| |
Chefs (1593)
Ontstaan
De raad van financiën is het enige centrale gezagsorgaan dat door Van der Noot in de periode 1588-1595 als geheel wordt toegesproken. De reden hiervoor is nog steeds dezelfde als in 1583, toen de dichter zich gericht heeft tot hetzelfde college, op dat ogenblik echter in handen van de opstandige gewesten. In beide gevallen hoopt Van der Noot op enige financiële tegemoetkoming vanwege de overheid. Vgl. het ontstaan van discovrs.
| |
Inhoud
1) | Van der Noot is onmachtig de lof des konings te zingen bij gebrek aan materiële hulp; enkel zijn loyauteit weerhoudt hem ervan uit te wijken (24-63). |
2) | Verhaal van het bezoek der muzen aan het gastmaal bij Oceanus, waar zij van hun vader Jupiter de macht ontvangen de poëtische inspiratie, die uiteindelijk van de opperste godheid zelf afkomstig is, te mogen doorgeven aan de dichters (64-185). |
3) | Na begunstiging van tal van dichters in andere taalgebieden hebben de muzen Van der Noot verkozen tot voornaamste dichter van Brabant. Aansluitend beklagen zij de onverschilligheid waarvan hij het slachtoffer is. Zij verwijzen hem met het vooruitzicht op begrip en steun naar de raad van financiën (186-273). |
| |
Bronnen
Blijkens de hierna volgende uitvoerige lijst is Van der Noots eigen creatieve bijdrage in de samenstelling van deze Discovrs minimaal geweest.
| |
| |
30-45 |
= |
Ronsard, Compleinte a la Royne mere du Roy, 245-254 |
(STFM, XII, 184) |
46-51 |
|
53-56 |
|
175 |
64-65 |
|
Ode a Michel de l'Hospital, 125-126 |
|
(STFM, III, 125) |
69 |
|
13 |
|
119 |
70-77 |
|
145-156 |
|
126-127 |
78-91 |
|
161-182 |
|
127-129 |
93-101 |
|
217-228 |
|
131 |
102-104 |
|
319-321 |
|
137 |
106-107 |
|
327-329 |
|
137-138 |
108-116 |
|
337-352, 355 |
|
138-139 |
116-125 |
|
357-368 |
|
139 |
126-129 |
|
375-378 |
|
140 |
130-136 |
|
389-396 |
|
141 |
137-155 |
|
407-432 |
|
142-143 |
156-159 |
|
437-442 |
|
143 |
157 |
|
460 |
|
144 |
160-161 |
|
475-476 |
|
145 |
164 |
= |
Giovanni Boccaccio, Genealogie deorum gentilium libri. A cura di Vincenzo Romano, Bari, 1951, II, 702, 704-705 |
168-171 |
= |
Ronsard, Ode a Michel de l'Hospital, 481-488 |
(STFM, III, 146) |
174-176 |
|
489-492 |
|
178-181 |
|
501-507 |
|
147 |
184-185 |
|
508-510 |
|
186-189 |
|
527-530 |
|
148 |
190-191 |
|
535-537 |
|
191 |
|
546 |
|
149 |
192-193 |
|
Preface au roy Françoys II (1560), 74 |
(STFM, XVIII, 485) |
193-195 |
|
Ode a Michel de l'Hospital, 552-556 |
(STFM, III, 149) |
196-199 |
|
591-594 |
|
151 |
201-202 |
= |
perrenot 63-70 |
|
230-232 |
= |
Turrin, Les Charites, 21-23 (Claude Turrin, Les oevvres poetiqves, Paris, 1572, 31r) |
236-237 |
= |
perrenot 250 |
|
238-241 |
|
246-249 |
|
242-244 |
= |
Turrin, Les Charites, 29-31 (Turrin, Les oevvres, 31r) |
244-245 |
= |
pruenen 160-161 |
|
248-249 |
= |
Turrin, Les Charites, 51-52 (Turrin, Les oevvres, 31v) |
250-251 |
|
89-90 |
32r |
256 |
= |
discovrs 114 |
|
256-258 |
|
140-142 |
|
260-261 |
= |
perrenot 80, 82 |
|
262-263 |
= |
tassis 14-15 |
|
265 |
= |
discovrs 143-144 |
|
267 |
|
147 |
|
270-272 |
|
148-150 |
|
| |
Verklarende aantekeningen
2 |
chefs...: voor de samenstelling van deze raad, zie discovrs 1-7 |
3 |
ensamble: avec Huguet, III, 479 (s.v. Ensemble) |
5 |
le Prince Conte d'Arenberge: Charles d'Arenberg (oVollenhoven 22 feb. 1550 †Edingen 18 jan. 1616) |
| |
| |
|
Oudste zoon van Jean de Ligne en van Marguerite de la Marck. Na een korte weifeling voor het dilemma welke zijde te kiezen bij de opstand der Nederlanden, die van Filips of die van de Staten, opteert hij ten slotte voor de Spaanse vorst. Langzamerhand volgen de eerbetuigingen elkaar op: op 9 okt. 1584 wordt hij ridder van het Gulden Vlies en op 8 mei 1586 benoemt Filips hem tot een der hoofden van financiën. Charles d'Arenberg behoudt zijn hooggeziene positie ook tijdens de regering van Albrecht en Isabella. In 1596 en 1598 correspondeert hij met Ortelius.
Lit.: BN, I, 380-388 (Gachard); Abraham Ortelius, Epistvlae. Edidit Joannes Henricvs Hessels, Cantabrigiae, 1887, 675, nr. 283; 741, nr. 315. |
6 |
chief: voor de bevoegdheid van dit ambt, zie discovrs 4 |
8 |
Fredericq de Granuelle Perrenot (oBarcelona 2 apr. 1536 †Dôle 1602)
Zoon van Nicolas en van Nicole Bonvalot (?) en jongste broer van kardinaal Antoine Perrenot van Granvelle. Hij wordt heer van Champagney na de dood van zijn broer Jérôme. Reeds op 23 aug. 1544 wordt hij als student te Leuven ingeschreven, nadien studeert hij in Italië en wordt hij kamerheer van Filips II. Vanaf 1560 verschijnt Perrenot op de slagvelden van Italië en de Nederlanden. In 1568 verdedigt hij Besançon tegen de Franse calvinisten. In apr. 1571 wordt hij aangesteld tot gouverneur van Antwerpen. Van dat ogenblik af wordt zijn politiek zeer onstandvastig: hij wil de koning trouw blijven, maar stuurt aan op het vertrek van de Spaanse troepen; hij blijft katholiek, maar wenst tegenover de calvinisten dezelfde politiek te voeren als tegenover de Duitse lutheranen. Zijn houding bezorgt hem enkel het wantrouwen van beide partijen. Door de Spaanse furie wordt hij nader tot de Staten gebracht, maar in 1578 arresteert men hem te Brussel om een contrareformatorische petitie, waarna hij aan de Gentse calvinisten wordt uitgeleverd. Te Gent ageert Perrenot om een verzoening tussen de stad en de koning tot stand te brengen. Als dankbetuiging hiervoor stelt Farnese hem in sep. 1585 opnieuw aan tot gouverneur van Antwerpen. Na 1588 begint hij ook tegen Farnese zelf te intrigeren, zodat deze hem in 1592 uit het land wijst. Hij is gehuwd met Constantia van Berchem, weduwe van Gosuinus van Varick, ridder en markgraaf van Antwerpen.
Naast Van der Noot hebben nog andere literatoren Perrenot gehuldigd: de bekende Gentse dominicaan Pieter de Backere (zie D'Heere, xxvi) draagt hem in 1587 zijn Apologeticus pro defunctis op, en Pevernage (zie maes 5) doet hetzelfde met het tweede boek van zijn Chansons op 1 mrt. 1590. De lutherse Van Haecht noemt Perrenot een ‘seer gespraecksaem man, scynende goedertiren te wesen’.
Lit.: Aa, XV, 203; BN, XVII, 46-59 (Ern. Gossart); M. van Durme, Antoon Perrenot, bisschop van Atrecht, kardinaal van Granvelle, minister van Karel V en van Filips II (1517-1586), Brussel, 1953, 359; Godevaert van Haecht, De kroniek over de troebelen van 1565 tot 1574 te Antwerpen en elders. Ingeleid en toegelicht door Rob. van Roosbroeck, Antwerpen, 1929-1933, II, 157, 161 noot 25; NBW, I, 749-753 (M. van Durme); NNBW, II, 1093-1096 (Haak); Plantin, Corr., IX, 12 noot 1, 64 noot 3; Schillings, 285; J.A. Stellfeld, Andries Pevernage. Zijn leven - zijne werken, Leuven, 1943, 64, 149. |
10 |
Iean de Drencvvairt: Johan van Drenckwaert (oDordrecht 1543 †Brussel 1606)
Zoon van Boudewijn, rentmeester-generaal van Zuid-Holland en van diens eerste vrouw Catharina van Hogeland. Hij wordt ingeschreven aan de Leuvense universiteit in aug. 1559. Na in zijn geboortestad het schependom bekleed te hebben in 1568 en 1569, wordt hij er schout in 1571. Weldra is hij bekend door zijn aanhankelijkheid aan Spanje en zijn vervolging van andersdenkenden. In 1572 moet hij de wijk nemen voor de watergeuzen en in 1580 wordt hij raadsheer in de raad van financiën. In 1582 koopt Drenckwaert de baronie Dormale en in 1590 de heerlijkheid Bossuyt. Hij brengt het tot thesaurier-generaal van 's konings financiën, lid van de raad van state en ridder van het Gulden Vlies. Als ‘général des vivres’ sinds 1587 is hij gemoeid in de voorbereidselen der Armada Invincibile. In 1592 behoort hij tot de aanhangers van Mansfelt tegen Farnese. Drenckwaert is tweemaal gehuwd |
| |
| |
|
geweest: eerst met Elizabeth Clercks, daarna met Margaretha Bogaert, dochter van Jacob (zie damant 89).
Drenckwaert was geen onbekende in het humanistisch milieu: in de periode 1594-1602 correspondeert hij met Lipsius; de derde Centuria van Lipsius' brieven (Antwerpen, 1602) is trouwens aan hem opgedragen. Ook Maximiliaan de Vriendt wijdt hem enkele Latijnse gedichten toe, waaronder een epitaaf.
Lit.: Aa, IV, 328; AA, XVI, 353; Baelde, 256-257; H. van Crombruggen, Janus Lernutius (1545-1619). Een biografische studie, Brussel, 1955, 79 en noot 2 aldaar; Léon van der Essen, Alexandre Farnèse, prince de Parme, gouverneur général des Pays-Bas (1545-1592), Bruxelles, 1933-1937, V, 232, 365; Aloïs Gerlo en Hendrik D.L. Vervliet, Inventaire de la correspondance de Juste Lipse 1564-1606, Anvers, 1968, 522; Jacobus Le Roy, Topographia historica gallo-brabantiae, Amstelaedami, 1692, 192; NNBW, VII, 386 (Van Dalen); Schillings, 589; Sweertius, Monvmenta, 284; Torrentius, II, 2; Maxaemylianus Vrientius, Epigrammatvm libri IX, Brvgis, 1627, 25, 61, 296. |
11 |
Tresorier General: zie discovrs 5 |
12 |
d'Ouerloepe: Pierre d'Overloope (†Brussel 25 dec. 1600)
Heer van Overloope, Hamme en Sint-Anne. In 1552 is hij secretaris van de geheime raad en op 5 feb. 1554 wordt hij bevorderd tot eerste secretaris en audiencier. Op 1 juli 1578 wordt hij raadsheer in de raad van financiën, waarna hij op 24 mrt. 1584 thesaurier en ‘garde des chartes et lettrages’ wordt. Albrecht en Isabella benoemen hem op 30 sep. 1600 weer tot raadsheer in de raad van financiën.
In 1559 is hij gehuwd met Marie (of Antoinette) van der Eycken, dochter van de heer van Rivieren, Sint-Joost-ten-Node, Jette en Ganshoren.
Lit.: Baelde, 292-293; BN, XVI, 418-419 (A. de Ridder); Herckenrode, 1491; Plantin, Corr., I, 236; III, 85 noot 1, 372. |
13 |
commis: zie discovrs 6 |
14 |
Benoit Charreten: Benoit Charreton, heer van Chassey
Hij is raadsheer en eerste rekenmeester van de rekenkamer te Dôle. Op 27 aug. 1578 wordt hij door Filips II aangesteld tot gecommitteerde in de raad van financiën. Bij open brieven van 31 okt. 1583 wordt hij tot ridder verheven.
Lit.: Baelde, 247; Herckenrode, 423. |
16 |
Tresoriet: lees Tresorier |
17 |
Monsieur de Merode: Willem III van Merode, heer van Royenberg en Pietershoek (oMechelen †1603)
Zoon van Arnold (†Mechelen 1 juni 1553) en van Catherine de Gottignies. Hij wordt schepen van Mechelen in 1561 en 1565, burgemeester in 1570, 1574, 1578 en thesaurier in 1579. Als lid van de Mechelse magistraat zetelt hij in de Staten-Generaal, waar hij de zaak van de opstand ondersteunt. Zo reist hij in opdracht van de Staten naar Gelderland in 1577 en 1579. Zijn huidige hoge ambten bewijzen echter dat hij nadien (vermoedelijk reeds in 1580) de zijde van de Spaanse kroon gekozen heeft. In 1580 is hij gehuwd met Gertrude Schooff. Lit.: Aa, XII, 664-665; BN, XIV, 562-563 (Ch. Piot); BT, nr. 2182; Herckenrode, 1353. |
19 |
Conrard de Grobendoncq: Conrard Schetz, baron van Hoboken (o1553 †16 juli 1632)
Vijfde zoon van Gaspar Schetz en van Catherine d'Ursel. Op 17 aug. 1563 wordt hij ingeschreven als student aan de Leuvense universiteit. Van zijn vader erft hij de heerlijkheid Hingene; in 1587 verwerft hij Hoboken, dat door de aartshertogen tot baronie wordt verheven op 20 mei 1600. Van 1605 tot 1609 is hij ambassadeur van Albrecht en Isabella in Engeland, waar hij het Twaalfjarig Bestand voorbereidt. Hij is gehuwd met Françoise de Richardot, dochter van Jean, president van de geheime raad. Sinds 4 mrt. 1617 mogen Conrard en zijn nakomelingen de titel d'Ursel voeren dank zij adoptie door zijn tante Barbe d'Ursel.
Lit.: BN, XXV, 924 (P. Verhaegen); Richard Ehrenberg, Das Zeitalter der Fugger. Geldka- |
| |
| |
|
pital und Creditverkehr int 16. Jahrhundert, Jena, 19223, 368 e.v.; Jacobus Le Roy, Castella & Praetoria nobilium Brabantiae, caenobiaque celebriora..., Lugduni Batavorum, 1699, 98r; Schillings, 658. |
21 |
Adrien Boote: Adriaan de Boodt
Op 7 juli 1578 wordt hij door koning Filips benoemd tot griffier in de raad van financiën, daar de twee andere griffiers afwezig zijn. Deze benoeming geschiedt ten gevolge van open brieven van 1 feb. 1578, waardoor alle benoemingen in de collaterale raden zijn opgeheven voor alle personen, die zich niet bij don Juan van Oostenrijk hebben aangesloten. De Boodt is gehuwd met Jacqueline van Meghem, vrouwe van Chaufontaine, en later(?) met Jeanne de Hovine. Zijn dochter Margaretha huwt met François de Kinschot, griffier, later thesaurier-generaal van financiën.
Maximiliaan de Vriendt heeft hem een gedicht opgedragen.
Lit.: Azevedo, 51; Baelde, 238; Francis de Decker, ‘Les Schot, de Schot dits Douglas, puis enfin Douglas dits Schott’, in Tablettes du Brabant VI (1966), 183-184 noot 28; Van den Leene, 16*1v.
Paul de Croonendaele (oAntwerpen †1621)
Op 13 dec. 1560 wordt hij ingeschreven als student aan de Leuvense universiteit. In 1568 strijdt hij in de slag bij Heiligerlee aan de zijde van de regeringstroepen. Op 10 juli 1574 wordt hij benoemd tot griffier in de raad van financiën als opvolger van Jan Gillis. Op 20 sep. 1593 ontlast men hem van deze functie en wordt hij gecommitteerde. Croonendaele is de auteur van een Franse kroniek over Namen, die door Vander Meersch geroemd wordt als ‘la meilleure chronique sur l'histoire du comté de Namur’ (t.a.p.).
In 1597 correspondeert hij met Lipsius. Maximiliaan de Vriendt draagt hem een Latijns gedicht op.
Hij was gehuwd met Catherine Gillis (†1597) (Van den Leene) of/en (?) met de dochter van Henri Stercke (Baelde).
Lit.: Baelde, 249-250; BN, IV, 523-524 (Aug. Vander Meersch); Aloïs Gerlo en Hendrik D.L. Vervliet, a.w., 250; Van den Leene, 17*3v; Schillings, 612; Torrentius, III, 606 noot 2; Vrientius, a.w., 33. |
22 |
Philippe Sterck (†Brussel na 1600)
In 1568 wordt hij tot griffier benoemd in opvolging van Jaak Reingout (discovrs 5). Op 4 nov. ontvangt hij van de stad Antwerpen een aam wijn ter wille ‘vande affrekeninghe vande Majesteyt in het feyt vande alluynen’ (AA). Hij is gehuwd met Margareta de Hontzocht, dochter van Joachim, secretaris in de raad van state onder Karel V en lid van de geheime raad onder Filips II.
Lit.: AA, XVI, 91; Baelde, 313; Sweertius, Monvmenta, 286.
Michiel Wouters (enkel in Bu(c))
Vermeld als griffier in 1593; zie ook discovrs 7.
Lit.: Butkens, Suppl. I, 204. |
32 |
adresse: direction, indication Huguet, I, 77 (s.v. Adresse) |
39 |
De Comines en J'an le Meire (40) zijn reeds in matthias 140, 141 aangehaald als meest illustere voorbeelden van uitgeweken intellectuelen. |
40 |
comprins: compris (gewone vorm v. het verl. deelw.) Huguet, II, 397 (s.v. Comprendre) |
44 |
Prouinces: royaumes Huguet, VI, 235 (s.v. Province) |
46 |
non obstant que: quoique Huguet, V, 447 (s.v. Nonobstant que)
des: partitief
fiers: cruels Huguet, IV, 98 (s.v. Fier) |
49 |
Nordt-mans: Noormannen
Cithes: de Scythen, een verzamelnaam voor verschillende volken ten noorden van de Zwarte Zee.
Gelons: de Gelonen, een Iranisch-Scythische stam, oorspronkelijk ten oosten van de Don |
| |
| |
|
gevestigd; zie Pauly-Wissowa, VII, 1014-1018 (Kiessling). Ronsard geeft deze naam aan het volk dat woont aan de benedenloop van de Donau (STFM, XII, 175 noot 2). |
52 |
resonner: chanter, célébrer Huguet, VI, 537 (s.v. Resonner) |
53 |
engraver: graver Huguet, III, 449 (s.v. Engraver)
au temple de Memoire: identiek met titelvel 1589-1590 96-97 |
60 |
honeur: lees honneur
encore: aussi Huguet, III, 410 (s.v. Encores) |
62 |
tout: de onderwerpen, opgesomd in 58-61 |
63 |
Diueulgant: Répandant Huguet, III, 235 (s.v. Divulger) |
64 |
l'Ocean: Oceanus, de oudste zoon van Uranus en Gaea, de oudste der Titanen en vader van alle wateren.
debonnaire: bon, généreux Huguet, II, 718 (s.v. Debonnaire) |
66 |
és: dans les Huguet, III, 577 (s.v. Es)
acatiques: schrijfwijze, overeenkomstig de uitspraak Littré, I, 533 (s.v. Aquatique) |
69 |
Eleuthere: overgenomen van Ronsard. Diens bron is niet bekend. Noch het Attische Eleutherai (Pauly-Wissowa, V, 2345), noch het Kretenzische Eleuthernai (Pauly-Wissowa, V, 2351-2352) bieden aanknopingspunten met enige speciale cultus tot Mnemosyne. |
71 |
i'a: déjà Huguet, IV, 695 (s.v. Ja)
Portonne: schrijfwijze van Ronsard voor Portunus of Portumnus, een beschermgod voor de zeelieden; zie Laumonier in STFM, III, 127 noot 1. Van der Noot heeft de naam vrouwelijk geïnterpreteerd: belle (71). |
74 |
Luc: luth Huguet, V, 56 (s.v. Luc) |
77 |
vn chacun: tout le monde Huguet, II, 214 (s.v. Un chascun) |
78 |
Dont: Par suite de quoi Huguet, III, 251 (s.v. Dont) |
80 |
au vif: au naturel Huguet, VII, 470 (s.v. Au vif)
siennes: van Jupiter als van hun vader |
82 |
Des: zie 46
oste: hôte, nl. Oceanus |
83 |
pour: expletief gebruikt Huguet, V, 111 (s.v. Pour) |
85 |
esprit: souffle Huguet, III, 686 (s.v. Esprit) |
87 |
Fredonnant: Faisant résonner Huguet, IV, 203 (s.v. Fredonner)
in-diciblement: d'une manière indicible, inexprimable Huguet, IV, 607 (s.v. Indiciblement) |
88 |
Dessus: Sur Huguet, III, 120 (s.v. Dessus)
gente: gentille Huguet, IV, 300 (s.v. Gent)
çauterelle: lees çanterelle |
89 |
Cronien: Poseidon (Neptunus), zoon van Cronus (Saturnus)
querelle: zinspeling op de bekende wedstrijd tussen Pallas en Poseidon om het patroonschap over Attica: de godin schenkt de mensen de olijfboom en Poseidon schept bij die gelegenheid het paard; zie Laumonier in STFM, III, 129 noot 1. |
95 |
assaut des Geans: de Gigantomachie |
96 |
crope: spelling overeenkomstig de uitspraak Huguet, II, 661 (s.v. Croupe)
Otrienne: van de berg Othrys; Ronsard ontleent deze geografische gegevens aan Hesiodus; zie Laumonier in STFM, III, 131 noot 3. |
97 |
dessus: zie 88 |
99 |
monstrant bien teste: résistant Huguet, VII, 229 (s.v. Faire teste)
par: pendant Huguet, V, 611 (s.v. Par) |
101 |
er: vgl. de spelling in Huguet, I, 144 (s.v. Aer) |
105 |
Laqnelle: lees Laquelle |
106 |
le...guerdon: la...récompense Huguet, IV, 400 (s.v. Guerdon) |
113 |
campaignes: plaines Huguet, II, 67 (s.v. Campagne) |
114 |
Chantres: musiciens Huguet, II, 190 (s.v. Chantre) |
| |
| |
|
plus: les plus Huguet, VI, 42 (s.v. Plus) |
115-116: |
voor deze gelijkschakeling, zie apologie 388 |
117 |
trace: marche Huguet, VII, 291 (s.v. Trace) |
119 |
ce: cela Huguet, II, 137 (s.v. Ce) |
121 |
reioindre: overeenkomstig de platonische zienswijze als in Phaedrus, 249 c-e. |
124 |
Dieus: overgenomen uit Ronsard; hiervoor past alvast het excuus in titelvel 1589-1590 297. |
129 |
dire: demander Huguet, III, 192, 193 (subst.) (s.v. Dire) |
134 |
faconde: éloquente Huguet, IV, 3 (s.v. Facond) |
136 |
mestier: office Huguet, V, 247 (s.v. Mestier) |
137 |
fureur: délire poétique Huguet, IV, 239 (s.v. Fureur) |
138 |
Emant: aimant Huguet, III, 325 (s.v. Emant)
viue: vivante Huguet, VII, 470 (s.v. Vif) |
140-145 |
reeds overgenomen in matthias 95-102; voor het belang van deze voorstelling, zie de Inleiding. |
147 |
lors: alors Huguet, V, 45 (s.v. Lors)
tourbe: foule (niet pejoratief) Huguet, VII, 278 (s.v. Tourbe) |
153 |
Misteres: zie reeds pruenen 28 |
155 |
Quatre...fureurs: door Ronsard ontleend aan de Phaedrus (Laumonier, STFM, III, 143 noot 1), waar vier types van bezieling worden onderscheiden: de profetische, d.i. Propheties (154), de mystische, d.i. Misteres & Chants (153), de poëtische, d.i. Vers (154) en de erotische, d.i. Beauté & Amour (152).
fantasies: esprits Huguet, IV, 30 (s.v. Fantasie) |
157 |
l'eau Pegasin: de Hippocrene |
163 |
pas beaucoup: zie apologie 335 |
164 |
Caldéens: niet bij Ronsard; Van der Noot heeft dit ontleend aan Giovanni Boccaccio, Genealogie deorum gentilium libri. A cura di Vincenzo Romano, Bari, 1951, II, 702, r. 17-20; II, 704-705. |
170 |
Démon: génie protecteur Huguet, II, 791 (s.v. Demon) |
175 |
les Neptuniens champs: het zeeoppervlak |
181 |
le Nepueu: le petit-fils Huguet, V, 422 (s.v. Neveu)
le Nepueu d'Atlas: Mercurius; zijn moeder Maia is de dochter van Atlas en Pleione. Mercurius zelf vond reeds op zijn eerste levensdag de lier uit; zie De katholieke encyclopaedie, XIII, 198 (E. de Waele). |
182 |
harpeur: poète Huguet, IV, 448 (s.v. Harpeur)
harpeur Tracien: Orpheus, zoon van de Thracische koning Oeager |
184 |
vuide: vide Huguet, VII, 523 (s.v. Vuide); de zee is bewoond door de zeegoden en de vissen. |
185 |
roumfler: se gonfler Huguet, VI, 629 (s.v. Ronfler)
Campaigne: zie 113 |
189 |
icelles: celles-ci Huguet, IV, 534 (s.v. Iceluy...icelles)
sutiles: schrijfwijze overeenkomstig de uitspraak Huguet, VII, 103 (s.v. Subtil) |
192 |
Orphée: zie 182 |
193 |
Eumolpe: Eumolpus, zoon van Poseidon en Chione, legendarische stichter der mysteriën te Eleusis.
Arion: deze naam komt niet voor in de rij die Ronsard opgeeft; Van der Noot kan hem wel uit een ander geschrift van dezelfde auteur leren kennen hebben, nl. uit de Preface van het Livre de Meslanges (1560), waar volgens Laumonier (STFM, XVIII, 485 noot 4) de naam voor de eerste en enige keer door Ronsard vermeld wordt.
Arion van Lesbos (ca. 600 v. Chr.) was de eerste dithyrambendichter en een beroemd citerspeler.
Line: Linus was een groot kunstenaar die zelfs een wedstrijd met Apollo zou aangedurfd hebben. |
| |
| |
|
Musée: mythische parallelfiguur naast Orpheus; heros der Attische dichters. |
198 |
humains: door Van der Noot worden ook de Romeinse dichters tot deze categorie gerekend (zie 199); in dezen wijkt hij af van Ronsard; vgl. Laumonier in STFM, III, 149 noot 2. |
200 |
vulguaires: s'exprimant dans la langue de leur pays Huguet, VII, 524 (s.v. Vulgaire) |
203 |
Tuscan: voor Italiaans; zie goossenius 80 |
205 |
boire: zie 157 |
207 |
donnant...: vgl. CB, 381-382 in OE, [180]
Luc: zie 74 |
210 |
confittes en: remplies de Huguet, II, 431 (s.v. Confire en)
esmoy: chagrin Huguet, III, 657 (s.v. Esmoy) en Huguet, III, 649 (s.v. Esmay) |
211 |
Dond: A cause de quoi Huguet, III, 251 (s.v. Dont)
vint...parler: disait fréquemment Huguet, I, 164 (s.v. Aller) en Huguet, V, 638 (s.v. Parler) |
221 |
Du Roy: b.v. farneze 17, 31 |
222 |
ses pays: nl. in LvB |
223 |
Des Dames & Seigneurs: in de PW zelf |
224 |
Qu'oncques (ook 227): Que jamais (en un temps quelconque) Huguet, V, 516 (s.v. Oncques) en Huguet, V, 519 (s.v. Onques) |
237 |
eseritz: lees escritz
qu': qui (ond.) Huguet, VI, 269 (s.v. Que) |
238 |
va baillant: baille fréquemment Huguet, I, 164 (s.v. Aller) |
240 |
Poisant: Pesant Huguet, VI, 57 (s.v. Poisant) |
242 |
serrant...: omschrijving voor de gierigaards |
243 |
faire leur main: s'enrichir Huguet, V, 83 (s.v. Faire sa main) |
247 |
Letes: zie pruenen 163; hier gelijkgesteld met de vergetelheid. |
249 |
s'empoule: se couvre d'ampoules Huguet, I, 202 (s.v. S'ampouler)
cherrue: charrue Huguet, II, 245 (s.v. Cherrue) |
250 |
se guinde: s'élève Huguet, IV, 412 (s.v. Se guinder) |
251 |
quide: croit, prétend Huguet, II, 672 (s.v. Cuider)
monceller: accumuler Godefroy, V, 385 (s.v. Monceler) |
252 |
Pourcé: Pour cela; zie 119 |
259 |
Faisant...: Constructie: Faisant bon debuoir a seruir Dieu... |
263 |
nobles: Van der Noot blijft zich steeds zijn afkomst sterk bewust |
265 |
cé: zie 119 |
268 |
au temple de Memoire: zie 53 |
270 |
ores: maintenant Huguet, V, 539 (s.v. Ores) |
272 |
Deuot: Dévoué Huguet, III, 158 (s.v. Devot) |
|
|