De 'Poeticsche werken'
(1975)–Jan van der Noot– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 172]
| |
BundelingVerwante EphemeraTot een beter begrip van de ware bibliografische aard der PW is een blik op soortgelijk zestiende-eeuws drukwerk onontbeerlijk. Enig zoeken in deze richting leert ons reeds vlug, dat niet zozeer de uitgave der PW onder de vorm van los verkrijgbare bladen, als wel de wèloverwogen verzameling dezer aparte vellen tot bundels, een totaal nieuwe onderneming geweest is. Gelegenheidsdrukwerk van dezelfde aard als Van der Noots PW ontmoeten wij reeds vroeger in de zestiende eeuw als plaquettes, d.i. als bundeltjes met zeer gering aantal pagina's. Aan zulke verspreidingsvorm heeft ook Van der Noots grote voorbeeld, Pierre de Ronsard, de voorkeur gegeven voor gedichten met sterke binding aan de politieke of polemische actualiteit, waarvoor snelle en vlotte verspreiding dan ook onontbeerlijk was. Men zie slechts zijn Avantentree dv roy trescrestien a paris (1549)Ga naar voetnoot1, Exhortation au camp du Roy pour bien combatre le jour de la bataille (1558)Ga naar voetnoot2, en Chant de liesse, au Roy (1559)Ga naar voetnoot3. In al deze gevallen is één vel in kwarto gevouwen, zodat men telkens acht blz. druks als resultaat verkrijgt. Technisch hierbij onmiddellijk aansluitend is een soortgelijk werkje van Joachim du Bellay, Prosphonevmatiqve av Roy trescrestien Henry II...Ga naar voetnoot4. Ook deze ene katern is ontstaan uit slechts een vel, net zoals Ronsards hiervoor vermelde publikaties, met als enig verschil dat dit laatste vel driemaal gevouwen is, juist wegens de opmaak in octavo. Wanneer wij in onze eigen literatuur op zoek gaan naar literaire produkten, op losse vellen gedrukt, die dus dezelfde verspreidingsmogelijkheid als de PW bezitten, dan stoten wij vooreerst op de massa vliegende bladen en pamfletten. Van der Noot zelf zou hoogstwaarschijnlijk elk mogelijk verband tussen dergelijke volksbladen en zijn eigen aristocratisch bedoelde kunst met verontwaardiging loochenen, maar de feiten spreken voor zichzelf: niet enkel de parallelle verspreiding als apart blad, maar ook de zeer disparate inhoud wijst op een onloochenbare verwantschap: in zulk los blad staat een geschiedenis van moord en doodslag doodgemoedereerd naast ‘Een schoon gheestelijck nyeu liedeken’Ga naar voetnoot5. In Van der Noots PW ontbreekt zulke variëteit evenmin: noot omvat zowel een bewerking van psalm 40 (Vulgaat), zeer toepasselijk opgedragen aan een geestelijke, als een innig liefdeslied voor de geliefde Olympia; in b. de smidt leest men zelfs op een zelfde bladzijde een epitaaf voor François Pelgherom en vlak daaronder weer een sonnet voor 's dichters geliefde. De lay-out blijft een belangrijk verschilpunt tussen volksbladen en PW: in de eerstgenoemde bladen primeert de noodzaak om de opgenomen teksten volledig in één kolom druks onder te brengen, dit om het eventuele verknippen van de bladen ter verspreiding van de liedteksten mogelijk te makenGa naar voetnoot6. In de PW daarentegen is elke foliohelft gezet als een normale pagina in een boek van dit zelfde formaat. Wat dan weer overeenstemt is het gebruik van losstaande sententiën als staartregel, gezet in een groter letterkorps, dit ter vermijding van teveel wit in vergelijking met de naastliggende pagina of kolom. Enkel in latere tijd treffen wij een opmerkenswaardige overeenkomst aan tussen de lay-out van de PW en die van een vliegend blad, gedrukt in Nederland rond 1608Ga naar voetnoot7. In één opening vinden wij daar twee | |
[pagina 173]
| |
gedichten van de Amsterdammer Robbert Robbertz., gezet op een manier, die elke lezer der PW wel vertrouwd is: De wijze van druk is geheel bijzonder [...] De beide gedichten staan elk midden op hun halve blad, ruim en breed gezet op zeer grooten afstand. Ze vormen samen geen geheel, maar gescheiden staan ze elk juist zooals een gedicht op een folio-blad moet staan. Elk heeft zijn titel, het tweede dat minder ruimte beslaat, heeft een boekdrukrand bovenaan; beide hebben dezelfde [...] onderteekening. Dezelfde auteur is de mening toegedaan [...] dat, hoewel in de beide bewaarde exemplaren [...] de naast elkaar gedrukte gedichten juist zoo bewaard zijn, de bedoeling zeer zeker was, dat ze gescheiden zouden kunnen wordenGa naar voetnoot8. De opmaak is dus opvallend parallel, maar toch blijkt tevens dat de twee foliohelften los van elkaar te koop gesteld werden. Naast deze algemene categorie der vliegende bladen is ons toch nog ander Nederlands drukwerk uit de zestiende eeuw bewaard, dat niet enkel meer verwant is met de PW dan al het voorgaande materiaal, maar zelfs als het onmiddellijk voorbeeld van de PW sinds 1588 beschouwd kan worden. Hiermee zijn bedoeld de factieliedekens, gedrukt ter gelegenheid van het zeer bekende landjuweel der rederijkers te Antwerpen in 1561. Deze liedjes waren bestemd om uitgedeeld te worden - merk de verspreidingswijze! - onder het publiek, zodat de toeschouwers het liedje op het einde van de factie zouden kunnen meezingenGa naar voetnoot9. Alle bladen met de teksten van de veertien deelnemende kamers zijn, te zamen met andere documenten die op dit zelfde landjuweel betrekking hebben, verzameld door Edward van Even in een bundel die thans berust in de Brusselse Koninklijke BibliotheekGa naar voetnoot10. Een eerste essentiële overeenkomst met de PW betreft het formaat: twaalf bladen op een totaal van veertien vertonen een zetspiegel, identiek met die van een foliobladzijde (grootste afmetingen van de zetspiegel: 255 bij 170 mm, in f 45r, tekst van Moyses Doorn te 's-Hertogenbosch). De twee resterende bladen illustreren reeds vroeger vermelde mogelijkheden: de kamer Het Heybloemken uit Turnhout (f 68r) laat een volledig planoblad besteden aan zijn factielied (het sterk afgesneden blad meet nog 285 bij 235 mm, de zetspiegel 282 bij 223 mm), terwijl De Bloyende Wyngaertranck van Berchem (f 72r) daarentegen zijn tekst in één kolom liet zetten en afdrukken op planovellen, die naderhand verknipt werden (zetspiegel van een kolom: 231 bij 80 mm). Maar afgezien van deze twee uitersten kiest de overgrote meerderheid der kamers een formaat dat wonderwel overeenstemt met de latere PW. Aan deze verwantschap wordt geen afbreuk gedaan door de lay-out: weer zoals de PW zijn deze foliohelften typisch smoutwerkGa naar voetnoot11. Er wordt een overdadig beroep gedaan op verschillende letterkorpsen en op illustraties. Slechts tweemaal, in de bladen van De Jenettebloem te Lier (f 65r) en van De Goutbloem te Vilvoorde (f 60r), ontbreekt, net zoals in de PW 1580-1585, enig kader rond de eigenlijke tekst. In alle overige gevallen wordt een raamwerk, bestaande uit fleurons of panelen aangebracht - men vergelijke met de PW sinds 1588! Voor het corpus van de tekst zelf wordt druk gebruik gemaakt van italiek (elfmaal), tweemaal van civilité (Moyses Doorn, f 45r en Der vreuchden Bloeme, f 56r), slechts eenmaal van textura ('t Cauwoerdeken, f 62r) en nooit van romeinGa naar voetnoot12. Bloemletters en houtsneden ontbreken niet. Als slotregel fungeert dikwijls een spreuk in ander en/of groter lettertype dan de voorgaande tekst. De manier waarop deze ingelijst wordt, b.v. in het blad van 't Mariacransken (f 42r), is ten nauwste verwant met de lay-out der PW: de spreuk is er gevat in een paneel, bestaande uit fleurons bovenaan, een lijstelement, dat uit zijn functioneel verband gehaald is, onderaan, terwijl twee grotesken de zijwanden vormen. Slechts één blad, dat van Moyses Doorn (f 45r), draagt enig drukkersadres. | |
[pagina 174]
| |
Het feestelijk aspect van deze gelegenheidsdrukken, dat tot uiting komt in het grote formaat, in de royale uitvoering door het overdadig gebruik van verschillende letterkorpsen evenals door illustratieve toevoegsels, en in de nog verder mogelijke afwerking - in drie bladen (De Peoene, f 47r, De Lischbloem, f 49r en De Lelybloem, f 51r) zijn fleurons en lijsten bijgekleurd - heeft voorzeker indruk gemaakt op Jan van der Noot. Dat hij als literair geïnteresseerde jonge man met meer dan gewone aandacht van de teksten van dit landjuweel kennis heeft genomen, zal hierna nog blijkenGa naar voetnoot13. Dat hij evenmin ongevoelig bleef voor de typografische verzorging van te dier gelegenheid gedrukte stukken is reeds op het eerste gezicht merkbaar: al de elementen die zoëven opgesomd zijn als inherent aan het feestelijke karakter van deze gelegenheidsdrukwerken, vinden wij overvloedig terug in de PW sinds 1588, wanneer Van der Noot een lay-out beoogt die hem een secuur succes bij zijn burgerlijk-aristocratisch publiek moet verzekerenGa naar voetnoot14. Het aantal verschilpunten inzake typografische vormgeving tussen deze factieliedekens en de PW is gering, en daarbij nog geconditioneerd door hun bestemming. Alle factieliedekens zijn, zoals de gewone vliegende bladen, slechts aan één zijde bedrukt, zodat elke weerdruk uitbleef. Dit achterwege blijven was zinvol omdat enkel een liedtekst van vier tot zes strofen opgenomen moest worden. Van der Noot daarentegen beschikte uiteraard over genoeg tekst om een volledig vel te vullen, zodat deze blancozijde in zijn PW niet voorkomt. De som van al deze ephemera toont wel aan dat Van der Noots concept, zijn PW als apart bestaande vellen te laten verschijnen, in zijn tijd niet zo buitenissig was als de moderne lezer geneigd kan zijn te denken. In feite was deze handelbare verspreidingsvorm de aangewezen manier om aan teksten, die sterk aan de actualiteit gebonden waren, een snelle en ruime verspreiding te verzekeren. Zowel in binnen- als in buitenland heeft men van deze mogelijkheid dankbaar en overvloedig gebruik gemaakt. Het volkse vliegende blad, evenals de pronkende poëzie ter gelegenheid van blijde inkomsten en landjuwelen, maken deel uit van één groot geheel, en men denkt onwillekeurig ook aan Jan van der Noot, wanneer men over intiemer vieringen leest: Een eerdicht, dat men iemand bij een feestelijke gelegenheid aanbood, waarvan aan elk der feestgenooten een exemplaar werd rondgedeeld, terwijl het misschien ook verder voor de liefhebbers verkrijgbaar gesteld werd, kon mooi gedrukt worden, werd netjes opgerold mee naar huis genomen en daar zorgvuldig bewaardGa naar voetnoot15. |
|