| |
Poetov (1584-1585)
Ontstaan
De poëtische briefwisseling tussen Guillaume De Poetou en Jan van der Noot wordt hier voor de derde maal gedrukt. Beide gedichten komen voor het eerst voor in een bundel van De Poetou, Suite du Labeur en Liesse...Dedié à Monsieur Ian Van-der Noot, Eschevin de la flourisante Anvers..., (Anvers, 1566). Uit deze titel blijkt reeds dat de prominente plaats verantwoord is, die in de bundel voor de twee oden ingeruimd wordt: een uitwisseling van aardigheden tussen mecenas (Van der Noot) en begunstigde (De Poetou) past wel na de opdracht van het boek aan eerstgenoemde. Beide stukken zijn ontstaan in het begin van 1566 (zie 306), hoogstwaarschijnlijk met het oog op publikatie als openingswoord in De Poetou's dan te verschijnen bundel.
Wanneer die oden herdrukt worden in Het Bosken, fungeren zij er essentieel als lofdichten voor Van der Noot (Smit-Vermeer, 25). Inderdaad, van zijn tevoren bezongen rol als mecenas voor behoeftiger dichters is door de speling van het lot niets meer overgebleven, wel integendeel! Deze verzen, gewijd aan zijn vroegere heerlijkheid, moeten het thans deerlijk gehavend blazoen van de Antwerpse patriciër weer opfrissen. Om deze reden ook worden enkele strofen uit beide gedichten geciteerd in de Apod, §13 (OE, [12]-[13]).
Dezelfde bedoeling mogen wij Van der Noot ook toeschrijven in 1584-1585, wanneer deze gedichten compleet opgenomen worden in de PW. Evenals titelvel 1584-1585, dennetieres en goossenius [I] en [I2], behoren poetov [H] en [H2] tot de gratuite produktie van die periode. Hun inhoud bestaat essentieel uit lofdichten ter ere van de auteur, en niet uit bijdragen van hemzelf aan het adres van Antwerpse vooraanstaanden.
| |
Inhoud
- | Ode van De Poetou (7-305)
1) | Lof van de dichter Jan van der Noot: schildering van zijn wijding tot poëet door Apollo en de muzen (7-122). |
2) | Lof van de patriciër en schepen van Antwerpen (124-251). |
3) | Heilwens aan Van der Noot: moge het hem welgaan in beide voormelde hoedanigheden (253-305). |
|
- | Ode van Van der Noot (314-465)
1) | Dank aan De Poetou om de voorgaande ode (314-369). |
2) | Benijdenswaardig lot der dichters: na hun dood verblijven zij in de Elyseïsche velden (370-401) en dank zij hun werk worden de heroën vereeuwigd (402-425). |
3) | Uitwerking van de dichterlijke bezieling in Van der Noot zelf (426-449). |
4) | Slotwens aan De Poetou (450-465). |
|
| |
Bronnen
De tekst in de PW is overgenomen uit Het Bosken (Smit-Vermeer, 67-77).
| |
Varianten
De varianten kunnen geïnterpreteerd worden als volgt:
1) | Verbeteringen van drukfouten uit Het Bosken:
15, 17, 19, 141, 208, 288, 354, 380, 390, 404, 412, 413. |
| |
| |
2) | Verbetering van grammaticale fouten in de vorige versie:
48, 60, 62, 66, 128, 153, 160, 398, 404. |
3) | Correcties van de auteur inzake woordkeuze en structuur van het vers:
21, 82, 95, 99, 323, 328, 334, 345, 350, 369, 386, 389, 391, 392, 393, 394, 397, 401, 405, 406, 412, 413, 415, 420, 462. |
4) | De resterende gevallen zijn spellingvarianten en wijzigingen in de zintekens. |
| |
Conclusies
1) | Tweemaal blijkt in poetov een drukfout gemaakt te zijn tegenover de correcte versie in Het Bosken: 207, 425. |
2) | De tekst van De Poetou zelf is relatief ten zeerste geëerbiedigd in 1584-1585: bij de herdruk zijn door Van der Noot hierin slechts drie auteurscorrecties aangebracht; die in 82 en 95 beogen het wegwerken van een metrische, respectievelijk grammatische fout. De aanvulling in 21 is nog merkwaardiger: daar heeft Van der Noot de versie van Het Bosken verbeterd aan de hand van de oorspronkelijke tekst in de Suite du Labeur en Liesse. |
3) | Van der Noots eigen tekst is geactualiseerd door het weglaten van de strofen met betrekking tot De Poetou's hymne A Iesu-Christ en zijn studiemogelijkheden te Leuven. Van der Noot heeft ook de zegging van zijn verzen, die in Het Bosken reeds verbeterd was tegenover de Suite du Labeur en Liesse (Smit-Vermeer, 358-359), nogmaals kritisch doorgenomen, zoals blijkt uit zijn correcties inzake woordkeuze en structuur van het vers. |
| |
Verklarende aantekeningen
1 |
Gvillavme de Poetov: Guillaume De Poetou (oBéthune ca. 1525 of 1530?)
Aanvankelijk beproeft hij zijn geluk in een militaire loopbaan, doch daarna is hij in de handel werkzaam: hij reist door Italië, Frankrijk, Engeland en Duitsland; ten slotte vestigt hij zich te Antwerpen. Daar publiceert hij achtereenvolgens: La grande liesse en plus grand labeur. Dédié aux seigneurs Stephano Gentilli et Johanni Grimaldi, pour estrennes qu'il leur souhaite très heureuses, Anvers, 1565; Hymne de la marchandise, consacrée tant à tous illustres sénateurs et magistrats..., Anvers, 1565 (15692); A Iesu-Christ, Cantique pour la mémorable et insigne Victoire des Chrestiens contre les Turcs devant l'Ile de Malte, en l'An M.D.LXV., Anvers, 1566; Suite du Labeur en Liesse...Dedié à Monsieur Ian Van-der Noot, Eschevin de la flourisante Anvers, non moins noble et genereus, que docte et vertueus, Anvers, 1566. De eerste twee bundels zijn gedrukt bij Willem Silvius, de laatste twee bij Aegidius Coppens van Diest.
Lit.: BN, V, 619-620 (H. Helbig); Gustave Charlier, ‘L'influence de la Pléiade. I La poésie’, in Gustave Charlier en Joseph Hanse, Histoire illustrée des lettres françaises de Belgique, Bruxelles, (1958), 162-163; Dictionnaire des lettres françaises. Le seizième siècle. Paris, 1951, 577 (J. Coppin); Floris Prims, ‘Een Fransch poëet uit het Wonderjaar 1566’, in Antwerpiensia VIII, 169-177. |
3 |
Escheuin: nl. voor het jaar 1565; zie 306 |
8-10 |
Constructie: ie ne serois Digne D'auoir flairé cent-fois Le verd rameau Delphique |
9 |
Le verd rameau: de laurier; terwille van de poëtische bezieling door Apollo worden de dichters gelijkgesteld met profeten (zie apologie 388); daarom ook wordt hier verwezen naar het pythisch orakel. |
12 |
Dans...: bepaling bij Assis (11)
Phane: temple Huguet, V, 759 (s.v. Phane) en Huguet, IV, 28 (s.v. Fane)
Clare: dezelfde spelling komt voor bij Ronsard, Veu à Phebus Apollon, 7 (STFM, I, 155); bedoeld is Claros, een kustplaats in Ionië, die een beroemd orakel en tempel van Apollo bezat; zie Smit-Vermeer, 67, Laumonier in STFM, I, 155 noot 2 en Pauly-Wissowa, 21. Halbband, 552-553 (Bürchner). Richelet (Ronsard, Les Oevvres, 1623, 390) vergist zich, want hij noteert: ‘Isle des Cyclades’. |
| |
| |
13 |
Sous: letterlijk, in de zon? |
14 |
la Neuuaine: les neuf Muses Huguet, V, 422 (s.v. Neuvaine) |
16 |
Parnassien: de Parnassus ligt ten noorden van Delphi. |
17-18 |
Si...ie n'éternisois: sluit aan bij Digne ie ne serois (8) |
21 |
dicts: paroles Huguet, III, 169 (s.v. Dict) en Huguet, III, 226 (s.v. Dit) |
23 |
par cas: par hasard Huguet, II, 115 (s.v. Par cas)
scrutine: scrutes, sondes Huguet, VI, 730 (s.v. Scrutiner) |
24 |
ardeur: identiek met 19 Enthousiasme |
25 |
mutine: pousse à la révolte (trans.) Huguet, V, 382 (s.v. Mutiner) |
28 |
Titan: Terra? Zie Pauly-Wissowa, VI, 1978; Smit-Vermeer, 67 geeft: Helios. |
30 |
Vertus: gespecificeerd in 183-187 |
33 |
oyant: teg. deelw. entendant Huguet, V, 561 (s.v. Ouïr) |
35 |
dire: als subst. Huguet, III, 193 (s.v. Dire) |
41 |
secrete: zie pruenen 28 |
43 |
hauteine: haute moralement, intellectuellement Huguet, IV, 458 (s.v. Hautein, Hautain) |
44 |
Afferre: attache avec une chaîne Godefroy, I, 136 (s.v. Afferrer) |
45-48 |
Constructie: Lors qu[e] tu trafique A cueillir auec les neuf Soeurs les fleurs De leurs vergiers |
46 |
cueillir: in Het Bosken staat cueiller, wat in Smit-Vermeer, 67 ten onrechte verbeterd is tot ‘cueillir’, zie Huguet, II, 668 (s.v. Cueiller) |
47 |
fantastique: rêves, t'abandonnes à ton imagination Huguet, IV, 34 (s.v. Fantastiquer) |
50 |
Lucine: Lucina, godin der geboorte; gelijkgesteld met Juno |
52 |
en gesine: en couches Huguet, IV, 308 (s.v. En gesine) |
54 |
Empyreen: die verblijf houdt in het empyreum, de hoogste hemel |
57 |
filles: de muzen als dochters van Zeus en Mnemosyne |
58 |
Charitez: zie voorwerk 1580-1581 125 |
59 |
fruir: jouir Huguet, IV, 227 (s.v. Fruir) |
64 |
Mnemosiens: afkomstig van de dochters van Mnemosyne (zie 57)
dits: zie 21 |
66 |
ouys: 2de pers. enk. o.t.t.; zie 33
cure: attention Huguet, II, 684 (s.v. Cure) |
67 |
Pegasins: afkomstig van de Hippocrene, ontstaan door een hoefslag van Pegasus. |
70 |
donner: lijdende-voorwerpszin, afhangend van ouys (66) |
72 |
cauez: lett. ‘uitgehold’, betekent hier: voorzien van een klankkast. |
74 |
retentir: staat op dezelfde hoogte als donner (70) |
76-78 |
Or...Or...Or: Tantôt...Tantôt Huguet, V, 539 (s.v. Ores...ores) |
79 |
S'esgaier: S'étendre Huguet, III, 636 (s.v. S'esgaier)
leurs: zie 57-58 |
82 |
propheticq'rocher: de berg die de gave der profetie (= dichtkunst, zie 9) schenkt; bedoeld is de Parnassus. |
83 |
augmenta: onderwerp: 86-87 |
84 |
Venant: bepaling bij tu (81) |
85 |
naïve: naturelle Huguet, V, 392 (s.v. Naif) |
86 |
L'Attique porte-Oliue: Pallas Athena, godin van de wijsheid, beschermster van Attica en schenkster van de olijfboom; ook in 273 wordt zij samen met Apollo vermeld. De vorm porte-Olive is een graecisme. |
87 |
Dieu: Apollo
coy: tranquille, calme Huguet, II, 620 (s.v. Coy) en Huguet, II, 333 (s.v. Coi) |
88 |
passa: hoedde, weidde; voor de vorming van dit ww., zie Smit-Vermeer, 68. |
90 |
L'harras: Le troupeau Huguet, IV, 440 (s.v. Haras)
Admete: Admetus, koning van Pherae, bij wie Apollo negen jaar als herder diende. |
| |
| |
92 |
i'araisonne: je raisonne Huguet, I, 280 (s.v. Araisonner) en Huguet, I, 311 (s.v. Arraisonner) |
95 |
auteur: inventeur Littré, I, 736 (s.v. Auteur) |
96 |
humble: zie 85
abordée: abord Huguet, I, 14 (s.v. Abordée) |
98 |
prodiguement: avec prodigalité Huguet, VI, 203 (s.v. Prodiguement) |
103 |
Gryneen: van Gryneia, een stad in Aeolië, waar Apollo een heiligdom en orakel bezat; zie Pauly-Wissowa, VII, 1901-1902 (Jessen). |
105 |
Rithme: vers Huguet, VI, 604 (s.v. Rithme) |
106 |
Lut: zie 21 |
108 |
felice: heureux Huguet, IV, 64 (s.v. Felice) |
114 |
lengemmé berceau: le berceau, orné de pierres précieuses Huguet, IV, 289 (s.v. Gemmé) |
115 |
Cabaline: du cheval Pégase Huguet, II, 36 (s.v. Cabalin). De verkeerde etymologie in Smit-Vermeer, 69 is reeds verbeterd door prof. Zaalberg in OE, [238]. |
116 |
orine: d'or Huguet, V, 544 (s.v. Orin) |
118 |
Patare: stad in Lycië, waar Apollo vereerd werd. Laumonier (STFM, I, 155 noot 1) verwijst naar Horatius, Carmina, III, iv, 64. |
119 |
receut: voor receu Huguet, VI, 383 (s.v. Recevoir, receu) |
122 |
D'yuoire blanc: zie CB, 381-382 in OE, [180] |
124 |
afferme: affirme Huguet, I, 98 (s.v. Affermer) |
125 |
Apparoir: apparaître Huguet, I, 249 (s.v. Apparoir) |
126 |
issent: naissent Huguet, IV, 690 (s.v. Issir) |
128 |
dessous: sous Huguet, III, 120 (s.v. Dessous)
quels & quelles: welke goden en godinnen |
133 |
fondament: fondement Huguet, IV, 150 (s.v. Fondament) |
135 |
amiable: qui plaît Huguet, I, 193 (s.v. Amiable) |
139 |
gaillarde: grave, importante Huguet, IV, 251 (s.v. Gaillard) |
140 |
Frontonienne: van F.M. Cornelius Fronto, voor: uitstekend leraar der welsprekendheid. Cornelius Fronto (oca. 100, †na 175) had groot succes als redenaar en opvoeder; zo is hem het onderwijs van de jonge Marcus Aurelius toevertrouwd. Tevens was hij het middelpunt van een literair gezelschap; zie Der kleine Pauly, II, 616-617. |
141 |
Continuellement: Aussitôt Huguet, II, 484 (s.v. Continuellement) |
145 |
descente: descendance Huguet, III, 41 (s.v. Descente); zie voorwerk 138 |
146 |
Esclarcit: Illustre, fait connaître Huguet, III, 612 (s.v. Esclarcir) |
151 |
s': si; ‘On emploie encore souvent l'ancienne forme se...Dans se, e s'élide devant une voyelle’ Huguet, VI, 789 (s.v. Si) |
152 |
Tes pas...: chiastische woordschikking tegenover 138 |
153 |
autant: d'autant Huguet, I, 410 (s.v. Autant) |
160 |
bruits: renommée, réputation Huguet, II, 15 (s.v. Bruit) |
161 |
condignes: dignes Huguet, II, 418 (s.v. Condigne) |
162 |
ils: nl. les...fruits (157)
verds: forts Huguet, VII, 449 (s.v. Vert) |
163 |
sable More: het Moorse strand; zie verder farneze 33. |
164 |
Espars: répandus Huguet, III, 662 (s.v. Espardre)
ore: maintenant Huguet, V, 539 (s.v. Ores) |
165 |
Empennez: munis d'ailes Huguet, III, 362 (s.v. Empenner) |
167 |
fragrables: qui ont une bonne odeur Huguet, IV, 194 (s.v. Fragrable) |
169 |
issir: zie 126 |
171 |
A l'enuy: en rivalisant, en luttant Huguet, III, 557 (Envy) en Huguet, III, 550 (s.v. A l'envi) |
172 |
brusque: brave, hardi Huguet, II, 18 (s.v. Brusque)
t'arengent: te rangent Huguet, I, 313 (s.v. Arrenger) en Huguet, I, 312 (s.v. Arranger) |
| |
| |
174 |
authentique: excellente, louable Huguet, I, 411 (s.v. Authentique) |
178 |
des fois mile: mille fois |
179 |
Beat': heureux Huguet, I, 523 (s.v. Beat) |
181 |
vingtésix: deze passage is de enige, die ons toelaat Van der Noots geboortejaar ongeveer vast te stellen: zie Vermeylen, 159 (845) noot 1. |
182 |
Veoir: hangt af van N'es tu pas...Beat' [?] (178-179). De zin loopt verder in 188. |
187 |
Branches: deze deugden van secundaire rang zijn enkel de takken van... |
191 |
saulue: sauve Huguet, VI, 684 (s.v. Salver) |
194 |
contendre: débattre, discuter Huguet, II, 478 (s.v. Contendre) |
196 |
pretendre: prétendre à Huguet, VI, 174 (s.v. Pretendre) |
202 |
frisonne: frise Huguet, IV, 217 (s.v. Frisonner) |
204 |
Quand...: sluit aan bij 195-201 |
205 |
De neige: dus: op rijpere leeftijd. |
207 |
entendre: lees: attendre: faire attention Huguet, I, 379 (s.v. Attendre)
dits: zie 21 |
208 |
Tu...: Gij zult onze hoopvolle verwachtingen inlossen
à l'heur: tout de suite, dès ce moment Huguet, IV, 479 (s.v. A l'heure) |
212 |
voirons: nous verrons Huguet, VII, 432 (s.v. Veoir) |
213 |
Pin: herneming van het beeld in 149 |
217 |
Moyennant: Causant Huguet, V, 364 (s.v. Moyenner) |
219 |
Schif: Huguet, VI, 722 kent enkel ‘Schifflin’ voor ‘Sorte de bateau’; zie ook Smit-Vermeer, 71.
Charon: Charon, de veerman, die de schimmen over de Styx zet. |
222 |
diuine: devine, prévoit Huguet, III, 232 (s.v. Diviner) |
223 |
vif: vivant Huguet, VII, 470 (s.v. Vif) |
224 |
fruicts: zie 157 |
225 |
issent: zie 26 |
235 |
princip': commencement Huguet, VI, 190 (s.v. Principe) |
240 |
l'Auteur: zie apologie 387 |
244 |
traits: oorsprong van dit beeld in 164 |
246 |
Poëte Romain: Horatius, dé Romeinse odendichter |
247 |
sables: zie 163 |
248 |
Espars: zit 164
collaudez: loués Huguet, II, 342 (s.v. Collauder) |
251 |
bardez: Smit-Vermeer, 71: ‘omwikkeld’ |
261 |
paistre: nourrir Huguet, V, 588 (s.v. Paistre) |
265 |
mistement: gracieusement, élégamment Huguet, V, 288 (s.v. Mistement) |
267 |
ton chief: ta tête Huguet, II, 233 (s.v. Chef)
proprement: comme il convient Huguet, VI, 223 (s.v. Proprement) |
269 |
Poursuyt: suit Huguet, VI, 121 (s.v. Poursuivre)
trache: trace Huguet, VII, 293 (s.v. Trache) |
270 |
ensuis: tu suis, obéis à Huguet, III, 483 (s.v. Ensuivre); de rest van de zin volgt in 274. |
271-273 |
Al deze genitieven behoren bij 274-276. |
272 |
Soeurs: de Gratiën, zie 58 |
275 |
la facondité: l'éloquence Huguet, IV, 4 (s.v. Facondité) |
277 |
Enflamme: gezegd tot Van der Noot |
280 |
ie m'asseure: je suis sûr Huguet, I, 351 (s.v. S'asseurer) |
281 |
Seant: Assis Huguet, VI, 765 (s.v. Seant); bep. bij Vander Noot (280) |
282 tot 294 |
or...or: zie 76 |
283 |
l'outill' de Cleion: Clio, de muze der geschiedenis, wordt voorgesteld met een boekrol in de hand. De Poetou bedoelt dus: hetzij u dicht (ourdis), hetzij u leest (oeuure)... |
| |
| |
286 |
gueiment: voor gaiement
esiouit: réjouit Huguet, III, 642 (s.v. Esjouir) |
288 |
pourtraiture: disposition Huguet, VI, 123 (s.v. Pourtraiture) en Huguet, VI, 89 (s.v. Portraiture) |
289 |
aigus: vifs, pénétrants Huguet, I, 132 (s.v. Aigu) |
290 e.v. |
Constructie: tu as Pour ta guide or la crainte Des Dieux, Or Vertu..., Or le soulas des Neuf. |
296 |
recrée: fortifie Huguet, VI, 411 (s.v. Recreer) |
297 |
Te cognoistre: nl. in het feit u te weten... |
300 |
exore: supplie Huguet, III, 778 (s.v. Exorer) |
301 |
ore: zie 164 |
303 |
De mes labeurs: in 301-304 draagt De Poetou aan Van der Noot zijn bundel Suite du Labeur en Liesse op. |
304 |
confite: achevée Littré, II, 638 (s.v. Confire) |
306 |
1565: met Vermeylen, 159 (845) noot 1 aanvaard ik de datering als oude stijl (dus in feite 1566). De opdracht van De Poetou's bundel (zie 301-304) kan trouwens bezwaarlijk een jaar voor het verschijnen ervan vervaardigd zijn. |
308 |
En labevr liesse: zinspreuk van De Poetou |
316 |
rage: fureur poétique Huguet, VI, 318 (s.v. Rage); zie 10 |
318 |
Voir': Même Huguet, VII, 503 (s.v. Voire)
custode: ‘Etui destiné à la conservation d'un objet, boîte’ Godefroy, II, 408 (s.v. custode) |
320 |
Sonnet: dit staat in de Suite du Labeur en Liesse op f 1v. |
322 |
Lyre...: correspondeert met 106. |
323 |
vanter: proclamer Huguet, VII, 402 (s.v. Vanter) |
324 |
In dit vers verhaalt Van der Noot zelf de oudste onderwerpen van zijn poëzie; dit klopt met Smit-Vermeer, 27, waar de mogelijkheid geopperd wordt, dat De vrijagie ende het houwelyck van Messer Luciaen dela Noce reeds eerder, d.i. voor Het Bosken, apart gepubliceerd kan zijn. |
326 |
De ma Maistresse: hiertoe behoren zeker een aantal liefdesgedichten, die later in Het Bosken en de PW opgenomen zijn, al dan niet via de ‘Boeken der Liefden’ (maes 7). |
327 |
souefs: doux, agréables Huguet, VII, 47 (s.v. Souef)
labeurs: deze term is wel gebruikt met het oog op de titel van De Poetou's bundel. |
329 |
Es: Dans les Huguet, III, 577 (s.v. Es) |
330 |
cauee: correspondeert met de omschrijving van De Poetou in 72 |
331 |
Coustumier' n'est: dit is wel een belangrijke bekentenis: Van der Noots Franse verzen zouden dus stammen uit de periode na 1566. |
333 |
touche: aanslag; zie Smit-Vermeer, 73 |
334 |
Lut d'yuoir': zie 106 en 122 |
336 |
Tuscan: voor Italiaans; zie goossenius 80
sonne: chante Huguet, VII, 31 (s.v. Sonner) |
341 |
saison: temps Huguet, VI, 676 (s.v. Saison) |
344 |
resonne: chante Huguet, VI, 537 (s.v. Resonner); nochtans wordt deze toekenning (345) nergens expliciet vermeld in de voorgaande ode. |
346 |
Voire: zie 318 |
346-347 |
corresponderen met 240-241, 348 met 264 en 351 met 173. |
352 |
Senat: bedoeld is de Romeinse senaat, waarvan Luciaen dela Noce (zie 324) evenals zijn voorouders wel lid zal geweest zijn.
immobile: inébranlable Littré, IV, 762 (s.v. Immobile) |
353 |
Antecesseurs: ancêtres Huguet, I, 225 (s.v. Antecesseur) |
356 |
Mide: Midas, koning van Frygië; van Dionysus verkreeg hij de gunst, dat alles wat hij aanraakte in goud zou veranderen. |
| |
| |
|
cheuance: richesse en nature (opposée à l'argent disponible) Huguet, II, 254 (s.v. Chevance) |
357 |
se perit: périt Huguet, V, 729 (s.v. Se perir) |
358 |
tienne: bezit. vnw. |
360 |
la mine Arabienne: Arabië gold als het goudland bij uitstek. Men denke slechts aan het bijbelse Ophir (III Reg. 9:28, 10:11), dat doorgaans gelocaliseerd wordt op het Arabische schiereiland. |
361 |
Indois: in de 16de eeuw slaat deze naam ook nog op Midden- en Zuid-Amerika; bedoeld zijn wel de goudschatten van Mexico. |
362 |
bourrelle: adj., afgeleid van ‘Bourreau’, beul Huguet, I, 660 (s.v. Bourrelle)
parque: blijkens 363 is Atropos bedoeld. |
364 |
dedans: dans Huguet, II, 738 (s.v. Dedans)
schif: zie 219 |
365 |
Charon: zie 219
passager: passeur Huguet, V, 665 (s.v. Passager)
vil: Charons uiterlijk is afstotend (Vergilius, Aeneis, VI, 298 e.v.); de verklaring bij Smit-Vermeer, 74 voor passager vil is weinig waarschijnlijk. |
366 |
proufit': sert Huguet, VI, 232 (s.v. Proufit) en Huguet, VI, 482 (s.v. Profiter)
la Seigneurie: le pouvoir, la puissance Huguet, VI, 743 (s.v. Seigneurie) |
368 |
facerie: affliction, douleur Huguet, IV, 43 (s.v. Fascherie) |
369 |
souci: nl. om het bijeen te schrapen |
372 |
prophetes: zie 9 |
375 |
acqueru: acquis Huguet, I, 57 (s.v. Acquerir) |
376 |
porte-faux: de tijd, met als attribuut een zeis. |
377 |
Stix...: drie rivieren uit de onderwereld; zie pruenen 163 |
378 |
D'iceux: dit woord denke men na het laatste woord van het vers |
380 |
Es: zie 329 |
381 |
poindant: piquant Godefroy, VI, 250 (s.v. Poindant) |
383 |
Ains: Mais Huguet, I, 140 (s.v. Ains)
amene: agréable Huguet, I, 190 (s.v. Amene) |
384 |
Ne: ni; ‘On emploie encore très souvent l'ancienne forme ne’ Huguet, V, 410 (s.v. Ne) en Huguet, V, 425 (s.v. Ni)
amine: ruine, détruit Godefroy, I, 266 (s.v. Aminer) |
386 |
parmy: dans, au milieu de Huguet, V, 640 (s.v. Parmy) en Huguet, V, 639 (s.v. Parmi) |
387 |
se pourmener: se promener Huguet, VI, 116 (s.v. Se pourmener) |
388 |
aucuns: quelques-uns Huguet, I, 399 (s.v. Aucuns) |
389 |
deuiser: s'entretenir Huguet, III, 155 (s.v. Deviser) |
390 |
verdes: vertes; ‘Verde pour Verte’ Huguet, VII, 450 (s.v. Vert) |
392 |
Luictz: zie 122 |
394 |
bande: nl. des Poëtes (370) |
396 |
secretz: zie 41 en verwijzing aldaar |
400 |
Zie stevart 55 |
402 |
faux: de zeis is attribuut van de tijd; zie 376
l'audace: dit woord staat er voor de menselijke vernielzucht, die naast de tijd en de natuurelementen vermeld wordt als verantwoordelijk voor de afbraak van monumenten; zie slotvel 173, 206. |
406 |
bien-disant: éloquent Huguet, I, 572 (s.v. Bien disant) |
410 |
Doriqu': Homerus; aldus genoemd omdat Rhodus, behorend tot de Dorische Hexapolis, zich beschouwde als geboorteplaats van de dichter; zie Smit-Vermeer, 75. |
413 |
Agamemnon: vgl. Horatius, Carmina, IV, ix, 25-28
pourtraite: représentée Huguet, VI, 123 (s.v. Pourtraire) en Huguet, VI, 88 (s.v. Portraire) |
414 |
luy: in feite volgt er nu een allusie op een passage uit de Aeneis van Vergilius. |
| |
| |
415 |
Dessus: Sur Huguet, III, 120 (s.v. Dessus)
fils: Aeneas, die zijn vader aldus uit het brandende Troje draagt; zie Vergilius, Aeneis, II, 720-748. |
417 |
Gregeois: Grecs Huguet, IV, 368 (s.v. Gregeois) |
422 |
Quant est de: Quant à Huguet, VI, 261 (s.v. Quant est de) |
423 |
recrée: ranime Huguet, VI, 411 (s.v. Recreer) |
424 |
troupe: zie bande (394) |
425 |
l'ennuy: lees: l'enuy; zie 171 |
426 |
l'outill' des Neuf: de luit, hem geschonken door Apollo en de muzen; zie 122
oeuure: travaille Huguet, V, 571 (s.v. Oevrer) |
427 |
Vn demy-dieu: nl. onder goddelijke inspiratie; niet te verwarren met de kracht van de liefde, als geformuleerd in CB, 419 (OE, [184]) |
428 |
m'est aduis: il me semble Huguet, I, 85 (s.v. Estre advis) |
429 |
dits: zie 21 |
432 |
Astrée: Astraea, dochter van Zeus en Themis (godin der gerechtigheid), verbleef op aarde tijdens de Gouden Eeuw, maar verliet ze tijdens de IJzeren Eeuw; zie Ovidius, Metamorphoses, I, 149; vgl. Smit-Vermeer, 76. |
435 |
soing: inquiétude, crainte Huguet, VII, 15 (s.v. Soing, Soin) |
436 |
Noise: Malheur Huguet, V, 436 (s.v. Noise) |
437 |
dechassez: chassés, bannis Huguet, II, 726 (s.v. Dechasser) |
445 |
Voor dit ritueel, zie CB, 375 in OE, [180].
Cabalin: correspondeert met 115. |
446 |
immortels: zie 378 |
449 |
Prophetique: zie 82 |
450 |
Gentil: Noble (moralement) Huguet, IV, 301 (s.v. Gentil) |
455 |
vn chapeau: zie 345 |
456 |
qui: que ‘Qui pour que (complément)’ Huguet, VI, 286 (s.v. Qui) |
458 |
chome: manque Littré, II, 296 (s.v. Chômer) |
460 |
Poursuy: imp.
brusqu': zie 172
gaillard: zie 139 |
463 |
De vertu ferme: genitief bij mont
aspre: rude, escarpé Huguet, I, 336 (s.v. Aspre) |
464 |
encommencee: commencée Huguet, III, 406 (s.v. Encommencer) |
|
|