| |
Goossenius (1584-1585)
Ontstaan
De ontstaansgeschiedenis van goossenius [I] en [I2] is ten nauwste verbonden met die van poetov [H] en [H2], wat de signaturen trouwens uitwijzen. In beide gevallen is voor de samenstelling van deze nieuwe gehelen een beroep gedaan op gedichten die reeds in Het Bosken opgenomen zijn, en dit met het oog op dezelfde uiteindelijke bedoeling: tweemaal ontstaat aldus een plaquette (telkens een groep folio's in vieren), essentieel gewijd aan de verheerlijking van de dichter of van zijn adellijk geslacht. In het geval van goossenius, dat na poetov samengesteld is, merkt men dat Van der Noot lering getrokken heeft uit de voorgaande samenlezing. poetov omvat enkel twee grote oden in de volgorde zoals zij in Het Bosken opgenomen zijn. Bij de opbouw van goossenius gaat de dichter handiger te werk: kernstuk ervan is de ode voor de heer van Carloo, die ingekapseld wordt in vier blz. lofdichten ter ere van de auteur zelf. Een deel van deze laatste verzen, met name de Latijnse en Nederlandse stukken, gewisseld tussen Gerardus Goossenius en Van der Noot, zijn eveneens uit Het Bosken afkomstig, waar zij echter nog niet fungeerden als begeleiding van de thans
| |
| |
centrale ode aan de heer van Carloo. Het lofdicht van Luis Franco uit dezelfde bundel staat er evenmin in contact gebracht met het huidige kernstuk. Naast de resterende polyglotte lofversjes ter ere van Jan van der Noot, schrijft hijzelf nog twee Franse sonnetten ter ere van het echtpaar Jacques Sanglier en Philippote Coenraet, waarin men een mogelijk verband met de omringende stukken enkel kan aantreffen in de inhoud.
Het prominente karakter van de ode aan Jaspar van der Noot wordt nog beklemtoond door de inlassing van twee blazoenen in houtsnede boven de zeer uitvoerige titel. Naast het portret van titelvel 1580-1581 en de titelplaat van titelvel 1584-1585 is dit de enige illustratie in de PW 1580-1585.
| |
Inhoud
- | Goossenius ad...Vander Noot (3-32)
1) | Vreugde om de ontmoeting met Van der Noot in Engeland (3-6). |
2) | Diens talent schittert onder de overige dichters als de zon onder de sterren (7-12). |
3) | Alleen de deugd overleeft de dood (13-16). |
4) | De deugd wordt overgeleverd door de dichters (17-24). |
5) | Van der Noots werk zal eeuwig leven (25-32). |
|
- | Responsio (35-46)
Goossenius is een volwaardig dichter en geneesheer. Als dank voor zijn lofverzen zal Van der Noot Goossenius' naam vereeuwigen. |
- | Lofdicht van Johannes Auratus (Jean Dorat) (50-57)
Lof aan Van der Noot om zijn veeltaligheid. |
- | Griekse verzen van Winandus Catharinus (61-66) en Latijnse vertaling door Jacob Roelandts Jun. (69-74)
Van der Noot wordt gelijkgesteld met Homerus en Vergilius. |
- | Sonnet van Luis Franco (85-98)
Bezingt Van der Noots morele kwaliteiten, en vooral het feit dat hij de ballingschap zo stoicijns verdraagt. |
- | Ode aan Jaspar van der Noot, heer van Carloo (112-344)
1) | Aanroeping der muzen na een beschouwing over de vergankelijkheid van alle aardse heerlijkheid (112-163). |
2) | Schildering van het wapenfeit (165-266). |
3) | Lof van het adellijk geslacht (268-319). |
4) | Aanspraken van de dichter (321-344). |
|
- | Aan Jan en Pompeo van der Noot (348-353)
Noodzaak van lof aan hun vader en diens broer. |
- | Sonnet voor Jacques Sanglier (356-369)
Bij gebrek aan stoffelijke goederen schenkt Van der Noot zijn verzen als betuiging van vriendschap. |
- | Sonnet voor Philippote Coenraet (373-386)
De wisselingen van de fortuin hebben Van der Noot niet doen versagen. |
- | Ode van Goossenius (392-462)
Inhoud grotendeels gelijkaardig met zijn Latijns lofdicht vooraan. |
- | Antvvoorde (469-557)
1) | Lof van Goossenius als medicus en dichter (469-515). |
2) | Dank voor zijn poëtische bijstand (517-536). |
3) | Goossenius zal eveneens voortleven door Van der Noots verzen (538-557).
In feite geldt hier dezelfde opmerking als bij het voorgaande gedicht: het behandelt dezelfde punten als de Latijnse Responsio (35-46). |
|
- | Epigram, vertaald door Jacob van der Mast (563-570)
Lof, zowel van het geslacht als van de dichter. |
| |
| |
| |
Bronnen
Een zeer gering aantal:
123 |
= |
Patricius, De institvtione, Parisiis, 1585, f 177v |
|
126-129 |
= |
Ronsard, La victoire de François de Bourbon, 61-64 |
(STFM, I, 87) |
151-156 |
|
La victoire de Gui de Chabot, 1-7 |
(STFM, I, 100-101) |
306-311 |
|
La victoire de François de Bourbon, 29-36 |
(STFM, I, 85) |
335-344 |
|
A Madame Marguerite, 89-96 |
(STFM, I, 78) |
| |
Varianten
De varianten tegenover de tekst in Het Bosken kunnen hoofdzakelijk tot de volgende types herleid worden:
1) | Verbetering van drukfouten uit Het Bosken:
10, 21, 532, 556. |
2) | Aanpassing van de spelling:
a) | Toepassing van het beginsel der gelijkvormigheid
117, 121, 136, 146, 152, 159, 165, 168, 194, 207, 215, 218, 285, 290, 403, 405, 407, 425, 470, 492, 493, 515, 529, 545, 546, 548, 552. |
b) | Veralgemening van de spelling -dt op het einde van een woord in plaats van -d of -t
119, 121, 122, 124, 128, 143, 156, 171, 177, 182, 184, 185, 188, 192, 197, 199, 201, 202, 208, 212, 216, 221, 229, 230, 233, 240, 250, 263, 276, 278, 280, 285, 286, 290, 300, 314, 332, 401, 403, 405, 407, 410, 414, 417, 419, 425, 427, 430, 433, 437, 441, 442, 444, 446, 451, 470, 473, 476, 477, 478, 479, 480, 485, 486, 492, 493, 513, 517, 518, 535, 546, 548, 552, 553, 557. |
c) | Vervanging van ck door k
137, 147, 187, 231, 265, 273, 276, 447, 489, 501, 503, 526, 541. |
d) | Verdere actualisering
‘heur’ vervangen door |
‘haer’: 135, 188, 260 |
‘deur’ |
‘door’: 235 |
‘veurwaer’ |
‘voorwaer’: 527 |
‘vont’ |
‘vandt’: 170, 476, 503 |
Bedoeld als modernere spelling: 245, 440, 512. |
|
|
3) | Verbetering van naamvallen:
116, 122, 127, 144, 229, 326, 337, 343, 433, 438, 459, 482, 483, 554. |
4) | Verbeteringen inzake woordkeuze en structuur van het vers:
3, 4, 9, 28, 29, 30, 38, 39, 44, 45, 46, 98, 128, 131, 156, 180, 201, 212, 213, 224, 237, 238, 251, 253, 255, 259, 273, 294, 302, 402, 412, 435, 439, 448, 471, 548. |
5) | De resterende gevallen bestaan uit andere spellingvarianten, wijzigingen in het gebruik van zintekens of typografische verschillen (zo W en y bij Bynneman, waar Van den Rade VV en ij gebruikt). |
| |
Conclusies
1) | Inzake spelling stelt men een zeer bewuste en stelselmatig volgehouden aanpassing vast in de richting van het algemene en/of actuele gebruik. |
2) | De meeste wijzigingen zijn aangebracht in de ode aan de heer van Carloo; dit gedicht is dan ook het belangrijkste stuk binnen deze bloemlezing. |
| |
Verklarende aantekeningen
1 |
G. Goossenius: Gerardus Goossenius (oZoutleeuw)
Zoon van een gelijknamige Gerardus. Hij wordt ingeschreven als student aan de Leuvense universiteit in feb. 1559, en studeert er medicijnen. Als calvinist neemt hij reeds in 1566 de wijk naar Engeland, want in nov. van dat jaar schrijft hij vanuit Londen een ode aan Van der Noot (463). Wanneer deze laatste op zijn beurt naar Engeland trekt, wordt het contact voortgezet: Goossenius levert een woord vooraf en een lofdicht voor Het Theatre, gedateerd 20 |
| |
| |
|
juli 1568. Naast deze poëtische produktie heeft Goossenius ook pamfletliteratuur niet versmaad. Zijn verblijf in Engeland is ons vooral bekend uit kerkelijke documenten, waaruit blijkt dat hij het geregeld aan de stok had met andere leden van de Nederlandse hervormde gemeente. Vooral een twist met Joannes Engelram leidt tot woord en wederwoord gedurende enkele jaren. In de loop van dit dispuut verdedigt Goossenius o.a. de beeldenstorm. In 1570 heeft hij Londen verlaten voor Canterbury, maar het noodlot en Engelram volgen hem eveneens daarheen; de Nederlandse kerkelijke autoriteiten kiezen Engelrams zijde. Daarop publiceert Goossenius in 1582 twee hevige pamfletten, die nu ook vermoedelijk de toorn van de Engelse overheid opwekken. Waarschijnlijk is hij kort daarop naar Antwerpen teruggekeerd.
Lit.: Leonard Forster, Janus Gruter's english years, Leiden-London, 1967, 53-55; Schillings, 582; Smit-Vermeer, 360-362. |
5 |
clarum: adj. bij virum (6) |
12 |
quauto: lees quanto |
28 |
Zoilus: mv., bedoeld zijn de ‘zoyelisten’ als in voorwerk 1580-1581 66 |
30 |
quae: antecedent: mortis (29) |
33 |
Inoffensibilis: zie 464 |
39 |
Phoebaeae: Apollo is god van de medici en van de dichters
sacer: zie apologie 394 |
47 |
Iohannes Avratvs: Jean Dorat, zie matthias 129 |
52 |
Constructie: cui aequa sors dedit tot linguas vetustas Atque nouas. Dorat looft Van der Noots onderlegdheid in de klassieke (vetustas) en in de moderne (nouas) talen.
At tu (52) sluit aan bij habes (56) |
50 |
Cadmum: Cadmus, zoon van Agenor, koning van Fenicië. Op zoek naar zijn zuster Europa, die door Zeus geschaakt was, belandt hij in Boeotië en sticht er Cadmea, het latere Thebe. Achtervolgd door allerlei tegenspoed wordt hij op het einde van zijn leven op eigen verzoek in een slang veranderd. |
51 |
Tyriam: van Tyrus; Cadmus is immers uit Fenicië afkomstig; bij Euripides (Phoen., 639) is hij zelfs een Tyriër; zie Pauly-Wissowa, 20. Halbband, 1470 (Latte).
Argolicam: van Argolis, de streek rond Argos in de Peloponnesus. Cadmus kende onvermijdelijk beide talen omdat hij de overbrenger is van het Fenicisch letterschrift naar Griekenland. |
57 |
Phorcynis: Phorcys is een zeemonster; blijkens de context stelt Dorat zich dit gedrocht voor als een enorme zeeslang.
Hydra: een waterslang, die huisde in de moerassen van Lerna bij Argos. Het dier bezat zeven, negen of nog meer koppen.
Gedachtengang van Dorat in dit epigram: wanneer Cadmus, die slechts twee talen beheerste, reeds in een slang veranderd werd, dan zou de polyglotte Van der Noot na een soortgelijke metamorfose Phorcys en Hydra overtreffen. |
60 |
Winandus Catharinus Paleopolitanus: evenmin als prof. Zaalberg (DBE, 191 en noot 7 aldaar) heb ik over deze figuur enig nader gegeven kunnen vinden. |
75 |
Jacob Roelandts, ridder, heer van Eynthout (oAntwerpen 1568 †Mechelen 25 aug. 1651)
Zoon van Jacob (zie ook roelandts 2) en van Elizabeth van der Muiden. Hij studeert rechten en wordt op 16 mrt. 1601 ingeschreven als advocaat aan de kanselarij van Brabant. In 1611-1616 en 1618-1625 is hij pensionaris van Antwerpen. Bij open brieven van 23 jan. 1625 wordt hij raadsheer in de Grote Raad van Mechelen. Hij was gehuwd met Marie Schott (†22 juni 1638).
Voor Van der Noot heeft Jacob Roelandts Jun. verschillende lofdichten vervaardigd (dennetieres 93, titelvel 1588 25, opmeer 292); ook heeft hij een Latijns drempeldicht bijgedragen in Guilliam van Nieuwelandt, AEgyptica..., Antwerpen, 1624, b1v.
Lit.: BN, XIX, 644-645 (Fernand Donnet); Francis de Decker, ‘La Famille Charles d'Anvers’, in Tablettes du Brabant III (1958), 326; J. Nauwelaers, Histoire des avocats au Souverain |
| |
| |
|
Conseil de Brabant, Bruxelles, 1947, II, 29; Torrentius, I, 304; Van den Leene, 46*3v; Guilliam van Nieuwelandt, AEgyptica ofte aegyptische tragaedie van M. Anthonivs, en Cleopatra, Antwerpen, 1624, b1v. |
76 |
Jacob Roelandts/Raetsheere: Jacob Roelandts (oca. 1530 †Antwerpen 9 Kal. Nov. 1592)
Hij is gehuwd met Elizabeth, vierde kind van de bekende rechtsgeleerde Gabriël van der Muiden, in of voor 1562. Op 29 apr. 1574 betaalt hij als advocaat 50 pond Art. in de lening voor de Spaanse soldaten. In 1563, drie jaar na Van der Muidens dood, bezorgt hij een gedeeltelijke uitgave van diens werk te Leuven.
Lit.: AA, XXII, 224; Jos. A.U. Ernalsteen, ‘Mudaeus en zijne familie’, in De humanist Gabriël Mudaeus, Brechtanus. (1500-1560), Brecht, 1939, 58; Grafschriften, III, 69; M.A. Nauwelaerts, ‘De rechtsgeleerden’, in Flandria Nostra, Antwerpen..., 1959, III, 253; Sweertius, Monvmenta, 118, 20. |
78 |
Drymaels vyf iaren: Indien Jacob Jun. inderdaad vijftien jaar oud was toen hij dit epigram vertaalde, dan is deze vertaling tot stand gekomen ca. 1583. |
79 |
Inden...Raedt: bepaling bij Raedts-Heere (78) |
80 |
Atheniaensch...Romeynsch: de taal wordt telkens genoemd naar de stad of streek waar zij het zuiverst gesproken wordt; zie ook Het Bosken (Smit-Vermeer, 113). |
81 |
ouer-langh: sindsdien WNT, XI, 1818 (s.v. Overlang) |
85 |
De vertaling van dit sonnet vindt men in Smit-Vermeer, 110. |
89 |
Qnanto: lees Quanto |
99 |
De Valencia...: voor het belang van deze datering voor Het Bosken, zie Smit-Vermeer, 17-18. |
100 |
Luis Franco: Luiz Franco Corréa
Portugese dichter, auteur van een Cancioneiro, en volgens zijn eigen woorden zeer bevriend met Camôes. Een tweede lofdicht voor Van der Noot komt voor het eerst voor in titelvel 1588 90; zie Smit-Vermeer, 110 en Nicolaus Antonius, Bibliotheca hispana nova, Matriti, 1783-1788, II, 34. |
101 |
Boven de ode, gewijd aan de slag bij Grevelingen, staan de wapenschilden van Jaspar van der Noot en Jeanne d'Enghien, aan wie deze ode toegewijd is.
De volgende blazoenering is ideëel.
Wapen van Jaspar van der Noot: gevierendeeld: I en IV in zwart, bezaaid met zilveren blokjes, een leeuw van hetzelfde, gekroond van goud, over alles heen (Hinckaert); II en III in goud vijf kruislings geplaatste zwarte sint-jakobsschelpen (Van der Noot). Helmteken: op de helm een wrong, waaruit het borstbeeld van een grijsaard oprijst, gekleed in goud met zwarte kraag. Dekkleden:...
Wapen van Jeanne d'Enghien: binnen een ovaalvormige versierde rondstaaf een ruitschild, met in de (heraldische) rechterhelft het wapen van haar echtgenoot en in de linkerhelft haar eigen blazoen.
Rechterhelft: gevierendeeld: I en IV in goud vijf kruislings geplaatste zwarte sint-jakobsschelpen (Van der Noot); II en III in zwart, bezaaid met zilveren blokjes, een leeuw van hetzelfde, gekroond van goud, over alles heen (Hinckaert).
Linkerhelft: gevierendeeld: I en IV gegeerd van zilver en zwart van tien stukken, iedere zwarte geer beladen met drie herkruiste kruisen, voorzien van een gouden voet, de voeten gericht naar het hart van het schild (Enghien); II en III in...een wassenaar (voor Berchem?).
De afbeelding is verre van foutloos. Het wapen van Jaspar zelf staat volledig in spiegelbeeld, zowel wat betreft de plaatsing van de kwartieren als de houding van de leeuw in het veld Hinckaert. Jaspars blazoen staat wel correct in het ruitschild van zijn echtgenote. In dit laatste schild is de figuur in II en III onverklaard: de wassenaar is niet het gewone wapen van Berchem, maar daarom mogen wij Van der Noot nog niet van onkunde beschuldigen: blijkens het Stammbuch bezit hij meer dan voldoende belangstelling voor en kennis van de heraldiek; zie voor de behandelde schilden Rietstap, I, 615, 955; Herckenrode, Armorial, 1543, 154. |
| |
| |
|
Vanden slach by Grevelinghen: Het uitvoerigste verhaal van deze veldslag vindt men bij Emmanuel van Meteren, Historie der Neder-landscher ende haerder Na-buren Oorlogen ende geschiedenissen, s'Graven-haghe, 1614, 20v-21r.
Op 13 juli 1558 achterhaalde Egmont aan het hoofd van 12.000 man voetvolk en 3.000 ruiters de Fransen onder maarschalk de Thermes, die de streek tussen Duinkerken en Nieuwpoort gebrandschat hadden. De Franse aanvoerder, wiens troepen numeriek zwakker waren, en daarbij belemmerd door de legertros met de buit, posteerde zich zo voordelig mogelijk op het strand, en beschikte over het voordeel der artillerie. Egmont nam zelf het commando over een afdeling lichte ruiterij, die bij haar charge erg geteisterd werd door het Franse geschut. Mede door het ingrijpen van enkele Engelse schepen werd het pleit beslist ten gunste van de Nederlandse troepen: eerst de Franse ruiterij en daarna het voetvolk kozen het hazenpad. De Fransen verloren meer dan 1.500 man, de Nederlanders 500.
De meest gezaghebbende bronnen (Emmanuel van Meteren, Commentarien Ofte Memorien..., 1608, 18r-v; Pieter Bor, Oorspronck, begin ende vervolgh der nederlantsche Oorlogen, Leyden-Amsterdam, 1621, Boek 1, 12r; Jacque-Auguste de Thou, Histoire universelle, Depuis 1543. jusqu'en 1607., Londres, 1734, III, 239-240) vermelden eensluidend het feit dat Egmonts paard onder hem gedood werd bij de charge tegen de Franse linies. Dit incident, het uitgangspunt van deze ode, wordt door J. van Vloten, Nederlandsche geschiedzangen, naar tijdsorde gerangschikt en toegelicht, Amsterdam, 1864, I, 257-261 verschoven naar 12 juli op gezag van een bulletin voor koning Filips, waarin een soortgelijk ongeval vermeld wordt in een voorafgaande schermutseling op deze vroegere datum. Nochtans moet men in dit laatste gegeven geen tegenspraak zien met de eerste versie, want men leest in het Memorieboek der stad Ghent. Van 't j. 1301 tot 1793, Gent, 1854, II, 299: ‘de heere ende grave van Egmondt in d'eerste scharmutsinghe was 't hooft van zynen peerde afgheschoten, ende in de ije bataelje een ander peert onder hem doot gheschoten’. Ook Théodore Juste, Le comte d'Egmont et le comte de Hornes (1522-1568) d'après des documents authentiques et inédits, Bruxelles - Leipzig, 1862, 34, vermeldt, evenwel zonder precieze bronnenopgave: ‘le comte d'Egmont lui-même avait eu, en combattant, deux chevaux tués sous lui’.
Geen enkele tekst memoreert de rol van Jaspar van der Noot als redder van zijn veldheer, maar dit betekent niet dat Van der Noot het verhaal gefantaseerd heeft. Aangezien de dichter een dergelijk actueel wapenfeit bezwaarlijk kan verdraaien, en hij ook inzake andere details zeer nauw aansluit bij de historische realiteit (165, 245, 248-249, 260), mag men zijn verhaal wel als authentiek beschouwen. Trouwens, uit een andere bron weten wij dat Jaspar diende onder Egmont aan het hoofd van 200 man voetvolk (Herckenrode, 1442).
In de Nederlandsche geschiedzangen heeft Van Vloten de tekst van deze ode slechts gedeeltelijk opgenomen (strofen 2-4 = goossenius 151-266) onder de misleidende titel ‘Egmont bij Grevelingen’. De naam van de auteur staat aldaar niet vermeld, maar enkel in de inhoudstafel vooraan (XI) verneemt men dat dit gedicht stamt ‘uit het Boeksken [sic] van H.I. van der Noot, inhoudende verscheyden poëtixe wercken (van den Hr. Snellaert te Gent)’. Hierdoor is in latere historische literatuur over Egmont in het beste geval wel de tekst van deze ode, maar slechts zeer zelden de auteur nog bekend. G. de Rouck, ‘Het Egmont-thema in de literatuur. Lamoraal, Graaf van Egmont, in het lied van zijn tijd’, in Jaarboek van de Zottegemse Culturele Kring 1958-1959, 25-81 blijft de versie van Van Vloten nog het meest nabij: hij situeert de anekdote op 12 juli met verwijzing naar Gachard via Van Vloten (30 en 80 noot 3) en brengt dezelfde tekst onder identieke titel (30-34); in voetnoot wordt Van Vlotens bron aangegeven, zonder dat hieruit blijkt dat Van der Noot de auteur en niet de verzamelaar van deze verzen is. In W.C. Mees, Lamoraal van Egmond, Assen, 1963, 56-62 en Herman van Nuffel, Lamoraal van Egmont in de Geschiedenis, Literatuur, Beeldende Kunst en Legende, Leuven, 1968, 29 wordt de tekst met dezelfde lengte als bij Van Vloten en De Rouck opgenomen, respectievelijk aanvaard als enige versie. |
103 |
Hendricum: Hendrik II van Frankrijk (o1519 †1559), regeerde vanaf 1547. |
| |
| |
106 |
Iohanne van Kestergat: Jeanne d'Enghien
Dochter van Virgilius, heer van Santberghe (zoon van Louis, heer van Kestergat) en van Agnes van Berchem. Zij huwt met Jaspar van der Noot op 11 nov. 1561. Volgens Azevedo, 17 hebben zij drie kinderen: Jean, Pompeja [sic], en Guillaumine. Na Jaspars dood is zij hertrouwd met Philippe-René d'Oyenbrugge, weduwnaar van Louise van der Noot, zuster van Jaspar.
Lit.: Aa, XIII, 312; Azevedo, 9, 17; Herckenrode, 1435, 1442; E. Lejour, Inventaire des archives de la Famille van der Noot, Bruxelles, 1954, 9, 36.
Ian: Jan van der Noot (†18 aug. 1643)
Oudste zoon van Jaspar en van Jeanne d'Enghien. Op 7 aug. 1597 huwt hij Jeanne de Masnuy, vrouwe van Grez (†1 feb. 1624). Jan is sinds 12 nov. 1578 heer van Carloo en Duyst, waarvoor hij de hoge rechtspraak krijgt op 18 aug. 1638. Hij wordt begraven te Ukkel.
Lit.: Azevedo, 17; Suzanne Gilissen-Valschaerts, ‘La seigneurie de Carloo’, in Une commune de l'agglomération bruxelloise. Uccle. I Géographie, Histoire..., Bruxelles, 1958, 131; Herckenrode, 1443; Lejour, a.w., 36.
Pompeo: enkel Van der Noot vermeldt een tweede zoon van Jaspar. Azevedo, 17 kent wel een dochter ‘Pompeja’ en Herckenrode, 1442 kent uit het huwelijk van Jaspar met Jeanne d'Enghien slechts ‘un fils unique, nommé Jean’. |
107 |
vvysen: lees vvylen
Iaspar van der Noot
Tweede zoon van Wouter en van Catherina Hinckaert. Hij maakt carrière als militair: onder Egmont staat hij aan het hoofd van een compagnie voetvolk van 200 man, later voert hij het bevel over 500 man infanterie. Zoals zijn broer Karel (351) wordt hij lid van het Eedverbond der edelen, en hij neemt daarna de wijk naar Keulen. Volgens Van Meteren en Te Water sneuvelt hij voor Haarlem in 1573, volgens andere bronnen bevindt hij zich in nov. 1583 met enige troepen te Bonn. Aangezien zijn zoon Jan op 12 nov. 1578 heer van Carloo wordt, moet Jaspar reeds voor deze datum overleden zijn. Het wapenfeit dat hier bezongen wordt, schijnt goed bij deze figuur te passen: dezelfde bravoure spreidt hij samen met zijn broer ten toon bij een geplande aanslag op Alva (zie 351).
Lit.: Aa, XIII, 312; Azevedo, 9, 17; Gilissen-Valschaerts, a. art., 131; Herckenrode, 1442; Lejour, a.w., 36. |
108 |
Carloo: maakt thans deel uit van de Brusselse gemeente Ukkel; zie Gilissen-Valschaerts, a. art., 125-128.
vrome: dappere MNW, IX, 1398 (s.v. Vrome) |
109 |
sommige: de dichter verzwijgt Jaspars later aandeel in de opstand der Nederlanden. Wanneer hij niet ingaat op deze laatste wapenfeiten, dan kan dit betekenen dat hij in 1584-1585 reeds meer heil verwacht van het Spaans regime. |
119 |
verheuen: opgerichte MNW, VIII, 1815 (s.v. Verheffen) |
120 |
fraey besnéen: versierd met reliëfwerk; deze terminologie kan zowel gelden voor de Egyptische obelisken als voor Romeinse erezuilen (b.v. zuil van Trajanus). |
123 |
d'antiken, d'Arabisken: twee adj.: de Grieks-Romeinse en Egyptische (gedenktekens)
Arabisken: gelijkgesteld met ‘Egyptisch’ omdat een uiteenzetting over de pyramiden aldus beëindigd wordt in Patricius, De institvtione, Parisiis, 1585, 177v: ‘Qua ex re facilè cerni licet solida monimenta, non marmoribus, aut Arabicis lapidibus, sed vitae meritis ac rerum gestarum gloria comparari’.
De betekenis ‘arabesk’ (subst.) die aan dit woord in deze passage gegeven wordt in WNT, Suppl. I, 1477 is weinig waarschijnlijk. |
133 |
Propheten: voor deze gelijkstelling, zie apologie 388 |
141 |
fonteyne: bedoeld is de Hippocrene. |
142 |
pleyne: lieflijk, aangenaam oord WNT, XII, 2520 (s.v. Pleine) (dit vb. als citaat) |
144 |
minioot: bevallig WNT, IX, 769 (s.v. Minioot) (dit vb. als citaat) |
| |
| |
148 |
schire: snel WNT, XIV, 562 (s.v. Schier) |
154 |
vroom: flink, krachtig MNW, IX, 1397 (s.v. Vrome) |
155 |
Vander Noot: bedoeld is de militair Jaspar, niet de dichter. |
158 |
myden: trachten te ontkomen WNT, IX, 702 (s.v. Mijden) |
163 |
noch: nog; dit is juist wanneer de ode ontstaat, maar aangezien Egmont in 1568 terechtgesteld wordt, is deze term achterhaald in 1584-1585. |
165 |
cloeck-moedigh: bijw. bij Ghereden (169); zie Emmanuel van Meteren, Historie der Nederlandscher ende haerder Na-buren Oorlogen ende geschiedenissen, s'Graven-haghe, 1614, 21r: ‘Op dese maniere heeft den Grave van Egmont den 13. Julij de Fransoysen met eenen cloecken moet aenghevallen’. |
166 |
bequaem: geschikt WNT, II, 1648 (s.v. Bekwaam); op dat ogenblik is Egmont ca. 36 jaar oud. |
168 |
deurwonde: allerwege verwondde WNT, III, 3110 (s.v. Doorwonden) (dit vb. als citaat) |
173 |
onuerdroten: niet ontmoedigd WNT, X, 2097 (s.v. Onverdroten); bepaling bij hy (170). |
174 |
riep: toeriep; 175-176 worden in directe rede weergegeven. |
179 |
Leeuwen: deze vergelijking kan in de hand gewerkt zijn door het voorkomen van leeuwen in het wapenschild van beide personages; zie voor Van der Noot hierboven het veld Hinckaert. Egmont voert in zijn blazoen o.a. de leeuwen van Gelre, Gulik en Fiennes; zie Mees, a.w., 13. |
181 |
ouerdronghen: in het nauw gebracht WNT, XI, 1664 (s.v. Overdringen) (dit vb. als citaat) |
184 |
pyken: spiesen WNT, XII, 1607 (s.v. Pijk) en WNT, XII, 1518 (s.v. Piek) (dit vb. als citaat) bussen: vuurroeren WNT, III, 1926 (s.v. Bus) |
186 |
strauen: met straf treffen, hier: verwonden WNT, XV, 2096 (s.v. Straffen); zie voor dezelfde spelling elders bij Van der Noot Smit-Vermeer, 221. |
192 |
schenden: ombrengen WNT, XIV, 421 (s.v. Schenden) (dit vb. als citaat) |
198 |
hem aenueerden: gingen hem (Egmont) te lijf WNT, I, 421 (s.v. Aanvaarden) (dit vb. als citaat) |
202 |
En ghy...: en gij zijt in een lastig parket WNT, XII, 2172 (s.v. Zich geplaagd vinden) (dit vb. als citaat) |
204 |
een stuck: een exemplaar, een voorbeeld WNT, XVI, 340 (s.v. Stuk) |
211 |
onsoete: wat onaangenaam voor hem was WNT, X, 2244 (s.v. Onzoet) |
213 |
Soldat: aanspreking zonder acht te slaan op de rang van de aangesprokene WNT, XIV, 2477-2478 (s.v. Soldaat) |
221 |
sadt op: steeg te paard WNT, XI, 1424 (s.v. Opzitten) (dit vb. als citaat)
medt veerde: snel, vlug WNT, XVIII, 75 (s.v. Met vaarde) (dit vb. als citaat) |
223 |
hy: Jaspar van der Noot |
226 |
wtgheslepen: uit het handgemeen gesleept VD, 2133 (s.v. Uitslepen) |
227 |
euen: ‘zeer’ ofwel, ‘zo, dat de werkelijkheid de verwachtingen overtreft’ WNT, III, 4281 (s.v. Even); dit begrip wordt toegelicht in 229-241. |
231 |
slinken: de linker arm WNT, XIV, 1808 (s.v. De slinke) (dit vb. als citaat) |
238 |
on-bekandt: niet bekend (hier: aan de vernielers) WNT, X, 971 (s.v. Onbekend) |
240 |
omworpen: nog in de 17de eeuw gebruikt men deze vorm voor omwerpen WNT, X, 762 (s.v. Omwerpen) |
244 |
Boergoensche: zelfde terminologie nog bij Van Meteren, a.w., 21r: ‘Het welck den Borgoenschen noch harder dede aendringen / ende den Fransoysen in de vlucht drijven’. |
245 |
Gascoensche: de aanwezigheid van de Gascogners, die als elite-eenheden in de eerste linie staan, wordt uitdrukkelijk voor deze veldslag bevestigd door De Thou, a.w., III, 239-240, en overgenomen door Juste, a.w., 34. |
248-249 |
Eveneens historisch juist; zie Van Meteren, a.w., 21r: ‘Men achte dat daer op de plaetse ontrent vijfthienhondert doot bleven / sonder die verdroncken ende in de vlucht van de Boeren verslagen werden / vele bleven daer ghevanghen /’. |
| |
| |
250 |
spele: strijd WNT, XIV, 2681 (s.v. Spel) (dit vb. als citaat) |
251 |
Benauwdt: in het nauw gebracht WNT, II, 1783 (s.v. Benauwen); zie ook Van Meteren, a.w., 21r: ‘soo dat ten lesten het Fransch Peerde-volck (zijnde meest Edellieden ende wel ghemonteert)...begosten te wijcken...ende daer nae het Voetvolck’.
verstranghen: druk MNW, IX, 80 (s.v. Verstrangen) |
254 |
Ouer twee halue iàren: een jaar geleden, nl. in 1557. |
258 |
Sinte...: het belegerde Saint-Quentin |
259 |
neerlaeg': op 10 aug. 1557 versloegen de Nederlandse troepen onder Emmanuel-Filibert van Savoye en Egmont het Franse leger onder de connétable de Montmorency; zie Van Meteren, a.w., 19v, en verder amodeo 87. |
260 |
Cadetten: jonge vrijwilligers van adel WNT, III, 1954 (s.v. Cadet) (dit vb. als citaat) |
261 |
meest: Van Meteren, a.w., 19v geeft een uitvoerige lijst, ingeleid met de woorden: ‘Onder den ghevangenen waren veel groote Meesters’. |
262 |
corts: korte tijd WNT, VII, 5743 (s.v. Korts); op 27 aug. werd Saint-Quentin bestormd en ingenomen: Van Meteren, a.w., 19v-20r. |
264 |
Chattelet: overgeleverd door de Franse bevelhebber aan de graaf van Arenberg, kort na de inneming van Saint-Quentin; zie Van Meteren, a.w., 20r. |
265 |
Han: ingenomen op 12 sep. 1557; zie Van Meteren, a.w., 20r.
verkoren: voortreffelijke (objecten) MNW, VIII, 1939 (s.v. Vercoren) |
266 |
droeue feest: ellende, verschrikking: zie LvB, 48 (v. 258) |
270 |
vroem': zie 108 |
271 |
slechte: geringe, onaanzienlijke WNT, XIV, 1616 (s.v. Slecht) |
274 |
on-vròmen: lafheid; in deze betekenis niet in WNT, X, 2183 (s.v. Onvrome), maar afgeleid van het adj. in WNT, X, 2184 (s.v. Onvroom) |
278 |
ouer duyusendt iâren: Messer Luciaen dela Noce, op wie hier gezinspeeld wordt, komt naar Brabant in 563 (Smit-Vermeer, 57). Indien Van der Noot in dit vers heel precies is, dan is deze ode dus geschreven in 1563. |
284 |
vròmen: heldhaftigheid MNW, IX, 1404 (s.v. Vrome) |
289 |
Vroome: zie 154 |
290 |
des landts: gen. bij Veurspoet (291) |
292 |
Cancelliren: Drie leden van dit geslacht zijn in de 15de en 16de eeuw kanselier van Brabant geweest: Geldolf (o17 nov. 1414 †14 sep. 1492) van 26 jan. 1477 (n.s.) tot 12 okt. 1481; Jeronimus (o21 sep. 1463 †17 feb. 1541 (n.s.)) van 19 jan. 1515 (n.s.) tot jan. 1531; Adolf (o3 jan. 1486 †31 mrt. 1543) van 17 jan. 1532 (n.s.) tot zijn dood. Zie Ryckman-de Jonghe, I, 79-80, 104-105, 108-109; liefvelt 115 e.v. |
293 |
Raets Heeren: zie liefvelt 115 e.v. |
294 |
Borg'meesters: te Brussel; zie b.v. Ryckman-de Jonghe, II, 379. |
296 |
Ruyuters: krijgslieden van hogere rang WNT, XIII, 1785 (s.v. Ruiter) (dit vb. als citaat) |
297 |
offichiren: rechterlijke ambtenaren WNT, X, 96 (s.v. Officier) |
299 |
pleynen: velden WNT, XII, 2514 (s.v. Plein) |
300 |
Heerlijck: voor hun mecenaat, zie o.m. C. van den Bergen-Pantens, ‘Quelques oeuvres relatives à la famille van der Noot au XVe siècle’, in Brabantica IX (1968), I, 215-224. |
303 |
deelen: aandeel WNT, III, 2332 (s.v. Deel) |
304 |
vaste gronden: in het WNT, XVIII, 639 (s.v. Vast) wordt dit vb. aangehaald ter illustratie van de betekenis: onroerend goed. Ik meen echter dat hier de betekenis ‘onvervreemdbaar’ in WNT, XVIII, 640 de voorkeur verdient; in dit laatste geval bedoelt Van der Noot met deze term het allodium tegenover het leengoed. |
309 |
Nae...: op de manier van Pindarus, die geboren was te Thebe |
311 |
Dit...: bijstelling bij Stoffe (308) |
322 |
sonder letten: zonder dralen WNT, VIII, 1636 (s.v. Zonder...letten) |
| |
| |
328 |
niet om vercleeren: onovertrefbaar MNW, VIII, 1909 (s.v. Verclaren) en WNT, IX, 1948 (s.v. Niet om + inf.) |
331 |
syn: nl. mijn Heer van Carlòo (325) |
337 |
secreten: zie pruenen 28 |
338 |
Mijn(: men leze: (Mijn
vyanden: zie apologie 55-77 |
339 |
heur: de Neer-landen (335)
ierst: een zeer duidelijke aanspraak op de prioriteit inzake het dichten volgens de Franse renaissance-voorbeelden. |
342 |
meynen: mening, begrip WNT, IX, 378 (s.v. Meen) |
343 |
ghyse: wijze MNW, II, 1977 (s.v. Gise) |
348 |
vromigheydt: moed MNW, IX, 1411 (s.v. Vromicheit); de dichter is hier even spaarzaam met voorbeelden als in 109, wat de daar geopperde mogelijkheid enkel versterkt. |
350 |
Ian: eigenlijk: Karel |
351 |
De Heere van Resoor: Karel van der Noot, heer van Risoir (†waarschijnlijk 1573)
Oudste zoon van Wouter en van Catherina Hinckaert. Hij ondertekent - evenals zijn broer - het verzoekschrift van het Eedverbond der edelen en wordt hierom gedagvaard door de raad van Beroerten. Karel neemt de wijk naar het Rijnland, waar hij samen met zijn broer Jaspar de bewapening van de Nederlandse opstandelingen ter harte neemt. In 1568 wil hij met behulp van zijn broer Alva ontvoeren en vermoorden, wanneer deze zich ter gelegenheid van het Paasfeest teruggetrokken heeft in de priorij van Groenendaal. Zij schuilen reeds in het Zoniënwoud wanneer het plan uitlekt. Karel neemt terug de wijk naar het Duitse rijk. Bij de expeditie van De Zwijger in okt. van dat zelfde jaar staat Karel aan het hoofd van 800 ruiters en 10 compagnies voetvolk. In 1570 correspondeert hij met Oranje en in 1573 is hij aanwezig bij het beleg van Haarlem. Hij is gehuwd met Margriet van Randerode vander Aa.
Lit.: Aa, XIII, 311; BN, XV, 834-835 (Ch. Piot). |
354 |
Iaqves Sanglier
Zeer welstellend Antwerps koopman: op 29 apr. 1574 betaalt hij 100 pond Art. in de lening voor de Spaanse soldaten, en in 1579 moet hij driemaal 200 gulden per maand opbrengen voor de gedwongen lening van 52.000 gulden. Op 13 apr. 1568 wil hij voor handelszaken naar Frankrijk reizen, een tocht waarvoor op dat ogenblik de toestemming van de autoriteiten noodzakelijk is (Alva!). Op het einde van 1581 levert Plantin hem een Liber Missarum, een muziekdruk, om dit boek naar de Frankfurter Messe te sturen.
Lit.: AA, XII, 202; XVII, 402; XXII, 230; Plantin, Corr., IX, 111 noot 1. |
358 |
vn: le même Huguet, VII, 378 (s.v. Un)
ensuiure: suivre Huguet, III, 482 (s.v. Ensuivre) |
359 |
accointance: amitié Huguet, I, 31 (s.v. Accointance) |
360 |
ieux: j'eus
premier: pour la première fois Huguet, VI, 152 (s.v. Premier) |
364 |
Indes: Midden- en Zuid-Amerika |
365 |
les plus auares: les hommes les plus cupides Huguet, I, 428 (s.v. Avare) |
369 |
barque infernale: de veerboot van Charon; zie poetov 219 |
370 |
Philippote Coenraet: echtgenote van Jacques Sanglier. Op 13 mei 1568 verzoekt Pierre Gassen uit Parijs dat Martine of Catharine Plantin voor hem fijn linnen zou aankopen ‘chez Madame Sanglier’; zie Plantin, Corr., I, 276. |
373 |
Fortune: voor de afbeelding die Van der Noot zich vormt van de Fortuin, zie Apod, §14 in OE, [11]. |
376 |
mignons: favoris Huguet, V, 265 (s.v. Mignon)
vertu: de deugd als allegorische figuur; zie discovrs 43 |
377 |
à: a |
| |
| |
|
oncques: jamais (negatief) Huguet, V, 516 (Oncques) en Huguet, V, 519 (s.v. Onques) |
378 |
Que...: op deze houding beroemt Van der Noot zich ook later; zie scholier 216 e.v. |
380 |
sa: van Fortune (373) |
381 |
en ce pendant, que: pendant que Huguet, II, 154 (s.v. Encependant que)
adverse: ennemie Huguet, I, 84 (s.v. Advers) |
384 |
Ains: Mais Huguet, I, 140 (s.v. Ains) |
386 |
vous humanetés: votre bienveillance Huguet, IV, 520 (s.v. Humanité) |
387 |
Phisicus: natuurkundige Forcellini, IV, 664 (s.v. Physicus), of medicus Du Cange, VI, 308 (s.v. Physicus)
moderne: dit woord is toegevoegd tegenover Het Bosken (Smit-Vermeer, 105), en het betekent hier wel: dichter in nieuwe trant. |
394 |
eenen: lees: eeuen: zeer WNT, III, 4281 (s.v. Even) |
397 |
op dat pas: op dat tijdstip WNT, XII, 605 (s.v. Op dat pas) |
398 |
onvromen: verdriet WNT, X, 2183 (s.v. Onvrome) |
404 |
In eeren...: bepaling bij bloem (402) |
406 |
ient: bevallig WNT, VII, 262 (s.v. Jent) |
407 |
Van ionghs: zie CB, 27 in OE, [144]; tevens mogelijke bevestiging van de opgeëiste prioriteit in 339.
vermeten: groots voornemen MNW, VIII, 2133 (s.v. Vermeten) |
414 |
daar voor: in de plaats van dit te singhen van Deucht (412) |
417 |
al: zie Eccl. 2:1-11 |
419 |
d': het, de aardse elementen, opgesomd in 414-416
behoordt: behoort tot, is eigen aan WNT, II, 1511 (s.v. Behoren) |
421 |
Daer: Terwijl (tegenstellend) WNT, III, 2190 (s.v. Daar)
Constructie: Daer wy d'best' aenueerden om den gheest Te verblyden
wy: de dichters |
422 |
aenueerden: ondernemen, aanvangen WNT, I, 421 (s.v. Aanvaarden) |
423 |
syn: van de geest
virtuyt: deugd, kracht WNT, XXI, 974 (s.v. Virtuut) |
424 |
d'een: de opsomming in 414-416, onderwerp van verheest
verheest: eist, vordert MNW, VIII, 1702 (s.v. Vereischen, verheessen) |
425 |
D'ander: de houding, uiteengezet in 412-413.
volheerden: volstandig blijven MNW, IX, 838 (s.v. Volherden) |
426 |
ontsluyt: zich opent WNT, X, 1976 (s.v. Ontsluiten) |
432 |
der gheleerder: van de geleerden = dichters, zie apologie 426 |
433 |
D'welck: welke toestand, nl. 431
wient verdoofdt: tussenzin: wie (acc.) het goud ook moge verblinden MNW, VIII, 1631-1632 (s.v. Verdoven) |
434 |
ghegheuen: geven MNW, II, 1110 (s.v. Gegeven) |
435 |
allen: lees alleen
t'goedt verstandt: nominatief. |
440 |
Virgilius: opmerkelijk is wel dat de spelling Vergilius van Het Bosken opgegeven wordt.
snel: levendig WNT, XIV, 2306 (s.v. Snel) |
446 |
dat: dat het, nl. de overlevering door een dichter.
v: Van der Noot |
448 |
Dat: leidt VVy...sullen blyuen (449-450) in
wie daer...: toegevende zin: wie zich ook moge beklagen over onze onsterfelijkheid |
453 |
Deur...: sluit aan bij 450. |
457 |
beuroen: verstand, begrip, inzien WNT, II, 2365 (s.v. Bevroeden) |
458 |
opschrift: grafschrift, inscriptie WNT, XI, 1175 (s.v. Opschrift); dit woord is wel gekozen om de duurzaamheid die men van een graftombe verwacht. |
| |
| |
462 |
my...vermeet: durf beweren MNW, VIII, 2127 (s.v. Vermeten) |
464 |
VViet denckt, niet krenckt: in Smit-Vermeer, 188 correct omschreven als: ‘wie zijn gedachten onuitgesproken laat, krenkt ook niet’; zie ook Forster, a.w., 53-54. Daarvan is de Latijnse vertaling ‘Inoffensibilis’ (33), wat echter niet ter zake verklaard wordt in Smit-Vermeer, 109. |
466 |
Antvvoorde: de Responsio (34-46) die thans voorafgaat, is blijkens de uitvoerige titel in Het Bosken (Smit-Vermeer, 109) slechts een latere samenvatting van de nu volgende ode. |
481 |
Pegasus Fonteyne: zie 141; het drinken uit de Hippocrene is een vast onderdeel bij de wijding tot dichter; zie matthias 103. |
482 |
Cinthien: Phoebus Apollo, genoemd naar de berg Cynthus op Delus, waar hij een heiligdom bezat; zie ook Ronsard, Veu à Phebus Apollon, 1 (STFM, I, 154). |
483 |
Pythien: Apollo, genoemd naar het orakel te Delphi; voor de uitgang -ien [ιεn] van deze twee epitheta, zie gambrinus 77. |
484 |
Medecynen: Apollo was niet enkel de god der dichters, maar ook der medici. |
494 |
ghehinghen: goedvinden, wil WNT, IV, 857 (s.v. Gods gehengen) |
496 |
Eerdé: de vier klassieke elementen volgens de leer van Empedocles en Aristoteles; zie Grote Winkler Prins, VII, 73-74. |
497 |
gheuen: opleveren, voortbrengen WNT, IV, 1933 (s.v. Geven) |
500 |
tot elcke smert: voor, met het oog op elke pijn, dus als geneesmiddel WNT, XVII, 1590 (s.v. Tot) |
501 |
ontbonden: Smit-Vermeer, 106 geeft: ‘helder uiteengezet, verklaard’, en men zie hiervoor WNT, X, 1815 (s.v. Ontbinden). Dit lijkt ook mij de meest waarschijnlijke betekenis, maar men moet misschien toch ook rekening houden met de mogelijkheid dat hier bedoeld is ‘losmaken, openen’ (WNT, X, 1814), letterlijk te verstaan als het verbrijzelen van de mineralen in een vijzel bij de bereiding van geneesmiddelen. |
505 |
seuen vry Konsten: de artes liberales, zie Ernst Robert Curtius, Europäische Literatur und lateinisches Mittelalter, Bern-München, (1961)3, 46 e.v. |
506 |
Liefghetal: geliefd WNT, VIII, 2098 (s.v. Liefgetal) |
510 |
Mercurius: hier vermeld als god der welsprekendheid.
loos: verstandig, helder van geest WNT, VIII, 2902 (s.v. Loos) |
511 |
voys: stem MNW, IX, 912 (s.v. Voos, voys) |
514 |
op dat pas: zie 397 |
521 |
goet: aanmerkelijk WNT, V, 313 (s.v. Goed)
slecht: onaanzienlijk WNT, XIV, 1616 (s.v. Slecht); zie voor deze formule roelandts 47. Het gebruik van deze woordenschat bewijst overduidelijk dat dit gedicht in Van der Noots poëtische beginperiode vervaardigd is: dergelijke deemoedige taal is in de jaren waarin dit gedicht opnieuw gepubliceerd wordt (1584-1585) ten enenmale verouderd. |
530 |
19.: lees 10. |
532 |
swaer: log, traag MNW, VII, 2471 (s.v. Swaer) |
539 |
vroom: rechtschapen MNW, IX, 1398 (s.v. Vrome) |
543 |
Der...: van de aanval der vergetelheid WNT, IX, 2119 (s.v. Noop) |
548 |
houdt: onderwerp: Die (547); antecedent: Lof (545); voor een andere mogelijke constructie, zie Smit-Vermeer, 107. |
550 |
ghy (ook 552): Lof (545) |
555 |
uwen tempel: de tempel van de lof, de faam; voor de latere ontwikkeling, zie stevart 55. |
556 |
me: lees: men |
558 |
Adriaen Iac. F. Damman: zie titelvel 1584-1585 10 |
559 |
Belgicscher: correcte afleiding uit de Latijnse naam der Nederlanden, ‘Belgica’; reeds gebruikt in matthias 179.
Brabandtscher: de gelijkschakeling van Brabant met de gezamenlijke Nederlanden komt veel voor; zie apologie 16. |
| |
| |
561 |
Iacob vander Mast (oGent 10 juli 1537 †na 6 jan. 1596)
Oudste zoon van Bavo (†24 juli 1571) en van N...de Wale. Op 9 jan. 1578 wordt hij, als gunsteling van de Spanjaarden, gevangengezet. Hij wordt schepen te Gent in 1584, 1587, 1589, 1590, 1591 en 1595. Van der Mast is gehuwd met Catherine de Kevelaere, dochter van Nicolas, advocaat bij de raad van Vlaanderen. Hij overlijdt na 6 jan. 1596.
Van der Mast is zonder twijfel de meest interessante figuur onder Van der Noots lofdichters. Misschien is hij in contact met de Antwerpse dichter getreden via Adriaan Damman, op dat ogenblik rector der hervormde school te Gent, van wie hij een Latijns epigram ter ere van onze dichter vertaalt. In elk geval is dit gedicht het vroegste bewijs van een contact tussen de twee edellieden; het wordt door Van der Noot met graagte geciteerd, want het is eveneens opgenomen in amodeo 188 en noot 465. Merkwaardig is Van der Masts kennis van de Italiaanse literatuur: hij vergelijkt Van der Noot met Dante en stuurt hem het sonnet van Simeoni ter ere van de grote Florentijn. Onze auteur neemt deze verzen reeds op in een rekwest aan burgemeesters en schepenen van Antwerpen, ingediend in juni 1586, maar pas vier jaar later gepubliceerd in catanio 180. Ook Petrarca is geen onbekende voor Van der Mast: het enige sonnet, tevens de enige Franse verzen die ons van deze Gentenaar bekend zijn (farneze 52), is vertaald naar het sonnet Giunto Alessandro....Daarnaast heeft de Gentse aristocraat nog korte lofversjes ter ere van zijn Antwerpse standgenoot geleverd: gallo 518, noot 458, halmale 237. Hoogstwaarschijnlijk uit het begin van hun kennismaking stamt een pover vers van onze dichter op het blazoen van de Gentse jonker (roy 81).
Lit.: Prims 1937, 978; F.M.L.F. van den Bemden, Recherches généalogiques concernant la famille Mast (aussi) de Mast, de Gand (1320-1897), Gand, s.d., 10; Ph. de Kempenare, Vlaemsche kronijk, of dagregister van al het gene gedenkweerdig voorgevallen is, binnen de stad Gent, sedert den 15 july 1566 tot 15 juny 1585...thans voor de eerste mael uitgegeven Door Ph. B[lommaert], Gent, 1839, 188, 348. |
565 |
wapenen: wapentekens, blazoenen MNW, IX, 1730 (s.v. Wapen) |
569 |
t'sandt der Zee: het zeezand aan het strand MNW, VII, 151 (s.v. Sant); zie Gen. 22:17. |
570 |
néer-waerdt: stroomafwaarts WNT, IX, 1771 (s.v. Nederwaarts)
drijfdt: voortdrijft WNT, III, 3342 (s.v. Drijven)
ghote: vaargeul WNT, V, 423 (s.v. Goot) |
|
|