| |
Hofmans (1582)
Ontstaan
Twee bladzijden worden volledig besteed aan de nagedachtenis van Gillis Hofmans, toentertijd de meest aanzienlijke koopman en reder te Antwerpen. Onder zijn talrijke verwanten, aan wie dit dichtstuk opgedragen is, krijgt Hofmans' meest vooraanstaande schoonzoon, Antonio Ancelmo, apart een sonnet toegewijd. Voor de resterende gedichten wordt dezelfde werkwijze toegepast, maar ditmaal in omgekeerde volgorde: de elegie voor de raadsleden van de Brabantse rekenkamer wordt voorafgegaan door een sonnet, bestemd voor Jan Baptist Houwaert, hun literair meest prominente collega.
Het vel is gedrukt in 1582, wat klopt met het feit dat Dirk van de Werve (119) in dat zelfde jaar tot president van de Brabantse rekenkamer benoemd wordt, een titel die hij hier reeds draagt.
| |
Inhoud
- | Elegie aan de nakomelingen van Gillis Hofmans (9-80)
Na een inleidende begroeting van de erfgenamen, waarbij hun rijkdom en deugd geprezen worden (9-32), volgt de lofspraak van Gillis Hofmans, die het toonbeeld van de voorbeeldige handelaar geweest is. |
- | De twee sonnetten (87-100 en 105-118), respectievelijk opgedragen aan Antonio Ancelmo en Jan Baptist Houwaert, zijn zeer toepasselijk gehouden: de schepen krijgt lof voor zijn openbaar dienstbetoon, en Houwaert blijkt niet enkel geleerdheid te bezitten, maar ook ‘den goeden Gheest’ (113), onmisbaar voor kunstenaars. |
- | Elegie aan de raadsleden van de Brabantse rekenkamer (125-158)
Ook voor hen heeft Van der Noot gepaste verzen in petto: een uiteenzetting der voor- en nadelen van het goud en zilver moet een zinrijk gegeven vormen voor de ambtenaren ‘der veurschreuen Rekeninghen van Brabant’ (122). |
| |
Bronnen
Voor de eerste elegie heeft Van der Noot dankbaar gebruik gemaakt van de proloog der Antwerpse rederijkerskamer De Goudbloem voor het landjuweel van 1561. De overige bronnen klinken ons meer vertrouwd: het zijn Patricius en Ronsard.
18-19 |
= |
Spelen van sinne..., Antwerpen, 1562, |
R1r, 12-14 |
32 |
|
R1v, 34-36 |
34 |
|
R1v, 26-27 |
35-36 |
|
R3r, 38-39 |
39-40 |
|
R2v, 2-3 |
41-42 |
|
R2v, 5-6, 8-9 |
46 |
|
R2v, 28-29 |
47 |
|
R1v, 22 |
54-55 |
|
R3r, 1-3 |
56-57 |
|
R3r, 12-15 |
63 |
|
R2r, 38-41 |
105-108 |
= |
Patricius, De institvtione, Parisiis, 1585, 34v |
| |
| |
126-129 |
= |
Ronsard, Hymne de l'Or, |
59-62 (STFM, VIII, 182) |
130-131 |
|
154-155 |
186 |
132 |
|
157-158 |
|
187 |
133 |
|
171-172 |
|
187 |
134 |
|
77 |
|
183 |
134-135 |
|
333-334 |
|
194 |
136 |
|
244-245 |
|
190 |
141-142 |
|
429-431 |
|
198 |
153 |
|
617 |
|
205 |
154-155 |
|
331-332 |
|
194 |
156-157 |
|
325-326 |
|
194 |
Het sonnet voor Houwaert was reeds opgenomen onder de liminaria van De vier wterste, 2*2v; zie J.B. Houwaert, De vier wterste. Tekstuitgave met inleiding, verklarende aantekeningen en glossarium door F. van Vinckenroye, Gent, 1965, II, xlv.
| |
Verklarende aantekeningen
2 |
veursinighe: vooruitziende, verstandige MNW, IX, 1080 (s.v. Voresienich) |
3 |
Gillis Hofmans: Gillis Hofmans (Eichelberg, Hoofman, Hooftman) (oTrier ca. 1523 †Antwerpen jan. 1581)
In 1541 verwerft Gillis het poorterschap te Antwerpen. Rond 1545 begint hij een houthandel in vennootschap met Pieter Panhuys uit de stad Limburg. In 1559 heeft de handel hem reeds zo verrijkt, dat hij tot aalmoezenier wordt gekozen. In 1574 betaalt hij niet minder dan 1500 pond Art. in de lening voor de Spaanse soldaten. Op 23 dec. 1577 wordt hij een der toegevoegde leden van het schepencollege. Hij koopt in 1578 het Pulhof te Berchem en verwerft in 1580 de heerlijkheden Cleydael en Aertselaer, evenals het refugehuis van Affligem, dit laatste uit de aangeslagen kerkelijke goederen. Hofmans is protestant, maar bepaalt in zijn testament dat een aanzienlijk bedrag ten bate van de Antwerpse armen gelijkelijk moet verdeeld worden tussen de katholieke en hervormde armenzorg. Hij treedt niet enkel op als koopman, maar ook als reder, geleerde en mecenas. Voor zijn schippers heeft hij een verzameling kaarten aangelegd, die de inzet wordt van Ortelius' Theatrum orbis terrarum. In 1580 draagt Michiel Coignet zijn Nieuwe onderwijsinghe, op de principaelste puncten der zee-vaert, (Antwerpen, 1580), aan Hofmans op.
Lit.: AA, IX, 411; XV, 84; XXII, 229, 446, 452; AA, 2de reeks 4 (1929), 194; BN, IX, 449-450 (Charles Rahlenbeck); Brulez, 223; Butkens, II, 511; J. Craeybeckx, ‘Handelaars en neringdoenden. De 16de eeuw’, in Flandria Nostra, Antwerpen..., 1957, I, 441-442; Diercxsens, III, 506; Algemene geschiedenis der Nederlanden, Utrecht-Antwerpen..., 1952, V, pl. 26; Jubilé, 57; Abraham Ortelius, Epistvlae. Edidit Joannes Henricvs Hessels, Cantabrigiae, 1887, 772 e.v.; Plantin, Corr., I, 160; Prims, VIII, 2de boek, 260.
Hendrick: wel niet identiek met een ‘Henrick Hoffmans, cuyper’, die 26 jaar oud is in 1577; zie AA, XXIII, 442.
Gillis: Gillis Hofmans de Jongere
Van 6 mei 1581 tot 20 aug. 1582 is hij kapitein ‘vande compaignie ontrent der Burcht’. Op 2 nov. 1582 heet hij ‘Wyckmeestere’. Hij wordt schepen op 30 nov. 1583. Uit hoofde van deze functie moet hij overleg plegen met de fortificatiemeesters en wordt hij naar de Staten-Generaal te Delft gedeputeerd. Na 1585 trekt hij naar Bremen. Op 9 aug. 1586 verzoekt de Antwerpse magistraat hem zijn aandeel in de dijkage van Austruweel te betalen.
Hij was gehuwd met Katelijne van Santvoort (†Bremen).
Lit.: AA, V, 174, 189, 237, 383; XVIII, 312; XXV, 1; XXVI, 367, 372; L. Bisschops, Genealogische nota's, 314; Prims, VIII, 2de boek, 260; R. van Roosbroeck, Emigranten. Nederlandse vluchtelingen in Duitsland (1550-1600), Leuven, 1968, 244.
Arnoud: Arnoud Hofmans (Aerd Hoffman) (†ca. 1585) |
| |
| |
|
In 1579 moet hij 50 gulden per maand opbrengen in de lening van 52.000 gulden. Op 14 juni 1581 wordt ‘Aernoudt Hoffman, laeckencooper, wonende int Casteel van Ryssele inde Corte Nieuwstraet’ tot wijkmeester gekozen. Van 1581 tot 1585 is hij een der acht kolonels van de burgerlijke wacht. Op 11 juni 1583 wordt hij hoofd van het garnizoen te Lillo; op 7 mrt. 1585 heet hij oud-kolonel.
Lit.: AA, II, 298; VI, 57; XVII, 408; XVIII, 336; XXV, 15; XXVI, 266; Bisschops, a.w., 314.
Iohanna: o1555; nadere gegevens omtrent deze persoon ontbreken. |
4 |
Ionghvrou: ‘Titel van eene getrouwde vrouw...van voornamen stand’ WNT, VII, 409 (s.v. Jonkvrouw)
Anna van Achterhout: familielid van Petronella van Achterhout (scholier 231)? |
5 |
ock: lees oock
Cornelis: hij wordt door James I geridderd en sterft in Engeland ca. 1631; zie AA, IX, 411 noot 6; Lawrence Stone, An Elizabethan: Sir Horatio Palavicino, Oxford, 1956, 31 noot 1, 314.
Gillis: ook hij voert het predikaat ‘ridder’; zie AA, IX, 411 noot 6.
Anna: in 1591 huwt zij met Horatio Palavicino. Na zijn dood is zij op 7 juli 1601 hertrouwd met Oliver Cromwell of Hinchinbrook, oom van de latere Lord Protector; zie AA, IX, 411 noot 2; Stone, a.w., 29-31. Ik dank de laatste verwijzing aan prof. Schrickx.
Catarine: zelfde opmerking als voor haar stiefzuster Iohanna (3). |
6 |
Margarite: gehuwd met Nicolaes van Randerode, bijgenaamd van der Aa, wiens weduwe zij was in 1620; zie AA, IX, 411 noot 6.
Beatrice: gehuwd met Filips Soete van Lake, heer van Villers; zie AA, IX, 411 noot 6.
Marie: over haar zijn geen gegevens aangetroffen in de geraadpleegde literatuur.
Iouffrou: ‘Vrouw...van aanzienlijken stand’ WNT, VII, 497 (s.v. Juffrouw) |
7 |
Margarite van Nispen: (oca. 1545) dochter van Cornelis en van Anna van der Meeren; zie AA, IX, 412 noot 3. Zij is de stiefzuster van Adriaan en Balthasar (noot 251). |
9 |
SOo: Aangezien MNW, VII, 1446 (s.v. So) |
11-12 |
Afkomstig uit de Apod, §73; zie OE, [28]-[29]: ‘Vnd gleich einer der bey schonem tag / im hellen Sonnen schein wandlet / dem folget der widerschein der Sonnen / Also folgt einem frommen tugentreichen vnd verstendigem Mann / der in tugendt vnd in der forcht Gottes / nach seinem willen vnnd gebotten wandlet vnd forthgehet / auch der hass neidt vns hinderredt’. |
12 |
vroome: rechtschapenen MNW, IX, 1398 (s.v. Vrome)
schaey: schaduw WNT, XIV, 191 (s.v. Schade, schaai) |
15 |
nàvolghers: opvolgers WNT, IX, 1665 (s.v. Navolger) |
17 |
Soo: Op dezelfde wijze MNW, VII, 1437 (s.v. So) |
18-19 |
Zie Spelen van sinne, R1r, 12-14: ‘Dwelck door mijn ouders vont / my is toebleuen Nochtans den Heere / weerdichst verheuen Moet ick den lof gheuen / en anders egheene’. |
19 |
versterf: erfenis MNW, IX, 50 (s.v. Versterf); voor de formulering, zie CB, 77-78 in OE, [148]. |
21 |
veursichtigheydt: doorzicht, bedachtzaamheid MNW, IX, 1073 (s.v. Voresichtichheit) |
27 |
Heur...veldt: Zich doet neerkomen, neerdaalt WNT, XVIII, 1612 (s.v. Vellen)
dick: dikwijls WNT, III, 2618 (s.v. Dik)
slagh: ‘Toestel om vogels te vangen...knip’ WNT, XIV, 1508 (s.v. Slag)
vervvaten: rampzalig MNW, IX, 301 (s.v. Verwaten) |
28 |
straten: zie ook Het Bosken, (Smit-Vermeer, 174) Den 125. Psalm, 18: ‘Des Heeren straten’. |
30 |
vroom: zie 12 |
32 |
Zie Spelen van sinne, R1v, 34-36: ‘Rechtueerdicheyt / de suyuer comenschappe eest En aldermeest / sal een Coopman prospereren Die sijnen naesten rechtelijck wilt tracteren’. |
33 |
ooyt: steeds WNT, XI, 1 (s.v. Ooit) |
| |
| |
34 |
Zie Spelen van sinne, R1v, 26-27: ‘Jnbrenghende / neeringhe / en profijt En waer door wort beurijt / de schamel nacie’. |
35-36 |
Zie Spelen van sinne, R3r, 38-39: ‘En die alle neeringhen coemt te baten En landen / en staten / behulpich eenpaerlijck’. |
37 |
recht: rechtvaardig WNT, XII, 3de stuk, 489 (s.v. Recht)
claer: zonder duisterheid WNT, VII, 3217 (s.v. Klaar) |
38 |
leuteren: aarzelen WNT, VIII, 1706 (s.v. Leuteren)
haer: een reden om te vitten WNT, V, 1400 (s.v. Een haar in de boter zoeken); haer kan geen wed. vnw. zijn, want handel is enkel mannelijk. |
39-40 |
Zie Spelen van sinne, R2v, 2-3: ‘Dit / om dat gheuende / tot elcken keere Na der wijser leere / en dats v dats mijn’. |
40 |
Vry-moedigh: onbekrompen MNW, IX, 1370 (s.v. Vrimoedich) |
41-42 |
Zie Spelen van sinne, R2v, 5-6, 8-9: ‘Soo wel int verlies gherust / moet hy oock sijn Sonder gheueyst schijn // als int winnen abondant...En van sijn winninghe mildelijck de hant Aen elcken cant / wt reycken den aermen’. |
45 |
somma: kortom WNT, XIV, 2503 (s.v. Somme) |
46 |
Zie Spelen van sinne, R2v, 28-29: ‘Die van deen stadt / elcks werck / in dandere senden Jae in alle enden der werelt wijt’.
heerlyck: in zeer bijzondere mate WNT, VI, 370 (s.v. Heerlijk)
t'goedt: de koopwaar WNT, V, 331 (s.v. Goed) |
47 |
Zie Spelen van sinne, R1v, 22: ‘Want alle landen / suyt / west / noort / en oost’.
ghelooue: ‘in toepassing op geldzaken. Het vertrouwen dat iemand bij anderen geniet met betrekking tot zijn vermogen om hetgeen hij schuldig is te betalen’ WNT, IV, 1245 (s.v. Geloof) |
49 |
ligghers: handelsagenten WNT, VIII, 2184 en 1446 (s.v. Ligger...Legger)
facteurs: zaakgelastigden, vertegenwoordigers WNT, III, 4352 (s.v. Factor); voor het begrip ‘factor’, zie Richard Ehrenberg, Das Zeitalter der Fugger. Geldkapital und Creditverkehr im 16. Jahrhundert, Jena, 19223, I, 382 e.v. |
50 |
houvven boeck: ‘het boek of de boeken, waarin ontvangsten en uitgaven worden opgeschreven; in't bijzonder, in den handel, de boeken waarin een koopman...aanteekening houdt van alle ontvangsten en uitgaven’ WNT, III, 101 (s.v. Boek) |
51 |
Die: Ligghers (49) enz.
goeden: zie 46 |
52 |
Als: beantwoordt aan sulke (51) |
54-55 |
Zie Spelen van sinne, R3r, 1-3: ‘En niet alleene / v seluen maken rijcke Maer al de ghene / die met v int ghelijcke Vseren die practijcke / / suldy oock goeyen’. |
54 |
cloeck: ruim gemeten ‘Van een maat’ WNT, VII, 4178 (s.v. Kloek) |
56-57 |
Zie Spelen van sinne, R3r, 12-15: ‘Daerom / soo orboorlijck / en soo groot van weerden Als op der aerden // is der sonnen schijn Soo orboorlijck als oock den dau mach sijn Tot elck termijn // den cruydekens ghuerich’. |
59 |
Somma: zie 45 |
60 |
béclyuen: gedijen WNT, II, 1603 (s.v. Beklijven) |
61 |
liefghetal: bemind WNT, VIII, 2098 (s.v. Liefgetal) |
63 |
Zie Spelen van sinne, R2r, 38-41: ‘Een voetsel voor den armen is hy gheboren Voor een stadt ghesworen / eenen lof manierlijck En voor een landt een prosperiteyt cierlijck Met sijnen handel bestierlijck / duecht en eere’. |
64 |
voecht: beschermer MNW, IX, 912 en 781 (s.v. Voocht...Voget) |
65 |
goeden: zie 46 |
66 |
vry: ‘Waarover iemand de vrije beschikking heeft, in vollen eigendom iemand toebehoorende’ MNW, IX, 1319 (s.v. Vri) |
74 |
vromer: zie 12 |
| |
| |
75 |
heur: menschen (74)
den Godt die eeuvvigh leeft: geliefde formule; zie matthias 228. |
76 |
Zie Ps. 12:6 |
78 |
int'goede: in een welwillende stemming WNT, V, 317 (s.v. In 't goede) |
82 |
Antonio Ancelmo (o1536 Walhoren bij Aken)
Zoon van Jan, poorter van Antwerpen in 1562. Reeds voor 1575 blijkt hij gehuwd te zijn met Johanna Hofmans, dochter van Gillis. Op 9 juni 1578 moet hij samen met zijn schoonvader en een derde vennoot 6.000 gulden bijdragen in een lening. Door het Antwerpse stadsbestuur wordt hij aangesteld tot een der inners van ‘de vyfde penninck’ op 11 juli 1579. In hetzelfde jaar betaalt hij, alweer samen met Gillis Hofmans, 5.000 gulden als hun bijdrage in een lening. Op 1 dec. 1580 worden beiden ontslagen van alle mogelijke ambten, behalve het schepenambt en stedelijke politionele opdrachten in ruil voor 8.000 rijnsgulden. Ancelmo is schepen gedurende de periode 1581-1582, waardoor hij in deze tijd herhaaldelijk op reis gaat in officiële opdracht. Ook in de volgende jaren tot 1585 wordt dikwijls op hem, als oud-schepen en ‘Hooftman vande Poorterye’, een beroep gedaan voor het nazien van rekeningen of het aanboren van nieuwe financiële hulpbronnen voor de strijd tegen Spanje. Na 1585 heeft hij vrij vlug Antwerpen verlaten, want een brief van de Antwerpse magistraat, gedateerd 9 aug. 1586, met bede zijn aandeel in het herstel van de dijk te Austruweel te betalen, is geadresseerd aan Antonio Ancelmo te Hamburg. In deze stad verblijft hij nog steeds in 1589 - hoewel hij kort nadien naar Stade verhuist - wanneer daar zijn zoon Antonius geboren wordt. Deze laatste, die in 1600 te Norwich studeert, zal terugkeren naar de Scheldestad en er naam maken als rechtsgeleerde. In 1596 woont Ancelmo te Haarlem.
Lit.: AA, V, 175, 226, 236, 284, 309, 420; XVII, 398 noot 1; XVIII, 163, 268, 321, 345; XXIV, 290, 342, 344; XXVI, 265, 291, 367, 380; Bijdragen tot de geschiedenis bijzonderlijk van het oud hertogdom Brabant, Reeks III, 5 (1953), 239; Butkens, II, 512; Flandria Nostra, Antwerpen..., 1957, I, 458; NBW, I, 27-36 (J. van Rompaey); R. van Roosbroeck, ‘De koopman en de muze!’, in Wetenschappelijke Tijdingen 29 (1970), 37 en noot 14 aldaar; Id., Emigranten, 255-256; Vermeylen, 167 (857) noot 6; Xenia, Carissimis, dulcissimisque Parentibus, pro hujus anni CIƆ.IƆ.C. laeto feliciqve avspicio in filialis observantiae TEKMHPION. A Iuvenibus sub aureo Ramo Petri Carpenterii, rectoris nortwicensis militantibus. Emodvlata, Lugduni Batavorum, 1600, H1v. |
83 |
Behoudt sone: schoonzoon ‘Door huwelijk verkrijgen...Behuwd zoon’ WNT, II, 1532 (s.v. Behuwen) |
90 |
vvyse: zie o.m. Ps. 126:1 |
93 |
Ten: = Te den: aan WNT, XVI, 1052 (s.v. Te) |
94 |
hem: tvier (93) d'vvelck |
96 |
deughdt doedt: weldoet WNT, III, 2446 (s.v. Deugd doen) |
98 |
liefghetael: zie 61 |
99 |
myn Muse: het eigen dichterlijk talent; zie ook castro 4. |
102 |
Ian Baptista Houwardt: Jan Baptist Houwaert, de bekende Brusselse dichter, is sinds het begin van 1578 meester extraordinaris van de Brabantse rekenkamer; in dec. van dat zelfde jaar volgt zijn benoeming tot meester ordinaris; zie NBW, I, 620-627 (F. van Vinckenroye); voor de verhouding tussen Houwaert en Van der Noot, zie F. van Vinckenroye, ‘Jan van der Noot en Jan-Baptist Houwaert’, in Liber alumnorum prof. dr. E. Rombauts, Leuven, 1968, 179-187.
ordinaires: regelmatig benoemd, overeenkomstig de voorschriften WNT, V, 1476 (s.v. Ordinaris) |
103 |
Rekeninghe: ‘meesters van de rekening, leden van de rekenkamer’ WNT, XII, 3de stuk, 1881 (s.v. Rekening) |
105 |
Vitruuius: zie Patricius, De institvtione, Parisiis, 1585, 34v: ‘Sed quia architectus non modò manu & experientia, verumetiam doctrina & bonarum artium studiis indiget, non vtique ex- |
| |
| |
|
ploratum est, intérne opifices, an magis inter disciplinarum professores censendus sit. M.tamen Vitruuius in libris suis excellentissimis, quos de Architectura ad Octauium Caesarem scripsit, hanc doctrinam ex ratiocinatione solertiae ac rationi subiicit, quòd pluribus discipulis variísque eruditionibus indigeat, sine quibus neque perfecta neque absoluta esse potest’. Patricius' uiteindelijke bron is Vitruvius, De architectura, lib. I, cap. 1. |
109 |
Gheleterheyt: lees Gheleertheyt
stryden: inspanning ‘Zich inspannen om iets...te bereiken’ WNT, XVI, 24 (s.v. Strijden) |
111 |
aerdighlyck: kunstig WNT, Suppl. I, 265 (s.v. Aardiglijk)
neemdt merck: acht geeft WNT, IX, 583 (s.v. Merk) |
114 |
verlangen: tot het vol-màken (115) |
119 |
Dirick vanden werue: Dirk van de Werve
Hij stamt uit een der voornaamste geslachten van Antwerpen, en komt voor met de titels ‘ridder’ en ‘heer van Westkerke’. Hij is dertienmaal schepen in de periode 1543-1570, eerste burgemeester in 1551 en 1552, tweede burgemeester in 1554 en thesaurier van 1558 tot 1562. Als ‘weesmeester’ draagt hij met 200 pond Art. bij in de lening voor de betaling van de Spaanse soldaten in 1574. In 1582 heeft ‘Syne Alteze’ (Anjou) aan ‘Dierick vanden Werve, Deken vande Laeckenhalle’ (zie t'shertogen 114) ‘het Presidentschap vande Rekencamere van Brabant’ aangeboden. Derhalve vraagt hij ontslag uit de stadsdienst na 43 jaar trouwe dienst. De magistraat verleent hem ‘oorlof’ op 11 sep. 1582, en beschenkt hem op 20 sep. ‘met een pointsoen Franschen wyn’.
Hij was gehuwd met Catharina van den Dale, dochter van Jan en van Clara de Diest-de-Vivershem. Na haar dood hertrouwt hij met Françoise de Vaernewyck.
Lit.: AA, V, 232; XXII, 219; XXV, 33; Azevedo, 152; Butkens, II, 504 e.v.; [A]. de Ghellinck Vaernewyck, ‘Un livre de raison anversois du XVIe siècle. Les van Halmale’ in Annales de l'Académie Royale d'Archéologie de Belgique 56 (1904), 5e série, tome VI, 371 noot 2; Goris, 49; Guicciardini, 76a, 90a. |
120 |
Tresorier: ‘Functionaris...die belast is met het beheer der geldmiddelen van...een stad’ WNT, XVII, 2665 en 2729 (s.v. Tresorier...Trezorier); zie ook Guicciardini, 75b-76a en sterckheyt 46. |
121 |
Rekeninghe: zie 103
Ionker François Absolons (oBrussel 1 mei 1524)
Zoon van Roelof (†9 okt. 1549) en van Catharina van der Noot (†20 sep. 1530). Op 26 aug. 1540 wordt hij ingeschreven als student aan de Leuvense universiteit. Door open brieven van 1 feb. 1551 wordt hij aangesteld tot forestier van Brabant. Zijn laatste rekening voor dit ambt wordt afgesloten op 1 apr. 1570. Daarnaast is hij raadsheer en lid van de Brabantse rekenkamer. In 1562 wordt hij gesignaleerd als heer van Ter Heyden. Absolons is in 1550 gehuwd met Adrienne Longin.
Lit.: Azevedo, 71; Augustin Becquet, ‘Les Opdenbergh de Hoeilaart’, in Brabantica VIII (1966), I, 10; Butkens, Suppl., II, 254; Ryckman-de Jonghe, III, 572; Schillings, 210. |
122 |
Guillaume Cabo: Jan Cabo (†voor 27 juni 1591)
Hij is rentmeester-generaal van de domeinen en gehuwd met Catharina Wellemans, dochter van Cornelis en van Catharina van Cattenbroeck. Na Cabo's dood hertrouwt zij met Hendrik van der Heyden. Van der Noot heeft 's mans voornaam ‘Jan’ verwisseld voor die van ‘Guillaume Cabo’, een der acht ‘Collecteurs vanden wyn ende bieraccyse’ te Antwerpen (AA, XVI, 122).
Lit.: AA, XVI, 460; Jos. A.U. Ernalsteen, ‘Mudaeus en zijne familie’, in De humanist Gabriël Mudoeus, Brechtanus. (1500-1560), Brecht, 1939, 57; Ryckman-de Jonghe, III, 644. |
125 |
recht: ‘In overeenstemming met de klaarblijkelijke feiten’ WNT, XII, 3de stuk, 493 (s.v. Recht) |
128 |
De vvelke: nl. menschen (127)
die: nl. t'goudt, en t'siluer (126) |
| |
| |
134 |
myghen: blijkens het Franse origineel en de respectueuze context past de enige betekenis van het ww. ‘Mijgen, miegen = wateren’ (WNT, IX, 705, 695) hier niet. Vermoedelijk hebben wij dan ook te maken met een drukfout voor nyghen ‘Buigen voor iemand, als eerbetoon...met voor’ WNT, IX, 2000 (s.v. Nijgen). |
135 |
vvt gherechten: tot stand brengen MNW, VIII, 920 en 1002 (s.v. Utegerechten...Uterechten) |
136 |
des vreedts: als mannel. znw. MNW, IX, 1244 |
137 |
diendt: ond. Het gheldt (138) |
138 |
dmesch'...: geciteerd als ‘Men moet het kind geen mes of stok in handen geven’ in P.J. Harrebomée, Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal, of verzameling van Nederlandsche spreekwoorden en spreekwoordelijke uitdrukkingen van vroegeren en lateren tijd, Utrecht, 1858-1870, I, 281. Harrebomée verwijst zelf naar Servilius in Adagiorum epitome post nouissimam D. Erasmi Roterodami exquisitam recognitionem, per Eberhardum Tappium, ad numerum Adagiorum magni operis nunc primùm aucta. Appositae svnt...Phrases omnes vernaculae, quae aliquam Adagij speciem videbantur obtinere, opera studioque Ioannis Seruilij, Antverpiae, 1545, 75v. Als adagium wordt aldaar opgegeven en verklaard: ‘Ne puero gladium...Subaudiendum commiseris. Allegoria prouerbialis, admonens non esse mandandam potestatem vel adolescentibus, vel imperitis ac stultis, qua tum in suam, tum aliorum perniciem sint abusuri’. Servilius heeft daarbij als Nederlandse spreuk in margine ingelast: ‘Men sal genen kinds messen geuen’. |
139 |
dick: zie 27 |
143 |
vonden: listen MNW, IX, 910 (s.v. Vont) |
145 |
vrômen: voordeel MNW, IX, 1400 (s.v. Vrome) |
146 |
recht: wettige, rechtmatige WNT, XII, 3de stuk, 494 (s.v. Recht)
versterf: zie 19 |
153 |
heyligh: wat in de hoogste verering staat WNT, VI, 460 (s.v. Heilig) |
154 |
medt der vvoone: woonachtig ‘verbonden met...bliven’ MNW, IX, 2791 (s.v. Metter wone) |
156 |
v: Goudt en Siluer (153) |
|
|