| |
| |
| |
Voorwerk 1580-1581
Ontstaan
Zoals in de LvB dient het voorwerk blijkens de signaturen A2-A3 in het titelvel gevoegd te worden, zodat een groep van folio's in vieren ontstaat. Voor de schikking der opgenomen gedichten heeft Van der Noot enige elementen aan de liminaria van CB/Abr ontleend: 46-68 bezit dezelfde strekking als ‘De selfde R. vander Hegghen tot de afgunstighe, lachterarts, spotters, en Zoylisten’ in OE, [135]. In 120-137 wordt het portret van de auteur aangekondigd door Jan Maes, een bijdrage die voor CB/Abr in OE, [140] geleverd is door jonker Jacob van Crutsener. Voor 46-68 blijkt een meer suggestief voorbeeld voorhanden in de persoon van Jan Baptist Houwaert. Zowel in diens Milenus clachte..., Antwerpen, 1578, A2r, als in de Oratie der Ambassadeuren vanden doorluchtighen Prince Matthias..., Antwerpen, 1578, A2r, ontmoeten wij een soortgelijke captatio benevolentiae: een gedicht ‘Tot die goetwillighe Lesers’ met acrostichon IAN BAPTISTA wordt gevolgd door een stukje ‘Tot Zoilum’ met dito HOVWAERT. Ten overvloede zij nog gezegd dat acrostichons bij Van der Noot verder uiterst zelden voorkomen (in de PW enkel scholier 3 en 43).
| |
Inhoud
De belangstelling van de lezer wordt in gelijke mate opgeëist voor het werk en voor de auteur; f 1 is uitsluitend gewijd aan de voortreffelijkheid van het poëtisch oeuvre, waarbij de schrijver zelf aanhoudend aan het woord blijkt; f 2 bezingt bij monde van enige lofdichters Van der Noots literaire verdiensten en zijn adellijke afkomst.
| |
Bronnen
1-45 is overgenomen uit Het Bosken (Smit-Vermeer, 55). De eerste helft van deze elegie is vertaald naar Ronsard. Hierop is voor het eerst gewezen door Robert Foncke, ‘Literairhistorische notedopjes III. Bij Dr. W.A.P. Smit's Heruitgave van “Jan van der Noot: Het Bosken”’, in VMKVA 1960, 170.
Nadere specificering:
3-16 |
= |
Ronsard, A Jean de Morel, Ambinois, 79-92 (STFM, VII, 229-230) |
17-23 |
|
97-102 |
230 |
19-20 |
= |
Hypnerotomachie, 29r |
|
| |
Verklarende aantekeningen
3 |
bien: bijen; deze vergelijking, die hier rechtstreeks op Ronsard teruggaat, kent reeds een lange voorgeschiedenis sinds Lucretius, De rerum natura, III, 11-13; zie Robert J. Clements, Picta poesis. Literary and humanistic theory in renaissance emblem books, Roma, 1960, 70-71. |
4 |
ghebloeydt: in bloei staande WNT, IV, 430 (s.v. Gebloeid) |
|
voorsightighlyck: met doorzicht MNW, IX, 1074 (s.v. Voresichtichlike) |
5 |
ghereet: zonder bezwaar WNT, IV, 1645 (s.v. Gereed); stopwoord met verzwakking van de eigenlijke betekenis. |
8 |
orboorlycxt: nuttigst ‘Met eene bepaling in den 3den nv.’ WNT, XI,62 en 63 (s.v. Oorbaarlijk...oorboorlijk) |
12 |
Phebums: van Phoebus Apollo; de oorspronkelijke accusatiefvorm is tot nieuwe eigennaam geworden, die hier de genitiefuitgang krijgt; zie Smit-Hellinga, 35 noot bij Na Iouems goey gheboden op Bladzijde 7. |
|
drachte: steun WNT, III, 3219 (s.v. Dracht) |
14 |
altemed: somtijds WNT, II, 294 (s.v. Altemet) |
|
liefde: tot Olympia; b.v. dennetieres 106 |
| |
| |
|
strydt: het optreden van de heer van Carloo tijdens de slag van Grevelingen; zie goossenius 101 |
15 |
Godt: de religieuze gedichten in slotvel [1] en [2] |
16 |
schouwende: ontwijkende WNT, XIV, 964 (s.v. Schouwen)
fantasye: mistroostige overpeinzing, tobberij WNT, III, 4379 (s.v. Fantasie) |
17 |
Natur': ‘De natuur...als het beginsel van alle scheppende en onderhoudende kracht’ WNT, IX, 1612 (s.v. Natuur)
Aerdt: ‘zoveel als: natuur (als scheppende kracht)’ WNT, Suppl. I, 234 (s.v. Aard)
Aerdt staat hier voor Genius, met wie Natura in deze context doorgaans optreedt. Zie Ernst Robert Curtius, Europäische Literatur und lateinisches Mittelalter, Bern-München, (1961)3, 128 en noot 2 aldaar. In het spel van zinne van de Brusselse rederijkerskamer 't Mariacransken, opgevoerd ter gelegenheid van het Antwerps landjuweel in 1561, treedt o.a. op ‘Den aert, met een Ypsilon in sijn hant, ende sijn aenschijn ende cleeders half vvit ende half svvert’. Deze figuur wordt in ‘Deerste Prologhe’ gekarakteriseerd als ‘Dimborst / den aert (daermen Jndoles by verstaet)...Tot goet / tot quaet / onghebonden onghecoert /’; zie Spelen van sinne..., Antwerpen 1562, 3B4v-3C1r. Hoewel dit personage enkel de persoonlijke geaardheid van elke mens voorstelt, wordt ook door de factor van 't Mariacransken dezelfde dubbele mogelijkheid tot goed- of kwaaddoen bij elk individu geïmpliceerd, die door Van der Noot aan de natuur als geheel, als creatieve kracht, wordt toegekend in 18-24. |
20 |
verwermdt: in gloed zet MNW, IX, 332 en 293 (s.v. Verwermen...Verwarmen). Deze uitweiding over afrodisiaca (19-20) vindt men niet terug bij Ronsard, maar wel in de Hypnerotomachie, 29r: ‘parquoy l'vne d'entr'elles nommee Geusie, cueillit vne fueille de blanc ou Iaulnet d'eau,...vne d'Amelle, & vne racine de Pied de veau, autrement appellee Aron, qui estoient creues bien pres l'vne de l'autre: & m'en feit offre gracieuse, afin d'elire & prendre celle qui me plairoit, pour ma santé. Ie refusay le Iaulnet d'eau, & Pied deveau, pour leur ardeur, & prins l'Amelle, que ie mey en ma bouche, & en mengeay: parquoy incontinent apres, celle chaleur lasciue fut estaincte, si bien que ie retournay en ma disposition premiere’. Zie ook Francesco Colonna, Hypnerotomachia Poliphili. Edizione critica e commento a cura di Giovanni Pozzi e Lucia A. Ciapponi, Padova, 1964, II, 102. |
21 |
Die: Natur' (17) |
22 |
verfeldt: fel, boosaardig straalt Smit-Vermeer, 55; ‘feloniam facere’ Kil., 706 (s.v. Ver-fellen) |
23 |
Na dat: Naarmate MNW, IV, 2080 (s.v. Nadat)
bespraeyde: besprenkelde WNT, II, 2081 (s.v. Bespraaien)
Deze voorstelling (23) heeft Van der Noot ontleend aan Ronsard, die zelf teruggrijpt naar Homerus, Ilias, XXIV, 527 e.v. Daar worden goede en kwade lotgevallen beschreven als de inhoud van twee kruiken op de drempel van Zeus' woning. Naarmate de oppergod de mensen daarmee besprenkelt, valt hun goed of kwaad te beurt. |
27 |
ghesiughen: ‘Van Zuigen met het voorv. Ge- ter versterking der beteekenis, t.w. bij...kunnen’ WNT, IV, 2261 (s.v. Gezuigen) |
30 |
venyn (1ste maal): giftig WNT, XVIII, 1726 (s.v. Venijn) (dit vb. als citaat) |
32 |
poose: tijdstip WNT, XII, 3385 (s.v. Poos) |
34 |
onghesticht: niet opgebouwd in het geloof Smit-Vermeer, 55; niet gestijfd in goede voornemens WNT, XV, 1576 (s.v. Stichten); ‘Improbus’ Kil., 433 (s.v. On-ghe-stichtigh) |
36 |
dronken drinken: zich bedrinken ‘Door drinken in den toestand brengen die eene bepaling uitdrukt’ WNT, III, 3427 en 3378 (s.v. Zich dronken drinken)
dick: dikwijls WNT, III, 2618 (s.v. Dik)
tuysscheryen: dobbelarijen MNW, VIII, 792 (s.v. Tuuscherie) |
39 |
ongheschickt: ongeordend WNT, X, 1656 (s.v. Ongeschikt)
rauot: braspartij WNT, XII, 3de stuk, 417 en 418 (s.v. Ravot...houden) |
41 |
Ommers: Althans; ‘immers de vorm van de schrijftaal, ommers...die van de spreektaal’ WNT, VI, 1461 (s.v. Immers) |
| |
| |
|
quaed gheruchte: slechte roep, slechte naam WNT, IV, 1688 (s.v. Een kwaad gerucht) |
42 |
ongheschicktheyd: ongebondenheid WNT, X, 1656 (s.v. Ongeschiktheid) |
44 |
ontuanghen: Van der Noot paait zijn publiek dikwijls met dergelijke belofte; zie de Inleiding. |
45 |
haest: weldra WNT, V, 1481 (s.v. Haast) |
49 |
Nayuement: Naturellement Huguet, V, 394 (s.v. Naïvement) |
50 |
& ces vers: & de ces vers |
51 |
duit: est utile Huguet, III, 286 (s.v. Duire) |
52 |
pourtant: pour cette raison Huguet, VI, 122 (s.v. Pourtant) |
53 |
Noiseux: Querelleurs Huguet, V, 437 (s.v. Noiseux)
zoëlistes: criticasters, navolgers van Zoïlus VD, 2453 (s.v. Zoïlus) |
54 |
Ores: Maintenant Huguet, V, 539 (s.v. Ores)
courroux: affliction Huguet, II, 604 (s.v. Courroux) |
55 |
fallace: perfidie Huguet, IV, 23 (s.v. Fallace) |
63 |
De Edel Gheesten zijn in dit geval de moreel onberispelijke kunstkenners.
beleefdt: welwillende WNT, II, 1686 (s.v. Beleefd) |
66 |
zoyelist: zie 53 |
67 |
verkeeren: slecht maken MNW, VIII, 1892 (s.v. Verkeren) |
68 |
verseeren: smart MNW, VIII, 2408 (s.v. Verseren) |
69 |
Meester Clement Vidtsendonck: de geraadpleegde bronnen vermelden deze figuur niet. |
71-81 |
Voor deze passage heeft Vidtsendonck zich laten inspireren door Ronsard, Abbregé de l'Art poëtique françois, 206-215 (STFM, XIV, 14): ‘Heureux & plus que heureux, ceux qui cultivent leur propre terre, sans se travailler apres une estrangere, de laquelle on ne peult retirer que peine ingrate & malheureuse, pour toute recompense & honneur. Quiconques furent les premiers qui oserent abandonner la langue des anciens pour honorer celle de leur païs, ilz furent veritablement bons enfans & non ingratz citoyens, & dignes d'estre couronnez sur une statue publicque, & que d'aage en aage on face une perpetuelle memoire d'eux & de leurs vertus’; zie ook Apod, §60 (OE, [25]). |
71 |
vry: voorwaar MNW, IX, 1321 (s.v. Vri) |
72 |
spaeyen: omspitten WNT, XIV, 2563 (s.v. Spaden) |
74 |
teulen: bewerken WNT, XVI, 1729 (s.v. Teulen)
Constr. 74: Sonder heur te begheuen een vreemdt landt te teulen |
81 |
Talen: enk. |
82 |
Brabandts lof: dit lofdicht is dus ontstaan na het verschijnen van LvB. |
83 |
tonghen: ‘een taal of een tongval’ WNT, XVII, 1043 (s.v. Tong) |
85 |
veursichtigheydt: bedachtzaamheid MNW, IX, 1073 (s.v. Voresichtichheit) |
87 |
E.D.VV. Etienne de Walcourt (oWalcourt (?) ca. 1540 †na 1591)
Hij is werkzaam als Franse schoolmeester te Antwerpen, waar hij naam verworven heeft als grammaticus door zijn Nouvel A, B, C, (Anvers, 1576) en Recueil et eslite de plusieurs chansons joyeuses...(Anvers, 1576). De Walcourt komt herhaaldelijk voor als schrijver van liminaria. Hij blijkt een getrouwe bekende van onze dichter geweest te zijn, want driemaal levert hij lofdichten (voorwerk 1580 87, titelvel 1588 38, perrenot 143). Blijkens maes 80 interesseert hij zich voor het gebruik van nieuwe versmaten.
Lit.: BN, VI, 728 (H. Helbig); BT, nrs. 91, 134, 4270, 4271, 4794; G. van Doorslaer, ‘Séverin Cornet, compositeur-maître de chapelle (†1530-1582)’, in De Gulden Passer 3 (1925), 184-185. |
91 |
ennuieux: affligeant, pénible Huguet, III, 465 (s.v. Ennuyeux) |
93 |
tel: tel [homme] |
95 |
curieux: où il y a de la recherche Huguet, II, 688 (s.v. Curieux) |
98 |
gentil: noble (par naissance ou moralement) Huguet, IV, 301 (s.v. Gentil); hier gelden beide mogelijkheden. |
102 |
Pax Pia Probis: devies van De Walcourt, zoals het ook voorkomt onder zijn lofdicht voor Cornet. Zie van Doorslaer, a. art., 185. |
| |
| |
103 |
Ian Maes: Jan Maes (de Maes)
Hij is een der intimi van Jan van der Noot, over wie jammer genoeg slechts schaarse gegevens voorhanden zijn. Wat betreft zijn maatschappelijke status weten wij enkel dat hij in de periode 1579-1580 fungeert als secretaris van de Schotse kolonel Stewart (stevart 54). De lofdichten van deze bewonderaar (voorwerk 1580 103, 129, 147, stevart 53, 133, dennetieres 122, halmale 266, crabbe 150, sweerdts 334) concentreren zich rond de volgende topoi:
- Van der Noot is de belangrijkste dichter der Nederlanden.
- Zijn werkzaamheid is met die van Ronsard te vergelijken.
Zoals zijn idool levert Maes zowel Franse als Nederlandse verzen, waardoor hij tevens zijn bekendheid met de Franse literatuur bevestigt. Behalve voor Van der Noot schijnt hij voor geen onzer literatoren liminaria te hebben geschreven. |
110 |
Swaen: reeds in Het Bosken wordt de zwaan als wapendier der dichters voorgesteld, dit in navolging van Alciati. Zie Smit-Vermeer, 116-117; Apod, §31 (OE, [18]). |
114 |
med: ook WNT, IX, 330 (s.v. Mede)
in: als bijw. bij werkwoordelijke begrippen MNW, III, 823 (s.v. In)
oorden: geld Cornelissen-Vervliet, 889 (s.v. Oord) |
117 |
vrede: bedoeld wordt de pax romana tegenover de werkelijkheid van 109. |
118 |
Lauriren hoet: lauwerkrans WNT, VIII, 1169 (s.v. Laurier) en WNT, VI, 786 (s.v. Hoed) |
120 |
effigie: beeltenis RG, 143 (s.v. Effigie) |
122 |
wel gheraeckt: raak uitgebeeld WNT, XII, 3de stuk, 199 (s.v. Raken)
coper: het portret op titelvel 1580-1581 f 2v is een houtsnede. Zijn deze verzen oorspronkelijk voorzien voor CB/Abr, waar in OE, [142] een kopergravure met verwante voorstelling prijkt? |
123 |
De inhoud van dit vers sluit rechtstreeks aan bij 121. |
125 |
de dry Carites: de drie Gratiën Euphrosyne, Aglaia en Thalia, gezellinnen van Venus. |
126 |
Pallas en Mercurius zijn vermeld als respectievelijk de godin van de wijsheid en de god der welsprekendheid.
Ghesusters: de negen muzen. |
127 |
hlijuen: lees blijven
met der woone: woonachtig MNW, IX, 2791 (s.v. Wone) |
128 |
Lauriren hoedt: zie 118 |
130 |
bronze: koper; Huguet, II, 5 (s.v. Bronze) en Littré, I, 1274 (s.v. Bronze) kennen slechts de huidige betekenis ‘Airain’. Du Cange II, 757 (s.v. Bronzium) echter geeft ‘AEs, cuprum’ |
131 |
le poil: les cheveux Huguet, VI, 49 (s.v. Poil) |
133 |
a: à |
134 |
pourtant: zie 52 |
136 |
Auecques: Avec; ‘Les formes trissyllabiques sont très fréquentes’ Huguet, I, 429 (s.v. Avec) Phoebus, aussi L'aduouë: Phoebus aussi le [= Van der Noot] reconnait comme sien Huguet, I, 87 (s.v. Advouer) |
137 |
Laurien: laurier; Huguet, IV, 782 kent enkel subst. ‘Lauriel’ en adj. ‘Laurin’ |
138 |
De blazoenering van het wapenschild der Van der Noots en de oorsprong vindt men in II, 1-2, alwaar verdere literatuur. Hoe komt de dichter aan deze fantastische oorsprong, die tot dezelfde mythevorming behoort als ‘De vrijagie ende het houwelyck van Messer Luciaen dela Noce...’ in Het Bosken (Smit-Vermeer, 57)? De sint-jakobsschelpen in zijn wapenschild danken hun naam aan de bedevaartplaats San Jago de Compostella in Galicië. De enig mogelijke associatie tussen het heraldische en het geografische gegeven ziet Van der Noot in de Spaanse expedities van Karel de Grote sedert 785, waarbij de mohammedanen teruggeworpen werden tot de Ebro. De datum ‘Ao755’, die in sommige exemplaren in margine genoteerd is, zinspeelt hoogstwaarschijnlijk op dezelfde gebeurtenissen. Dit zelfde feitenmateriaal heeft Van der Noot reeds geleverd aan B. de Ro voor diens ‘Op de vvapenen van H.I. VANDER NOOT’ in LvB, 35. Nochtans ontbreken daar nadere specificaties: Karel de Grote verschijnt |
| |
| |
|
er hoegenaamd niet ten tonele, en Frederik van der Noot gaat schuil achter een anonieme ‘veur-Vader’. |
139 |
naemdt: noemt WNT, IX, 1540 (s.v. Namen) |
140 |
Marrans: Moors WNT, IX, 232 (s.v. Maraansch) |
141 |
oom: verwant; ‘Oom komt ook voor ter aanduiding van andere verwantschapsbetrekkingen [dan: broeder der moeder]’ MNW, V, 1611 (s.v. Oom) |
142 |
noten: ‘Aanteekening ter...beoordeeling’ WNT, IX, 2147 (s.v. Noot) |
143 |
vroomigheydt: dapperheid, heldhaftigheid MNW, IX, 1411 (s.v. Vromicheit) |
144 |
Van: uit; ‘Bij de aanduiding van een bevrijding, verlossing’ WNT, XVIII, 386 (s.v. Van) |
153 |
au besoing: dans le besoin, au moment où l'on a besoin de lui Huguet, I, 559 (s.v. Besoin) |
154 |
cep: pied de vigne Huguet, II, 152 (s.v. Cep)
se declaire: se manifeste Huguet, II, 730 (s.v. Se declairer) |
|
|