| |
Gambrinus (1584-1585)
Ontstaan
Een eerbetoon aan de ‘Brouvvers ende Moutmakers van Antvverpen’ (3) is natuurlijk de gepaste aanleiding om de legendarische uitvinder van het bierbrouwen te bezingen. Wel blijft het een open vraag, of de tekst zelf ontstaan is bij deze gelegenheid, dan wel of Van der Noot enkel de laatste verzen aangepast heeft met het oog op het thans toegesproken publiek.
Alleszins staat vast dat in de huidige vorm van dit vel de oorspronkelijke bedoeling van de auteur niet bewaard gebleven is, ten minste niet in gedrukte vorm: het laatste vers belooft ons een lijst van de Antwerpse brouwers, een opsomming die echter in realiteit ontbreekt. Van der Noot kan dit probleem opgelost hebben door deze lijst in handschrift in te lassen bij elke privé-bundel (zie Analytische bibliografie). De laatste staat van de buitenvorm, waarin de dichter zich richt tot een mogelijk uitgebreider publiek dan zijn gewone Antwerpse omgeving, ontslaat hem zelfs ogenschijnlijk van nadere specificatie.
| |
| |
| |
Inhoud
1) | De dichter omkranst zich met hopranken om op gepaste wijze Gambrinus' lof te zingen (4-19). |
2) | Historisch gedeelte: Gambrinus als aanzienlijk vorst en uitvinder van het bierbrouwen (20-63). |
3) | Dithyrambe: de dichter, in een roes, ontmoet de optocht van Gambrinus (64-129). |
4) | Weldaden van Gambrinus' drank (130-161). |
| |
Bronnen
De figuur van Gambrivius (oudste spelling) zelf is een creatie van Pseudo-Berosus, d.i. Joannes Annius van Viterbo, die in 1498 naast andere annalen het zogezegde historische werk van de Chaldeeuwse geleerde Berosus (3de e. v. Chr.) uitgegeven heeft, in feite een falsificatie waarvan Annius zelf misschien onwetend het eerste slachtoffer werd. Pseudo-Berosus vermeldt Gambrivius enkel als ‘vir ferocis animi’ en als tijdgenoot van de Assyrische vorst Belochus; op een andere plaats, totaal onafhankelijk hiervan, wordt Osiris als uitvinder van het bier gememoreerd.
De gegevens van Pseudo-Berosus worden met graagte overgenomen door Joannes Aventinus, die nog uitvoeriger handelt over Gambrivius, in de duitstalige uitgaven van zijn werk Kemper, Gampar en Gamper genoemd. Volgens Aventinus is het bierbrouwen door Isis naar Duitsland gebracht onder de regering van Suevus, Gambrivius' opvolger.
Een volgend stadium treffen wij aan bij Jean Lemaire de Belges in diens Les illvstrations de Gavle et singvlaritez de Troye (1510-1513). Deze auteur laat niet Isis, maar wel Osiris naar Duitsland reizen om er het bierbrouwen in te voeren. Lemaire steunt dan ook voor dit punt op Pseudo-Berosus, zoals voor vele details in zijn werk trouwens. Belangrijk is een wijziging in de spelling: zoals de latere Nederlandse auteurs gebruikt Lemaire, en dit als eerste, de naam Gambrinius. Ook treedt bij hem nog een andere figuur, zekere Camber, op het toneel, weliswaar in een heel ander verband, maar toch benut door de latere traditie.
Bij Andreas Althamer, in diens wijdverspreide Commentaria Germaniae...Taciti, 1536, wordt Gambrivius koning van Brabant en Vlaanderen genoemd.
Zich baserend op Aventinus, Lemaire en Althamer komt Burkard Waldis tot een nieuwe synthese. In 1543 levert hij de verzen voor een geïllustreerde uitgave Vrsprung vnd Herkummen der zwölff ersten alten König vnd Fürsten Deutscher Nation, wie vnd zu welchen zeytten jr yeder Regiert hat, verschenen te Nürnberg bij Hans Guldenmund. Waldis stelt de Camber-figuur bij Lemaire gelijk met de Duitse Gambrivius. Waar Lemaire Osiris beschouwt als de invoerder van het bierbrouwen in Duitsland, terwijl Aventinus deze eer aan Isis toegekend heeft, daar velt Waldis een Salomonsoordeel: beide Egyptische godheden hebben Gambrivius deze kunst geleerd. Waldis' verzen zijn nadien nog opgenomen in Emblematvm Tyrocinia: Sive picta poesis latinogermanica...Eingeblümete Zierwerck / oder Gemälpoesy...durch M. Mathiam Holtzwart, Strassburg, 1581.
Ten slotte de enige Nederlandse bron, waarop Van der Noot zich beroept: Marcus van Vaernewijck. In diens Den spieghel der nederlandscher audtheyt (1568) baseert hij zich naast Aventinus toch hoofdzakelijk op Lemaire, aan wie hij de spelling Gambrinius ontleent. Vaernewijck voegt op zijn beurt een nieuw detail toe aan het reeds voldoende mythisch gegeven: Gambrinius wordt bij hem een tijdgenoot van Apis, koning van Argos en stichter van Memphis. In Die historie van Belgis (1574) verhaalt Vaernewijck woordelijk dezelfde versie; enkel de spelling van sommige woorden is veranderd.
In deze hymne geeft Van der Noot ons misschien getrouw de chronologische volgorde weer, waarin hij deze bronnen geraadpleegd heeft: het ligt voor de hand dat hij als eerste bron Vaernewijck zou naslaan, en wel omdat diens werk voor hem het best bereikbaar was dank zij de twee opeenvolgende publikaties. Daarna heeft Van der Noot Aventinus erop nagelezen; met ‘een schrift dat ons gaf Vander Hoeuen’ (37) kan enkel een boek bedoeld zijn, waarin de verzen van Waldis voorkomen, dus de Vrsprung (1543) of de Emblematvm Tyrocinia (1581). De verzen 38-63 zijn trouwens hoofdzakelijk gebaseerd - ook inzake woordkeuze - op Waldis' tekst. Het is niet onmogelijk - hoewel zulks nergens toegegeven wordt - dat Van der Noot ook Lemaire geraadpleegd heeft:
| |
| |
hiervoor pleit niet enkel de spelling Gambrinus, waarvan hij de n elders slechts bij Vaernewijck aantrof, maar ook de naam Gambroun (54), die nog het meest verwant is met de versie van de Franstalige auteur; trouwens, zowel de figuur als het werk van Lemaire waren Van der Noot niet onbekend (zie matthias 140, chefs 40).
Aan te stippen valt wel dat bij onze dichter voor het eerst de huidige spelling Gambrinus voorkomt. Naast deze eigenlijke bronnen heeft Van der Noot voor compositie, mythologische en literaire opsmuk van zijn hymne ook heel wat ontleend aan een verwant gedicht van Ronsard:
4-5 |
= |
Ronsard, Hymne de l'Hyver, 1-2 |
|
(STFM, XII, 68) |
14-15 |
|
L'Hinne de Bacus à Jan Brinon, 14-15 (STFM, VI, 177) |
22 |
|
7 |
|
24-26 |
|
7-9 |
|
69 |
|
166 |
|
184 |
69 |
|
178 |
|
185 |
76 |
|
173 |
|
184 |
80-85 |
|
181-188 |
185-186 |
87-88 |
|
195-197 |
186 |
104-105 |
|
113 |
|
182 |
108 |
|
114-116 |
182 |
111-113 |
|
110-112 |
|
138-145 |
|
261-270 |
189-190 |
152-154 |
|
Hymne de l'Or, 7-9 |
|
(STFM, VIII, 180) |
156 |
|
L'Hinne de Bacus à Jan Brinon, 282 |
(STFM, VI, 190) |
De gegevens over Pseudo-Berosus, Aventinus en Althamer zijn ontleend aan Handwörterbuch des deutschen Aberglaubens, III, 282-288 (Stammler). In deze zeer degelijke bijdrage heeft Stammler echter de inbreng van Lemaire buiten beschouwing gelaten. Daardoor meent hij - ten onrechte - dat Waldis als eerste Gambrivius laat optreden als uitvinder van het bier in Duitsland. Op basis van dezelfde misvatting schrijft Stammler - eveneens ten onrechte - aan Vaernewijck als eerste de spelling Gambrinius toe op grond van een drukfout in het register van de editie die Joannes Steelsius in 1552 te Antwerpen bezorgd heeft van Pseudo-Berosus.
| |
Verklarende aantekeningen
3 |
vroome: rechtschapen MNW, IX, 1398 (s.v. Vrome)
van Antwerpen: bij de overgang van Bu (b) naar (c) valt deze bepaling weg. De reden voor deze wijziging is zuiver mercantiel: Van der Noot richt zich thans niet meer exclusief tot de Antwerpse brouwers, maar ook tot de resterende Nederlandse leden van deze gilde. |
4 |
op dit pas: nu WNT, XII, 605 (s.v. Op dit pas) |
5 |
Lauriren crans: de kransen, opgesomd in 5-7, zijn telkens van een andere godheid afkomstig; elders ontvangt Van der Noot inderdaad een lauwerkrans van Apollo, een mirtekroon van Venus, een olijfkrans van Minerva en een klimopkroon van Bacchus; zie OE, [139], 4-6. |
7 |
Ley-loof: klimop; enkel als ‘Boom die langs...eenen muur opgeleid wordt’ in Cornelissen-Vervliet, 753 (s.v. Leiboom); het WNT, VIII, 1484 geeft het woord bij de samenstellingen van ‘Leiden’, echter zonder enige uitleg; zie maes 53.
Liber: epitheton van Bacchus, dikwijls geïnterpreteerd als: die de mens bevrijdt van zorgen; zie Daniël Heinsius, Bacchus en Christus. Twee Lofzangen, opnieuw uitgegeven door L.Ph. Rank, J.D.P. Warners en F.L. Zwaan, Zwolle, 1965, 119. |
8 |
hoofdt en ermen: zie vergano 280 |
9 |
vroom: krachtig van geest MNW, IX, 1398 (s.v. Vrome) |
14 |
verkeerdt: veranderd MNW, VIII, 1890 (s.v. Verkeren)
camper: zie 39 |
15 |
lustigh: dat plezier verschaft WNT, VIII, 3356 (s.v. Lustig)
Hout: als brandstof noodzakelijk om de gerstemout op kooktemperatuur te brengen. |
| |
| |
16 |
nu: het stuk is gepubliceerd in 1584-1585 |
22 |
beschaemdt: zeer verlegen WNT, II, 1942; normale reactie tegenover de rijkdom van deze stof; zie Heinsius, a.w., 107.
De stelling in 24-26 is weliswaar een getrouwe vertaling van Ronsard, maar komt precies hierdoor in scherp conflict met de volgende toelichtingen, afkomstig van Vaernewijck. |
27 |
Vaernevvijc: Marcus van Vaernewijck (oGent 21 dec. 1521 †aldaar 20 feb. 1569)
Zoon van Marcus en van Catherine van Steenhout. In 1550 reist hij door Italië en Tirol, in 1556 door de Nederlanden en Westfalen. Terug te Gent, is hij er werkzaam als overheidspersoon, literator en historicus. Vaernewijck, die uit een oud Gents geslacht stamt, bekleedt inderdaad verschillende ambten: in 1564 is hij schepen van de keure en in 1568 schepen van ‘gedeele’. Als literator is hij lid van de rederijkerskamer Maria ter Eere. Meer belang heeft hij als historicus: de Vlaemsche Audvremdigheyt (1560), Den spieghel der nederlandscher audtheyt (1568) en Die historie van Belgis (1574), hoewel apocrief, hadden zeer veel succes. Daarentegen bleef zijn beste werk eeuwenlang ongedrukt, met name zijn dagboek, uitgegeven onder de titel Van die beroerlicke Tijden in die Nederlanden en voornamelijck in Ghendt, 1566-1568, Gent, 1872-1881. In 1558 was hij gehuwd met Lievine Hallyns.
Lit.: BN, XXVI, 17-20 (H. Nowé); D'Heere, 14, 115.
De tekst in 27-35 volgt Den spieghel der nederlandscher audtheyt, C2r: ‘Gambrinius zone van Marsus / heeft nu ghecomen int Duytsche regiment ende men meent dat hy deerste was / die daer croone / ende scepter drouch / als of die Duytsche coninghen / haer daer te voren met ander ciraet zouden toeghemaect hebben / men waent oock dat hi daer heeft leeren bier brauwen / dwelc ander nochtans Bacchus...toeschryuen: maer Duytschlandt was doen onmatelicke groot...Sijn regnatie vinde ick Liij. iaren. Ontrent dese tijt maeckte Apis die Coninc van Argos / die stadt Memphis in Egipten’. Er volgt dan nog een uitvoerige beschrijving van deze stad, die Van der Noots indruk ‘een heerlijck vverck’ (35) verklaart. De tekst over Marsus in 29 is van een andere plaats afkomstig, nl. C1v: ‘hy [Marsus] was deerste die in Duytschland / raet / ende parlement hilt / met zynen volcke’. |
29 |
Raedt: raadsvergadering WNT, XII, 3de stuk, 27 (s.v. Raad). Dit detail heeft Vaernewijck ontleend aan Lemaire, Les illvstrations de Gavle et singvlaritez de Troye, Lyon, 1549, 325: ‘Et est Marsus, interpreté Prince de conseil: car il introduisit premierement aux Germains, la maniere de tenir conseils & parlements’. |
31 |
v kinders: reeds Lemaire, a.w., 326 vermeldt als opvolger van Gambrinius geen rechtstreekse afstammeling van deze laatste.
hy: Vaernewijck
ghetier: gewag WNT, IV, 1838 (s.v. Getier maken) |
32 |
ver-claren: vreugde, bron van genot MNW, VIII, 1915 (s.v. Verclaren) |
33 |
dry en vijftich: Lemaire geeft geen enkel getal. Vaernewijck heeft dan ook de cijfers verhaspeld die verstrekt worden over Gambrivius, Suevus en Belochus: Joannes Aventinus, Annalivm Boiorvm libri septem, Ingolstadij, 1554, 43: ‘Post Gambriuium, qui quatuor & quadraginta annos regnauit, Germanis imperitasse Sueuum inuenio annis duo de quinquaginta’; voor het citaat i.v.m. Belochus, waar het getal 35 voorkomt, zie 63. |
36 |
Auentinus: Joannes Turmair (oAbensberg 1477 †Regensburg 1534)
Beiers hofhistoriograaf en Neolatijns dichter. Zijn voornaamste historisch werk, de reeds geciteerde annalen, loopt tot 1519 en verscheen in 1521; zie MEW, I, 230 (J. IJsewijn). |
37 |
Vander Hoeuen: identiek met ‘Abel vander Hoeuen, Frans sone, van Delft’ of Apert Francen van Delft, brouwer en leerling van Frans Floris; zie Leonard Forster, ‘Iets over Nederlandse Renaissancelyriek vóór Heinsius en Hooft’, in TNTL 83 (1967), 299-300; Marie Mauquoy-Hendrickx, ‘A propos de la “Lucrèce” et du “Jugement dernier” de Jean Wierix’, in Le livre et l'estampe XIX (1973), 56. Op Van der Hoevens werkzaamheid als brouwer wordt ook gealludeerd in Carel van Mander, Het Schilder-Boeck, Haerlem, 1604, 242v: ‘Apert Francen van Delft / die de Const niet en oeffent: maer is een goet beminder / zijn dinghen toe hebbende |
| |
| |
|
ghestelt in seer schoon orden / en is een Conterfeyter van Bacchus, oft den Godt en Mensch verblijdenden Wijn / welcken hy daeghlijcx nae copieert / daer menigh hem mede vermaeckt / en soo goet behaghen in heeft / als in't principael’. |
38-63 |
is een manifeste amplificatio van Waldis' tekst, die ter vergelijking in extenso volgt: |
Gambriuius genennt der Gempffer,
Eyn küner Held vnd starcker kämpffer,
Gleich wie er geborn von Edlem blut,
Hett er eyn Adelichen Mut.
Er war gar streng vnd ernst von Sitten,
Keyn vnrecht ward bei im gelitten,
Alln Frevel er gar peinlich strafft,
Die Frummen schutzt vnd friden schafft.
Wiewol man nicht beschriben findt,
Wo er vnd nachmals seine kind
Nach im regiert han vnd geherrscht,
So hat man dannoch das erförscht,
Dass im Tornacher Stifft eyn Statt
Gambrw von jm den Namen hat,
Dabei man wol abnemmen kan,
Dass er daselbst regiert muss han.
Er hat auss Gersten Maltz gemacht
Vnd das Bierbreuen erst erdacht,
Wie er solchs von Osiride
Gelehrnt het vnd von Iside.
Vnd hat gelebt der Kempffer kün,
Wie die Hystori zeygen thun,
Da Belocho dem zehend König
Assirien war vnterthänig.
|
Tekst volgens Adolf Hauffen, ‘Neue Fischart-Studien’, in Euphorion, Ergänzungsheft 7 (1908), 238. |
38 |
Gamper: deze spelling komt voor in de Duitse uitgaven van Aventinus. |
39 |
sterc en vroom Heldt...: deze stelling gaat uiteindelijk terug op Pseudo-Berosus; zie Berosi sacerdotis chaldaici, antiqvitatvm italiae ac totivs orbis libri quinque, Commentarijs Ioannis Annij Viterbensis,..., Antverpiae, 1552, 156: ‘Apud Tuyscones regnauit Gambriuius, vir ferocis animi’; ook bij Lemaire, a.w., 325: ‘Apres Marsus, regna sont [sic] filz Gambrinius homme de grand coeur & fiereté’. |
45 |
on-reckt: lees: on-recht |
47 |
veur-stondt: heb je verdedigd MNW, IX, 1105 (s.v. Vorestaen) |
48 |
ghinghdt ghy ver-vvorpen: heb je van de hand gewezen (gaan als omschrijving van de verl. tijd) MNW, II, 876 (s.v. Gaan) |
50 |
Oft: Indien, ook als (aan het hoofd van een concessieve bijzin) WNT, X, 69 (s.v. Of) |
54 |
ghy...Gambroun ghe-sticht: Van der Noots spelling van deze naam is nog het meest verwant met de versie van Lemaire, a.w., 300: ‘Du dessus nommé Camber, portent auiourdhuy le nom, la cité de Cambray, & la terre de Cambresis, & Cambron en Haynnau’. In geen geval volgt onze dichter hier Vaernewijck, a.w., E4v: ‘Doen track Camber met zynen adherenten / by Seruius die Coninck ende stichte by Berghen in Henegouwe int bosch een Casteel / dat hi hiet Cambri / ende heet noch alzo’; verder, E5r: ‘...want daer lach de stadt Cambri / dats nu Camerijcke / oft zo ander zegghen Cameracis’. |
56 |
Voor een soortgelijke localisering in eigen streek, zowel door Ronsard als Heinsius, zie Heinsius, a.w., 111. |
59 |
goodt: lees goedt |
60 |
Osirus: Berosus, a.w., 382: ‘Docuit [Osiris] arare, serere, plantare vineas, & vinum conficere, & ceruosam’. In margine staat naast dit laatste woord ‘Alij Ceruisiam’; in de index van dit werk leest men dan ook: ‘Ceruisiam conficere docuit Osiris’. Deze versie vindt men bekrachtigd en uitgewerkt bij Lemaire, a.w., 325: ‘Et de son [van Gambrinus] temps Osiris, Roy d'Egypte, surnommé Iupiter le iuste, empereur pacifique de tout le monde, vint en Allemaigne: & monstra la maniere de semer le froument, & planter les vignes...& aussi brasser la ceruoise’. |
61 |
Isis: haar aandeel vindt men verdedigd bij Aventinus, a.w., 43: ‘Isis...regina AEgypti,...in Germaniam ad Sueuum uenit, frumenta temere incognita mortalibus inter caeteras herbas nascentia reperit...Lanificij, & olei, & uini usum monstrauit’.
Voor het samen optreden van het echtpaar Osiris-Isis, zie men de verzen van Waldis.
ghe-vvesen: aangeleerd MNW, IX, 2686 (s.v. Wisen) |
63 |
Belochus: eerst vermeld bij Berosus, a.w., 155: ‘Decimus Assyriorum rex imperat Belochus, |
| |
| |
|
annis trigintaquinque. Qui idcirco à Belo sumpsit cognomen, quia cum imperium voluit exercere maximum pontificum Beli Iouis, & maxime circa auspicia & diuinationes occupatus fuit eius animus’. Deze gegevens worden nog aanzienlijk verrijkt door een auteur, die door Van der Noot de visu geraadpleegd is, Aventinus, a.w., 53: ‘Contra hunc [Sardanapalum] Phulobelechus Babyloniorum Dux (quem Diodorus Belesum nominat) communicatio consilio cum Arbacto, siue Arbace, quem Rex Medis praefecerat, clanculum coniurat. Erat ille inter sacerdotes (quos Babylonij Chaldęos uocarunt) inclytus iusticia, religioneque conscius futurorum, peritusque astrorum’; volgt het verhaal van de geslaagde samenzwering, waarna Belochus ‘Arbactum Persis pręficit, ipse Assyrios occupat, regnique sedem Babylonię constituit’. Voorts wordt deze Belochus of Phulobelechus door Aventinus gelijkgesteld met de bijbelse ‘Phul, rex Assyriorum’ in IV Reg. 15:19. |
67 |
Semeleaen: Bacchus als zoon van Semele, dochter van Cadmus. |
68 |
Leyder der dansen: evenals de hierop rijmende uitdrukking in de volgende regel, ontleend aan het CB, 720, 719; zie OE, [208]; Bacchus heet ‘Leyder der dansen’ als aanvoerder der Bacchanten. |
69 |
Nyseaen: afkomstig uit Nys(s)a; er zijn veel steden met deze naam; zie Heinsius, a.w., 111; Laumonier verkiest het Arabische Nysa, waar Bacchus door nimfen opgevoed is (STFM, III, 207 noot 5).
Indiaen: allusie op de veldtocht naar Indië, waar Bacchus Orontes overwint; zie Heinsius, a.w., 157.
Denis: transcriptie van Dionysus, ontleend aan Ronsard; volgens Laumonier (STFM, III, 199 noot 2) betekent dit Griekse woord ‘god van Nysa’; zie ook Heinsius, a.w., 179.
Dragher der lansen: die de thyrsus voert; voor de gelijkstelling van de thyrsus met een lans, zie Ronsard, Les Bacchanales, 256 (STFM, III, 198): ‘Et ton Thyrse, lance forte,’. |
71 |
Bassars: vertaling van het cultusepitheton Βἁσσαρος, dat samenhangt met ‘bassaris’, een lang priesterkleed; zie Heinsius, a.w., 123 en Laumonier in STFM, V, 66 noot 5. |
74 |
Meerts Bier: ‘gebrouwen uit mout die in Maart (het voorjaar) bereid is, staat bekend om zijne goede hoedanigheid’ WNT, IX, 50 (s.v. Maartsch bier)
teru': tarwe WNT, XVI, 987 (s.v. Tarwe, teruw)
Sporkels-mout: mout, bereid in februari WNT, XIV, 2967 (s.v. Sporkel), nodig voor het Meerts Bier |
75 |
sparen t'hout: zie 15 |
76 |
Vader: epitheton voor Bacchus; zie Laumonier in STFM, V, 59 noot 3. |
77 |
Belgien: o.v. 55; zie voor de uitspraak van het suffix als [ιεn] J.J. Salverda de Grave, De Franse woorden in het Nederlands, Amsterdam, 1906, 193.
Dornickier': heerser over de streek van Doornik, zie 55; afleiding op -ier, die de afstamming aanduidt WNT, VI, 1379 (s.v. Ier) |
78 |
be-vveeghdt: ontroerd WNT, II, 2395 (s.v. Bewegen)
bestaen: aangevallen WNT, II, 2101 (s.v. Bestaan); beide ww. in dit vers kondigen de roes aan, merkbaar in de volgende regels. |
79 |
oft: als inleiding van concessieve bijzin WNT, X, 69 (s.v. Of) |
80 |
Retheen: overwinnaar van Rhoetus (voor Rhoecus), een gigant, tijdens de bestorming van de Olympus door de reuzen (gigantomachie); zie Ronsard, Dithyrambes à la pompe du bouc de Jodelle, 288 (STFM, V, 71) en Laumonier aldaar (STFM, V, 71 noot 3). Ronsard heeft de spelling Rhoetus ontleend aan Marullus; zie J.D.P. Warners en L.Ph. Rank, Bacchus, Amsterdam, 1968-1971, II, 132, en, voor de juiste versie Rhoecus, Heinsius, a.w., 153.
gheveuel: lees ghevuel |
82 |
Neruien: de Nerviërs bewoonden de streek tussen Samber en Schelde met als hoofdstad Bagacum, het tegenwoordige Bavai. Aangezien hun gebied grosso modo overeenstemt met een deel van het hertogdom Brabant in Van der Noots tijd, is dit epitheton zinvol; voor de uitgang -ien, zie 77. |
| |
| |
|
vlieghende: die zich snel beweegt MNW, IX, 618 (s.v. Vliegen); gezien het hierna volgende subst. kan men denken ‘rijke’.
ghe-dacht: verbeelding WNT, IV, 555 (s.v. Gedachte) |
83 |
Volghdt...na: volgt met geestesoog WNT, IX, 1661 (s.v. Met het oog navolgen)
Orgie: heilige handeling, feest dat in het verborgene plaats heeft; dit is nog de oude Griekse terminologie i.v.m. de eredienst van Dionysus; zie Heinsius, a.w., 143 en Laumonier STFM, V, 67 noot 2.
gheests: de goddelijke bezieling, identiek met brandt (81) |
84 |
verborghen: zie Orgie (83) |
85-86 |
waarnemen met de vijf zintuigen |
87 |
sonder ghetal: een vaste topos in deze literatuur, zie Heinsius, a.w., 159. |
90 |
processi'-vvysch: als in een plechtige optocht WNT, XII, 4264 (s.v. Processiegewijs). Voor het beeld van deze bacchische thiasos, zie Pauly-Wissowa, II, 809-810 (Wagner). |
91 |
Som...som: de enen...de anderen WNT, XIV, 2507 (s.v. Som)
trecken veur: gaan...vooraf; voor mogelijke variaties in de volgorde binnen deze optocht, zie Heinsius, a.w., 141. |
92 |
schier al: zie Guicciardini, 29a: ‘Hebben [de Nederlanders] daer en boven meestendeels groot misbruyck van te veel te drincken / rapende daer in grootelijck heur ghenoechte’. |
94 |
fier: ‘Van...landen, om te kennen te geven, dat de bewoners zich op de macht...daarvan laten voorstaan’ WNT, III, 4443 (s.v. Fier); zie stevart 26-31. |
95 |
Oost-landt: Noord-Duitsland, meer bepaald de kust van de Oostzee WNT, XI, 225 (s.v. Oostland)
grof: ruw WNT, V, 894 (s.v. Grof) of groot WNT, V, 897 |
96 |
Ruysschen: in dit gezelschap hebben de Russen de plaats der antieke Scythen ingenomen; voor een parallel geval, zie Heinsius, a.w., 161. |
98 |
on-bekandt: de vreemde volkeren, opgesomd in 96 heeft de dichter immers nooit bezocht. |
99 |
slincke handt: linkerhand WNT, XIV, 1807; wie door de drank in het verderf gestort wordt, moet zijn plaats innemen aan Gambrinus' linkerzijde, net zoals de verdoemden bij het laatste oordeel dezelfde plaats ten overstaan van Christus toegewezen krijgen. |
100 |
seer groot: de groep, die dank zij Gambrinus tot het goede komt, is toch groter; zie ook 136. |
101 |
frisch: bloeiend, zonder spoor van ouderdom WNT, III, 4685 (s.v. Frisch); zie Heinsius, a.w., 117. |
104 |
purper van Tier: zie helmans 126; bepaling bij mantel (105).
tonsen verlanghen: voor ons begerenswaardig (nl. die mantel uit purper) |
110 |
dick: dikwijls WNT, III, 2618 (s.v. Dik)
hort: stoot, duw WNT, VI, 1123 (s.v. Hort) |
112 |
VVelker: van de vier paarden |
114 |
Deen: onderverstaan: paard
roodt: roodbruin, rossig WNT, XIII, 1186 (s.v. Rood)
bont: bonte paarden hebben grote donkere vlekken op witte grond WNT, III, 366 (s.v. Bont) |
115 |
nacht en dagh: dan staan de paarden er voor: dag (vvit), nacht (svvert), morgen (roodt) en schemering (bont). |
116-133 |
beschrijft het bedrijf van de rampzaligen, die aan Gambrinus' linkerhand gaan. |
117 |
Beyren en leeuvven: door Van der Noot dikwijls pejoratief gebruikt in de zin van: ongunstig gezelschap; zie CB, 562 in OE, [196] en pardo 24-25. |
118 |
ghe-pijp: gekrijt, geschreeuw WNT, XII, 1746 (s.v. Gepijp)
ghe-craeck: het maken van een scherp, snerpend geluid WNT, IV, 995 (s.v. Gekraak) |
119 |
ghetop: geklop WNT, XVII, 1469 (s.v. Toppen) |
120 |
strimelen: wankelen Kil., 647 (s.v. Striemelen), elders niet aangetroffen in deze betekenis. jocken: schertsen WNT, VII, 325 (s.v. Jokken)
mallen: mallepraat uitslaan WNT, IX, 153 (s.v. Mallen) |
| |
| |
121 |
seylen scheef: van de ene naar de andere kant van de weg zwaaien (seylen), en daarbij niet meer recht op zijn benen (scheef) VD, 2428 (s.v. Zeilen) en VD, 1750 (s.v. Scheef)
plat: gevolg van de handeling, beschreven in het eerste halfvers. |
123 |
van bouen: uit een hogere plaats tegenover de begane grond WNT, III, 839 (s.v. Van boven), en dit in tegenstelling tot de drenkeling, die onder het wateroppervlak verdwijnt. |
127 |
dronck: dronkenschap WNT, III, 3424 (s.v. Dronk) |
129 |
Dat...: men kan 's avonds zo bedronken zijn, dat men op dat ogenblik de zorgen vergeet, maar dat men dan ook de volgende morgen beladen is met de onvermijdelijke haarpijn.
hert-svveerigh: pijnlijk, smartelijk WNT, VI, 101 (s.v. Hartzwerig) |
130 |
ghy: Gambrinus
be-quaem: voegzaam WNT, II, 1648 (s.v. Bekwaam) |
131 |
on-behoedt: onbezonnen, onvoorzichtig Kil., 426 (s.v. Onbehoedigh) |
132 |
hem...vvachten: voorzichtig zijn MNW, IX, 1501 (s.v. Wachten) |
133 |
verpachten: het zijne noemen MNW, VIII, 2241 (s.v. Verpachten) |
134 |
vverckt: laat uw invloed gevoelen MNW, IX, 2270 (s.v. Werken)
verstandt: aangeboren aanleg MNW, IX, 28 (s.v. Verstant) |
135 |
Van de menschen: nadere specificatie van elckx (134), daarom zelfde naamval. |
136 |
ter rechter: ter rechterzijde van Gambrinus WNT, XII, 3de stuk, 585 (s.v. Ter rechter); zijn deugdzame adepten worden thans beschreven in 134-147.
raken: geraken WNT, XII, 3de stuk, 204 (s.v. Raken) |
137 |
stillijck: niet luidruchtig WNT, XV, 1693 en 1692 (s.v. Stillijk, Stil); dit in tegenstelling tot de brullende troep in 116 e.v. |
138 |
maect ghy moedt: schenkt gij vertrouwen WNT, IX, 916 (s.v. Moed maken) |
139 |
sinnen: gedachten MNW, VIII, 1133 (s.v. Sin); dus van sinnen vroedt: scherpzinnig |
140 |
vvech te keeren: weg te vegen Cornelissen-Vervliet, 1430 (s.v. Wegkeren) |
144 |
verstan-den: het verstand van de door God bezielde enkelingen |
145 |
Op-ghestierdt: opwaarts gewend WNT, XI, 1265 (s.v. Opstieren) en WNT, XI, 1280 (s.v. Opsturen) |
145 |
vvaranden: lusthoven MNW, IX, 1743 (s.v. Warande); hier wel gebruikt als vertaling van campi Elysii, waar o.a. de dichters na hun dood met hun geliefden verblijven. |
147 |
ghehust: aan-, opgehitst WNT, VI, 1327 (s.v. Hussen) |
149 |
te hants: nu WNT, XVI, 1758 (s.v. Thans, tehants) |
153 |
Homerum: Laumonier geeft slechts één antieke bewijsplaats van deze beschuldiging in STFM, VIII, 180 noot 3, maar meer in STFM, V, 42 noot 4; zie ook Heinsius, a.w., 169. |
154 |
Denis: zie 69 |
158 |
vrome: zie 3; bedoeld zijn trouwens dezelfde personages.
ampt: bediening (nl. het bierbrouwen) WNT, II, 370 (s.v. Ambt) |
161 |
hier naer: vervolgens WNT, VI, 739 (s.v. Hierna); voor deze inconsequentie, zie Ontstaan van dit vel. |
|
|