| |
| |
| |
Roelandts (1583-1584)
Ontstaan
Naar inhoud en toon vormt dit vel een allesbehalve coherent geheel. In de eerste elegie beluisteren wij een jeugdig dichter, die de voorzichtige hoop uitspreekt dat hij zijn geboortedorp mag ‘deur myn dicht, een vveeinigh eeren gheuen’ (48). Het tweede gedicht laat ons kennis maken met een heel ander facet van Van der Noots persoonlijkheid; daarin werpt hij zich op tot censor morum van zijn tijd, waarbij zijn verwijten vooral doelen op de trias superbia, luxuria en avaritia met hun nasleep van wereldsgezindheid.
Het verbindend element tussen deze twee wel zeer ongelijksoortige stukken is dan ook de graad van bekendheid tussen de twee personages, aan wie elk van beide elegieën is opgedragen. Zoals Van der Noot expliciet stelt, dankt hij de kennismaking met Marchant aan Roelandts (146). De aaneenschakeling van deze vriendschappelijke relaties, eerder dan de intrinsieke inhoud der elegieën, bepalen de uiteindelijke samenstelling van dit vel.
| |
Inhoud
- | Elegie aan Roelandts (4-74)
Lofzang ter ere van Brecht als geboorteplaats van vele geleerden. Indien mogelijk, wordt telkens hun verwantschap met Roelandts gememoreerd (28, 43, 68). Ook Van der Noot hoopt dat zijn verzen ter ere van Olympia zijn geboortedorp tot lof mogen strekken. |
- | Elegie aan Marchant (79-150)
Eerzucht, wellust en gierigheid beschikken thans over veel aanhangers. Hun verstoktheid maakt hen ontoegankelijk voor het goede. De godvrezenden vinden een toevlucht bij God. Marchant, die de vromen welgezind is, behoort eveneens tot de uitverkorenen. |
| |
Bronnen
De naamgeving Noot (4) en Olympia (6) voor waterlopen is reeds behandeld in DBE, 237-238. Prof. Zaalberg wil hierbij geen rechtstreekse navolging van Maurice Scève suggereren, en dit terecht: Van der Noot kan dit beeld bij Du Bellay aangetroffen hebben - weliswaar met een duidelijke referentie naar de Lyonese dichter aldaar; zie Du Bellay, A.M. le Sçeve, 12-14 (ed. Courbet, II, 145). De gelijktijdige aanval op Eerghiricheydt (79), vvellust (79) en Gheldt-ghirigheydt (80) wordt reeds herhaaldelijk uitgevoerd in Het Theatre (Smit-Vermeer, 191, 233, 242, 341, 352, 356), waar ook (Smit-Vermeer, 242 noot) de bijbelse bron voor deze samenhang te vinden is: I Ioan. 2:16.
| |
Verklarende aantekeningen
1 |
veur-sinighen: vooruitziende, verstandige MNW, IX, 1080 (s.v. Voresienich) |
2 |
Gabriel Roelandts
Zoon van Jacob (ca. 1530-1592) en van Elizabeth van der Muiden. Hij is de auteur van liminaria in Stefano Ambrosio Schiappalaria, La vita di C. Julio Cesare..., (Anversa, 1578), en Flavius Vegetius Renatus, De re militari libri quator..., (Antverpiae, 1585). In 1584 correspondeert hij met Lipsius. Hij zou faam genoten hebben als Latijns dichter en jong gestorven zijn.
Lit.: BN, XIX, 637 (Fernand Donnet); BT, nrs. 4289, 4682; Aloïs Gerlo en Emile Lauf, Bibliographie de l'humanisme belge, Bruxelles, (1965), 205; Aloïs Gerlo en Hendrik D.L. Vervliet, Inventaire de la correspondance de Juste Lipse 1564-1606, Anvers, 1968, 55 (tweemaal); Sweertius, Monvmenta, 20. |
4 |
de Noot: het ‘Waterstraatje’; zie DBE, 237 |
6 |
d'Olympia: de ‘Vuilensteertschen Waterloop’; zie DBE, 237 |
7 |
gheluckigh: aan Brabant is hetzelfde waarderende epitheton om dezelfde reden toegekend in LvB, 43 e.v. |
13 |
Pierides: muzen; zie voor deze naamgeving matthias 101 |
|
dat: dorp (10) |
| |
| |
14 |
vreedts: ‘znw. m.’ MNW, IX, 1244 (s.v. Vrede) |
15 |
Kempenen: mv. van die Kempene (vr.)? |
18 |
ickker: lees icker |
20 |
my versinnen: bedenken WNT, VIII, 2441 (s.v. Versinnen) |
22 |
fier: bloeiend WNT, III, 4442 (s.v. Fier) |
23 |
Ian Custodis naem: de naam van Jan Custos
Joannes Custos Brechtanus (Jan de Coster) (oBrecht ca. 1475 †aldaar 20 okt. 1525)
Zoon van Boudewijn en van Elizabeth Zoetens (?). Hij studeert te Leuven aan het college ‘De lelie’ en wordt er tot primus uitgeroepen in 1496, bij het einde van zijn studietijd. In 1498 wordt hij leraar aan het college ‘Castrum’ in dezelfde universiteitsstad. Onder zijn leerlingen telt Custos de later zeer bekende Joannes Despauterius, die zijn leermeester met waardering vermeldt. Later aanvaardt Custos het rectoraat van de Latijnse school te Groningen; verdere gegevens over zijn werkzaamheid in het Noorden ontbreken. Reeds in 1512 verblijft hij te Antwerpen als hoofd van de kapittelschool, verbonden aan de kathedraal. In 1515 vertrekt hij naar zijn geboortedorp, waar hij een eigen Latijnse school opricht, die weldra tot grote bloei komt. Zijn grammaticale handboeken, Etymologia en Syntaxis Brechtana, vormen reeds een vooruitgang tegenover de traditionele middeleeuwse werken. Hij is gehuwd met Barbara t' Shertogen.
Lit.: BN, V, 21-22 (Félix Nève); Jos. A.U. Ernalsteen, De humanist Joannes Custos Brechtanus. (c. 1475-1525), Brecht, 1925; Aloïs Gerlo en Emile Lauf, a.w., 151. |
24 |
Broeder Leuinus: Livinus Brechtus (Brechtanus) (oBrecht of Antwerpen (?) ca. 1503 †Mechelen 1558 of 1560)
Hij studeert te Leuven en treedt nadien binnen in de orde der minderbroeders. Livinus blijft te Leuven, belast met de opleiding der priesters-studenten. Zijn literaire produktie, uitsluitend in het Latijn, omvat liminaria, heiligenlevens en een zeer succesvol drama, Euripus, tragoedia christiana. Ook Anna Bijns, Tweede Boeck vol schoone ende constighe Refereynen, heeft hij met een Latijns lofdicht ingeleid.
Lit.: BN, II, 913 (Baron de Saint-Genois); NBW, II, 102-103 (B. de Troeyer); Benjamin de Troeyer, Bio-bibliographia franciscana neerlandica saeculi XVI, Nieuwkoop, 1969, I, 171-177. |
26 |
Heer Adriaen: de vader van onze dichter; zie Prims 1929, 602-604 en Inleiding. |
|
ghevvonnen: verwekt MNW, IX, 2644 (s.v. Winnen) |
27 |
vrome: rechtschapenen MNW, IX, 1398 (s.v. Vrome). Ridder Adriaan van der Noot is overleden op 6 sep. 1554; bedoelt de auteur met deze vrome de gelukzaligen? |
28 |
Anthoni Tilens: Antoon Tilens (Thielens)
Hij is te Antwerpen werkzaam als boekverkoper en drukker tijdens de periode van ca. 1564 tot ca. 1603. In 1564 wordt hij opgenomen in de Sint-Lucasgilde. Tilens woont ‘In den gulden Struys’ in de Kammerstraat. Hij drukt muntboekjes, in 1571 de Instructiones van bisschop Sonnius, en bezorgt ook een uitgave van Simon Verepius, De epistolis conscribendis. Een nadere bekendheid van Tilens met Van der Noot blijkt uit het voorkomen van vier sonnetten en een ode uit de pen van deze laatste in een werkje van Hendrik Aerts van Boestel, Nieuwe amoureuse Refereynen ende Brieven..., gedrukt door Tilens in 1576. Op 4 juli 1577 wordt hij aangesteld tot mededeken van het gilde der ‘boeckprinters’.
Lit.: AA, V, 246; XXIII, 428; BT, nrs. 4118, 4119; Diercxsens, III pars I, 167; Jos. A.U. Ernalsteen, a.w., XXXIII; F. Kossmann, ‘Vier sonnetten en een ode van Jan van der Noot’, in De Gulden Passer 8 (1930), 183; Marc Lefèvre, ‘Libraires belges en relations commerciales avec Christophe Plantin et Jean Moretus’, in De Gulden Passer 41 (1963), 13; Plantin, Corr., I, 217; V, 150, 151; IX, 326; Id., Corr., Suppl., 260, 262; Anne Rouzet, ‘Adresses d'imprimeurs, libraires et éditeurs belges des XVème et XVIème siècles’, in De Gulden Passer 40 (1962), 174; Marcel Hoc, ‘Publications anversoises relatives aux campagnes de l'archiduc Albert’, in De Gulden Passer 3 (1925), 40. |
| |
| |
30 |
D'Ackermans: Naast Hendrik (titelvel 1584-1585 19) kennen wij nog het bestaan van Nicolaus en Jeremias Ackermans.
Nicolaus is priester, aanvankelijk leraar te Leuven, nadien kapelaan aan de Antwerpse kathedraal. Hij overlijdt op 29 jan. 1606 op 63-jarige leeftijd. Bij testament sticht hij studiebeurzen te Leuven, waar hij als student staat ingeschreven op ‘ultima febr.’ 1558.
Lit.: AA, V, 246; Ernalsteen, a.w., 26-27 noot 3; Grafschriften, I, 169; Schillings, 565; Sweertius, Monvmenta, 92.
Jeremias - indien hij al een familielid is van de twee broers Hendrik en Nicolaus - is ons veel minder bekend. Hij blijkt verwikkeld in de strijd tegen Spanje: op 4 jan. 1585 moet de schout hem een passend verblijf in het gasthuis verschaffen, waar hij toezicht kan houden over de verpleegde soldaten in Staatse dienst.
Lit: AA, VI, 2, 5.
Ian Leest: in de eerste helft der zestiende eeuw huwt een ‘Jan van Leest’ met Catharina van Immerseel, dochter van Willem.
Lit: AA, 2de reeks 2 (1927), 273.
Gheefkens: over hem zijn geen gegevens voorhanden in de geraadpleegde literatuur.
Schoofs: in feb. 1546 behoort ‘Ghirardus Schoeff, Brecthanus’ tot de ‘Falconenses divites’ aan de Leuvense universiteit. Hij mag niet verward worden met de te Mechelen geboren gelijknamige kunstschilder (Thieme-Becker, XXX, 255). Het is dan ook onzeker wie van beiden op 14 apr. 1589 te Antwerpen vaandrig van de elfde wijk wordt.
Lit.: Papebrochius, IV, 240; Schillings, 320.
de Cock: in aug. 1552 wordt ‘Paulus Cocus Brechtanus’ student te Leuven en ingelijfd bij de ‘Porcenses divites’. Van 1564 tot 1575 is hij bestuurder van de Latijnse school te Brecht. Met d'mis-val des brandts (31) zinspeelt Van der Noot op de brand van deze instelling tijdens een der vele plunderingen, die het dorp in de tweede helft der zestiende eeuw te verduren had.
Lit.: Jos A.U. Ernalsteen, ‘Mudaeus en zijne familie’, in De humanist Gabriël Mudaeus, Brechtanus. (1500-1560), Brecht, 1939, 53; Schillings, 456. |
31 |
mis-val: rampspoed WNT, IX, 878 (s.v. Misval)
op steken most den fock: moest vertrekken
op steken: oprichten, in de hoogte brengen ‘Van zeilen’ WNT, XI, 1251 (s.v. Opsteken)
fock: zeil dat voor de mast of aan de voorste mast van een schip wordt gevoerd WNT, III, 4604 (s.v. Fok) |
32 |
Gants Louen: Lessius is tot primus van de wedstrijd tussen de Leuvense colleges uitgeroepen op zeventienjarige leeftijd, dus in 1571; zie Jos A.U. Ernalsteen, De humanist Joannes Custos Brechtanus. (c. 1475-1525), Brecht, 1925, IX noot 3. |
33 |
Lenardt Leys: Leonard Leys (Lessius) (oBrecht 8 okt. 1554 †1623)
In 1568 trekt hij naar de Leuvense universiteit. Na schitterende studies aldaar en te Rome treedt Leys in 1572 binnen in de orde der jezuïeten. Hij wordt naar Douai gestuurd, waar hij zeven jaar lang filosofie doceert. Van 1585 tot 1605 bekleedt hij de leerstoel van theologie aan het jezuïetencollege te Leuven. In 1586 publiceert hij een reeks theses, die door de theologische faculteit als semi-pelagiaans bestempeld worden. Een langdurige controverse volgt, tot Rome Lessius van alle beschuldigingen vrijspreekt. Lessius is ook zeer produktief als auteur van stichtelijke en apologetische werken.
Lit.: Aa, XI, 361; BN, XII, 79-82 (Alphonse Le Roy); Jos A.U. Ernalsteen, De humanist Joannes Custos Brechtanus. (c. 1475-1525), Brecht, 1925, V, IX; Aloïs Gerlo en Emile Lauf, a.w., 181. |
37 |
miin redenen belegghen: mijn woorden kiezen WNT, XII, 3de stuk, 824 (s.v. Zijn rede beleiden) |
38 |
schickeliick: behoorlijk WNT, XIV, 642 (s.v. Schikkelijk) |
| |
| |
40 |
Gabriel...vander Muiden: Gabriël van der Muiden (Mudaeus) (oBrecht ca. 1500 †Leuven 21 apr. 1560)
Te Leuven verwerft hij in 1531 de graad van licentiaat in de rechten, waarna hij huisleraar wordt voor de kinderen van Laurent de Blioul, raadsheer in de geheime raad en griffier der orde van het Gulden Vlies. In deze functie reist Van der Muiden naar Frankrijk, waar hij aan verschillende universiteiten de hernieuwing van de rechtsstudies volgt. Hierna keert hij naar Leuven terug, waar hij met een zijner discipelen de doctorsgraad verwerft in 1539. In 1547 verkrijgt hij er de leerstoel van ‘professor primarius legum’. Deze functie bekleedt hij met een buitengewone weerklank, dank zij de nieuwe methodes die hij voor het onderwijs aanwendt. Een deel van zijn juridische werken is postuum uitgegeven door zijn schoonzoon Jacob Roelandts.
Lit.: Aa, XII, 1107; BN, XV, 335-337 (Ch. Piot); De humanist Gabriël Mudaeus, Brechtanus. (1500-1560), Brecht, 1939; Aloïs Gerlo en Emile Lauf, a.w., 192; René Dekkers, Bibliotheca belgica juridica, Brussel, 1951, 120-121. |
43 |
Vvs moeders vader: Jacob Roelandts, vader van Gabriël, is gehuwd met Elizabeth, vierde kind van Van der Muiden; zie Jos. A.U. Ernalsteen, ‘Mudaeus en zijne familie’, in De humanist Gabriël Mudaeus, Brechtanus. (1500-1560), Brecht, 1939, 58.
vròom: rechtschapen MNW, IX, 1398 (s.v. Vrome)
tot...vròomen: tot voordeel van MNW, IX, 1400 (s.v. Vrome) |
47 |
meschien: typisch voorbeeld van ‘affektierte Bescheidenheit’, zie Ernst Robert Curtius, Europäische Literatur und lateinisches Mittelalter, Bern - München, (1961)3, 93. |
48 |
vveeinigh: lees vveinigh |
51 |
Ouerbroeck: thans nog de naam van een parochie; zie DBE, 237
Bechouen: gelegen ongeveer op de plaats van het huidige Brecht; zie DBE, 237 |
54 |
Mirtus van Brabandt: gagel WNT, IX, 795 (s.v. Mirt), waar verwezen wordt naar Dodoens: ‘In Brabant ende Vlaenderen wordt dit ghewas Gagel geheeten: sommige noemen 't op 't Latijnsch Myrtus Brabantica, dat is Brabantschen Myrtus’. |
55 |
versch: verfrissend MNW, VIII, 2331 (s.v. Versch) |
57 |
gheesten goedt: edelaardige lieden |
58 |
Drinken: naar het voorbeeld der dichters, die zich laven aan de Hippocrene om de nodige dichterlijke vervoering op te doen; zie matthias 103. |
59 |
slechten: samentrekking van slecht een
vlecken: ‘Bepaaldelijk genoemd of gedacht als een zeer klein bewoond oord, een gehucht’ WNT, XXI, 1766-1767 (s.v. Vlek) |
62 |
Na den-mael: aangezien WNT, IX, 1457 en. X, 187 (s.v. Nademaal) |
63 |
Godt, en de hemelen: men denke de komma weg; beide substantieven zijn onderwerp van syn (62). |
66 |
groot-vader: zie 40 en 43 |
67 |
hebben: ond. Godt en de hemelen (63) |
70 |
Roelandts Raedtsheere: Jacob Roelandts (oca. 1530 †Antwerpen 9 Kal. Nov. 1592); zie goossenius 76.
secreten: zie voor deze instelling liefvelt 214 |
71 |
Veursichtigh: verstandig MNW, IX, 1073 (s.v. Voresichtich) |
72 |
v: Gabriël |
74 |
vrinden en heeren: bijstelling bij v (73) en v vroom Vader (74) |
76 |
Iacques Marchant: Jacob Marchant (Jacobus Marchantius) (oNieuwpoort 1537 †Brussel 1609)
Zoon van Jacob. Na studies te Leuven (inschrijving op 27 feb. 1553) wordt hij leermeester van de kinderen van Jean de Melun, heer van Antoing en Espinoy. Marchant begeleidt zijn vier leerlingen naar Italië, waar zij twee jaar verblijven bij Ferdinand Gonzalvo van Cordova, hertog van Suesso. Bij zijn terugkeer in de Nederlanden kiest hij de partij van de Sta- |
| |
| |
|
ten en wordt hij met verschillende functies belast. In 1580 wordt hij president van de admiraliteit, landhouder van Veurne-Ambacht en baljuw van Nieuwpoort, voor welke laatste functie hij zich laat vervangen. Ook is hij belast met het equipement van de Westvlaamse militie. Na de Spaanse zege trekt Marchant zich terug op zijn buiten Hoogepoorte bij Alveringem. Zijn literaire produktie bestaat uitsluitend uit Latijns werk. Liminaria van zijn hand treffen wij aan in Cornelius Valerius, Grammaticae Institutiones, (Lovanii, 1560), Jacobus Sluperius, Poemata, (Antverpiae, 1575), en Hubertus Goltzius, Sicilia et Magna Graecia..., (Brugis Flandrorum, 1576). Daarnaast is hij de auteur van een bundel elegieën en van losse gedichten, bewaard in Gruterus' Delitiae. Als historicus boeit hem vooral zijn geboortestreek: hij schrijft een geschiedenis van Vlaanderen, in 1566 opgedragen aan Lamoraal van Egmont, in 1596 aan aartshertog Albrecht. In deze laatste jaren correspondeert hij met Ortelius, Lipsius en met de opvolger van deze laatste, Erycius Puteanus.
Lit.: Aa, XII, 166-167; BN, XIII, 446-447 (Emile van Arenbergh); BT, nrs. 1297, 4362; Aloïs Gerlo en Hendrik D.L. Vervliet, Inventaire de la correspondance de Juste Lipse 1564-1606, Anvers, 1968, 224, 227, 241, 243; Gerrit Kuiper, Cornelius Valerius en Sebastianus Foxius Morzillus als bronnen van Coornhert, Harderwijk, 1941, 71 noot 8; Abraham Ortelius, Epistvlae. Edidit Joannes Henricvs Hessels, Cantabrigiae, 1887, 672, nr. 281; Erycius Puteanus, Epistolarvm bellaria. Centuria III, Lovanii, 1612, 58; Schillings, 467; Vermeylen, 167 (857) noot 7. |
77 |
Vrye: het Brugse Vrije, een der kasselrijen van het graafschap Vlaanderen. De stad Brugge zelf maakt er geen deel van uit. Sedert Lodewijk van Male vormt het Vrije met Brugge, Gent en Ieper de Staten van Vlaanderen. |
82 |
deurloopt: zich voortzet WNT, III, 3002 (s.v. Doorloopen) |
83 |
Acherons: de Acheron is een zijrivier van de Cocytus in Epirus, volgens de Grieken de ingang van de onderwereld.
reuire: oeverstreek WNT, XIII, 615 (s.v. Rivier) |
84 |
Loetes: de Lethe is een rivier in de onderwereld, waaruit de schimmen drinken om het verleden te vergeten.
sonder vvet: hiermee wordt wel bedoeld: ordeloos, zonder zich te storen aan enige plichtplegingen. |
85 |
svvynen: ‘Als scheldwoord voor menschen die in hun gedrag of handelwijze herinneren aan sommige eigenschappen van varkens, b.v. gulzigheid, luiheid, morsigheid en derg.’ WNT, XVIII, 588 (s.v. Varken) |
88 |
slaue: zie Het Theatre (Smit-Vermeer, 356): ‘soo versmaet...alle ghierichheyt, werelts eere, ende vleeschelicke lusten ende begheerlyckheden, en ghy sult beuinden dat het al veel lichter is den Heere te dienen, dan der werelt slaue te sijn’.
mackt: lees maeckt |
90 |
ont-paeydt: ontevreden WNT, X, 1921 (s.v. Ontpaaien)
cattyf: ellendige ‘Een gewone verbinding is Arm katijf’ WNT, VII, 1826 (s.v. Katijf) |
92 |
roock: ‘Als beeld der vluchtigheid, onduurzaamheid, onbestendigheid’ WNT, XIII, 1260 (s.v. Rook); vgl. Ps. 101:4. |
93 |
Den Menschen: dat. mv. |
95 |
VVt dien dat: Doordat MNW, VIII, 886 en 884 (s.v. Utedien dat...Utedat) |
96 |
Des Poëten: zie apologie 385 |
97 |
den besten grootsten Godt: de antieke epitheta van Iupiter Optimus Maximus worden hier aan de christelijke godheid toegekend, een voor de zestiende eeuw aanvaard procédé; zie Jakob Burckhardt, Die Kultur der Renaissance in Italien, Berlin, (1941), 112. |
99 |
hem: Godt (97) |
104 |
Beghin: Prov. 9:10 |
108 |
éerdts-goedt: niet bekend als samenstelling. |
112 |
Mammon: geldgod; zie Matth. 6:24. |
| |
| |
113 |
daer toe: tot dat doel WNT, III, 2202 (s.v. Daartoe)
al noch: dan nog WNT, II, 276 (s.v. Al nog) |
114 |
handelingh': levensgedrag WNT, V, 1918 (s.v. Handeling) |
115 |
toppen: stijgen WNT, XVII, 1462 (s.v. Toppen) |
120 |
Medt: zie heuren spot dryuen (119) |
121 |
slecht: onnozel WNT, XIV, 1616 (s.v. Slecht) |
122 |
piin: ‘Straf voor de zonde. Vooral...de pijniging in de hel’ WNT, XII, 1644 (s.v. Pijn); zie de parabel van Lazarus en de onbarmhartige vrek, vooral Luc. 16:22-23. |
124 |
heur...vvennen: zich toeleggen op MNW, IX, 2144 (s.v. Wenden) |
126 |
Poët: zie 96 |
132 |
vlecken: zedelijke gebreken WNT, XXI, 1756 (s.v. Vlek...Zonder vlekken) |
135 |
haer: nl. die (123)
veursichticheydt: verstand MNW, IX, 1073 (s.v. Voresichtichheit) |
138 |
Deur...: zinspeling op Marchants literair oeuvre |
140 |
vroom: zie 27 |
141 |
beleefdeliick: op een hartelijke wijze WNT, II, 1687 (s.v. Beleefdelijk) |
142 |
bequame: gepaste WNT, II, 1648 (s.v. Bekwaam) |
146 |
Roelandts: de dichter (2) of zijn vader, Marchants collega in de geheime raad (70)?
vermonden: mondeling meedelen MNW, VIII, 2165 (s.v. Vermonden) |
|
|