| |
Titelvel 1589-1590
Ontstaan
In tegenstelling tot het voorgaande titelblad is dit vel slechts ten dele gevuld met lofdichten ter ere van Jan van der Noot zelf. In de eerste plaats wordt hier een toelichting bij de PW als apart werk van onze dichter beoogd. In dit verband is zowel rekening gehouden met de inhoud van de vorige reeks, gedrukt door Gillis van den Rade, als met de voorstelling van de tekst en met de commentaar in de PW 1588.
Inderdaad, de indeling van Jan van der Noots oeuvre (92-97) kan slechts zinvol heten wanneer men de PW 1580-1585 mede in ogenschouw neemt: de gedichten, gepubliceerd vóór het huidig titelvel in 1588 en 1589 bestrijken immers niet de gehele gamma die ons in dit overzicht wordt voorgehouden. De meest opvallende overneming van de PW 1588 is zonder twijfel de presentatie van deze informatie onder de vorm van een dialoog tussen Doctor Agricola en enkele dichterlijke geliefden, elk representatief voor hun taalgebied (zie verder de Inleiding).
Het bestaan en de samenstelling van vroegere bundels rechtvaardigt eveneens Van der Noots mededeling dat ‘dese boeken vore, achter, inde middel ende ouer al, euen heerlijck, stichtelijc ende liuelijck sijn’ (320-321); zonder enig reëel protest vanwege een onopvallend vermelde mecenas is deze verzekering overbodig.
Van der Noot heeft de samenstelling van deze groep folio's in vieren wel goed overwogen en precies verdeeld: hoewel de uiteindelijke groepering duidelijk is, blijkt elk van beide folio's in een andere officina afgedrukt te zijn (zie Analytische bibliografie).
| |
Inhoud
- | Rosina (11-62), Cassandre (74-132), Laura (133-183), Marfira (184-240), Penelope (241-267) en Corinna (268-293) worden door Doctor Agricola beleerd aangaande de betekenis van Jan van der Noot en het wezen van diens werk. In het Nederlands taalgebied heeft Van der Noot het toppunt in alle genres bereikt, zodat hij tegelijkertijd te vergelijken is met Vergilius, Horatius,
|
| |
| |
| Ovidius, Tibullus ‘& autres’ (89). Zijn werk kan volgens de bezongen onderwerpen in vijf categorieën onderverdeeld worden (90-97). In de uitleg die aan Penelope en Corinna verstrekt wordt, ontbreekt dit onderdeel van Agricola's uiteenzetting. Overal aanwezig echter is de volgende - prijzende - reactie der dames, waarna Agricola voor het moderne deel van zijn publiek het voorhanden zijn der commentaren toelicht. |
- | Het ‘Advertissement avx lectevrs’ (295-322) wil twee mogelijke, in se zeer verschillende aanvallen ontzenuwen: enerzijds het gebruik van ‘God’ en ‘goddelijk’ in niet-christelijke context - wat reeds verdedigd wordt door dezelfde Agricola in een distichon voor het Epitalameon (Smit-Hellinga, 3) - anderzijds de weinig overzichtelijke volgorde der geëerde personages in de PW. |
- | De ode (327-398) waarin Van der Noot zich richt ‘tot siine Olympia ende oock tot alle goede lesers’ (323-325) bevat de reeds vermelde indeling van zijn poëzie volgens de inhoud der gedichten, naast een herschikte versie van de elegie, die reeds in Het Bosken en nadien in voorwerk 1580-1581 telkens als inleidend stuk opgenomen is. |
- | Lofdicht van Goossenius (402-425)
Een vrij archaïsch stuk: Van der Noot wordt erin geprezen om het bezit der artes liberales; van de muzen daarentegen is er geen sprake. |
- | Lofdicht van Jan de Maes (428-435)
Toelichting bij het volgend portret: Van der Noots hoofd is met laurier omkranst als uitverkoren verblijf van tal van godheden. |
- | Latijnse dialoog (436-445)
Zie titelvel 1588 123-132. |
| |
Bronnen
294-300 |
= |
Advertissement avx Lectevrs, 1-12 in Jacques Tahureau, Les poesies, Paris, 1574, A3v |
341-356 |
= |
voorwerk 1580-1581 9-24 |
371-376 |
|
3-8 |
377-393 |
|
25-36, 38-42 |
399-425 |
= |
Het Theatre (Smit-Vermeer, 187-188) |
428-435 |
= |
voorwerk 1580-1581 121-128 |
436-445 |
= |
titelvel 1588 123-132 |
De sprekende regel op titelvel 1589-1590 f 2v stamt uit titelvel 1588 f 1r. Ook de teksten in de boven- en onderdrempels op titelvel 1589-1590 f 2r-v zijn uit dit zelfde voorbeeld afkomstig.
De voorstelling in 65 e.v. kan beïnvloed zijn door de Spelen van sinne van 1561, en die in 241 door Belleau's commentaar op Ronsard. In 59 wordt naar Plutarchus verwezen.
| |
Varianten
De teksten van voorwerk 1580-1581 zijn hier geactualiseerd en/of verbeterd in 341, 344, 346, 347, 354, 381, 383, 384, 385, 388, 429, 431.
Het gedicht, ontleend aan Het Theatre, is zo ingrijpend verbeterd dat de wijzigingen het kader van deze paragraaf te buiten gaan.
| |
Verklarende aantekeningen
2 |
poeticsche: zie titelvel 1580-1581 2
Deficiet...(sprekende regel op f 1r): zie titelplaat van Ext. |
11 |
Rosina: Vermeylen 167 (856) noot 1 meende dat met Rosina de heldin van een volkslied bedoeld was. Aangezien zij hier echter opgenomen is in een gezelschap van dichterlijke geliefden, schijnt mij de oplossing van prof. Forster de voorkeur te verdienen: hij identificeert haar als de muze van Paul Schede Melissus; zie Forster, 74. |
14 |
jr: mv. voor enk. DW, IV, 2, 2051 (s.v. Ihr) en DW, II, 1475-1476 (s.v. Du)
die liebe: zie Apod, §68 (OE, [27]): ‘die Bůcher seiner liebdten’. |
| |
| |
15 |
gegen: ‘einst auch von liebe...gebraucht’ DW, IV, 1, 2220 (s.v. Gegen) |
16 |
Gotteliche: de vormen met bindvocaal -e- beginnen pas in de 15de eeuw uit te sterven DW, IV, 1, V, 1357 (s.v. Göttlich). |
17 |
is: de vorm ist komt enkel in de Hoogduitse dialecten voor DW, X, 1, 231 (s.v. Sein) |
19 |
ehr: er, een spelling die nog in de 17de eeuw voorkomt DW, III, 682 (s.v. Er) |
20 |
vnnd: geen uitzonderlijke spelling in die tijd DW, XI, 3, 405 (s.v. Und) |
22 |
erbarkeyt: nog betekenis van Lat. honestas DW, III, 53 (s.v. Ehrbarkeit) |
23 |
gaer: Van der Noots unieke beheersing van verschillende genres vindt men reeds geprezen door De Walcourt in titelvel 1588 39 e.v. Waar deze lofdichter enkel sprak over het lyrische en epische genre, waarin Van der Noot de prestaties van Horatius en Vergilius samen geëvenaard heeft, daar krijgen wij thans een amplificatio van deze stelling, uitgebreid tot nog andere rubrieken.
Latieniern: lees Lateinern |
26 |
vers.: afkorting voor versus |
28 |
begrieffent: lees begreiffent (teg. deelw.) |
29 |
einbildung: Phantasie DW, III, 152 (s.v. Einbildung); blijkens de corresponderende passus in 93 wordt hiermee niet de vrije fantasie maar wel de beschouwende bezinning bedoeld. |
30 |
Oytmodigkeit: Demut Lexer, II, 181 (s.v. ôtmüetec-heit); enkel het adj. ödmüthig wordt nog gesignaleerd als ‘vereinzelt in 16. jh.’ DW, VII, 1154 (s.v. Oedmüthig) |
31 |
gemessiger: gemässen DW, IV, 1, 3168 (s.v. Gemäss) (nevenvorm)
Fruchte: Furcht ‘mit versetzung des r’ DW, IV, 1, 683 (s.v. Furcht) |
32 |
Lustgarte: best past nog het Lat. paradisus, hortus DW, VI, 1336 (s.v. Lustgarten); de spelling ‘garte’ komt nog in de 18de eeuw voor DW, IV, 1, I, 1389 (s.v. Garten) |
33 |
gedechtnus: met -u- in de uitgang in pl. v. -i- DW, IV, 1, 1927 (s.v. Gedächtnis)
am: lees an |
34 |
gheent: gehend
thor: voorstelling die reeds voorkomt in pruenen 118 |
35 |
sampt: ‘mit entwickelung eines labiallautes hinter m’ DW, VIII, 1754 (s.v. Sammt) |
37 |
vnnd: zie 20
Gebew: Gebäude; de spelling gebewe is gewoon in de 15de eeuw DW, IV, 1, 1653, 1652 (s.v. Gebäude) |
38 |
gemel: Gemälde
ertz stein: voor gegoten en gehouwen beelden |
39 |
kuertzwylich: hier een vorm met umlaut DW, V, 2862 (s.v. Kurzweilig)
seel: met gewone apocope van -e DW, IX, 2852 (s.v. Seele)
Dan: Denn; evenwaardig met Lat. nam enim DW, II, 742 (s.v. Dann) |
41 |
Poet: zie apologie 387 |
42 |
verfast: fasst...zusammen DW, XII, 1, 311 (s.v. Verfassen)
Jdeen: begrippen; term ontleend aan de Platonische terminologie der ὶδέᾶ |
43 |
vnses orts: in pl. v. an + datief staat hier een adverbiale genitief enk. DW, VII, 1358 (s.v. Ort)
onser sprach: in onze taal |
44 |
solte: dürfte DW, X, 1, 1483 (s.v. Sollen)
muegen: een vorm die nog tot in de 17de eeuw voorkomt DW, VI, 2449 (s.v. Mögen) |
45 |
werdem: lees werden
sach: gewone verkorting, reeds in het mhd. en bij Luther DW, VIII, 1592 (s.v. Sache) |
47 |
euwer vermugen: aanspreektitel voor Doctor Agricola
vermugen: het vroegste nhd. (Luther) heeft nog vermüge naast de o-vorm DW, XII, 1, 888 (s.v. Vermögen)
weiniger: ‘gebietsweise mit altem oder jungem zwielaut’ DW, XIV, 1, II, 1 (s.v. Wenig) |
49 |
zeugnus: voor de u in het suffix zie 33 gedechtnus |
| |
| |
|
geben: het verl. deelw. staat dikwijls zonder ge- DW, IV, 1, I, 1668 (s.v. Geben)
spachen: lees sprachen |
50 |
zeunus: lees zeugnus |
51 |
vber das: überdies DW, XI, 2, 108 (s.v. Ueber das) |
52 |
durch mich: von mir DW, II, 1574 (s.v. Durch) |
53 |
sulcher: ‘die niederdeutschen mundarten halten...vereinzelt auch u fest’ DW, X, 1, 1427 (s.v. Solch) |
55 |
commedien: zie eveneens 123 en titelvel 1593-1594 101 |
58 |
dis: ‘Luther...schreibt allzeit dis’ DW, II, 1135 (s.v. Dieser)
sonder: sondern (sonder is de oude vorm) DW, X, 1, 1585 (s.v. Sondern)
wie der haen vber das kraut lauft: haastig, vluchtig, terloops; deze zin is wel bedoeld als equivalent van de moderne Nederlandse spreuk ‘er over lopen als een haan over de (hete) kolen’ (WNT, V, 1389); ‘kolen’ is hier echter niet opgevat als de brandstof, maar wel als de groente. Dezelfde fout is gemaakt in alle parafrasen (128, 180, 237). Aan de hier beschreven haast beantwoordt als tegengestelde bedachtsaem (61). |
59 |
die sweine vber die perlen: zonder de waarde ervan te kunnen schatten; dit spreekwoord gaat terug op Matth. 7:6 (WNT, XII, 449-450). Deze houding contrasteert op haar beurt met de lectuur mit verstant (61).
Plutarchus: Plutarchus, De audendis poetis; Van der Noot citeert niet rechtstreeks uit dit werk maar omschrijft de algemene strekking ervan; ook in de Apod, §41 (OE, [21]) is een - hoogstwaarschijnlijk onrechtstreekse - kennis van dit traktaat gebleken; zie DBE, 186. |
60 |
solt: 3de pers. enk. ‘endlich tritt im bair. dialekt oft sollt für soll ein’ DW, X, 1, 1457 (s.v. Sollen) |
62 |
gesacht: zie voor deze spelling DW, VIII, 1650 (s.v. Sagen)
lest: mv. om de beleefdheidsvorm |
63-70: |
de voorstelling van het gezelschap der toelichtende figuren is louter ideëel; slechts een deel van hen treedt werkelijk op. Poesis leest zelf de gedichten (zie grammey 7-8 en Apod, §37). Sophia, Mvsica en Pictvra komen nergens meer voor. De bron voor het samennemen van deze drie begrippen kan het spel van zinne geweest zijn, opgevoerd door de Antwerpse kamer De Goudbloem ter gelegenheid van het landjuweel in 1561; men zie Spelen van sinne..., Antwerpen, 1562, Q2r, r. 37-39: ‘Ghelijck door Musica elcks herte verfrayt // wort Niet min door Poesis / en sticht daer by // oock / Dwelck Horatius ons betuycht vrij // oock’; Id., Q3v, r. 6-9: ‘Maer bouen al ick derfs my beroemen Jsser eene / wel weerdich ten fijne Onder de vry consten gherekent te sijne De Poesis diuijne / wel sijnde ghelijck’; Ibid., r. 11-20: ‘Dats pictura / die oyt in menich rijck / Groot gheacht wert / en gheestimeert // wordt Voor een stille Poesis / en ghelaudeert // wordt / Want soo Poesis den mensche beweghen // can / Diesghelijcx Pictura oock daer teghen // can Elcken inden gheest verwecken sonder spreken / En ghelijck een Poeet met gheleerde treken Feyten / gesten verhaelt van voorleden tijen / Soo oock can een Schilder / oorloghen / en strijen En al dat oyt ghebuert is merkelijck tooghen’. Dergelijke samenhang is ter gelegenheid van dat zelfde landjuweel afgebeeld geweest op prenten met de blazoenen der deelnemende kamers: de wapenschilden van Moyses Doorn uit 's-Hertogenbosch en van De Bloyende Wyngaertranck te Berchem (BKB, Kostbare Werken, II 13368, resp. 43r en 69r) zijn telkens gemonteerd in een zelfde paneel waarin hun blazoen, als centraal motief, omgeven wordt door Sculptura en Poesis. Boven dit middenstuk troont Rhetorica tussen David en Orpheus.
Dit waren geen alleenstaande feiten, want onder de bezittingen van De Violiere bemerkt Max Rooses, Nieuw schetsenboek, Gent, 1882, 124-125: ‘twee heerlijke, zilveren, vergulde koppen, waarvan de eene genaamd was Pictura, de andere Poësis en die beide figuurlijk de kunsten verheerlijkten, wier naam zij droegen; op hunne groote vergader- en tooneelzaal prijkte het tafereel van “Pictura en Poësis door de liefde verbonden”, geschilderd door Boeyermans en van Delen’. |
| |
| |
64 |
Anna: de vrouw van Elcana en moeder van Samuel. Zij wordt hier beschouwd als dichteres om de lofzang die zij aanheft wanneer zij haar zoon aan de dienst des Heren toewijdt te Silo (I Reg. 2:1-10). Deze voorstelling moet populair geweest zijn, want ook Daniël Heinsius vermeldt haar nog in het gezelschap van David en Debora: zie Daniël Heinsius, Bacchus en Christus. Twee Lofzangen opnieuw uitgegeven door L.Ph. Rank, J.D.P. Warners en F.L. Zwaan, Zwolle, 1965, 192. |
65 |
Bersabea: van deze figuur af gelden alle volgende dames als geliefden van grote dichters. Hun volgorde is chronologisch, zodat Bathseba, geliefde van koning David, als eerste vermeld staat.
Sappho: staat bekend als rivale (en geliefde?) van Alcaeus. Haar naam wordt in de PW verder enkel nog in langhart 77 aangetroffen; elders treedt alleen Penelope als sprekende Griekse figuur op, zodat het niet ondenkbaar is dat hier een vergissing is ingeslopen. Penelope wordt als geliefde van Homerus gesignaleerd door Belleau in zijn commentaar op Ronsard (zie 256), maar Van der Noot beschikte over een nog gedetailleerder bron (zie titelvel 1593-1594 251). |
67 |
Marfira: het is niet duidelijk vanwaar dit gegeven afkomstig is; in de poëzie van Juan Boscan zelf komt de naam niet voor. |
69 |
Doctor: Agricola |
74 |
declaires: exposez, faites savoir (imp.) Huguet, II, 730 (s.v. Declairer) |
82 |
q'uil: lees qu'il |
83 |
ses: blijkens de corresponderende Duitse tekst (20) slaat dit op Olympia. |
87 |
seulemnet: lees seulement ‘employé par pléonasme’ Huguet, VI, 786 (s.v. Seulement) |
90 |
En: Dans Huguet, III, 384 (s.v. En) |
91 |
comprins: verl. deelw. Huguet, II, 397 (s.v. Comprendre) |
92 |
Le Boscage: reeds vermeld in pruenen 117. Deze naamgeving gaat terug op Ronsards Bocage, een bundel uit 1554, genoemd naar de Silvae van Statius ‘pour désigner un recueil de poésies mêlées, d'inspiration et de forme différentes, comparable à une forêt composée d'arbres de nature et de grandeur diverses’ (Laumonier in STFM, VI, xiii).
Solitaire: zie discovrs 11, 12 |
93 |
Valleé: dit begrip kan gekozen zijn om de deugd die erin ter sprake komt. |
94 |
Verger: deze betiteling evenals het volgende woord jardin (95) kunnen aangewend zijn onder invloed van Lucas d'Heeres bundel Den hof en boomgaerd der poësien (1565). |
96 |
Pallais d'eternelle Renommeé: zie Inleiding |
97 |
Esquelles: En lesquelles Huguet, IV, 795 (s.v. Esquels) |
98 |
la porte: zie pruenen 118 |
99 |
salubre: salutaire Huguet, VI, 681 (s.v. Salubre) |
100 |
excellentement: parfaitement Huguet, III, 762 (s.v. Excellemment) |
105 |
Tresbon & tresgrand: vertaling van de klassieke formule Optimus Maximus; zie reeds matthias 93 en roelandts 97. |
106 |
Poëte: zie 41
comprent: prend ensemble Huguet, II, 397 (s.v. Comprendre) |
108 |
idée: type, modèle éternel des choses Littré, IV, 715 (s.v. Idée) |
109 |
oncques: jamais (negatief) Huguet, V, 516 (s.v. Oncques) en Huguet, V, 519 (s.v. Onques) |
110 |
icelles: celles-ci Huguet, IV, 534 (s.v. Icelles) |
111 |
grand cas: chose extraordinaire Huguet, II, 117 (s.v. Grand cas) |
117 |
aucunes: quelques-unes Huguet, I, 399 (s.v. Aucun) |
118 |
venants à propos: convenant au sujet Huguet, VI, 221 (s.v. Venir au propos)
encor: aussi Huguet, III, 410 (s.v. Encores) |
119 |
expositions: explications Huguet, III, 786 (s.v. Exposition) |
123 |
edifiantes & recreatiues: woordenschat als in 102
comedies: pièces de théâtre Huguet, II, 357 (s.v. Comedie); deze voorstelling is inderdaad |
| |
| |
|
het resultaat wanneer zowel Van der Noots verzen evenals de commentaren luidop gelezen worden. Deze aanbeveling wordt hernomen en nog geaccentueerd in titelvel 1593-1594 101. |
124 |
entreperleurs: personnages (d'une pièce de théâtre) Huguet, III, 528 (s.v. Entreparleur) |
128 |
soux: zie 58
Margarites: perles Huguet, V, 148 (s.v. Margarite, marguerite) |
129 |
commande: recommande Huguet, II, 361 (s.v. Commander) |
131 |
consideracion: réflexion Huguet, II, 460 (s.v. Considération) |
157 |
essellentemante: lees essellentamente |
159 |
vtillssimi: lees vtilissimi |
175 |
(in: men denke het haakje weg |
182 |
distinctinctamente: lees distinctamente |
195 |
vero: lees verso |
247 |
μωτ: lees νωτ |
253 |
ποίτης: lees ποιητής |
255 |
ἥλλεσι: lees ἑλλησιν |
256 |
ἔμος: een verspreide visie in die tijd; men zie de commentaar van Belleau (Ronsard, Les Oevvres, 1623, 1483): ‘La maniere de déguiser le nom des femmes, ausquelles on porte amitié, a tousiours esté approuuée par les Poëtes les plus anciens. On dit qu'Homere, ce grand Dieu de Poësie, se feignit luy-mesme estre Vlysse, & que s'amie auoit nom Penelope, & qu'en faueur d'elle & des trauaux qu'il auoit soufferts en son seruice, composa le plaisant discours de l'Odyssee’. Zie ook titelvel 1593-1594 252. |
257 |
ϰαίρω: lees ϰαιρῷ |
259 |
ἀναγινωϰϰεὶν: lees ἀναγινωσϰειν |
282 |
meus: Belleau vermeldt in dezelfde context als in 256 Corinna als de geliefde van Ovidius. Zij wordt gekroond voorgesteld omdat zij toen geïdentificeerd werd met Julia, dochter (eigenlijk kleindochter) van Augustus; zie Grote Winkler Prins, X, 517. |
259-300 |
is woordelijk overgenomen uit Jacques Tahureau, Les poesies, Paris, 1574, A3v ‘Advertissement avx Lecteurs’, 1-12: ‘I'Ay bien voulu aduertir ceux qui passeroyent le temps à lire mes oeuures, de ne trouuer estrange si quelquefois à l'imitation des anciens poëtes ie donne le titre de Dieu & de deuin aux personnes excellentes, ce qui est fort commun en la poësie, aussi que les choses grandes & belles semblent auoyr ie ne sçay quoy de la diuinité. Autant ie les en prieray de faire es autres manieres de parler poëtiques, qui sembloyent autrement trop libres pour vn Chrestien, si on ne les prenoyt selon l'antique façon & vsage des poetes’. |
295 |
genereux: noble (moralement) Huguet, IV, 292 (s.v. Genereux) |
296 |
estrange: hetzelfde excuus treft men reeds aan in het Epitalameon (Smit-Hellinga, 3); zie voor dit laatste L.C. Michels, ‘Een Distichon van Henricus Agricola Brechtanus’, in Neophilologus XXXVIII (1954), 137-140, opgenomen in Filologische opstellen deel II. Stoffen uit de 16e en 17e eeuw, Zwolle, 1958, 108-112. |
298 |
pource que: parce que, vu que Huguet, VI, 113 (s.v. Pource que) |
300 |
'son: si on; ‘On emploie encore souvent l'ancienne forme se...Dans se, e s'élide devant une voyelle’ Huguet, VI, 789 (s.v. Si) |
301 |
icelles: zie 110 |
302 |
Poëte: zie apologie 387 |
303 |
si: + conjunctief, nl. soient (305) Huguet, VI, 789 (s.v. Si) |
304 |
espoits: lees esprits |
305 |
Damoiselles: femmes de petite noblesse, de rang moyen Huguet, II, 701 (s.v. Damoiselle)
Globle: globe Huguet, IV, 322 (s.v. Globle) |
306 |
tot: geen drukfout Godefroy, VII, 770 (s.v. Tot, tout)
ainsi: deze passage is geïnspireerd door roy 37 e.v. |
307 |
imitant...: vgl. 343-349 |
309 |
Detrastiques: vierregelige strofen tegenover de daarvoor vermelde Distiques |
| |
| |
|
Encomies: éloges (in tegenstelling tot de volgende Satires) Huguet, III, 406 (s.v. Encomie) Palenodies: ‘poème dans lequel on rétraetait ce qu'on avait dit dans un poème précédent’ Littré, V, 1279 (s.v. Palinodie) |
312 |
pource: pour cela Huguet, II, 137 (s.v. Ce) |
313 |
predictz: susdits Huguet, VI, 142 (s.v. Predit) |
316 |
Poet: zie apologie 387 |
317 |
complectien: gestel, temperament WNT, III, 2094 (s.v. Complexie); dit temperament meende men terug te vinden in de personen die onder dit gesternte waren geboren; zie F. Lippmann, The seven planets. Translated by Florence Simmonds, London..., 1895, 1. |
318 |
vermenghelt: dooreengemengd MNW, VIII, 2117 (s.v. Vermengelen) |
319 |
heur...stooten: zich ergeren, aanstoot nemen WNT, XV, 1937 (s.v. Stooten) |
320 |
veure: het eerst MNW, IX, 427 (s.v. Veur) en MNW, IX, 937 (s.v. Vore)
naer: later WNT, IX, 1462 (s.v. Nader, naar) |
329 |
bestaet: toebehoort WNT, II, 2106 (s.v. Bestaan) |
334 |
Susters, Dochters: het beeld van de bloedverwantschap, opgeroepen in 328, blijft behouden. |
337 |
properheydt: sierlijkheid WNT, XII, 4471 (s.v. Properheid) |
339 |
Lust-hof...Boomgard': voor deze woordenschat, zie 94
Bosschage: bosje WNT, III, 665 (s.v. Bosschage) |
340 |
ootmoedigh: waar men zich ootmoedig voelt WNT, XI, 235 (s.v. Ootmoedig)
passage: doortocht WNT, XII, 655 (s.v. Passage) |
341 |
Vier plaetsen: opgesomd in 339-340 |
343 |
verscheydeu: lees verscheyden
crachten: nl. invloed op het lichaam van mens of dier WNT, VIII, 46 (s.v. Kracht) |
344 |
Phoebunes: lees Phoebums
drachten: steun WNT, III, 3219 (s.v. Dracht) |
346 |
altemedt: somtijds WNT, II, 294 (s.v. Altemet)
strijdt: zie het voorbeeld in voorwerk 1580-1581 14 |
348 |
Na dat: Volgens dat WNT, IX, 1383 (s.v. Nadat)
schouwende: mijdend, ontwijkend WNT, XIV, 964 (s.v. Schouwen)
fantasye: de kracht die sombere gedachten voortbrengt WNT, III, 4379 (s.v. Fantasie) |
349 |
den Aerdt: betekent zoveel als: de natuur als scheppende kracht WNT, Suppl. I, 234 (s.v. Aard) |
350 |
bezwaerdt: hindert WNT, II, 2512 (s.v. Bezwaren) |
351 |
cruydt: geneeskrachtig kruid WNT, VIII, 385 (s.v. Kruid) |
352 |
verwermt: in gloed zet MNW, IX, 332 (s.v. Verwermen) en MNW, IX, 293 (s.v. Verwarmen). Voor de bron hiervan, zijnde de Hypnerotomachie, zie voorwerk 1580-1581 20. |
353 |
Die: antecedent: Nature (349) |
354 |
verfeldt: boosaardig straalt, d.i. een ongunstige invloed uitoefent op de mens die leeft onder dit teken; zie voorwerk 1580-1581 22. |
355 |
bespraeyde: besprenkelde WNT, II, 2081 (s.v. Bespraaien)
vaten: zie voorwerk 1580-1581 23 |
357 |
schier: snel, gauw WNT, XIV, 562 (s.v. Schier) |
358 |
vermengheldt: zie 318 |
361 |
Medalien: gedenkpenningen WNT, IX, 327 (s.v. Medaille, medalie); voor Van der Noot geen onbekende materie, zie grammay 76 e.v. |
365 |
verwracht: aan dit werk besteed MNW, IX, 329 (s.v. Verwerken) |
366 |
Na d'leuen: Direct naar de zaak zelf, niet naar een afbeelding WNT, VIII, 1745 (s.v. Naar het leven)
aerdighlijck: kunstig WNT, Suppl. I, 264 (s.v. Aardiglijk)
denr: lees deur |
368 |
ghemaeldt: afgebeeld WNT, IX, 145 (s.v. Malen) |
| |
| |
369 |
Sal: het ww. van de zin die begint in 357
medt goedt bescheedt: met juist oordeel, met kennis van zaken WNT, II, 1955 (s.v. Met bescheid) |
370 |
ghereedt: zonder bezwaar WNT, IV, 1645 (s.v. Gereed) |
371-376 |
komt woordelijk overeen met voorwerk 1580-1581 3-8; voor de aantekeningen zie men dan ook aldaar. |
377 |
als: alles WNT, II, 198 (s.v. Alles) |
377-393 |
stemt grotendeels overeen met voorwerk 1580-1581 25-36, 38-42, afgezien van de volgende te verklaren woorden. |
381 |
zijneu: lees zijnen |
383 |
Olympien: deze naamgeving wordt toegelicht in sueiro 101 |
384 |
coomt...deur-wandeldt (385): tegenover het voorwerk 1580-1581 is de formulering aangepast aan de allegorische inkleding |
388 |
slimme: oneerlijke WNT, XIV, 1774 (s.v. Slim) |
396 |
tredt: lees treedt
temperi (sprekende hoofdregel op titelvel 1589-1590 f 2r-v): lees tempori |
399 |
Gherardus Goossenius: zie goossenius 1 |
402 |
groydt: genoegen schept WNT, V, 805 (s.v. In iets groeien) |
403 |
bespoydt: besproeid, fig. voor begiftigd uit de hemel WNT, II, 2078 (s.v. Bespoeien) |
404 |
schon: lees schoon |
405 |
fonteine: hoogstwaarschijnlijk is hiermee de Hippocrene bedoeld
secreten: geheimen WNT, XIV, 1268 (s.v. Secreet); dit begrip zou wel passen bij de voormelde poëtische bron; zie pruenen 28 |
406 |
elcke Nymphe: elk der hierna opgesomde artes liberales
is...vervleten: gloeit MNW, IX, 220 (s.v. Vervleten) |
409 |
ghehinghen: vergunnen WNT, IV, 856 (s.v. Gehingen) |
412 |
deursuckt: hetzelfde compliment geeft Van der Noot aan zijn lofzanger zelf in goossenius 489 e.v. |
414 |
bemindt: door de kunst der Musiken (415), wat Van der Noots reactie in 415a verklaart. |
416 |
Pictura: Van de zeven artes liberales wordt enkel het trivium (grammatica, rhetorica, dialectica) volledig opgesomd. Bij de reeks van het quadrivium (geometrica, musica, arithmetica, astronomia) ontbreken bij Goossenius geometrica en astronomia; zij worden vervangen door Pictura (416) En d'ander kunsten al (417). Zie voor de uitbreiding van het begrip ars L. Roose, ‘Dwelck den mensche aldermeest tot consten verwect. De poëtica der Brabantse rederijkers in 1561’, in Hulde-album prof. dr. J.F. Vanderheyden, s.l., 1970, 97-99. |
417 |
gheensins om te verryken: zeer rijk; variant van de constr.: niet + om + inf. van een ww., dat met ver- van een bnw. is afgeleid WNT, IX, 1948 (s.v. Niet) |
419 |
Brabant...: voor de gelijkstelling van deze begrippen, zie reeds apologie 16
quartier: gebied WNT, VIII, 713 (s.v. Kwartier) |
422 |
na: ten gevolge van WNT, IX, 1383 (s.v. Naar, na)
Zoilums: zie apologie 214
smaddighh: lees smaddigh: smadelijk WNT, XIV, 2020, 2022 (s.v. Smaddig, smadig) |
424 |
Laurier: zie apologie 307-308 |
426 |
Jan de Maes: zie voorwerk 1580-1581 103
Tmepera (sprekende regel in de voet van titelvel 1589-1590 f 2r-v): lees Tempera |
|
|