| |
Pruenen (1584-1585)
Ontstaan
Dit laatstgedrukte vel der PW 1580-1585 is tevens het enige dat in zijn geheel aan één man is opgedragen. Een rechtstreekse aanleiding voor het ontstaan van dit eerbetoon leest men niet in de
| |
| |
tekst, maar dergelijke verantwoording is t.a.v. het gevierde personage eigenlijk overbodig: als koopman, magistraat en kunstkenner is Cornelis Pruenen een der belangrijkste figuren in het Antwerps aristocratisch milieu. In de periode waarin Van der Noot hem huldigt, begint Pruenens ster weer te rijzen op politiek gebied: als katholiek was hij voor het laatst schepen in 1582, waarna hij geen enkel officieel stedelijk ambt meer vervult vóór de overgave van de stad aan Farnese; in de maanden onmiddellijk vóór deze gebeurtenis treedt hij automatisch terug op de voorgrond als mogelijk invloedrijk machthebber onder een hersteld Spaans regime. In de volgende jaren is hij dan ook herhaaldelijk weer in het schepencollege opgenomen.
| |
Inhoud
- | Ode (6-112)
Pruenen is onderlegd in alle artes liberales, vooral in de muziek, die dan ook extra vermeld wordt (42-58). Welk schril contrast met de gierigaard, die roemloos uit dit leven scheidt (65-85)! Daarentegen kan Van der Noot aan Pruenen de poëtische onsterfelijkheid waarborgen (87-112). |
- | Epigramme (114-121)
Situering van deze gedichten aan Pruenen in het groter geheel der PW. |
- | A monsievr...(124-193) |
1) | Van der Noot bezingt Pruenen omdat de poëten de rol toebedeeld is, vooraanstaande stervelingen te huldigen (124-137). |
2) | Het merendeel der machtigen schraapt echter enkel geld bijeen, zonder dit te besteden aan de dichters (138-154). |
3) | Hoe anders is echter de reactie van ‘L'homme bien auisé’ (155), die gul ronddeelt aan vrienden en dichters, en dit om het bekende argument Vixere fortes ante Agamemnona multi (155-176). |
4) | Lof van Pruenen om zijn kennissen, mildheid en rijkdom (177-193). |
| |
Bronnen
Voor de Nederlandse ode heeft Van der Noot geput uit het Epitalameon en zelfs nog uit Het Bosken:
19-20 |
= |
Au...marquis de Northampton, 9-10 (Smit-Vermeer, 53) |
24-27 |
= |
Aenden selvighen H. Otto van Vicht, |
7-10 (Smit-Hellinga, 28) |
28-31 |
|
13-16 |
42-45 |
|
37-40 |
47 |
|
41 |
49 |
|
42 |
60-63 |
|
43-46 |
65 |
|
47 |
67 |
|
48 |
87-90 |
|
49-52 |
91-94 |
|
55-58 |
96-99 |
|
61-64 |
101 |
|
65 |
103 |
|
66 |
105-108 |
|
67-70 |
Zowel de gedachtengang der Franse ode als ettelijke verzen van dit gedicht stammen uit een elegie van Claude Turrin, Les oevvres poetiqves, Paris, 1572, 30v-32v. Ten slotte is er een enkele reminiscentie aan Ronsard genoteerd.
132-141 |
= |
Turrin, Les Charites, |
1-12 |
142, 144-145 |
|
21-23 |
146-150 |
|
25-32 |
| |
| |
152-163 |
|
39-50 |
164 |
|
55 |
170-171 |
|
58-60 |
183 |
= |
Ronsard, A un sien ami fasché de suivre la court, 2 (STFM, II, 192) |
| |
Verklarende aantekeningen
2 |
veursinighen: vooruitziende, verstandige MNW, IX, 1080 (s.v. Voresienich)
Cornelis, Pruenen (Pruynen) (oca. 1533 †Antwerpen 24 mrt. 1598)
Zoon van Arnold en van Maria van Bomberghen. Op 28 jan. 1549 wordt hij ingeschreven als student aan de Leuvense universiteit. In 1574 is hij reeds een der rijkste kooplieden te Antwerpen: als zodanig betaalt hij 1.500 pond Art. in de lening voor de Spaanse soldaten. Op 9 juni 1578 betaalt hij met een compagnon 6.000 gulden in een nieuwe lening, en in 1579 is hij een der vijftien uitverkorenen, die in de lening van 52.000 gulden driemaal 1.000 gulden moeten opbrengen. Nog in april 1582 leent hij de stad 1.800 gulden van de nodige 6.000 voor een afscheidsgeschenk aan Anjou (zie grammay 2). Pruenen vervult natuurlijk herhaaldelijk officiële functies: van 1577 tot 1580 en van 1585 tot 1586 is hij thesaurier, in de jaren 1581, 1582, 1592, 1593 en 1597 vervult hij het ambt van schepen. In 1585 maakt hij als oud-schepen deel uit van de commissie, die namens de magistraat met Farnese gaat onderhandelen.
Pruenen is een zeer ontwikkeld man, vriend van Arias Montanus en Justus Lipsius, aan wie hij zeldzame planten verschaft. Torrentius draagt hem zijn editie van Suetonius op, en zelf levert Pruenen een bijdrage in het album van Ortelius. Hij bezit een meer dan gewone belangstelling voor de muziek: Cornelis Verdonck (maes 6) staat bijna twintig jaar (1579-1598) in zijn dienst. Hubert Waelrant (maes 5) en Séverin Cornet dragen hem muziekbundels op.
Torrentius, die in Pruenen terecht een van zijn weinige vrienden te Antwerpen zag, roemt hem als volgt: ‘Nec profecto in tam celebri civitate quemquam adhuc repperi qui hospitem illum [Pruenen] vel moribus vel civili prudentia vel totius vitae elegantia (addam etiam latinae linguae peritia) anteiret’ (Torrentius, I, 472). Dit belet niet dat Pruenen, evenals andere katholieken, die tijdens het calvinistisch bewind het schepenschap bekleed hebben, amnestie en kerkelijke absolutie nodig heeft na 1585.
Zijn zuster Isabella is gehuwd met Jean de Cordes; hun zonen Arnold, Jacques en Jan zijn dan ook de erfgenamen van Cornelis Pruenen, wanneer hij ongehuwd overlijdt in 1598.
Lit.: AA, V en VI, passim; IX, 419; XII, 132; XIII, 395; XV, 85; XVII, 398 noot 1; XVIII, 321; XXII, 227; XXIV, 248, 297, 342, 361, passim; Paul Bergmans, ‘La biographie du compositeur Corneille Verdonck (1563-1625). Etude critique’, in Bulletins de l'Académie royale de Belgique. Classe des beaux-arts, 1915-1918, 140; Brulez, 222; G. van Doorslaer, ‘Séverin Cornet, compositeur - maître de chapelle (†1530-1582)’, in De Gulden Passer 3 (1925), 175; Aloïs Gerlo en Hendrik D.L. Vervliet, Inventaire de la correspondance de Juste Lipse 1564-1606, Anvers, 1968, 531; Aloïs Gerlo, Irène Vertessen en Hendrik D.L. Vervliet, ‘La correspondance inédite de Juste Lipse conservée au musée Plantin-Moretus’, in De Gulden Passer 42 (1964), 58-59; Grafschriften, I, 410; Abraham Ortelius, Album amicorum. Edition facsimile avec notes et traduction par Jean Puraye, in De Gulden Passer 45 (1967), 79r en 46 (1968), 62; Plantin, do, VIII-IX, 603, 622, 1303, 1334, 1339; Schillings, 380; Torrentius, passim.
Thresorier: Guicciardini, 76a: ‘Des Tresoriers ampt is / den schat der Ghemeynten te besorghen ende te bedienen / het incomen te doen inbrenghen / ende de ghemeyne schulden te doen betalen / met wete van Borghemeesters ende Schepenen’. |
11 |
voeydt: zie Ps. 144:16 |
13 |
Die hy...: en om daarnaast ook hem te loven, aan wie God de meeste deugden schenkt. |
17 |
schiere: snel WNT, XIV, 562 (s.v. Schier) |
22 |
leerdt: aanleert WNT, VIII, 1314 (s.v. Leeren) |
25 |
ghegrondt: hij kent de verschillende filosofische systemen. |
| |
| |
28 |
secreten: een goddelijke boodschap geldt enkel voor uitverkorenen: zie Alciati, 18: ‘Omnes quotquot vetustis temporibus de rebus diuinis aliquid scriptis mandarunt, tam Barbari quàm Graeci, rerum principia occulta esse voluerunt, & ipsum verum (τ᾽αληθὲς) aenigmatis, signis, symbolis, & allegoricis quibusdam figuris tradiderunt’. |
29 |
Profeten: voor hun gelijkstelling met de dichters, zie apologie 388. |
31 |
verfraeyt: verheugt MNW, VIII, 1719 (s.v. Verfraeyen) |
33 |
Rechten: is dit de studierichting, die Pruenen te Leuven gekozen heeft? |
35 |
De uitdrukking frisch van persoone komt o.a. in CB, 146 (OE, [156]) voor, waar zij letterlijk kan worden opgevat; hier betekent het eerder: gezond. |
36 |
Retorykelyck: overeenkomstig de regels der klassieke rhetorica; Van der Noot heeft de bestaande term ‘Rethorijclijc’, d.i. overeenkomstig de (regels der) rederijkkunst (RG, 359), een meer aangepaste betekenis verleend. |
37 |
vut-sprake: scheidsrechterlijke uitspraak, oordeel MNW, VIII, 1059 (s.v. Utesprake) |
38 |
En (met) schriften: En met (37) behulp van handboeken |
39 |
duyuster sake: moeilijk verklaarbare passage WNT, III, 3599 (s.v. Duister) |
40 |
hoe dat gaet: wat de juiste toedracht hiervan is WNT, IV, 79 (s.v. Gaan) |
42 |
v...verfraeyen: zie 31 |
45 |
onuerneerdt: in Smit-Hellinga, 41 verklaard als: ‘zonder daarbij (door onkunde) een nederlaag te lijden’. |
47 en 49 |
zijn beide bepalingen bij paeyen (44); daarentegen hangen de bepalingen na op in 46 en 48 af van Spelend' (46). |
51 |
ver-garen: bijeenkomen MNW, VIII, 1722 (s.v. Vergaderen); Pruenens biografie bevestigt de muzikale belangstelling, die Van der Noot hem hier toeschrijft. |
52 |
beste: hoort bij Kunstenaers (53) |
54 |
ghesindt: welgezind WNT, IV, 2223 (s.v. Gezind), of drukfout voor gheswindt? |
55 |
hy: toegelicht in het tweede halfvers van 56 |
56 |
dies': = die des, die hiervan
hem verstaet: verstand, begrip heeft MNW, IX, 13 (s.v. Verstaen) |
60 |
als dé vrye: voortreffelijk WNT, Suppl. I, 977 (s.v. Als) en MNW, IX, 1312 (s.v. Vri) |
63 |
roock: zie Ps. 101:4 |
66 |
vveeuvver van vreugden: letterlijk: weduwnaar van vreugde, dus: zonder vreugde MNW, IX, 2011 (s.v. Weduwer) en MNW, IX, 2009 (s.v. Weduware) |
71 |
sueckt: lijd. voorw.: saken (73) |
76 |
schoon: ironisch gebruikt WNT, XIV, 830 (s.v. Schoon) |
79 |
hondtsgelyc: ‘hond’ is een gewone scheldnaam voor een gierigaard WNT, VI, 899 (s.v. Hond) |
82 |
T'samen: een beeld dat later nog herhaaldelijk voorkomt in de PW; zie voor de bronnen ervan grammey 137. |
87 |
ghy: de dichter richt zich weer tot Pruenen. |
88 |
Pieriden: zie matthias 101.
ient: schoon, bevallig WNT, VII, 261 (s.v. Jent) |
89 |
tsyndts: van die tijd af MNW, VIII, 757 (s.v. Tsinder) en MNW, VIII, 1162 (s.v. Sint) |
92 |
nydt doot oft Strydt: klassieke trias in dergelijke context; zie Ronsard, A sa Muse (STFM, II, 152). |
93 |
goede gheruchten: vermaardheid, gunstige roep WNT, IV, 1688 (s.v. Goed gerucht) |
101 |
Atropos: (genitief); de schikgodin, die de levensdraad doorknipt
ghevveldt: dwingelandij WNT, IV, 2040 (s.v. Geweld) |
105 |
ontvangen: zie voor het rijmpaar ontvangen...verlanghen (107) sueiro 67 |
106 |
slecht: minderwaardig WNT, XIV, 1618 (s.v. Slecht); voor deze ‘affektierte Bescheidenheit’, die in de eerste reeks PW nog wel eens voorkomt, zie men roelandts 47. |
| |
| |
108 |
goedt en recht: keurig (‘recht’ gebruikt in verbinding met een synoniem) WNT, XII, 3de stuk, 489 (s.v. Recht) |
110 |
Alst...: Indien u zulks verlangt en het u goeddunkt WNT, VIII, 3346 (s.v. Het lust mij) en WNT, II, 1727 (s.v. Als 't u belieft) |
111 |
meerder: stereotiepe belofte sinds Het Bosken (Smit-Vermeer, 55). |
112 |
ghebrieft: verkondigd WNT, III, 1346 (s.v. Brieven) |
114 |
Onder...boom': de rest van de hoofdzin volgt in 119 e.v.
boom': allegorisch voor de aan Pruenen opgedragen verzen. Hetzelfde beeld, waarbij elk apart dichtstuk in een bundel vergeleken wordt met een boom in een bos, vindt men eveneens bij Ronsard in de voorrede van Le Bocage Royal, doch slechts vanaf de editie van 1584-85 (STFM, XVIII, 233), zodat elke rechtstreekse beïnvloeding uitgesloten is.
saghen: hiervan hangt af de lijdende-voorwerpszin met als ww. de inf. dragen (115). |
115 |
bloemkens: bloesems WNT, II, 2893 (s.v. Bloem)
voordts: hier: in een later jaargetijde.
Pruymen: dergelijke goedkope toespelingen op de naam van de gehuldigde figuur (distinctio) komen dikwijls voor in de PW; zie b.v. crabbe 10. |
116 |
Boom-gaerdt groen: elders voluit genoemd ‘Le Fertile Verger de Moderee Crainte de Dieu’ (titelvel 1589-1590 94-95) |
117 |
Lust-hof schoon: identiek met ‘Le plaisant jardin d'Amour Iuste & honneste’ (titelvel 1589-1590 95-96)
Bosschage: ook genoemd ‘Le Boscage Solitaire de Prudente Contemplation’ (titelvel 1589-1590 92-93)
koen: fris WNT, VII, 4960 (s.v. Koen) |
118 |
de Poort der Deught: afgebeeld op de titelpagina van titelvel 1584-1585.
Palleys der Eeren: in de Franse versie uitgebreid met twee adjectieven: ‘le magnifique Pallais d'eternelle Renommeé’ (titelvel 1589-1590 96-97). Voor heel deze allegorische aankleding zie de Inleiding. |
121 |
deel' Gheesten: de dichters, en meer algemeen de kunstkenners WNT, IV, 729 (s.v. Geest) ghe-laefdt: de dichters worden door de muzen pas geïnspireerd na een dronk uit de Hippocrene (matthias 103-104); Van der Noot zelf heeft negenmaal een teug uit deze bron mogen nemen (wonsel 97).
Pegasis fonteyn: de bron Hippocrene, ontstaan door de hoefslag van Pegasus |
124 |
Brabançonne: vertaling van Brabants in de zin van: het Nederlands, gesproken in het hertogdom Brabant; zie matthias 163. |
125 |
Sus: Au delà de; ‘Il marque la supériorité...l'excellence’ Godefroy, VII, 609 (s.v. Sus) |
126 |
rebruieront: feront résonner Huguet, VI, 377 (s.v. Rebruire) |
131 |
les Seurs: de muzen |
132 |
De: voorzetsel, door Van der Noot op eigen initiatief ingelast bij de vertaling van 's mans eigennaam in het Frans, en dit om Pruenens aristocratische afkomst uit te drukken; zie voor een nog subtieler aanpassing t'shertogen 310. |
133 |
rebruire: résonner, retentir Huguet, VI, 376 (s.v. Rebruire) |
134-135 |
Deze taakverdeling wordt hernomen in amodeo 43-45. |
135 |
valereux: ayant de la valeur, de bonne qualité Huguet, VII, 399 (s.v. Valereux) |
137 |
des Princes: zie apologie 414-415 |
140 |
Nos Graces: gaven, door de muzen aan de dichters geschonken |
141 |
caresse: traite avec affection, bienveillance Huguet, II, 99 (s.v. Caresser) |
143 |
honnestes: convenables Huguet, IV, 496 (s.v. Honneste) |
145 |
Le: nl. qui (140) |
148 |
crappaux: de geldgierigen worden vergeleken met padden, omdat zij wroeten in het goud, het slijk der aarde; vgl. titelvel 1593-1594 171. |
149 |
cil: ‘pronom complément indirect ou déterminatif’ Huguet, II, 289 (s.v. Cil) |
| |
| |
|
qu': ‘que’ voor ‘qui’ (ond.) Huguet, VI, 269 (s.v. Que)
pallais de Memoire: zie 118; identiek met ‘le magnifique Pallais d'eternelle Renommeé’ |
153 |
auariche: cupidité Huguet, I, 428 (s.v. Avarice) |
154 |
Cueuiller: Amasser Huguet, II, 668 (s.v. Cueiller)
fouir: enfouir Huguet, IV, 182 (s.v. Fouir) |
156 |
sans plus: seulement Huguet, VI, 42 (s.v. Sans plus) |
157 |
de-bonnaire: généreux Huguet, II, 718 (s.v. Debonnaire) |
161 |
Pour-ce qu': Parce qu' Huguet, VI, 113 (s.v. Pource que) |
163 |
De Laetes...: vier rivieren in de onderwereld, metonymisch voor deze laatste zelf. De Lethe is de rivier waaruit de schimmen drinken om het verleden te vergeten. Phlegethoon is een vuurstroom. De Styx, een tak van de Oceaan, omvloeit de onderwereld negenmaal, en neemt in haar loop de Cocytus op, waarvan de Acheron een zijrivier is. |
167 |
diligent: soigneux Huguet, III, 187 (s.v. Diligent)
fournisant: remplissant Huguet, IV, 189 (s.v. Fournir)
sa: du Poëte (169) |
168 |
Luc: Luth Huguet, V, 56 (s.v. Luc) |
169 |
bien disant: habile à parler, éloquent Huguet, I, 572 (s.v. Bien disant) |
170 |
obliez: met o waar thans ou Huguet, V, 476 (s.v. Obliance, Oubliance) |
173 |
dons-coulans: lees dous-coulans; fig. gebruikt Huguet, III, 268 (s.v. Doux-coulant) |
174 |
diuins: kwalificatie o.v. sacrés (159) |
180 |
support: l'aide Huguet, VII, 130 (s.v. Support)
genereux: nobles (moralement) Huguet, IV, 292 (s.v. Genereux) |
182 |
Subtil: Fin Huguet, VII, 102 (s.v. Subtil)
Poëte de Nature: omschrijving van de bekende stelling: ‘Poeta nascitur, non fit’; ook Lucas d'Heere herdenkt zijn schoonvader als ‘Natuerlic Poëet’ (D'Heere, 57). Van der Noot resumeert hier in 181-187 Pruenens deugden, die hij uitvoerig bezongen heeft in de Nederlandse ode. De passage, die overeenkomt met dit Poëte de Nature, is wel 30-31 en 36-40, waar echter niet over Pruenen als creatieve geest gesproken wordt, maar wel als kunstkenner. |
184 |
Filles de Vertu: de afzonderlijke deugden als emanatie van het algemene begrip Virtus. |
186 |
des bons Esprits: vertaling van deel' Gheesten (121), de kunstkenners. |
187 |
fauoris: zij zijn begunstigd, doordat zij deze gaven niet door inspanning maar uit de natuur bezitten, overeenkomstig de hierboven vermelde stelling Poëte de Nature (182).
la Parque: het noodlot, zonder te specificeren welke schikgodin bedoeld is, en dit in tegenstelling met de voorgaande ode, waar Atropos vermeld staat (101). |
190 |
cheuance: richesse en nature, opposée à l'argent disponible Huguet, II, 254 (s.v. Chevance) |
|
|