| |
| |
| |
Slotvel (1581-1582)
Ontstaan
slotvel [1] en [2] zijn samengesteld nadat de PW door Van der Noot gehonoreerd zijn als afzonderlijke publikatie, d.w.z. na het afdrukken van titelvel 1580-1581. Naast titel en voorwerk drong zich op dat ogenblik de noodzaak van een gelijkwaardig slot op, wat door de auteur met gebruikmaking van de oplossingen in vroeger gedrukte bundels en met inachtneming van het eigen karakter der PW verwezenlijkt is.
Zoals in Het Bosken (Smit-Vermeer, 26) worden deze laatste bladzijden in hoofdzaak voorbehouden voor religieuze lyriek, evenals voor het credo van de auteur inzake de waarde van zijn werk. Aan Ext, CB/Abr en LvB is dan weer het gebruik van de raadselobelisk op de slotpagina ontleend. Hierdoor wordt het geloof in de poëtische onsterfelijkheid van dit oeuvre, dat in Het Bosken slechts in één gedicht onder woorden gebracht werd, thans meer beklemtoond. Op rekening van de eigen bestemming der PW moeten wij de tweetaligheid stellen: aangezien er in de PW zowel Nederlandse als Franse verzen opgenomen zijn, en dit naargelang van de taal van het toegesproken publiek, ligt het voor de hand dat een zelfde tweetaligheid onontbeerlijk is voor de slotvellen, die immers in alle individuele bundels voorkomen.
| |
Inhoud
- | Sonet (2-15)
Uiting van godsvertrouwen. |
- | Ode (17-36)
Lofzang op Gods almacht. |
- | Gebed veur (38-49) en ghebed na (51-62) de maeltiid
Functionele gebeden, met opneming van de ecphonesis (59-60). |
- | Priere devant le repas (64-75), priere apres le repas (77-88)
Getrouwe vertalingen van de Nederlandse gebeden. |
- | Morghen ghebedt (91-104)
Bede om bescherming vanwege ‘den ermen mensch’ (94), die bidt ‘Med een ghebroken hert’ (95). |
- | Avondt ghebedt (107-120)
Dank om het afwenden van onheil; hoop op bescherming in de toekomst en op de hemelse zaligheid. |
- | Priere povr dire av matin (123-136), priere povr dire av soir (139-152)
Getrouwe vertalingen zoals de twee voorgaande Franse gebeden. |
- | Ander ghebedt aen Godt (155-168)
Uiting van godsvertrouwen. |
- | De Poëet aen synen Boeck (171-184)
De dichter meent dat zijn werk de tijd, de natuurelementen en het menselijk geweld zal overwinnen. |
- | Autre priere a Dieu (187-200), Le Poëte a son Liure (203-216)
Vertalingen van de twee voorgaande gedichten. |
| |
Bronnen
Twee sonnetten (155-168 en 171-184) zijn aan Het Bosken ontleend (Smit-Vermeer, 130, 122)
| |
Varianten
1) | Systematische aanpassingen in de spelling, zo
-dt op het einde van een woord i.p.v. -d of -t: 155, 158, 166, 180, 181, 182, 184.
toepassing van het beginsel der gelijkvormigheid: 166, 167, 175, 179, 180, 181, 182. |
| |
| |
2) | Accusativismen worden verwijderd: 173, 177, 179. |
3) | Verbeteringen inzake woordkeuze: 155, 156, 157, 158, 159-163, 164, 168, 173, 179, 181. |
| |
Verklarende aantekeningen
11 |
spade: laat WNT, XIV, 2562, 2563 (s.v. Spade) |
15 |
nae dat: aangezien WNT, IX, 1454 (s.v. Nadat)
Bij de overgang van Bu (a) naar (b) is in dit vers een woord verwijderd uit metrische noodzaak; zie de Analytische bibliografie.
vercloeken: aansporen MNW, VIII, 1921 (s.v. Vercloeken) |
24 |
lie: verkorting van de oude vorm liede WNT, VIII, 2041 (s.v. Lieden) |
32 |
Dit ganse vers vormt een zegespreuk die ontleend is aan het slot van het Onze Vader. |
35 |
tot allen keere: steeds WNT, VII, 1966 (s.v. Tot allen keer) |
37 |
Gebed vevr de maeltiid: het bidden van de gebeden voor en na het eten in de volkstaal en niet in het Latijn gold als kenmerk van hervormingsgezindheid; zie o.a. Ph. van Marnix van Sint Aldegonde, De bijenkorf der H. Roomsche kerke, met inleiding en varianten, Brussel, 1858, I, 12, 294-295; J. Wille, ‘De godsdienstige denkbeelden van Jan van der Noot in zijn Keulsche periode’, in Literair-historische opstellen, Zwolle, 1963, 46 en noot 1 aldaar. |
42 |
bequaemheydt: geschiktheid WNT, II, 1650 (s.v. Bekwaamheid) |
43 |
De Gheest, samen met d'lichaem (42), herhaling van 40 |
45 |
vervuerdt: rampzalig gemaakt MNW, IX, 226 (s.v. Vervoeren, vervueren)
versuk': vijandelijke aanval MNW, VIII, 2494 (s.v. Versoec) of bekoring Kil., 726 (Versoeck: Tentatio)
onspoedt: tegenspoed WNT, X, 1792 (s.v. Onspoed) |
51 |
NA dat: zowel tijdbepalend als redegevend voegwoord |
52 |
vermeughen: heerschappij MNW, VIII, 2160 (s.v. Vermogen) |
55 |
vromen: rechtschapenen MNW, IX, 1398 (s.v. Vrome) |
56 |
toe...komen: formulering, overgenomen uit het Onze Vader WNT, XVII, 494 (s.v. Toekomen) |
58 |
gheschil: tegenstand MNW, II, 1609 (s.v. Sonder ghescille) |
59 |
VVant...: zelfde doxologie als in 32 e.v. |
70 |
necessité: privation Huguet, V, 412 (s.v. Nécessité) |
75 |
Connoissans: Reconnaissant Huguet, II, 332 (s.v. Cognoistre) |
78 |
santifié: voor deze uitspraak zonder c[k], zie Huguet, VI, 686 (s.v. Sanctifier) |
81 |
Quitte: Pardonne Huguet, VI, 298 (s.v. Quitter)
haute: grande Huguet, IV, 456 (s.v. Haut) |
89 |
Morghen ghebedt: bij de overgang van Bi (a) naar (b) is het lidwoord een weggelaten, wel naar analogie van 105. |
93 |
haest: terstond WNT, V, 1480 (s.v. Haast) |
94 |
spade: zie 11 |
95 |
ghebroken hert: zelfde formulering als in Ext, 735 (OE, [73]) |
96 |
verneerdt: vernederd, een woord dat reeds voorkomt in Het Bosken (Smit-Vermeer, 142) en aldaar verklaard wordt als ‘ootmoedig’. |
101 |
Ouerbrenghen: Doorbrengen WNT, XI, 1636 (s.v. Overbrengen) |
102 |
steldt my...na v handt: maak mij aan Uw wensen ondergeschikt WNT, V, 1822 (s.v. Iemand naar zijne hand stellen) |
113 |
vry: veilig, gerust MNW, IX, 1316 (s.v. Vri)
vranck: zelfde betekenis als ‘vrij’, met welk woord het vooral verbonden voorkomt MNW, IX, 1241 (s.v. Vranc) |
119 |
welluste: zaligheid MNW, IX, 2126 (s.v. Wellust) |
124 |
entretiens: maintiens Huguet, III, 541 (s.v. Entretenir) |
128 |
reclame: invoque, implore Huguet, VI, 391 (s.v. Reclamer) |
| |
| |
133 |
merciant: remerciant Huguet, V, 212 (s.v. Mercier) |
141 |
ce iourd'huy: ce jour où nous sommes Huguet, IV, 527 (s.v. Ce jourd'huy)
encombrier (subst.): peine Huguet, III, 406 (s.v. Encombrier) |
142 |
debonnaire: bon, généreux Huguet, II, 718 (s.v. Debonnaire)
enseigneur: celui qui enseigne, maître Huguet, III, 478 (s.v. Enseigneur) |
147 |
effect: action Huguet, III, 300 (Effect) en Huguet, III, 302 (s.v. Effet) |
149 |
Tant qu': Jusqu'à ce qu' Huguet, VII, 183 (s.v. Tant que) |
150 |
és: dans les, aux Huguet, III, 577 (s.v. Es) |
156 |
Alle onderzoekers is opgevallen dat dit vers in katholieke zin gewijzigd is tegenover de vroegere versie in Het Bosken; zie Smit-Vermeer, 32. |
159 |
grondt: grondslag WNT, V, 940 (s.v. Grond) |
161 |
v te vreesen...: Prov. 1:7; Eccli. 1:16
wyse clercken: ware geleerden; het WNT, VII, 3906, 3907 citeert Plant. voor ‘een wijs klerk: bene doctus’. |
162 |
Scherm-Heer: beschermheer WNT, XIV, 492 (s.v. Schermheer) |
163 |
Yô: vreugderoep WNT, VI, 2242 (s.v. Io) |
164 |
eerden: de aardbodem als de plaats waarheen al het levende eenmaal terugkeert WNT, I, 545 (s.v. Aarde) |
166 |
den wegh des leuens: Ioan. 14:6 |
169 |
De Poëet aen synen Boeck: Naast Ronsard en Horatius (Smit-Vermeer, 122) moet hier tevens als stimulerende lectuur (blijkens apologie 282) ook Ovidius, Metamorphoses, XV, 871-879 genoemd worden. Bij elk van deze drie dichters treft men deze lofprijzing van hun eigen werk op het einde van de betreffende bundel aan, welk gebruik door Van der Noot dus nageleefd wordt. |
171 |
koper: kan tot in de 17de eeuw ook brons aanduiden WNT, VII, 5512 (s.v. Koper) |
173 |
Mulsibers scharen: de dienaars van Vulcanus, de cyclopen; zie matthias 251. In hun smidse onder de Etna vervaardigen zij o.a. de bliksems van Jupiter. Van der Noot bedoelt hier het natuurelement ‘vuur’ en mogelijk zelfs in een dubbele verschijningsvorm, nl. als hemelvuur (bliksem) en als vulkaanuitbarsting. |
174 |
fier: op een heftige wijze WNT, III, 4443 (s.v. Fier) |
175 |
schier: schielijk WNT, XIV, 562 (s.v. Schier) |
176 |
baren: doodkist WNT, II, 818 (s.v. Baar) |
177 |
bat: meer WNT, II, 1077 (s.v. Bat)
verclaren: verheerlijken MNW, VIII, 1909 (s.v. Verclaren) |
179 |
over alle: boven allen, bepaling bij Sal vlighen (180) |
180 |
wiet...: toeg. zin: wie ook zulks moge benijden |
184 |
wlie: van de muzen en Apollo. |
187 |
en toy git: dépend de Toi Huguet, IV, 309 (s.v. Gésir en) |
189 |
Esprit: niet zozeer de derde Persoon der Drievuldigheid, als wel de geest Gods als bezielende kracht.
esmoy: chagrin, ennui Huguet, III, 657 (s.v. Esmoy) en Huguet, III, 649 (s.v. Esmay) |
193 |
ta crainte: zie 161 |
195 |
Yo!: zie 163 |
197 |
detenu: tenue Huguet, III, 139 (s.v. Detenir)
en serre: enfermée Huguet, VI, 778 (s.v. Tenir en serre) |
199 |
sentier de la vie: zie 166 |
203 |
Assez: Beaucoup Huguet, I, 352 (s.v. Assez)
bronze: deze versie versterkt de mogelijkheid die in 171 geopperd werd, nl. dat aldaar ‘brons’ kon bedoeld zijn. |
204 |
si que: de telle sorte que Huguet, VI, 790 (s.v. Si que) |
| |
| |
208 |
du tout: tout à fait Huguet, VII, 288 (s.v. Du tout); getrouwe vertaling van al (= helemaal) in 176. |
209 |
iront...racontans: raconteront continuellement; ‘Aller, formant une périphrase verbale avec le participe présent; cette périphrase exprime une idée de fréquence ou de continuité.’ Huguet, I, 164 (s.v. Aller) |
213 |
des filles de Memoire: de muzen als dochters van Zeus en Mnemosyne.
Voor de houtsnede op de slotpagina zie men de Analytische bibliografie en de verdere verwijzingen aldaar; volledigheidshalve zij gezegd dat de plaatsing van de faam op de top van de obelisk eveneens ontleend is aan de Hypnerotomachie, 5v: ‘Sur la poincte estoit faicte vne nymphe de cuyure doré’.
In tegenstelling tot zijn handelwijze in CB/Abr en LvB heeft Van der Noot hier nagelaten de meertalige verklaring van deze hiërogliefen in te lassen. |
|
|