| |
Matthias (1580)
Ontstaan
Volgens Vermeylen, 83-84 (751-752) en DBE, 9 zouden deze twee vellen oorspronkelijk bedoeld zijn als opdracht van CB/Abr aan aartshertog Matthias. Van der Noot heeft deze vellen niet exclusief in exemplaren van CB/Abr ingelast (Vermeylen, 147 (832) nr. 3), maar ook elders, zo in het Gentse exemplaar van LvB (UB Gent, G 117361 na f E1).
Ten voordele van dit oorspronkelijk gebruik pleiten nog de volgende feiten:
- | Het relatief groot aantal bewaarde exemplaren; dit wijst op een oplage, berekend voor een ruim afzetgebied. Het CB/Abr appelleert aan een breder publiek dan de latere efemere PW. |
- | De slotformule in matthias [1] Bi (a) (zie Analytische bibliografie) beantwoordt volledig aan het verwachte einde van zulke opdracht. |
- | De sluitende chronologie: CB/Abr is verschenen, blijkens de titelpagina, in 1579. In matthias 121 heet de zomer van 1578 ‘den Somer veurleden’. |
- | Het brede opzet van deze opdracht en de inhoud zelf der polyglotte verzen passen bezwaarlijk elders dan als aanloop van CB/Abr. |
| |
Inhoud
1) | Matthias, die zo volkomen Latijn en Grieks beheerst, neme Van der Noot dit gebruik van de volkstaal niet euvel (6-17). |
2) | De redenen, die Van der Noot bewogen hebben, in het Brabants te schrijven (18-59): onvoldoende beheersing der klassieke talen (20), vaderlandsliefde (22), geringe buitenlandse waardering voor het Brabants (28) en de kwaliteiten van dit laatste (39). Trouwens, ook het Latijn heeft ooit minder gecultiveerd geklonken (46)! |
3) | Moge zijn voorbeeld navolging vinden (60-69). |
4) | Voorstelling van het dichterlijk oeuvre (70-83). |
- | Nederlandse ode (89-264) |
1) | Furor poeticus (89-120). |
2) | Van der Noots recent verblijf in Frankrijk en zijn succes aldaar (121-144). |
3) | Waarom weigert hij er zich definitief te vestigen (145-192)? |
4) | Van der Noot als lofzanger der Habsburgers (193-234). |
5) | Belofte van onsterfelijkheid voor Matthias (235-264). |
| |
| |
- | Franse ode (271-302)
Matthias' adel naar lichaam en geest zal door Van der Noot onsterfelijk gemaakt worden. |
| |
Bronnen
De aanhef (90-94) herinnert aan sommige psalmen, meer in het bijzonder aan Ps. 30:3b-4, 60:3b-4, en 91:5-6.
Ronsard is zeer manifest geraadpleegd, terwijl ook met een mogelijke lectuur van Du Bellay dient rekening gehouden:
95-102 |
= |
Ronsard, Ode à Michel de l'Hospital, 413-418 |
|
(STFM, III, 142) |
104 |
|
437 |
|
143 |
184-186 |
|
Compleinte à la Royne mère du Roy, 251-253 |
(STFM, XII, 184) |
271-277 |
|
Au reverendissime cardinal de Guise, 1-8 |
(STFM, I, 79-80) |
279-282 |
|
16-19 |
|
80 |
|
283-289 |
|
20-26 |
|
81 |
|
291-294 |
|
31-35 |
|
81 |
|
20-21 |
Du Bellay, Deff. et Ill., |
livre I, chap. XI, 8-16 (ed. H. Chamard, |
STFM 75-76) |
46-51 |
|
livre I, chap. III, 50-54 |
(STFM 26-27) |
|
livre II, chap. XII, 96-99 |
(STFM 188) |
| |
Verklarende aantekeningen
35 |
Defaedant: lees Defaecant |
50 |
Pelsago: lees Pelasgo |
69 |
landis: lees laudis |
85 |
Don Matthias: Matthias van Oostenrijk (oWenen 24 feb. 1557 †aldaar 20 mrt. 1619)
Derde zoon van keizer Maximiliaan II en van Maria, dochter van Karel V. Zijn opvoeding is toevertrouwd aan Ogier de Busbecq. Op 26 aug. 1577 laat hij aan Wouter van der Gracht, de gezant van de Staten, weten dat hij bereid is de landvoogdij der Nederlanden op zich te nemen. In feite is Matthias daartoe niet uitgenodigd door de Staten-Generaal, maar door een groep katholieke edellieden. Sedert 11 nov. 1577 verblijft hij te Antwerpen, waar hij met veel eer ontvangen is. Op 18 jan. 1578 legt Matthias de eed af; hij neemt als titels aan o.a. ‘gouverneur et capitaine général des Pays-Bas’. Na de overwinning van don Juan te Gemblours (31 jan. 1578) verlaat Matthias Brussel voor Antwerpen, waar hij verblijft tot 1581. Naarmate de tijd voortschrijdt, wordt zijn machteloosheid des te meer onthuld. In de Unie van Utrecht is zelfs geen enkele bepaling aangaande zijn positie opgenomen. Op 29 okt. 1581 verlaat hij met stille trom de Nederlanden. Matthias wordt tot keizer verkozen ter opvolging van zijn broer Rudolf op 13 juli 1612.
Lit.: BN, XIV, 21-28 (Ch. Piot); NNBW, III, 826-832 (Haak); LvB, XXI-XXIII. |
86 |
Capiteyn Generael: Opperste bevelhebber ‘als...titel’ WNT, VII, 1489 (s.v. Kapitein-Generaal) |
90 |
Na dat: naardien WNT, IX, 1454 (s.v. Nadat) |
93 |
Alder grootste, alder best': vertaling der gewone epitheta van Iupiter Optimus Maximus; zie ook roelandts 97. |
95 |
secreten: geheimen WNT, XIV, 1268 (s.v. Secreet); zie ook pruenen 28. |
96 |
Delien: bijnaam van Apollo, als geboortig van het eiland Delus. |
97 |
Pithien: epitheton van Apollo wegens het doden van de draak Python bij de verovering van Delphi.
als de vrije: voortreffelijk MNW, IX, 1312 (s.v. Vri); als + lidw. + gesubst. adj. = bijw.; zie F.A. Stoett, Middelnederlandsche Spraakkunst. Syntaxis, 's-Gravenhage, 1923, 76, §116. |
101 |
Pieriden: de muzen, zo genoemd naar hun geboorteland Piëria in Macedonië. Zie ook OE, [264] noot bij [143].
stortten: lees storten (o.t.t.) |
| |
| |
103 |
Na den = mael: Nadat WNT, IX, 1457 (s.v. Nademaal)
lauen: zie voor dit ritueel CB, 378 (OE, [180]), poetov 115 en wonsel 96. |
104 |
Pegasums fonteyn: de Hippocrene, ontsprongen op de Helicon door de hoefslag van Pegasus, het gevleugeld paard van Bellerophon. |
105 |
godlijke: ‘Door God gezonden, door Hem bezield. Inzonderheid van dichters’ WNT, V, 243 (s.v. Goddelijk) |
106 |
op-geruckt: in hogere sferen gevoerd WNT, XI, 1142 (s.v. Oprukken) |
107 |
Profeten: zie apologie 388 |
110 |
Profeet: als Grieks dichter wordt Homerus terecht een profeet genoemd op basis van de uitleg, verstrekt in apologie 388. |
112 |
de Latijnsche Poëet: Vergilius; zie 254 |
117 |
dit myn slecht werck: voor de topos van de ‘affektierte Bescheidenheit’, zie Ernst Robert Curtius, Europäische Literatur und lateinisches Mittelalter, Bern-München, (1961)3, 93. |
121 |
Soo: Toen MNW, VII, 1446 (s.v. So)
ick my...vandt: ik mij bevond WNT, XXI, 743 (s.v. Vinden)
veurleden: vorig MNW, IX, 1013 (s.v. Voreleden)
den Somer veurleden: zomer 1578; zie Vermeylen, 82 (751); DBE, 9; LvB, XXI. |
123 |
veel landen en veel steden: traditionele formulering sinds Homerus, Odyssee, I, 3. |
124 |
elf: bevestigd door LvB, 333
vlijs: moeite MNW, IX, 642 (s.v. Vlis) |
126 |
Gheesten: hier is de intellectuele elite bedoeld. |
127 |
versoeken: ‘Bezoeken, naar iemand toe gaan met een bepaald doel’ MNW, VIII, 2499 (s.v. Versoeken) |
128 |
som: gedeeltelijk WNT, XIV, 2506 (s.v. Som) |
129 |
Dorat: Jean Dorat (Johannes Auratus) (oLimoges ca. 1508 †Parijs 1 nov. 1588)
Als hoofd van het Collège Coqueret te Parijs telt hij Baïf, Ronsard en Du Bellay onder zijn leerlingen. Zijn invloed op hun kennis en appreciatie der oudheid is dan ook substantieel geweest. Zeer in tegenstelling tot b.v. Lipsius blijkt Dorat een zeer bereidwillig en onvermoeibaar lofdichter te zijn. Zowel de werken van zijn collega's in het Collège Royal te Parijs, de prille poëzie van een provinciaal dichter, of een muziekdruk op tekst van Ronsard mogen rekenen op lovende bijdragen van zijn hand. Het is dan ook geen toeval dat juist van hem het enige lofdicht stamt, dat Van der Noot mag ontvangen van een werkelijk belangrijk Frans auteur (goossenius 50). Tijdens het hier vermelde verblijf te Parijs heeft Van der Noot Dorat gemakkelijk kunnen benaderen, omdat deze laatste zeer positief staat tegenover de verbannen Nederlandse elite. Jan van der Does en de gebroeders Canter blijken hiervan wel de meest welsprekende getuigen.
Lit.: Dictionnaire de biographie française, XI, 556-557 (R. Limouzin-Lamothe); Pierre de Nolhac, Ronsard et l'humanisme, Paris, 1921, 81-82, 211-212. |
130 |
Den Hertogh'...van Vses: Jacques de Crussol, tweede hertog van Uzès (oUzès 20 juni 1540 †sep. 1586 of 7 sep. 1594)
Zoon van Charles en van Jeanne de Genouillac, die zeer hervormingsgezind is. Reeds vroeg keert Jacques zich tot het calvinisme, want in 1562 stuurt Condé hem met 1200 soldaten uit om de steden van Languedoc voor de hervormden te bezetten. Op 29 mei 1569 wordt hij te Moncontour krijgsgevangen genomen. Na de vrede van Saint-Germain of na de Bartholomeusnacht (23-24 aug. 1572) verzoent hij zich met het Franse hof. Zijn calvinistische overtuiging schijnt sindsdien opgegeven, maar in ruil (?) wordt hij overladen met eerbewijzen: na de dood van zijn broer Antoine wordt Jacques op 15 dec. 1573 tweede hertog van Uzès; hij verwerft talrijke commandementen, krijgt op 31 dec. 1578 de orde van de H. Geest, en op 11 mei 1586 de functie van gouverneur van Languedoc. Uit hoofde van dit laatste ambt strijdt hij tegen de calvinistische troepen in zijn gebied. Op 29 aug. 1568 is hij gehuwd met Françoise de Clermont-Tonnerre. |
| |
| |
|
Antoine de Crussol, die volgens Charlier (a. art.) hier door Van der Noot gememoreerd wordt, is in werkelijkheid de broer van het thans behandelde personage.
Lit.: Dictionnaire de biographie française, IX, 1332-1333 (Roman d'Amat); Gustave Charlier, ‘L'influence de la Pléiade. I La poésie’, in Gustave Charlier en Joseph Hanse, Histoire illustrée des lettres françaises de Belgique, Bruxelles, (1958), 163. |
|
vroom: dapper MNW, IX, 1398 (s.v. Vrome) |
131 |
Den Heer van Mommartin: Jean du Mats de Montmartin (oca. 1550 †ca. 1620)
Als aanhanger van de hervorming verlaat hij Frankrijk, en zoekt hij een toevlucht in Duitsland. Na de uitvaardiging van het edict van Loches keert hij in 1576 terug. De Bretoense protestanten sturen hem als hun afgevaardigde naar de vergadering te Montauban in 1581. Sindsdien dient hij in het leger van Hendrik van Navarra. In 1589 krijgt hij het gouverneurschap van Vitré en in 1591 de graad van ‘maréchal de camp’. Nog in de Staten-Generaal van 1614 spreekt hij zich uit tegen de publikatie der decreten van het concilie van Trente.
Lit.: Grand dictionnaire universel du XIXe siècle, XI, 516. |
133 |
deughdt: weldaden WNT, III, 2447 (s.v. Deugd) |
140 |
veur=mael: voorheen MNW, IX, 1020 (s.v. Voremaels)
Ian le Meyer: Jean Lemaire de Belges (oBavay 1473 †ca. 1525)
Na studies aan de Parijse universiteit en een kort verblijf bij zijn oom Molinet te Valenciennes, treedt Lemaire in de dienst van aanzienlijke Franse heren. Sinds 1504 fungeert hij als secretaris van Margaretha van Oostenrijk, en op 11 sep. 1507 wordt hij beëdigd als hertogelijke ‘indiciaire’ en bibliothecaris, in deze ambten opvolger van Molinet. In 1506 en 1508 stuurt Margaretha hem naar Rome, van waar hij renaissance-ideeën meebrengt. Ter ere van de hertogin schrijft hij in deze jaren La Couronne margaritique en de twee Epîtres de l'Amant vert. Maar sinds zijn verblijf te Dôle in 1509 steunt hij in allerlei pamfletten de politiek van Lodewijk XII, zodat hij dan ook op 15 feb. 1511 als ‘indiciaire’ vervangen wordt door Remy Dupuis. In de periode 1509-1512 verschijnt zijn meest geraadpleegde werk, dat ook door Van der Noot gelezen blijkt, Illustrations des Gaules et singularitez de Troye. Na een zekere teruggang gekend te hebben tijdens de regering van Frans I, wordt zijn poëtisch werk door de Pléiade gerehabiliteerd.
De aantekenaar in Vermeylen, (961) betwijfelt of Van der Noot hier wel degelijk deze Franstalige auteur onder zulke vervlaamste naam laat optreden. Zijn scrupules worden echter opgeheven door chefs 40, waar de authentieke spelling hersteld wordt.
Lit.: BN, XI, 769-778 (J. Stecher). |
141 |
Phlips van Cominis: Philippe de Comines (Commynes) (oRenescure? ca. 1447 †Argenton 18 okt. 1511)
Zoon van Colard en van Margaretha van Arnemuiden. Begin nov. 1464 treedt hij in dienst van de latere Karel de Stoute, toen nog graaf van Charolais. Hij wordt ridder en kamerheer, wat hem niet belet over te lopen naar Lodewijk XI: in de nacht van 7 op 8 aug. 1472 verlaat Comines het Bourgondische kamp voor Eu en begeeft hij zich naar de Franse vorst te Pont-de-Cé. Aan het Franse hof behoort Comines tot de intiemste vertrouwelingen van de koning; ook wordt hij begiftigd met aanzienlijke goederen. Na de dood van Lodewijk XI daalt zijn invloed echter zeer snel. Aan zijn bekende Mémoires werkt hij van 1489 tot 1491 en opnieuw in de periode 1495-1498.
Lit.: BN, IV, 318-336 (Th. Juste); Dictionnaire de biographie française, IX, 385-388 (G. Huard). |
148 |
strijdt: zinspeling op de Nederlandse beroerten. |
149 |
brandt: ‘in toepassing op tweedracht en twist’ WNT, III, 1041 (s.v. Brand) |
150 |
el: elders WNT, III, 4057 (s.v. El) |
151 |
versleten: ‘Van een tijdsbegrip,...onnut besteden’ MNW, VIII, 2463 (s.v. Versliten) |
153 |
deur den tydt: mettertijd WNT, XVII, 27 (s.v. Door den tijd) |
155 |
aerdt, en wetten: zie 123 voor deze Homerische formulering |
| |
| |
159 |
ver=dinen: identieke formulering als in Ext; zie OE, [5]: ‘ein ander vill grosser werck...alss nemlich zwlff bůcher welche intituliert sein Europidos / Dardurch ich so herzlich verhoffen zuuerholen den lob / Ehr vnnd preiss der Herrn / Landen vnd Steden die solchs an mir verdienen werden’; zie ook Roelant vander Hegghen, Ode, 125 (OE, [133]). |
163 |
goedt: zuiver ‘Van eene taal’ WNT, V, 315 (s.v. Goed) |
168 |
el: zie 150 |
175 |
Indien zij mij dan eer, gunstbetoon en de laurierkroon schenken
der Lauren croone: constr.: croone der Lauren
laur: ‘het zinnebeeld...van de overwinning en den roem’ WNT, VIII, 1174 (s.v. Lauwer). In 175-179 wordt voor het eerst gezinspeeld op Van der Noots voornemen, de poeta laureatus der Staten van Brabant te worden. |
187 |
de Cominis: zie 141
cloeck: verstandig WNT, VII, 4183 (s.v. Kloek)
tijder: lees tijden |
188 |
Meyer: zie 140 |
189 |
heur: zie 137 sommighe |
190 |
soo voordts: dadelijk MNW, VII, 1618 (s.v. Sovort) |
191 |
schickelijck: behoorlijk WNT, XIV, 642 (s.v. Schikkelijk) |
192 |
een: lees en (negatie) |
194 |
uwer Suster kindt: Maria Elizabeth, het dochtertje van Elizabeth van Oostenrijk (oWenen 5 juni 1554 †aldaar 22 jan. 1592). Elizabeth is de tweede dochter van keizer Maximiliaan II en van Maria, dochter van Karel V, en dus zuster van aartshertog Matthias. Vergezeld van Busbecq en van een talrijk gevolg reist zij naar Frankrijk om er te huwen met de jeugdige Karel IX. Op twintigjarige leeftijd is Elizabeth reeds weduwe (30 mei 1574). Uit haar huwelijk met de Franse vorst heeft zij enkel het kind, hier door Van der Noot bezongen, dat sterft op vijfjarige leeftijd (2 apr. 1578). Catharina de' Medici heeft haar schoondochter systematisch buiten alle staatszaken gehouden, zodat Elizabeth, na de dood van haar dochtertje, besluit naar Wenen terug te keren.
Lit.: Nouvelle biographie générale, XV, 861-864 (A. de Martonne) |
196 |
Sint'Germeins en Leye: het slot te Saint-Germain-en-Laye |
200 |
van(: men denke het haakje voor van |
201 |
ieudighe: ‘in Z.-Ndl. ook Jeudig’ WNT, VII, 275 (s.v. Jeugdig) |
203 |
Meestersse: leermeesteres WNT, IX, 435 (s.v. Meesteres, meesterse) |
204 |
Som...som: deze...gene...WNT, XIV, 2507 (s.v. Som) |
206 |
ieughdt: jeugdig iemand WNT, VII, 270 (s.v. Jeugd) |
207 |
noch: verder WNT, IX, 2047 (s.v. Nog)
Van der Noot is vast niet op de hoogte van de dood van de prinses, kort na zijn bezoek, anders zou hij zulke onmogelijke wens niet uitspreken. Deze onbekendheid klopt met zijn bewering, dat hij de hulde gebracht heeft vlak voor zijn vertrek uit Parijs (193). |
208 |
deughdt: zie 133 |
209 |
ghelijke: meteen WNT, IV, 1170 (s.v. Gelijk) |
210 |
Ambassadeur: er heerst onzekerheid over het feit of Busbecq deze titel inderdaad in Frankrijk gevoerd heeft. |
211 |
Ogier van Boesbeeck: Ogier Ghislain de Busbecq (oKomen 1522 †Maillot bij Rouan 28 okt. 1592)
Onwettige zoon van George en van Catharina Hespiel. Hij studeert te Leuven en aan buitenlandse universiteiten. Van 1554 tot 1562 is hij keizerlijk gezant in Turkije; uit deze periode stammen zijn brieven, die op meer dan één cultuurhistorisch gebied van groot belang zijn. Na deze geslaagde zending verblijft hij korte tijd in zijn geboortestreek, tot keizer Ferdinand hem belast met de opvoeding van de jonge Oostenrijkse aartshertogen. Aldus is hij ook praeceptor van Matthias geweest. Nadien verblijft Busbecq in Frankrijk om de domeinen te |
| |
| |
|
beheren, die tot de douarie behoren van Elizabeth van Oostenrijk als weduwe van Karel IX van Frankrijk. Deze functie vervult hij van 1574 (?) tot 1592, wanneer Elizabeth overlijdt. Tijdens zijn verblijf te Parijs is zijn woning een centrum van intellectueel verkeer, zowel voor protestantse als katholieke geleerden.
Lit.: BN, III, 180-191 (Gachard); Jos Fabri, ‘L'art bibliographique à un tournant: Le “Catalogus” de Ribadeneira’, in De Gulden Passer 41 (1963), 96; NBW, I, 279-282 (M.A. Nauwelaerts). |
212 |
vroom': rechtschapen MNW, IX, 1398 (s.v. Vrome) |
217 |
gheleghentheydt: aard of natuur, maatschappelijke gesteldheid of staat WNT, IV, 1113 (s.v. Iemands gelegenheid) |
218 |
recht voordt: zo juist WNT, XII, 3de stuk, 593 (s.v. Rechtevoort) |
219 |
op dat pas: op dat tijdstip WNT, XII, 605 (s.v. Op dat pas) |
220 |
ghemaeldt: geschilderd WNT, IX, 145 (s.v. Malen) |
224 |
recht voordt: zonder uitstel WNT, XII, 3de stuk, 593 (s.v. Rechtevoort) |
225 |
soon' des Keysers: zoon van Maximiliaan II (o1527 †1576), keizer van 1564 tot 1576. |
226 |
broeder...des Keysers: broeder van Rudolf II (o1552 †1612), keizer van 1576 tot 1612. |
228 |
Godt die eeuwigh leefdt: zelfde beeld in LvB, 275. |
231 |
sijn: van Matthias |
235 |
veerdigh: gereed WNT, XVIII, 1274 en 62 (s.v. Veerdig...vaardig) |
240 |
De belofte, in dit vers vervat, vinden wij reeds in Het Bosken (Smit-Vermeer, 55); ook later komt deze formule herhaaldelijk voor. |
245 |
Europidos: zie 159 en DBE, 214 |
247 |
ghehengen: goedvinden, wil WNT, IV, 857 (s.v. Gehengen) |
248 |
Atropos: de derde der schikgodinnen, die de levensdraad doorknipt. |
251 |
Mulsibers scharen: de Cyclopen als knechten van Vulcanus. Mulciber (die week maakt) is een bijnaam van Vulcanus als smeder van het ijzer. Dezelfde uitdrukking, doch zonder de voorafgaande verklaring Vulcanums vier komt reeds voor in Het Bosken (Smit-Vermeer, 122). |
254 |
Poët: Vergilius als auteur van Romes nationaal epos |
255 |
Mecenas: aan Caius Cilnius Maecenas (65-8 v. Chr.) heeft Horatius het eerste boek der satiren opgedragen, evenals de epoden, de eerste drie boeken der oden en het eerste boek der brieven. Ook elders vermeldt Horatius Maecenas met dankbaarheid; zie Pauly-Wissowa, 27. Halbband, 219 (A. Kappelmacher).
vroom: zie 212 |
257 |
vrij: voorwaar MNW, IX, 1321 (s.v. Vrij) |
258 |
toens: ‘Toens in het brab. en vl. in denzelfden zin als, en naast toen’ WNT, XVII, 576 (s.v. Toen) |
263 |
vroom: eerlijk MNW, IX, 1399 (s.v. Vrome) |
275 |
resonner: chanter Huguet, VI, 537 (s.v. Resonner) |
277 |
Maieurs: ancêtres Huguet, V, 92 (s.v. Majeurs) |
282 |
Si n'auois: Si tu n'avais |
283 |
Donques: Donc Huguet, III, 247 (s.v. Doncques)
l'an qui tout mange: zie Ovidius, Metamorphoses, XV, 234 Tempus edax rerum |
285 |
un encre: ‘masc.’ Huguet, III, 413 (s.v. Encre) |
286 |
Ains: mais Huguet, I, 140 (s.v. Ains) |
287 |
i'appendray: je suspendrai Huguet, I, 255 (s.v. Appendre) |
288 |
suruiuans: ceux qui vivent après nous Huguet, VII, 150 (s.v. Survivre) |
293 |
Dessus: sur Huguet, III, 120 (s.v. Dessus)
ta tendre ieunesse: In 1579 wordt Matthias 22 jaar. Van der Noots terminologie klinkt hier dan ook vrij pril. De oorzaak hiervan ligt bij Ronsard, die ook Charles de Guise onderhouden heeft over diens enfance (33). Van der Noot bewaart de essentie van deze voorstelling. |
301 |
rebruiront: feront résonner Huguet, VI, 377 (s.v. Rebruire) |
|
|