| |
Dennetieres (1584-1585)
Ontstaan
Dit vel is bijzonder representatief voor Van der Noots bedoelingen met de PW 1584-1585: op een totaal van twaalf aanwezige gedichten telt men niet minder dan negen lofdichten ter ere van de Antwerpse patriciër zelf; verder zijn er twee sonnetten van zijn hand als antwoord op dergelijke huldeblijken, en het resterende gedicht is gewijd aan Olympia.
| |
Inhoud
- | Sonnet van Pierre Dennetieres (4-17)
In Frankrijk laten zowel Ronsard, Du Bellay als Pontus de Tyard hun aanspraken gelden op de titel van vernieuwer der poëzie. In de Nederlanden is zulke twist onmogelijk, want Van der Noot heeft er als eerste de dichttrant van Petrarca en Horatius rechtstreeks ingevoerd. |
- | Response (21-34)
In Frankrijk was zulke ontplooiing op dichterlijk vlak mogelijk onder het bewind van Frans I. Van der Noot echter, die het Brabants heeft willen optillen tot de rang van het Latijn, Italiaans, Grieks en Frans, mist de steun van zulk verlicht mecenas. |
- | Sonnet van Louis Poppard (38-51)
Zoals de bij haar honig puurt uit ontelbare bloemen, zo verzamelt Van der Noot ‘les choses
|
| |
| |
| d'excellence’ (48) en verleent deze de onsterfelijkheid in zijn verzen, waardoor Frankrijk eer verwerft. |
- | Lofdicht van Nicolaas de Meyere (55-78)
Venus verheugt zich omdat Van der Noot als eerste dichter sinds lang weer haar lof zingt. Phoebus en de muzen maakt hij opnieuw bekend, een activiteit waarvoor hij als volwaardig lid in hun gezelschap wordt opgenomen. Ten teken hiervan ontvangt de dichter een citer en een myrtekrans uit de handen van de godin Venus. |
- | Griekse verzen van Winandus Catharinus Palaeopolitanus (81-92) en Latijnse vertaling ervan door Jacob Roelandts Jun. (94-105)
Van der Noots werk is een waarachtige trofee. In de Nederlanden is hij de voornaamste dichter, zoals Homerus dit in Griekenland was. Schatten van poëzie en wijsheid verzamelt hij in boekvorm, zoals de bijen zoete honig halen uit diverse bloemen. |
- | Sonnet voor Olympia (108-121)
Lof van haar uiterlijke en innerlijke schoonheid, waardoor de goden haar aanbidder tot een hogere, dichterlijke lotsbestemming gevoerd hebben. |
- | Sonnet van Jan de Maes (125-138)
De kwaden bezingen hun eigen hartstocht, maar hieraan heeft Van der Noot nooit toegegeven: zijn enige onderwerpen zijn Brabant en Olympia. |
- | Verzen van Godfrid Upherten (144-161)
Zoals Homerus Griekenland in aanzien heeft gebracht en Vergilius Rome vereerd heeft, zo heeft Van der Noot zijn vaderland Brabant onsterfelijke roem geschonken. |
- | Sonnet van Hugue Cabisset (165-178)
Klacht over de ondankbaarheid van Antwerpen, dat Nederlands grootste dichter oneervol bejegent, wat echter geen wonder kan heten in de huidige eerloze tijd. |
- | Response (182-195)
Van der Noot draagt de ondankbaarheid licht: hij vermijdt het gezelschap der kwaden en geeft de voorkeur aan de omgang met de muzen, waaruit deugd voortspruit. |
- | Repliek van Cabisset (199-208)
Lof der dichters, die door de godheid geïnspireerd worden. |
| |
Bronnen
1-17 |
= |
S. Pierre Dentieres...Sonet |
(Smit-Vermeer, 94) |
19-34 |
= |
Responce de l'Auteur...Sonet |
|
140, 144-162 = Vnd Godfrid Wyherten |
(Apod, §75 in OE, [31]) |
175 |
= |
Du Bellay, Les regrets, 145, 7 (Joachim du Bellay, Les regrets et autres oeuvres poëtiques. Texte établi par J. Jolliffe. Introduit et commenté par M.A. Screech, Genève, 1966, 220) |
178 |
|
145, 3 (ed. Jolliffe-Screech, 220) |
182-195 |
= |
Turrin, Elegie 3, 97-114 (Claude Turrin, Les oevvres poetiqves, Paris, 1572, 9r) |
199-208 |
= |
Antoine de Harsy in het woord vooraf van Mellin de Saint-Gelais, Oevvres poëtiqves, Lyon, 1574. |
| |
Varianten
De varianten tegenover Het Bosken zijn te specificeren als volgt:
1) | Verbetering van drukfouten:
4, 11, 24, 29. |
2) | Verbetering van grammaticale fouten:
10, 23, 33. |
3) | Wijzigingen in de spelling:
o.a. ‘cq’ vervangen door ‘c’: 22, 34.
geen -s in de 1ste pers. enk. o.t.t. in het Frans: 4, 28. |
| |
| |
4) | Wijzigingen in de tekst zelf:
9, 10, 16, 24, 28, 29. |
| |
Opmerkingen
1) | Nieuwe drukfout: 31. |
2) | In de Franse teksten is slechts één zinteken gewijzigd (25), wat bijzonder weinig is in vergelijking met andere herdrukte teksten. |
3) | De vervanging van de namen in 9 is nog niet vereist door de politieke omstandigheden; in 1584 leeft Antwerpen nog onder calvinistisch bewind. Wanneer Van der Noot reeds op dit ogenblik de voorkeur geeft aan de roomse prelaat Tyard boven de calvinist Grévin, dan is deze persoonlijke keuze in overeenstemming met de opmerkingen bij goossenius 109 en 348. |
| |
Verklarende aantekeningen
1 |
Pierre Dennetieres: Pierre d'Ennetières, heer des Loges
Zoon van Pierre, heer van Doncq, luitenant-generaal van het baljuwschap te Doornik (†5 mrt. 1576) en van Agnes de Ja Saulx, gezegd Delsauch (†3 feb. 1581). Hij wordt licentiaat in de rechten, en in 1550 is hij reeds rechterlijk raadsheer bij het baljuwschap van Doornik en het Doornikse. Op 24 jan. 1554 wordt Pierre d'Ennetières luitenant van de baljuw te Doornik. In okt. 1562 sturen de wereldlijke autoriteiten van Doornik hem naar Brussel om er bij de landvoogdes op haar verzoek verslag uit te brengen over de religieuze toestand in hun stad. In 1563 wordt hij reeds gerekend tot hen, die min of meer openlijk de hervorming gunstig gezind zijn. Op 3 juli 1566 trekken 12 tot 13.000 inwoners van Doornik, onder wie tal van de meest vooraanstaanden, naar Pont-à-Rieu om predikant Ambroise Wille te gaan beluisteren. Onder hen bemerkt men Pierre d'Ennetières, die met andere prominente stadsgenoten de lijfwacht van Wille vormt. Hoogstwaarschijnlijk heeft hij Doornik nog voor de komst van Noircarmes (2 jan. 1567) verlaten. Kort daarop moet hij het onderhavig sonnet geschreven hebben.
Lit.: Emile Desmazières, ‘Nouvelles recherches sur quelques membres de la famille d'Ennetières’, in Bulletins de la société historique et littéraire de Tournai 17 (1878), 345-346; H. Helbig, ‘Les d'Ennetières de Tournay’, in Messager des sciences historiques 1875, 482-483; Adolphe Hocquet, Tournai et le Tournaisis au XVIe siècle au point de vue politique et social, Bruxelles, 1905, 119 en noot 8 aldaar; J. Lefevre, ‘Les d'Ennetières’, in Tablettes du Hainaut II (1956), 20; Gérard Moreau, Histoire du Protestantisme à Tournai jusqu'à la veille de la Révolution des Pays-Bas, Paris, 1962, 132, 208, 218. |
4 |
esprits: onderwerp bij het ww. Estre...(6) |
9 |
Tiard: Pontus de Tyard (1521-1605), Frans renaissancistische dichter en bisschop van Châlonsur-Saône; zie Dictionnaire des lettres françaises. Le seizième siècle, Paris, 1951, 675-676 (Henri Chamard). |
11 |
ignorance: zie liefvelt 36 |
12 |
Germains: het geheel (Germanen) gebruikt voor het deel (Nederlandstaligen) |
13 |
Belgiqʒ: afkorting voor Belgique: Nederlandse, in navolging van de Latijnse benaming voor de Nederlanden.
harpeur: poète Huguet, IV, 448 (s.v. Harpeur)
liriquement: avec la lyre Huguet, V, 66 (s.v. Lyriquement) |
14 |
te secondera: sera comparable à toi Huguet, VI, 733 (s.v. Seconder) |
16 |
tant...né: bepaling bij Tu (15) |
17 |
Illustrant: parool sinds het verschijnen van het werk van Du Bellay, La deffence et illustration de la langue francoyse (1549). |
21 |
François premier: Frans I van Frankrijk (o1494 †1547) regeerde van 1515 tot 1547. Hij bevorderde het humanisme en stichtte o.a. het Collège de France. |
21 |
correspondeert met 15 |
| |
| |
22 |
correspondeert met 5 |
23 |
gentils: nobles (moralement) Huguet, IV, 301 (s.v. Gentil)
des lettres amateurs: qui aiment les lettres Huguet, I, 182 (s.v. Amateur de) |
24 |
acablé: écrasé Huguet, I, 27 (s.v. Accabler)
l'ignorance: correspondeert met 11 |
26 |
l'ornement: correspondeert met 12 |
27 |
le Belgicq' harpeur: correspondeert met 13
pour: malgré Huguet, VI, 111 (s.v. Pour) |
28 |
dessus: sur Huguet, III, 120 (s.v. Dessus)
preferance: supériorité Huguet, VI, 144 (s.v. Preferance) |
29 |
ie voy pinsant ma Lire: je fais vibrer continuellement les cordes de ma lyre Huguet, I, 164, 165 (s.v. Aller) |
31 |
monster: lees monstrer |
32 |
qu'on...: zin, afhangend van monst[r]er (31) |
33 |
tout ce qu'on veut: dit slaat op de voorhanden taalkennis en taalbeheersing
tant de fois: doelt op virtuositeit |
34 |
Tuscan: het Toscaanse dialect voor het Italiaans; zie goossenius 80. |
35 |
Lovys Poppard: over deze Franse geestelijke zijn ons geen nadere gegevens bekend.
Sorde: gemeente in de Landes; zie La grande encyclopédie, XXX, 289 |
38 |
l'industrie & labeur: het samennemen van deze twee elementen is misschien niet toevallig: men zie het medaillon op vveerdt 1588 f 2r met als randschrift ‘labore et indvstria’. |
41 |
dessus: zie 28 |
43 |
manne: manna |
45 |
les esprits: les éléments subtils Huguet, III, 686 (s.v. Esprit) |
47 |
curieux de: désireux de Littré, II, 1244 (s.v. Curieux de) |
49 |
plus: les plus Huguet, VI, 42 (s.v. Plus)
genereux: nobles (moralement) Huguet, IV, 292 (s.v. Genereux) |
52 |
Prouuin: eerder Provin in de buurt van Rijsel (La grande encyclopédie, XXVII, 857) dan Prouvy bij Valenciennes (Grand Larousse encyclopédique, VIII, 858). |
53 |
Nicolavs de Meyere: Nicolaas de Meyere (oca. 1547 †na 1605)
Zoon van Jan en van Elizabeth Butkens, weduwe van Rutgeert van der Haept (†1545). Hij is ouderman van de Antwerpse lakengilde in 1580, 1581 en 1583. In deze laatste twee jaren behoort hij ook tot de ‘comissarissen, de wacht houdende opden raedthuyse’. Op 7 sep. 1584 wordt De Meyere ‘schepen van de gheunieerde dorpen, deser stadt toebehoorende’. Nog zevenmaal bekleedt hij het schepenambt in de periode 1587-1605. Hij is gehuwd met Maria van Wesenbeke (of/en met Margriete van Cromphaut; zie Herckenrode). Aan Torrentius is hij verwant langs Josina van der Cruyce, geboren de Meyere. Nicolaas is een gecultiveerd man: hij schrijft niet enkel Latijnse verzen voor Van der Noot (zie ook vrouwen 412), maar hij levert eveneens liminaria voor Jan Baptist Houwaert, Den Handel der amoreusheyt, Brussel, 1583.
Lit.: AA, V, 174, 374; XVIII, 321; L. Bisschops, Genealogische nota's, 427; BT, nr. 1528; Butkens, II, 513-516; Herckenrode, Compl. I, 34; Floris Prims, ‘De Giftmenger Jacob van Wesenbeke’, in Bijdragen tot de Geschiedenis 21 (1930), 360; Torrentius, I, 305. |
55 |
Myrto: voor mirte als loof, toegewijd aan Venus, zie OE, [139], 5. |
58 |
attica mella: spreekwoordelijk voor honig van zeer goede kwaliteit; zie carro 68 |
65 |
Illum...: zie 116 en 118; deze verwijzing verklaart misschien het opnemen van het sonnet ter ere van Olympia (106) onder deze lofdichten. |
72 |
Aönijs: van de Aganippe, een bron op de Helicon; zie maes 139 |
97 |
Maeonidem: Homerus; Maeonia is een oude naam van Lydië, de streek waarin Smyrna, Homerus' vaderstad, lag. |
101 |
sophias: lees sophia |
| |
| |
109 |
Ie vai mourant: Je meurs continuellement; zie 29 |
113 |
Qu': Que voor ‘qui’ (ond.) Huguet, VI, 269 (s.v. Que)
semblant: apparence Huguet, VI, 752 (s.v. Semblant) |
119 |
par...compaignie: de...compagnie Huguet, II, 377 (s.v. Par compagnie) |
122 |
Iean de Maes: zie voorwerk 1580-1581 103 |
125 |
felon: violent, furieux Huguet, IV, 65 (s.v. Felon) |
126 |
de Iunon: omdat zij immers aan Paris beloofd had, hem de machtigste koning ter wereld te maken, indien hij haar schoonheid boven Pallas en Aphrodite bekroonde. |
127 |
L'auaritieux: L'homme cupide Huguet, I, 429 (s.v. Avaricieux) |
128 |
mignarde: rend gracieuses Huguet, V, 264 (s.v. Mignarder)
ces: ses |
129 |
belliqueux ouurages: verwijst naar 125 |
130 |
estat: dignité Huguet, III, 705 (s.v. Estat); verwijst naar 126 en 127
vain desir: zie 128
ores: maintenant Huguet, V, 539 (s.v. Ores) |
132 |
effects...: de drie subst. in dit vers verwijzen naar de drie begrippen in 129-130. |
133 |
Ains: Mais Huguet, I, 140 (s.v. Ains) |
134 |
ton Brabant...decorer: blijkens de datum (139) is De Maes reeds op de hoogte van het voornemen om de LvB samen te stellen, en dit twee jaar voor het uiteindelijk verschijnen ervan. Van der Noot heeft hem denkelijk dit plan meegedeeld bij zijn terugkeer in de Nederlanden. Tijdens het onmiddellijk voorafgaande verblijf in Frankrijk kan hij het idee van deze lofzang reeds opgevat hebben; zie matthias 161 e.v.
t': tu ‘avec élision de l'u’ Huguet, VII, 365 (s.v. Tu) |
137 |
ia: déjà Huguet, IV, 695 (s.v. Ja) |
140 |
Godfrid Wyherten: Godfrid Upherten
Hij behoort hoogstwaarschijnlijk tot dezelfde familie als Georg Upherten, voor wie Balthasar Froe, vertaler van het Theatrum, in zijn hoedanigheid van notaris een testament opgesteld heeft. Of Godfrid tot de Keulse tak van dit geslacht behoorde, is echter onzeker, en dit om de datering (162) uit Spiers. In elk geval is dit lofdicht wel zeer kort na Van der Noots aankomst in het Rijnland vervaardigd. De Brabantse dichter schijnt op deze bijdrage - een vertaling van Winandus Catharinus' verzen (goossenius 61-66) - gesteld geweest, want zij wordt herhaaldelijk in zijn werk opgenomen: Apod, §75 (OE, [31]), dennetieres 140, titelvel 1588 51 en inkoomste 89. Het is trouwens het enige Duitse lofdicht ter ere van Van der Noot, dat in de PW voorkomt.
Lit.: Forster, 81-82; OE, [245]-[246].
Gottlychen: gottbegnadeten DW, IV, 1, V, 1372 (s.v. Göttlich); de vormen zonder umlaut komen in de 16de eeuw veel voor DW, IV, 1, V, 1357 |
141 |
Erluchten: erlauchten DW, III, 892 (s.v. Erlaucht) |
150 |
gmacht, gpracht (151): ‘in der nhd. zeit...dringt auch in der schrift die kürzung weiter vor, hauptsächlich im oberdeutschen bereiche’ DW, IV, 1, I, 1598 (s.v. Ge-) |
154 |
Vatterlant: ‘soweit aus der doppelschreibung ersichtlich, herrscht schwankende aussprache schon im späteren mhd....Luther schreibt in den früheren schriften vatter’ DW, XII, 1, 13 (s.v. Vater) |
157 |
raum: ‘die schreibung schwankt im 16. jahrh. zwischen rům...ruhm’ DW, VIII, 1441 (s.v. Ruhm)
vndergon: ‘under regelmässig in Luthers bibel...schriftsprachlich bis ins 18. jh....mundartlich ist -d- weit verbreitet’ DW, XI, 3, 1453 (s.v. Unter); voor -gon: ‘gân ward aber auch zu gôn, besonders alem.’, doch ook buiten het Alemannisch gebied DW, IV, 1, 2, 2385 en 2386 (s.v. Gehen) |
158 |
Dann: denn (Lat. nam enim) DW, II, 742 (s.v. Dann) |
| |
| |
|
gluckseligste: ‘im md. wird besonders bis zur mitte des 16. jh. der umlaut sehr häufig nicht bezeichnet’ DW, IV, 1, V, 230 (s.v. Glück) |
159 |
Dieweil: Weil DW, II, 1146 (s.v. Dieweil) |
160 |
werder: ‘die flexionsformen zeigen -d-’ DW, XIV, 1, II, 444 (s.v. Wert) |
161 |
Des: Dessen (oude vorm) DW, II, 1027 (s.v. Des) |
163 |
Hvgve Cabisset: een oude bekende van Van der Noot, want hij heeft reeds een lofdicht geleverd voor de liminaria van CB/Abr (OE, [130]). Naast deze bijdrage in dennetieres (hernomen in weerdt 1588, 1590 en 1593) lezen wij verzen van zijn hand in farneze en inkoomste; over hemzelf missen wij elke verdere inlichting. |
167 |
Belgiens: adj. |
169 |
eux: nl. Belgiens Poëtes (167) |
172 |
Dont: A cause de quoi, par suite de quoi Huguet, III, 251 (Dont)
redonde: rejaillit sur toi Huguet, VI, 423 (s.v. Redonder à) |
173 |
estat: condition, rang Huguet, III, 705 (s.v. Estat) |
174 |
se feindre: feindre Huguet, IV, 62 (s.v. Se feindre) |
175 |
ignorance...: zelfde opsomming bij Du Bellay, Les regrets; zie Bronnen |
178 |
homme d'entreprise: homme hardi, entreprenant Huguet, III, 532 (s.v. Homme d'entreprise); zie terug Du Bellay. |
183 |
il ne m'en chaut: je ne m'y intéresse pas Huguet, II, 175 (s.v. Chaloir) |
184 |
Ie m'absente: je me tiens éloigné Huguet, I, 20 (s.v. S'absenter)
testu: pourvu de têtes Huguet, VII, 323 (s.v. Testu); het onwetend mensdom wordt hier voorgesteld als een veelkoppige hydra o.v. de massa der dwazen. |
186 |
populaire: plébéien Huguet, VI, 76 (s.v. Populaire) |
188 |
nombres: vers Huguet, V, 439 (s.v. Nombre) |
189 |
debonaire: de noble nature Huguet, II, 718 (s.v. Debonnaire) |
190 |
cas: chose Huguet, II, 113 (s.v. Cas) |
192 |
malicieux: hommes mauvais, méchants Huguet, V, 107 (s.v. Malicieux) |
200 |
sacres: sacrés Huguet, VI, 665 (s.v. Sacre); voor de inhoud van dit vers, zie apologie 311-312. |
201 |
Dont: zie 172 |
205 |
ceste machine: la terre Littré, IV, 1791 (s.v. Machine) |
208 |
Bron van deze repliek (199-208) is het woord vooraf van Antoine de Harsy in de uitgave van Mellin de Saint-Gelais, Oevvres poëtiqves, Lyon, 1574: ‘je m'arresteray à ce qu'en ont jugé nos bons anciens, lesquels vrayement 1’ [= la poésie] ont estimée si excellente, et de telle utilité, force et vigueur, qu'ils en ont rapporté l'origine à leurs dieux, disans la poësie n'estre autre chose qu'un enthousiasme, ou celeste fureur; bref que sur tous autres amateurs de sagesse on les devoit tenir pour saincts et sacrez. Qui est la cause aussi que bien souvent en leurs escrits nous trouvons de telles et semblables jactances: |
Dieu est en nous, et par luy poussés sommes,
Nostre oeuvre point ne procède des hommes;
Ce que contient cette machine basse
Perira tout, nos vers demeureront:
Bref toute chose par le temps se fracasse,
Mais nos escrits à jamais floriront'.
(citaat naar ed. Prosper Blanchemain, I, 139-140).
Blanchemain (I, 146 noot 2) geeft het Latijnse origineel van deze Franse verzen, nl. Ovidius, Amores, III, 9. |
|
|