De 'Poeticsche werken'
(1975)–Jan van der Noot– Auteursrechtelijk beschermdAard van het onderzoekSlechts twee verworvenheden uit de vroegere onderzoekingen behouden definitieve gelding: de verzameling van het materiaal door Vermeylen naast Willems' inzicht dat elk vel der PW als een aparte bibliografische eenheid te beschouwen valt. Daarentegen zijn hun moeizame pogingen om de PW te dateren dank zij de inhoud van elk bepaald vel in kwestie wel voldoende gerelativeerd door de hierboven vermelde steekproeven, gesteund op meer recente archivalische gegevens. Beide onderzoekers hebben hun aandacht ten onrechte toegespitst op de datering, een kwestie van secundair belang in feite, die automatisch geregeld wordt na het oplossen van de wezenlijke moeilijkheden op bibliografisch gebied. De identificatie van elk vel en de ordening hiervan binnen het geheel der bewaarde bladen maken de ware kernproblemen der PW uit. De enig mogelijke criteria voor deze allereerst noodzakelijke identificering en aansluitende groepering berusten in de louter stoffelijke en typografische elementen van elk vel der PW. De bestudering hiervan is het eigenlijk arbeidsveld van de analytische bibliografie, zoals zij door de Shakespeare-filologie in de Angelsaksische wereld sinds geruime tijd met grote intensiteit en overeenkomstig resultaat beoefend wordtGa naar voetnoot51. De analytische bibliografie onderneemt de studie van het boek als louter materieel object. Als noodzakelijke consequentie volgt hieruit dat vooraf reeds afstand gedaan wordt van gegevens, ons mogelijk verstrekt door de inhoud van het bestudeerde werk. Na een verzameling van alle bereikbare - indien mogelijk alle bestaande - exemplaren gaat men over tot beschrijving en interpretatie van de bewaarde werkelijkheid. In dit laatste stadium bestudeert de bibliograaf de materiële evolutie van de tekst zelf, zoals die zich manifesteert vanaf de kopij doorheen de opeenvolgende staten tot het uiteindelijk resultaat van de als definitief aanvaarde uitgave. Let wel, men beperkt zich tot de manipulaties waaraan de tekst als stoffelijk gegeven, als zetsel, heeft blootgestaan. De betekenis, die de tot woorden geregen letters bezitten, wordt uitdrukkelijk geweerd. Zulk | |
[pagina 16]
| |
archeologisch onderzoek kan onweerlegbaar feitenmateriaal opleveren, dat niet enkel hoogst revelerend is voor de thans bekende toestand van een tekst, maar daarenboven juist ter wille van zijn objectiviteit grotere bewijskracht bezit dan onze toch steeds subjectieve interpretatie van het behandelde literaire fenomeen. Het onontbeerlijk karakter van deze werkwijze voor de tekstkritiek ligt voor de hand: vooraleer een definitief waardeoordeel over de inhoud van een bepaald boek te vellen, moet men op de hoogte zijn van elk feit dat de geschiedenis van de tekstoverlevering wezenlijk bepaalt. Enkel deze kennis laat toe de juiste keuze te maken uit de bestaande staten en edities van een bepaald werk met het oog op een moderne uitgave. De versie, die door de auteur zelf als definitief bedoeld werd, kan enkel achterhaald worden door het bibliografisch onderzoek, dank zij de zo compleet mogelijke verzameling van het materiaal, in casu van de bewaarde exemplaren. De keuze uit de voorhanden technieken hangt af van wat de bibliograaf zich voorneemt te doen. Walter Greg rectificeerde in 1908 de verschijningsdata van een reeks Shakespeariaanse ‘Early Quartos’ louter aan de hand van de watermerkenGa naar voetnoot52. Daarentegen heeft Charlton Hinman niet enkel het regelmatig opnieuw opduiken van individueel herkenbare letters nagegaan, maar tevens het distribueren achteraf - wat de aanwezigheid van vijf zetters aan het licht bracht - en het voorkomen van hetzelfde typografisch materiaal in andere boeken, door dezelfde drukker in dezelfde periode gedruktGa naar voetnoot53. Met dit laatste exhaustieve voorbeeld voor ogen moet men zich bij het toepassen van deze methodes natuurlijk vooraf afvragen in hoeverre het nodig is zulk onderzoek te verrichten in functie van de gestelde doelstelling: Zich rekenschap geven van eigen vermogen en onvermogen is de plicht van eenieder die iets gaat ondernemen. Nadenken over de zin van de doelstelling is een eis waaraan iedere filoloog behoort te voldoen voordat hij, zelfs met voldoende kennis, begint de analytische bibliografie toe te passen wanneer hij op weg is naar de editie van een in druk verschenen tekstGa naar voetnoot54. Alle vellen PW worden volgens een zelfde schema onderzocht, maar dit belet natuurlijk niet dat het accent verschuiven kan bij de interpretatie van de resultaten der bibliografische analyse naargelang van het bestudeerbare materiaal: voor de ordening der PW, gedrukt door Van den Rade, wordt veel meer aandacht geschonken aan de tegenwoordigheid en volgorde der watermerken dan in de later ontstane vellen. De reden hiervoor is vrij eenvoudig: in deze reeks PW 1580-1585 leveren andere stoffelijke elementen zoals de lettertypes onvoldoende bewijsmiddelen om de opeenvolging der aparte vellen te demonstreren. Daarom ligt hier de volle nadruk op de loutere tegenwoordigheid van een bepaald vel in een individuele bundel PW, gekoppeld aan de mogelijke situering binnen dezelfde omgeving dank zij het filigram. De rol van dit laatste element is dus hier niet enkel bevestigend, maar ook ordenend: wanneer in een bundel tegelijk verschillende nieuwe vellen verschijnen, kan men in de reeks-Van den Rade op grond van de watermerken toch tot een overtuigende ordening overgaan. Daarentegen beschikken wij in de tweede groep, gedrukt bij Vervliet en s'Conincx, over zulk dankbaar typografisch materiaal, dat de filigrammen aldaar een louter affirmatieve rol toebedeeld krijgen. Een uitvoeriger uiteenzetting van de specifieke behandeling voor elk van deze beide reeksen PW wordt logisch voorbehouden als inleiding bij de beschrijving van deze groepen zelf. Tot hiertoe zijn deze bibliografische problemen en hun oplossingen gemeengoed voor wie met dergelijke problematiek enigszins vertrouwd is. Totaal onverwachte implicaties doemen echter op bij de verdere noodzakelijke behandeling van de reeds geïdentificeerde en chronologisch geordende vellen. Op dit ogenblik wachten nog steeds twee problemen op een oplossing: nl. de vraag naar het mechanisme dat de samenstelling van elke individuele bundel regelt, en de noodzaak om de structuur van de uit te geven definitieve versie vast te leggen. Beide vraagstukken worden behandeld volgens dezelfde principes die tot identificatie en ordening der aparte vellen geleid hebben: op grond van de louter | |
[pagina 17]
| |
materiële tegenwoordigheid van een bepaald vel in een bepaalde bundel, zonder rekening te houden met de mogelijke inhoud van deze vier blz., worden de bundels gerangschikt. De volgorde van de vellen in de definitieve versie wordt eveneens vastgelegd op grond van een vergelijking tussen de bestaande mogelijkheden; de oplossing ligt enkel in de lijn van een wetmatigheid die door de fysische realiteit a.h.w. vereist wordt. Pas nadien worden de intenties van Jan van der Noot nagespoord met behulp van de inhoud. Slechts in de aantekeningen bij de bestaande bundels wordt de strikt bibliografische werkwijze aangevuld: aangezien elke verzameling voor een welbepaalde mecenas samengesteld is, loont het wel de moeite mogelijke associaties na te gaan. |
|