| |
| |
| |
Castro (1582)
Ontstaan
De opdracht der eerste drie gedichten aan een buitenlands ambassadeur en aan twee leden van de hoge inheemse adel berust niet op een willekeurige keuze van de dichter, maar wel op de omstandigheden van een historisch nauwkeurig te definiëren feit: op 31 jan. 1582 worden Filips van Schoonhoven, buitenburgemeester, Rogier van Leefdael, oud-burgemeester en schepen, Cornelis Pruenen, schepen, met pensionaris Masius door de magistraat gecommitteerd om ‘te congratuleren den Ambassadeur vanden Coninck van Portugael, don Anthonio, ende denselven te bescincken met twee stucken Oerleanschen wyn’ (AA, XXIV, 309). Als onmiddellijk volgende post staat in de protocollen genoteerd: ‘Gelycke acte op den Prince van Espinoy, ende te bescincken met drye amen Rynschen wyn’. Wanneer wij deze eregasten van de voormelde stedelijke ontvangst in elkaars gezelschap terugvinden in de PW, mogen wij wel besluiten dat dit vel te dier gelegenheid samengesteld is.
| |
Inhoud
- | Elegie aan Castro (4-51)
Zowel deze ambassadeur als zijn opdrachtgever, don Antonio van Portugal, worden geroemd om hun humane eigenschappen, waarbij begrijpelijkerwijze vooral hun mildheid tegenover de deugdzamen in het algemeen en de kunstenaars in het bijzonder op de voorgrond treedt. |
- | Elegie aan Melun (56-83)
In deze stormachtige tijden wordt de Waalse edelman, als beoefenaar der deugd, vertroost met de hoop op het hiernamaals en met de gunst der rechtvaardigen. |
- | Sonnet aan Philippine de Lalaing (88-101)
Van der Noot vindt in haar allerlei vrouwelijke eigenschappen (98), maar rept met geen woord over haar toentertijd kersverse militaire prestaties. |
- | De twee sonnetten ter ere van Antonio Spinola (105-118) en diens echtgenote Engele Grannon (122-135) behandelen klassieke thema's van onze dichter wanneer hij zich in deze jaren tot oude bekenden richt: de vriendschap (108) en - zoals in roelandts 4 e.v. - de herinnering aan het geboortedorp Brecht (124). |
| |
Bronnen
De vermoedelijke haast waarmee Van der Noot te werk gegaan is om dit vel voor de bovengemelde ontvangst klaar te stomen, verklaart de vrij omvangrijke plundering van Ronsards poëzie.
4-5 |
= |
Ronsard, A Monsieur du Thier, Seigneur de Beau-regard, 207-208 (STFM, X, 48) |
9 |
|
Ode à Monsieur de Verdun, 39-40 |
|
XIII, 258 |
22-25 |
|
A Monsieur du Thier, Seigneur de Beau-regard, 1-4 |
X, 38-39 |
30-37 |
|
125-132 |
X, 44 |
38-41 |
|
137-140 |
X, 44 |
59-65 |
|
Ode à Monsieur de Verdun, 13-24 |
|
XIII, 257 |
96-97 |
|
Vingt et un Sonnets à divers, IV, 9-10 |
|
X, 69 |
100 |
|
11 |
|
105-108 |
= |
Cicero, Laelius seu de amicitia, II, 17-18 |
|
| |
Verklarende aantekeningen
1 |
Edvard de Castro
Als ambassadeur van don Antonio verblijft Castro reeds te Antwerpen op 9 okt. 1581. Na de reeds vermelde ontvangst door het stadsbestuur volgt een tijd van druk overleg: op 8 mrt. 1582 moeten Cornelis Pruenen (pruenen 2) en Peter Panhuys, thesaurier, met Castro confereren. Een week later, op 15 mrt., worden Van Schoonhoven, Pruenen, Ancelmo (hofmans 82) en Peter Arnouts (euterpe 179) gecommitteerd om met Castro de ‘navigatie ende vey- |
| |
| |
|
licheyt vande zeevaert, ende versekerheyt vanden coopmanshandel van herwaerts naer Portugal...ende van daer naer deser stadt’ te coördineren. Kort hierop moet hij vertrokken zijn, want een ander zaakgelastigde, de factor van de Portugese pretendent, verblijft reeds te Antwerpen op 27 apr. 1582.
Lit.: AA, XVIII, 430; XXIV, 309, 336, 342, 347; Vermeylen, 103 (777). |
2 |
Don Antonio, de Portugal (o1531 †Parijs 24 aug. 1595)
Illegitieme zoon van Luiz van Bejar, tweede zoon van Emmanuel de Grote van Portugal, en van Yolante a Pelicana (Violante Gomez). Na de dood van de kardinaal-koning Hendrik liet Antonio, tot dan prior van Crato, zich op 19 juni 1580 te Santarem tot koning van Portugal uitroepen. Hij werd echter verslagen door de troepen van de andere pretendent, Filips II. Nadien verblijft hij aan het hof van de Franse koningen Hendrik III en IV. Tevens geniet hij enige steun van Elizabeth van Engeland en van de opstandige Nederlanden. Daardoor heeft hij zelfs sinds 1582 een factor te Antwerpen, zoals alle Portugese koningen voor hem. Vanaf juni 1582 tot 7 juli 1583 bestaat het plan, ingegeven door Anjou, om voor don Antonio drie oorlogsschepen te bouwen te Antwerpen. Holland en Zeeland weigeren een subsidie, zodat het project niet kan doorgaan. Soortgelijke ondernemingen, eerst met Franse, daarna met Engelse steun gerealiseerd, lopen trouwens falikant af.
Lit.: AA, XXIV, 414, 415, 419, 420, 440, 448; XXV, 10 e.v., 29; XXVI, 238, 277, 279; AA. 2de reeks 3 (1928), 35; M. van Durme, Antoon Perrenot, bisschop van Atrecht, kardinaal van Granvelle, minister van Karel V en van Filips II (1517-1586), Brussel, 1953, 298 e.v.; De katholieke encyclopaedie, II, 582-583 (Van Gorkom); ‘Pamfletten betreffende eene leening of loterij ten bate van Don Antonio, Prior van Crato’, in Het Boek 17 (1928), 368; Plantin, Corr., VII, 118 noot 7; Floris Prims, Antwerpiensia XV, 215. |
5 |
cil: ‘pronom complément indirect ou déterminatif’ Huguet, II, 289 (s.v. Cil) |
8 |
auare: avide Huguet, I, 427 (s.v. Avare) |
9 |
Stix: de Styx, een rivier in de onderwereld, en symbool van de eeuwige vergetelheid. |
12 |
Se mettant sus mon lict: zie balbi f 2v |
16 |
vn Prince: don Antonio |
18 |
fie: confie Huguet, IV, 98 (s.v. Fier) |
21 |
Delfique: hier staat lecon Delfique voor orakelspreuk. |
22 |
Het gebruik van aanhalingstekens om sententies en spreekwoorden te midden der overige versregels meer profiel te verlenen, blijkt zeer gewoon in de zestiende eeuw. Ronsard zelf gebruikt ze spaarzaam tot 1560. Nadien komen ze echter zeer overvloedig in zijn werk voor, welke werkwijze Van der Noot kan overgenomen hebben van zijn Franse leidsman; zie de inleiding van Paul Laumonier in diens Ronsardeditie (STFM, I, xxvii en noot 1 aldaar) en een gelijkaardige opmerking van W.A.P. Smit i.v.m. Het Bosken (Smit-Vermeer, 64 noot bij 315). |
26 |
Pource: ‘Ce employé comme pronom là ou nous disons aujoud'hui cela’ Huguet, II, 137 (s.v. Ce) |
29 |
haute: grande Huguet, IV, 456 (s.v. Haut) |
34 |
va...augmentant: augmente souvent ‘Aller, formant une périphrase verbale avec le participe présent. Ordinairement, cette périphrase exprime une idée de fréquence ou de continuité’ Huguet, I, 164 (s.v. Aller) |
35 |
va continuant: étend souvent Littré, II, 761 (s.v. Continuer) |
39 |
il: son dict Prince & Seigneur (38) |
41 |
orde: sale ‘Au sens abstrait’ Huguet, V, 532 (s.v. Ord) |
42 |
Ains: Mais Huguet, I, 140 (s.v. Ains)
naïf: naturel Huguet, V, 392 (s.v. Naif) |
43 |
prompt: bienveillant, favorable Huguet, VI, 216 (s.v. Prompt)
gentil: noble moralement Huguet, IV, 301 (s.v. Gentil)
gaillardt: grave Huguet, IV, 251 (s.v. Gaillard) |
| |
| |
44 |
sa fantasie: son esprit Huguet, IV, 30 (s.v. Fantasie) |
46 |
alles: imperatief; bevel van de muze aan de dichter. |
51 |
basti: préparés Huguet, I, 507 (s.v. Bastir) |
52 |
Pierre de Meldun: Pierre de Melun, prins van Epinoy (oAntoing (?) †in Frankrijk 1594)
Zoon van Hugues, graaf van Epinoy, en van Yolande, vrouwe van Warchin. Hij studeert te Leuven (ingeschreven op 31 mrt. 1559) en is er leerling van Cornelius Valerius. Pierre de Melun behoort tot de edelen die de opstand tegen Spanje onvoorwaardelijk steunen, zodat in 1577 zijn goederen door de Spaanse kroon worden verbeurd verklaard en toegewezen aan zijn broer Robert. In okt. 1576 benoemen de Staten hem tot gouverneur van Doornik en op 13 okt. 1579 tot superintendent van Valenciennes en Kamerijk. Door open brieven van de Staten-Generaal en van Matthias wordt hij superintendent van Artezië. In 1580 verblijft hij te Antwerpen, waar hij door de Staten op 8 mrt. benoemd wordt tot generaal der ruiterij. Op 29 juni keert hij naar Doornik terug, maar hij verlaat de stad reeds voor het onverwachte beleg door Farnese (1 okt. 1581). Sedert dec. 1581 verblijft Melun te Antwerpen. Hij maakt deel uit van de groep edellieden die Anjou te Vlissingen begroeten bij zijn terugkeer uit Engeland (10 feb. 1582). Ook tijdens de feestelijkheden voor de nieuwe vorst te Antwerpen wordt Meluns aanwezigheid altijd gesignaleerd. Nadien begeeft hij zich naar de prins van Oranje te Gent. Wanneer de zege van de Spaanse wapenen onafwendbaar blijkt, trekt hij naar Frankrijk. Na de dood van zijn eerste vrouw Philippine-Christine de Lalaing (84) huwt Pierre de Melun in Frankrijk met Hippolyte de Montmorency-Hornes op 19 apr. 1586.
Lit.: AA, XVII, 466; XXIV, 281, 298, 309; BN, XIV, 332-336 (Ch. Piot); I.-L.-A. Diegerick, Documents historiques concernant le siège de Tournai de 1581 et Pierre de Meleun, prince d'Espinoi, Tournai, 1856; Gerrit Kuiper, Cornelius Valerius en Sebastianus Foxius Morzillus als bronnen van Coornhert, Harderwijk, 1941, 70 en 71 noot 6; Herckenrode, 1332; Schillings, 584; Vermeylen, 102 (776), 167 (857) noot 7. |
58 |
si que: de telle sorte que Huguet, VI, 790 (s.v. Si que) |
59 |
alme: bienfaisant Huguet, I, 172 (s.v. Alme) |
60 |
qu': qui (onderwerp) Huguet, VI, 269 (s.v. Que); antecedent: les biens amassez (59). |
63 |
pouret: ‘Dimin. de pouvre’ très pauvre Huguet, VI, 128 (s.v. Pouvrelet) |
65 |
qui: nl. meint homme (62) |
69 |
reuiuere: lees reuiure |
71 |
fortunez: doués heureusement Huguet, IV, 175 (s.v. Fortuner) |
74 |
Voire: Même Huguet, VII, 503 (s.v. Voire) |
76 |
ores: maintenant Huguet, V, 539 (s.v. Ores) |
77 |
deuot: dévoué Huguet, III, 158 (s.v. Devot) |
78 |
a loeil: manifestement, avec certitude Huguet, V, 496 (s.v. A l'oeil) |
84 |
Philippe, Chrestienne, de Lalaing: Philippine-Christine de Lalaing (oCondé ca. 1545 †Antwerpen 9 juni 1582)
Dochter van Charles, graaf de Lalaing en van Marie de Montmorency. Zij huwt Pierre de Melun op 2 juli 1572. Zij is zeer bekend gebleven door de hardnekkige weerstand die het belegerde Doornik onder haar leiding aan de dag gelegd heeft tegen Farnese. Na twee maand verbitterde strijd capituleert de stad op 30 nov. 1581. Het garnizoen vertrekt met alle militair eerbetoon en Farnese komt zijn grote tegenstander begroeten. De gravin reist eerst naar Gent en vervolgens naar Antwerpen, waar zij verblijft tot haar dood.
Lit.: BN, XI, 119-124 (Léop. Devillers); Léon van der Essen, Alexandre Farnèse, prince de Parme, gouverneur général des Pays-Bas (1545-1592), Bruxelles, 1933-1937, III, 9-37. |
88 |
s': si ‘On emploie encore souvent l'ancienne forme se...Dans se, e s'élide devant une voyelle’ Huguet, VI, 789 (s.v. Si) |
89 |
la candeur: l'éclat Huguet, II, 71 (s.v. Candeur) |
93 |
alme: zie 59 |
95 |
corsage: stature Huguet, II, 565 (s.v. Corsage) |
| |
| |
100 |
terrien: Laumonier, STFM, V, 138 noot 1: ‘Le mot “terrien” s'emploie généralement au XVIe siècle par opposition à “céleste” et avec une nuance de mépris’. |
102 |
Antonio Spinnola (†voor 1614)
Broer van Clara, de echtgenote van Nicolas Sivori (angoni 389). Reeds in 1551 behoort hij tot de Genuese kooplieden te Antwerpen. In apr. 1582 staat hij borg voor Jaspar Danastro die verwikkeld is in de aanslag van Jean Jauregui op de prins van Oranje. Spinola is werkzaam als makelaar in geldtransacties in de periode 1589-1594.
Lit.: AA, III, 468; L. Bisschops, Genealogische nota's, 591; Brulez, 523; Goris, 617. |
105 |
Le dict: La parole Huguet, III, 169 en 226 (s.v. Dict...Dit)
Ciceron: zie Cicero, Laelius seu de amicitia, II, 17-18. |
118 |
eage: génération Huguet, I, 5 (s.v. Aage) |
119 |
Engele Grannon (†voor nov. 1615)
Zij is een verwante van de koopman Francisco Grannon, die te Antwerpen gesignaleerd wordt in 1535.
Lit.: Bisschops, a.w., 591; Goris, 610. |
125 |
vroom: rechtschapen MNW, IX, 1398 (s.v. Vrome) |
128 |
onlede: twist, onlusten WNT, X, 1715 (s.v. Onlede) |
132 |
oyt: steeds WNT, XI, 1 (s.v. Ooit) |
135 |
Clarens: prof. Zaalberg stelt voor: Claer ons; zie DBE, 27. Een andere oplossing kan volgende onderstelling bieden: indien moeder Verdelft (123) de voornaam Clara droeg, dan zijn Clarens kindts kindren haar kleinkinderen (WNT, VII, 3084 s.v. Kindskind) en, bij uitbreiding, het ganse latere nageslacht van Antonio Spinola en Engele Grannon. Afgezien van dit eerste woord Clarens vertoont dit vers verdacht veel gelijkenis met het produkt van ene ‘Nicolaes Peeters van homerdonck’ - over wie vooralsnog niets bekend is - in Van der Noots Epitalameon (Smit-Hellinga, 32, v. 21). |
|
|