeten - vindt men niet vermeld noch gereproduceerd in het uitvoerig verslag van Ernsts blijde inkomst, bezorgd door Joannes Bochius onder de titel Descriptio pvblicae gratvlationis, spectacvlorvm et lvdorvm, in adventv sereniss. principis Ernesti...an. M. D. XCIIII. XVIII. kal. ivlias, aliisqve diebvs Antverpiae editorvm, Antverpiae, 1595. Ofwel heeft Bochius die voorstelling over het hoofd gezien, ofwel heeft Van der Noot de commentariëring van deze decoratie naast andere lofverzen ontleend aan de intocht van Alexander Farnese te Antwerpen in 1585 (Zie arnesto 5). Eigenaardig genoeg maakt onze auteur binnen deze blz. geen melding van zijn verdere bijdragen tot de feestelijkheden in 1594, die daarentegen wel ter sprake komen in damant 274.
| |
Inhoud
- | Musarum Symbolum (23-32)
Zie titelvel 1588 123-132. |
- | Sonnet ‘A son alteze’ (36-49)
Aartshertog Ernst wordt lof toegezwaaid omdat hij komt in de naam Gods en des konings. Zijn talloze deugden zullen het land tot vrede brengen. |
- | Sonnet ‘Aen zijn Hoogheydt’ (53-66)
Op een zeer onderworpen wijze biedt Van der Noot zijn poëtische diensten aan, zowel aan de landvoogd als aan de Spaanse koning. |
- | Epigram (68-71)
Evenmin als ridder Theuerdank laat Ernst zich van zijn doel afbrengen. |
- | Sonnet van Cabisset (75-88)
Van der Noot is door God uitverkozen om ‘le Belgicque Harpeur’ (79) te worden, in dezelfde mate als Homerus ooit dergelijke rang bij de Grieken bekleed heeft. Hoewel onze dichter om zijn deugd veel geleden heeft, mag hij niet wanhopen; zijn talent zal hem ooit de gepaste beloning bezorgen. |
- | Ode van Godfrid Upherten (92-109)
Zie dennetieres 144-161. |
- | Fragment van Paolo Alberto (112-129)
Zie apologie 176-193 en Apod, §75 (OE, [30]). |
| |
Bronnen
De enige nieuwe bijdrage van Jan van der Noot zelf bestaat uit een epigram van vier verzen.
22-32 |
= |
titelvel 1593-1594 11-21 |
33-49 |
= |
farneze 102-117 |
52-66 |
|
6-20 |
72-88 |
|
68-83 |
89-109 |
= |
titelvel 1588 51-70 |
110-129 |
= |
apologie 174-193 |
| |
| |
| |
Varianten
Deze behoren tot de volgende categorieën:
1) | Verbetering van drukfouten: 45, 53, 92, 103. |
2) | Actualisering: 38, 44. |
3) | Wijzigingen in het woordgebruik: 75, 93, 97. |
4) | Versoepeling van de versbouw: 55, 105. |
| |
Verklarende aantekeningen
4 |
Ernesto: Ernst van Oostenrijk (oWenen 15 juni 1553 †Brussel 21 feb. 1595)
Tweede zoon van keizer Maximiliaan II en Maria van Spanje. Samen met zijn broer, de latere keizer Rudolf, wordt hij in Madrid opgevoed, waar hij verblijft tot 1571. Nadat hij enige jaren als landvoogd van Opper- en Neder-Oostenrijk gefungeerd heeft, benoemt Filips II hem in juni 1593 tot gouverneur over de Nederlanden. Op 30 jan. 1594 houdt hij zijn intocht te Brussel, en te Antwerpen wordt in juli een veertiendaags feest te zijner ere gegeven. Ernst is met vredelievende bedoelingen gekomen, maar de onderhandelingen met de opstandige gewesten mislukken. De daarop volgende oorlogvoering verloopt eveneens ongelukkig: Groningen gaat verloren en de Italiaanse en Spaanse troepen slaan aan het muiten. Ernsts ziekelijke toestand en voortdurend geldgebrek beletten hem veel voor de Nederlanden te verrichten, hoewel hij de belangen der inwoners zo goed mogelijk tracht te behartigen. Het werkelijk bestuur van het land ligt in handen van Fuentes (zie fuentes 1) en Estevan de Ibarra (zie deybarra 1).
Lit.: BN, VI, 645-650 (Emile de Borchgrave); NNBW, III, 354-357 (Haak). |
8 |
Capiteyn general: opperste bevelhebber, een titel die aan het Spaans taalgebruik ontleend is WNT, VII, 1489 (s.v. Kapitein-generaal) |
20 |
inden witten Hondt: Arnoud s'Conincx woonde eerst (d.i. ca. 1582) in den Rooden Leeuwe in de Kammerstraat, nadien, ca. 1594-1616, in den witten Hond, gelegen in de Rechte Kammerstraat; zie Anne Rouzet, ‘Adresses d'imprimeurs, libraires et éditeurs belges des XVème et XVIème siècles’, in De Gulden Passer 40 (1962), 172.
Siluester Pardo (sprekende regel op f 1r in Bu (b)) (oBrugge ca. 1533 †Antwerpen 4 apr. 1605) Oudste zoon van Jan, burgemeester van Brugge (†9 juni 1549) en van Catherine van Vlaminckpoorte, vrouwe van Frémicourt. Hij is een broer van Hiëronymus en dus oom van Diego (zie pardo 2). Silvester Pardo wordt als student aan de Leuvense universiteit ingeschreven op 23 feb. 1550; hij behaalt er de graad van licentiaat in de theologie. In okt. 1570 wordt hij te Antwerpen gecommitteerd om de bepalingen van het Generaal Pardon te doen naleven. Pardo wordt kanunnik te Antwerpen in 1572. Door bisschop Sonnius wordt hij aangewezen als executeur van diens testament. In 1579 wordt hij door het hervormde stadsbestuur uit de stad gezet. Na de overgave van Antwerpen in 1585 fungeert hij als vicarius; tevens is hij een der weinige kanunniken die met Torrentius willen samenwerken; bij deze laatste heet hij dan ook ‘vir integerrimus’ (III, 433). Pardo wordt de eerste prefect van de sodaliteit der jezuïeten te Antwerpen in 1586. Zijn benoeming tot vicedecanus volgt in 1596. Uit de correspondentie van Plantin blijkt dat Pardo een vriend van Arias Montanus is, en dat hij reeds sinds 1587 optreedt als censor librorum. In 1605 - waarschijnlijk bij testament - sticht hij een huis voor zeven arme vrouwen ter ere van O.L. Vrouw van Loreto.
Lit.: AA, XXII, 475; Diercxsens, V, 185; Gailliard, II, 299; Grafschriften, I, 63; Godevaert van Haecht, De kroniek over de troebelen van 1565 tot 1574 te Antwerpen en elders. Ingeleid en toegelicht door Rob. van Roosbroeck, Antwerpen, 1929-1933, II, 134; Plantin, Corr., I, 182; IV, 289, 310; IX, passim; Prims, VIII, 3de boek, 48; Torrentius, I, 407 noot 2; III, passim; Schillings, 405.
Voor de vervanging van de sprekende regel op f 1r in Bu (b) tegenover (a) zie men de Analytische bibliografie. |
| |
| |
24 |
Magnanlmosqʒ: lees Magnanimosqʒ |
28 |
Quanqnam: lees Quanquam |
36 |
A Tant: Maintenant Huguet, VII, 181 (s.v. A tant) |
37 |
Roy: Filips II |
38 |
Pour amener: in farneze 106 staat En amenant, maar de hertog van Parma had op dat ogenblik (1585) reeds genoeg blijk van zijn kunde gegeven. Voor Ernst als nieuweling past beter Pour amener, de toon der hoopvolle verwachting. |
40 |
ma rhime: mon vers Huguet, VI, 604 (s.v. Rime) |
42 |
Prudence...: deze opsomming is vrij willekeurig en beantwoordt niet aan het schema der kardinale deugden. |
44 |
doibs sascher: in farneze 112 as chassé; zelfde reden voor deze actualisering als in 38. |
46 |
les Compaignes d'Astrée: de deugden in vèrband met de gerechtigheid (= Astraea als dochter van Zeus en Themis) |
47 |
palais d'Honneur: identiek met le magnifique Pallais d'éternelle Renommeé in titelvel 1589-1590 96-97 |
49 |
naifuement: parfaitement Huguet, V, 394 (s.v. Naïvement) |
56 |
Daer...quijt: waarin gij terdege uw plicht doet WNT, VIII, 796 (s.v. Kwijten) |
59 |
lof: lijd. voorw. van doen (58) |
60 |
Clio: de muze der geschiedenis; bij de viering van dit historisch gebeuren is haar inspiratie uiteraard aangewezen.
de wel ghestichte: die reeds in de vereiste verheven stemming gebracht is WNT, XV, 1575 (s.v. Stichten) |
62 |
inden naem: zie 37 |
64 |
Mijn Penne...En my (65): alles lijd. voorw. bij neemt...aen (61) |
65 |
Hem: Philippus (63) |
68 |
VEurdachtigh...: In nucleo wordt hier de inhoud van de Theuerdank verhaald: eerst Fürwittig, na hem Unfalo en ten slotte Neydelhart (de drie levenstijden) trachten ridder Theuerdank (Maximiliaan van Oostenrijk) te beletten zijn tocht naar prinses Erenreich (Maria van Bourgondië) voorspoedig te voleindigen. De Theuerdank is ontstaan op instigatie en met medewerking van keizer Maximiliaan zelf, wat dan ook het luxueuze karakter van dit boek verklaart. Aangezien Van der Noot zich in dit huldebetoon richt tot een rechtstreekse afstammeling van Maximiliaan, kan zulke blijk van bekendheid met een verheerlijking van het Habsburgse huis aan onze auteur enkel ten goede komen.
Op basis van deze verzen heeft Stallaert gemeend dat het CB/Abr ontstaan is onder invloed van de Theuerdank; zie K.F. Stallaert, Keurdichten uit de XVIe eeuw. I. Jonker Jan van der Noot, met een berigt over zyn leven en zyne werken, Gent, 1857, 9-10. Dit is echter reeds terecht bestreden bij Vermeylen, 77 (744); ook in de resterende PW merkt men geen neerslag van deze lectuur; niet onmogelijk heeft Van der Noot met dit werk enkel kennis gemaakt in functie van de voorbereidselen tot Ernsts blijde inkomst.
verwaten: onzalig, rampzalig MNW, IX, 301 (s.v. Verwaten) |
69 |
keeren: verwijderd houden WNT, VII, 1978 (s.v. Keeren) |
72 |
Hvgo Cabisset: zie dennetieres 163 |
75 |
GEnereus: Noble (moralement) Huguet, IV, 292 (s.v. Genereux)
d'heur: de bonheur Huguet, IV, 478 (s.v. Heur) |
76 |
faut: lees faict |
77 |
illustrer: zie apologie 23 |
79 |
Belgicque: synoniem met Brabançon in 77
Harpeur: poète Huguet, IV, 448 (s.v. Harpeur) |
80 |
ton chef: zie titelvel 1588 106 |
82 |
le diuin Grecq: Homerus
n'eut...grand bien: zie gambrinus 153 en apologie 199 ofwel zinspeling op de legende dat |
| |
| |
|
Homerus bij een bezoek aan Athene beboet werd met 50 drachmen wegens razernij; zie Pauly-Wissowa, VII, 2202 (Raddatz) |
83 |
Non obstant que: Quoique Huguet, V, 447 (s.v. Nonobstant que)
t': tu ‘avec élision de l'u’ Huguet, VII, 365 (s.v. Tu)
aucuns: quelques-uns Huguet, I, 399 (s.v. Aucuns) |
84 |
Reprimer: Blâmer Huguet, VI, 518 (s.v. Reprimer) |
85 |
Signe: in Bu (b) door de auteur verbeterd tot cigne; zie verder wonsel 108
Brabançon: zie 79 |
86 |
coeur: courage Huguet, II, 328 (s.v. Perdre coeur)
pourtant: pour cette raison Huguet, VI, 122 (s.v. Pourtant)
combien qu': quoiqu' Huguet, II, 354 (s.v. Combien que) |
87 |
Sauueurs: in Bu (b) vervangen door fauteurs (typische auteurscorrectie)
fauteurs: protecteurs Huguet, IV, 53 (s.v. Fauteur) |
88 |
tost: vite Huguet, VII, 272 (s.v. Tost) |
89 |
Godfrid Vvyherten: zie dennetieres 140 |
109 |
anff: lees auff |
110 |
Paolo Alberto: zie apologie 174 |
112-129: |
zie Apod, §73 (OE, [29]) |
|
|