| |
Titelvel 1588
Ontstaan
Het eerste titelvel van deze nieuwe reeks is zeer functioneel opgevat: men treft er enkel loftuitingen aan ter ere van Jan van der Noot zelf. In dezen vormt het een trouwe navolging van het titelvel 1584-1585, waarvan het ook de titelplaat overgenomen heeft, evenals de plaatsing van een portret van de auteur op f 2v.
| |
Inhoud
- | Griekse verzen van Winandus Catharinus Palaeopolitanus (13-24) en Latijnse vertaling ervan (26-37) door Jacob Roelandts Jr.
Zie dennetieres 81-92 en 94-105. |
- | Lofdicht van Etienne de Walcourt (39-50)
Pindarus en Homerus gelden als de voornaamste Griekse dichters, de eerste in het lyrische genre, de andere in het epische. Bij de Romeinen geldt dezelfde appreciatie t.a.v. Horatius en Vergilius. In de Nederlanden echter is zulke verdeling overbodig: Van der Noot is onovertroffen in beide genres. |
- | Verzen van Godfrid Upherten (53-70)
Zie dennetieres 144-161. |
- | Lofdicht van Albrecht van den Velde (74-89)
Nadruk op het stichtelijk karakter van Jan van der Noots poëzie; vergelijking met Pindarus en Homerus. |
- | Sonnet van Luis Franco (92-105)
Van der Noot is gelukkig door weergaloze gaven: de schoonheid van Olympia en het dichterschap dat hem door Apollo zelf verleend is. Als lyricus is Van der Noot de gelijke van Pindarus en Horatius. Zijn dichterlijk talent verzekert hem de onsterfelijkheid, waarin tevens zijn lofdichter deelt. |
- | Sonnet van Nicolo Artusino (107-120)
Van der Noot wordt geprezen om zijn deugd en om het talent, dat hij van Phoebus ontvangen heeft en waardoor hij voor zijn vaderland roem verwerft. Daarom moet Antwerpen zich verheugen, dat de hemel haar zulke genade geschonken heeft: door hem zal de stad ontsnappen aan vergetelheid, tijdsverloop en dood. |
| |
Bronnen
Is reeds de conceptie van dit titelvel weinig oorspronkelijk, een deel der opgenomen teksten is het evenmin.
| |
| |
11-37 |
= |
dennetieres |
79-105 |
51-71 |
|
140-162 |
72-89 |
= |
D. Aelbrecht van den Velde...(OE, [135]) |
De sprekende regel op f 2v is overgenomen van de titelplaat van Ext.
| |
Varianten
In titelvel 1588 zijn de volgende wijzigingen vrij stelselmatig uitgevoerd tegenover dennetieres en OE, [135]:
1) | hoofdletters weg: 78, 79. |
2) | spelling -dt op het einde van een woord: 80, 81, 85. |
3) | actualisering van de tekst: 79. |
4) | verbetering van het vers: 33, 83. |
5) | nieuwe drukfouten: 53, 62, 64, 67, 80. |
| |
Verklarende aantekeningen
Voor de titelhoutsnede zie men de Analytische bibliografie.
2 |
poeticsche: zie titelvel 1580-1581 2
Magnanimos...(sprekende regel op f 1r) kan een aanpassing zijn van een vers uit een lofdicht aan Van der Noot (maes 123-124). |
11-37: |
zie dennetieres 79-105 |
37 |
Pax pia probis: deze leuze van Etienne de Walcourt is een regel te hoog geplaatst, waardoor men abusievelijk zou kunnen denken dat deze spreuk het devies is van Jacob Roelandts Jr. |
38 |
VVaclovrt: lees VValcovrt; zie voor deze auteur voorwerk 1580-1581 87 |
40 |
Gregeois: Grecs Huguet, IV, 368 (s.v. Gregeois) |
42 |
Ausoniens: de Romeinen; Griekse benaming voor de bewoners van midden-Italië.
Calabrois: Horatius was geboren te Venusia in Apulië; het zuidoostelijk schiereiland van Italië heette in de oudheid Calabria (het huidige Calabrië duidt daarentegen het zuidwestelijk schiereiland aan); zie Pauly-Wissowa, III, 1325-1326 (Hülsen). |
43 |
lire: voor lyrische poëzie |
44 |
Mantôuan: Vergilius wordt net als Horatius in 42 aangeduid door zijn geboorteplaats Andes bij Mantua. |
45 |
Harpeur: poète Huguet, IV, 448 (s.v. Harpeur) |
48 |
sons: chants Huguet, VII, 29 (s.v. Son) |
49 |
sus: au dessus de Huguet, VII, 151 (s.v. Sus)
Belgiens: de inwoners der Nederlanden, afgeleid van de Latijnse naam Belgium voor het gehele gebied. |
50 |
sola spes devs: niet de spreuk van Walcourt, maar misschien van Jacob Roelandts Jr.? |
51-71: |
zie dennetieres 140-162 |
53 en 64: |
wiet: lees weit |
62 |
fer: lees ser |
67 |
Daun: lees Dann |
72 |
Aelbrecht van den Velde: de enige verwijzing aangaande deze figuur vindt men in OE, [236]. |
79 |
v werken: wijziging in de tekst tegenover Ext en CB/Abr, om het gedicht ook voor de PW te laten gelden. |
80 |
verheuhdt: lees verheughdt |
84 |
Son': Gods zoon, Christus, verlicht al het aardse, net zoals Apollo (76-77); vermoedelijk om dit ver doorgedreven parallellisme is in alle versies van dit gedicht (Ext, CB/Abr en hier) ‘zoon’ gespeld als Son'. |
85 |
v (1ste maal): lijd. vw. van seyndt (84) |
88 |
Pindarus en Homerus (89) kunnen in deze aanvullende verzen ingelast zijn in navolging van de voorstelling bij De Walcourt (39, 41). |
| |
| |
|
hoot: hoofd; Brabantse vorm, die nog elders bij Van der Noot voorkomt; zie vrouwen 188. |
105 |
ser. de. v.s.l.: servidor de vuestra señoria Luis (Franco); zie over deze dichter Smit-Vermeer, 110. |
106 |
Poëta Laureato: op al zijn portretten wordt Van der Noot inderdaad gelauwerd voorgesteld. |
120 |
Servitor...: Servitor di vostra signoria Nicolo Artusino; deze lofdichter is elders onbekend. |
123 |
Dei: hiermee zijn de godsdienstige stukken bedoeld in slotvel [1] en [2]. |
124 |
Duces: men zie de opdrachten van Het Bosken, Stammbuch en Theatrum.
verae Virtutis alumnos: de gewone betiteling die Van der Noot aan zijn publiek verleent. Deze Latijnse uitdrukking kan hij ontleend hebben aan Du Bellay, die eveneens de ‘uerae virtutis alumni’ toespreekt in Ad Ianvm Avansonivm, 1; zie Joachim du Bellay, Poésies françaises et latines, avec notice et notes par E. Courbet, Paris, 1918, I, 468. |
127 |
Aonidum: de muzen, aldus genoemd naar de oude stam der Aones; zie Der kleine Pauly, I, 417. |
131 |
claris Virtute viris: identiek met de verae Virtutis alumnos (124) |
136 |
Waer onder: Onder welke gedaante
dry: de drie godheden zijn afgebeeld op de titelhoutsnede. |
139 |
sijns Liefs: dit gegeven ontbreekt in de Latijnse versie. |
140 |
padden: dit beeld is wel gekozen omdat padden volgens het volksgeloof gevaarlijke, giftige dieren zijn WNT, XII, 125 (s.v. Pad) |
142 |
bat: beter WNT, II, 1066 (s.v. Bat) |
143 |
ons: van de muzen |
144 |
croondt: zie Sap. 5:17; II Tim. 4:8 |
|
|