De 'Poeticsche werken'
(1975)–Jan van der Noot– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |
InleidingProbleemstellingOnder de verzamelnaam PW figureren negenentachtig foliovellen, die dus telkens vier bladzijden tekst bevattenGa naar voetnoot1. Hun inhoud bestaat uit gedichten van Jan van der Noot, bijna steeds opgedragen aan meer of minder bekende tijdgenoten, evenals uit commentaren, verzen van andere auteurs en enkele illustratieve houtsnedenGa naar voetnoot2. Zij zijn als afzonderlijk bedoelde publikatie, doch doorgaans zonder drukkersadresGa naar voetnoot3, van de pers gekomen te Antwerpen tussen 1580 en 1595. Uit de periode 1580-1585 dateren achtentwintig vellen, gedrukt door Gillis van den Rade, Van der Noots gewone drukker sedert diens definitieve terugkeer in zijn vaderstad. Pas in 1588, dus na een hiaat van drie jaar, verschijnen de eerste zes vellen van een nieuwe reeks, die zal aangroeien tot een serie van eenenzestig stuks; deze eerstelingen zijn afkomstig uit de drukkerij van Daniël Vervliet. Van 1589 tot 1595, het jaar waarin de dichter definitief zwijgt, wordt het drukken der PW afwisselend toevertrouwd aan genoemde Vervliet en aan Arnoud s'Conincx. Zoals hierna uit de beschrijving van elke groep genoegzaam blijken zal, vertoont de omvangrijker laatste serie tegenover de eerste reeks, gedrukt door Van den Rade, manifeste verschilpunten inzake formaat en typografisch patroon, die tenderen naar grotere afmetingen en een meer uniforme mise en page. Daarentegen blijven twee elementen in de behandeling van de tekst als materieel gegeven gehandhaafd doorheen deze vijftien jaar en in deze drie drukkerijen: hoewel wij deze negenentachtig foliovellen praktisch uitsluitend gebundeld aantreffenGa naar voetnoot4, kan toch elk vel afzonderlijk gelezen en beschouwd worden als een individuele eenheid, volkomen los van de overige vellen. Van deze stelregel wordt enkel noodgedwongen dan afgeweken, telkens wanneer de lengte van de te publiceren tekst de plaatsruimte, beschikbaar binnen vier foliobladzijden, overschrijdt. Om deze reden dient achtmaal een groep van twee folio's in vieren als één geheel beschouwd te worden, een katernvorming die toch hoofdzakelijk tot de vroege reeks PW beperkt blijft, en later slechts uitzonderlijk toegepast wordtGa naar voetnoot5. Het tweede constant element slaat op de behandeling van het zetsel: in beide reeksen komt van elk vel slechts één uitgave van de pers, wat niet uitsluit dat meer dan één staat van hetzelfde vel kan voorkomenGa naar voetnoot6. Deze twee constante karakteristieken vloeien onvermijdelijk voort uit het wezen zelf der PW als een verzameling polyglotte lofdichten, waarvan het bestaan als loutere gelegenheidsprodukten geconditioneerd wordt door hun actualiteit. Hun functie vereist dan ook een zo utilitair mogelijk gebruik van de voorhanden plaatsruimte, terwijl de onmogelijkheid om iemands lof herhaaldelijk in precies dezelfde bewoordingen te blijven verkondigen, het opnieuw zetten van dezelfde tekst verhindert. Nochtans wordt het efemere karakter van deze uitgave-techniek verheeld door het latere lot der afzonderlijke vellen: de aparte exemplaren hebben de voorbije eeuwen slechts hoogst sporadisch overleefdGa naar voetnoot7, maar wel bezitten wij verschillende exemplaren der PW in boekvorm, waarvoor de afzonderlijke vellen indertijd door de auteur zelf intentioneel samengebundeld zijn. Neemt de belangstellende lezer zulk exemplaar thans ter hand, dan kan hij menen een foliant met weliswaar disparate inhoud, maar toch zonder | |
[pagina 10]
| |
ongewone drukgeschiedenis voor zich te zien, ware het niet dat het zeer schaars voorhanden zijn van signaturen, custoden en paginering tot nadenken stemt: doorgaans ontbreken deze elementen totaal, en waar dit niet het geval is werken zij enkel verwarrend, aangezien hun voorkomen hoegenaamd niets uit te staan heeft met opbouw of samenstelling van dit individuele exemplaar in boekvorm. Tot deze misleiding van de lezer hebben de afzonderlijke vellen in velerlei opzicht bijgedragen. In de eerste plaats heerst er binnen de reeks - Van den Rade enerzijds, - Vervliet-s'Conincx anderzijds een zekere uniformiteit inzake formaat en typografische schikking. Ondanks het tijdsverloop tussen de eerste en laatste vellen van beide reeksen, en zelfs ondanks de verschillende herkomst uit twee drukkerijen sedert 1589, laat zulke bundel bij een eerste doorbladeren een homogene indruk na. Dit misleidende uitzicht van een gewoon boek wordt daarbij nog telkens verstevigd door de aanwezigheid van een titelblad op naam van één drukker en met één jaartal erop, een aankondiging die na 1589 allesbehalve relevant is; vanaf dat jaar immers bestaat elke bundel steeds uit een conglomeraat van de produktie der twee drukkerijen. Gaat de lezer na dit vluchtige doorbladeren over tot de eigenlijke lectuur, dan loopt hij veel kans het slachtoffer te worden van een volgend misleidend procédé: reeds in de periode 1580-1585 tendeert het merendeel der vellen PW naar een splitsing inzake inhoud tussen de twee bladzijden van de binnenvorm (p. 2 en 3 van het foliovel van 4 blz.), in zover nl. dat het laatste gedicht van p. 2 doorgaans niet doorloopt op p. 3, maar begrensd blijft tot zijn beginpaginaGa naar voetnoot8. Deze schikking wordt sinds 1588 nog consequenter gehandhaafdGa naar voetnoot9, wat erop wijst dat de verantwoordelijkheid hiervoor toe te schrijven is aan de intenties van de auteur, eerder dan aan een gewoonte van de drukker. Deze voorzorgsmaatregel biedt een dubbel praktisch voordeel: de grensafbakening in de binnenvorm laat vooreerst toe dat een of meer andere vellen tussen de twee pagina's van de telkens voorafgaande binnenvorm worden ingeschoten, en zo het ontstaan geven aan groepen folio's in vieren, zessen of achten. Dank zij het begrenzen van de tekst op het einde van elke versozijde ($v) ontstaat geen conflict met de eerste rectozijde van de nieuw ingelaste vellen, waar telkens een nieuwe tekst begint. Het tweede voordeel bestaat in de nu pas mogelijke variatie binnen een zelfde vel: door de twee rectozijden (p. 1 en 3 van het gevouwen foliovel van 4 blz.) telkens met een nieuwe opdracht vóór een nieuw gedicht te laten aanvangen, heeft de auteur zich meer armslag geschapen; deze splitsing veroorlooft hem elk van beide pagina's (1 en 3) als eerste van het vel te laten doorgaan naargelang van de manier waarop het vel gevouwen wordt, waarbij de bladzijden van de binnenvorm naar elkaar toe geplooid worden of omgekeerdGa naar voetnoot10. In het eerste geval blijft alles bij het oude (p. 1 en 3 behouden hun gewone plaats); doet zich echter de tweede mogelijkheid voor, d.i. wordt het vel het binnenste buiten gekeerd, dan neemt de oorspronkelijke binnenvorm de plaats in van de buitenvorm, waarbij de vroegere p. 3 thans fungeert als p. 1Ga naar voetnoot11.
Het kan dan ook geen verrassing heten dat de vroegere belangstellenden voor het werk van Jan van der Noot, misleid door al deze mogelijke complicaties, de verschillende individuele bundels als gewone boeken beschouwd hebben, volledig gedrukt in het jaar en bij de drukker die op de titelpagina vermeld staan. De eerste poging tot bibliografische verzameling der PW danken wij aan Jan Frans WillemsGa naar voetnoot12. In 1830 noteert hij over deze produktie van Jan van der Noot: | |
[pagina 11]
| |
Acht bundels dragen den naam van PoëtiescheGa naar voetnoot13 werken van Mynheer Jan Van der Noot. Les oeuvres poëtiques du Sr. Jan Van der Noot en zijn gedrukt te Antwerpen, de eerste, in-8o, omtrent het jaar 1565 en de andere, in-folio, in de jaren 1579, 1580, 1581; 1585, 1588, 1590 en 1592Ga naar voetnoot14. August Vermeylen vermoedt dat met de tot nu toe onbekende bundel, door Willems omstreeks 1565 gedateerd, Het Bosken bedoeld isGa naar voetnoot15. Voor de evenmin teruggevonden PW uit 1579 verwijst dezelfde auteur naar een nota van F. Snellaert, die betrekking heeft op ‘catalogus N. Roelofs’Ga naar voetnoot16. Het exemplaar met datum 1592 behoorde tot Willems' eigen welvoorziene bibliotheekGa naar voetnoot17. Afgezien van de correcte bibliografische term ‘bundels’ ontbreekt elke verdere mededeling aangaande de samenstelling van deze aan Willems bekende exemplaren in boekvorm. Zoals hierboven reeds vermeld, heeft hij deze bundels dan ook beschouwd als aparte publikaties. Willems heeft zich zonder twijfel consciëntieuze nasporingen getroost, want zijn lijst is de meest uitvoerige zelfstandige verzameling vóór Vermeylen. Ferdinand Augustijn Snellaert beperkt zich eveneens tot de vermelding van hem bekende exemplaren: Dezelve [Van der Noots dichtwerken] zyn [...] Verscheyde poetische werken, ibid. [Antwerpen], 1571, in-fol.; en [...] De poetische werken van myn heere Vander Noot, ibid., 1588, in-fol.Ga naar voetnoot18. Snellaert is de eerste onderzoeker die het verschil in de formulering der titels tussen de vroege PW en de latere reeks noteert. De datum 1571 laat twee mogelijkheden open: ofwel is dit een exemplaar van de nog altijd niet teruggevonden bundel uit 1572, waarvan de titel met dezelfde woordschikking begintGa naar voetnoot19, ofwel is dit jaartal een drukfout voor 1581, en dan komt dit gegeven niet langer in conflict met de thans bekende werkelijkheid. In zijn latere literairhistorische publikaties onthoudt Snellaert zich van elke bibliografische referentie naar een bepaald werk van onze dichterGa naar voetnoot20. Karel Frans Stallaert coördineert de gegevens van zijn voorgangers, Willems en Snellaert, en voegt daarbij zijn eigen ervaringen uit de Brusselse Koninklijke Bibliotheek, of, nog preciezer uitgedrukt, uit het Van Hulthem-fonds Naer de uitgaven van 1590 [BKB VH 23887] en 1593 [BKB VH 23888] en eene latere van 1594 [BKB VH 23889], die ik onderzocht heb, zyn al die poëticsche werken opvolgendlyke en telkens vermeerderde uitgaven van Van der Noots kleine gedichten [...]. Zy werden gedrukt by Daniël Vervliet en dragen geene foliatiënGa naar voetnoot21. Elk verder bibliografisch onderzoek ontbreekt. Belangrijker nieuws brengt Henri HelbigGa naar voetnoot22. Na het levensverhaal, gesteund op Willems en Stallaert, | |
[pagina 12]
| |
volgt een geringschattend waardeoordeel over Van der Noot als Franstalig dichter. Daarop wijdt Helbig als eerste een aparte paragraaf aan de bibliografie van Jan van der Noots werken. Hij confronteert de gegevens van Willems en Snellaert met zijn eigen naspeuringen, vermoedelijk in catalogi, want hij noteert steeds de hem bekende veilingprijzen. Het begin van zijn nota over de PW munt helaas niet uit door nauwkeurigheid: [...] De poétische werken van myn heer Van der Noot. - Les oeuvres poétiques du Sr Jean Van der Noot. T'hantwerpen, by Arnoud s'Conincx, (et aussi chez Daniel Vervliet) 1579, 1580, 1581, 1585, 1588, 1590, 1591, 1593 ou 1594, in-folio avec portraits et gravures, sur bois et en taille douceGa naar voetnoot23. Zoals men ziet worden alle bundels aan Vervliet en s'Conincx toegeschreven; Van den Rades aandeel is nog steeds terra incognita. Voorts ontbreken kopergravures, waarvan Helbig melding maakt, in de PW totaal, maar wel vormen zij het illustratieve gedeelte van CB/Abr. Als winstpunt valt daarnaast toch te noteren dat de lijst van de onderscheiden bundels met een nummer is aangegroeid: naast de bevindingen van Willems en Stallaert is hier voor het eerst een bundel met titelblad 1591 gesignaleerd. Helbig vergoedt de voormelde onnauwkeurigheden door een onmiddellijk volgende, zeer pertinente opmerking: Ces oeuvres poétiques portent des dates diverses, mais au fond elles se composent des mêmes pièces. Chaque feuille a été tirée à part, sans pagination, afin d'être offerte, toujours contre honnete [sic] récompense, aux personnages dont l'auteur exalte les hautes qualités. De la sorte, tous les recueils, même ceux qui portent la même date, ont un ordre différent, ou renferment des pièces en plus ou en moins que les autres. Cependant ceux des dernières dates sont, en général, les plus completsGa naar voetnoot24. Voor het eerst wordt hier de ware toedracht van de ontstaanswijze der PW achterhaald. Voor de aparte entiteit der bladen wordt naderhand nog een argument ingeroepen: Une nouvelle preuve que les feuilles de ce recueil ont paru séparément, c'est que bon nombre d'entr'elles portent au bas cette approbation ecclésiastique: D. Michael Hetfroy [sic] Breugel, Canonicus Antverpiensis, vidit et admisitGa naar voetnoot25. Jammer genoeg stopt Helbig halfweg de goede richting: de verhouding van de afzonderlijke ‘feuilles’ (of hij hiermee hele vellen dan wel bladen met twee blz. bedoelt, blijft onzeker) tot de bewaarde bundels wordt niet onder de loep genomen. Hij ontkent terecht het bestaan van Willems' en Snellaerts ‘ghost edition’ van CB/Abr uit 1574Ga naar voetnoot26, en loochent eveneens - m.i. te apodictisch - het bestaan van de bundels PW uit 1565 en 1571 [1572], vermeld door dezelfde auteursGa naar voetnoot27. In 1889 steunt de latere hoogleraar Gerrit Kalff voor de behandeling der PW nog altijd op het bericht van WillemsGa naar voetnoot28. Hij citeert uit twee exemplaren met titelvellen 1585 en 1589; dit zijn wel de bundels die respectievelijk in de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen te Amsterdam en in de Koninklijke Bibliotheek te 's-GravenhageGa naar voetnoot29 berusten. In zijn latere bekende Nederlandse literatuurgeschiedenis kan prof. Kalff reeds een beroep doen op de publikaties van Albert Verwey en August Vermeylen; de teksten uit de PW worden hierGa naar voetnoot30 dan ook niet uit de bundels zelf aangehaald, maar wel via de bekende bloemlezing van VerweyGa naar voetnoot31. Deze laatste recapituleert de gegevens van Willems, | |
[pagina 13]
| |
Stallaert, Kalff, J.T. Bodel NijenhuisGa naar voetnoot32 en Snellaert, maar spreekt telkens over een nieuwe ‘uitgaaf’ bij elke volgende datumGa naar voetnoot33. Het werk van VermeylenGa naar voetnoot34 biedt ook voor de kennis der PW niet enkel een eerste globale synthese zoals voor vele aspecten der Van der Noot-studie, maar tevens een ontstaansgeschiedenis waarvan vele elementen voortleven in de latere literatuur over dit onderwerp. Naast een fijnzinnig esthetisch waardeoordeel van het poëtisch oeuvre levert de auteur ons ook een lijst van de bewaarde bundels PW, gerangschikt volgens de datum van het titelblad. Deze prestatie verdient nog altijd alle eerbied, want die speurtocht door Europese bibliotheken heeft niet minder dan zevenentwintig exemplaren aan het licht gebracht, waarvan er naderhand nog drie ten gevolge van twee wereldoorlogen vernield zijnGa naar voetnoot35. Vermeylens verdienste op bibliografisch vlak is vóór alles gelegen in deze verzameling van het materiaal, in casu het signaleren van alle hem bekende exemplaren der PW, wat het eerste stadium uitmaakt van het huidig bibliografisch onderzoek. Bij de eigenlijke analyse echter heeft hij gefaald, en wel door de boekvorm der bundels - enkel de resulterende overlevingsvorm der PW - tot dogma te verheffen. Vermeylen vertrekt nl. van het axioma dat de titelpagina de rest van de bundel determineert, d.w.z. dat alle volgende ‘pagina's’ stammen uit het jaar en van de drukker zoals vooraan vermeld staat. Wanneer deze zienswijze in conflict komt met niet-bibliografische feiten zoals de actuele titulatuur der geëerde personages, dan zoekt de schrijver zijn heil in antidateringGa naar voetnoot36. Ook het aandeel van Vervliet en s'Conincx sinds 1589 wordt vastgelegd op basis van de naam, gedrukt op het tegenwoordige titelblad. Wat gebeurt er dan met vellen die voorkomen in verschillende bundels, toegeschreven nu eens aan Vervliet, dan weer aan s'Conincx? Ook hiervoor blijkt een oplossing voorhanden, die enkel de logische voortzetting is van de eerste grondstelling, maar helaas even foutief: reeds in exemplaren, gedrukt bij Van den Rade, komen vellen met dezelfde inhoud voor in bundels met verschijningsdata 1580, 1581, zowel als 1584 en 1585. Vermeylen laat deze vellen telkenmale herdrukt worden, gelijktijdig met elk nieuw titelvel. Een zelfde handelwijze schrijft hij sinds 1591 aan Vervliet en s'Conincx toe, waardoor elk van beiden onvermijdelijk een deel der produktie van zijn vakgenoot telkens herdrukt. Een tweede bibliografische fout begaat Vermeylen waar hij voortdurend spreekt over ‘bladen’: zo telt men volgens hem vierenvijftig bladen in de reeks - Van den Rade en honderdentwee stuks in de periode 1588-1594; nochtans kan men in de niet straf ingebonden exemplaren duidelijk constateren dat telkens een geheel vel, omvattende twee folio's, en geen blad van twee blz. de produktie-eenheid geweest isGa naar voetnoot37. Een verdere slordigheid leest men in zijn beschrijving van de PW uit 1588: waar Vermeylen opmerkt ‘Bij de meeste gedichten is een toelichting in drie of vier talen gevoegd’Ga naar voetnoot38, diene men deze toelichting slechts te laten gelden vanaf 1589. Een laatste kritiek geldt Vermeylens voorstelling van de keuze der ‘bladen’ in elke bundel PW. Zijn - ogenschijnlijk alweer zeer logisch - criterium richt zich naar ‘de persoonlijkheid van den Maeceen wien Van der Noot die aanbood’Ga naar voetnoot39. Ondanks het langdurig succes dat deze zienswijze genoten heeft, is deze bekoorlijke constructie bij nader onderzoek niet langer houdbaar gebleken. Kort samengevat mag men zeggen dat Vermeylens bemoeiingen in 1899 zeer verdienstelijk geweest zijn - ik herhaal dat zijn lijst der bewaarde exemplaren de basis gebleven is voor alle verder onder- | |
[pagina 14]
| |
zoek - maar tegelijk moet men bekennen dat zijn interpretatie van het feitenmateriaal ten enenmale foutief geweest is. Onafhankelijk van Vermeylen heeft Leonard Willems in dezelfde periode een eerste bijdrage gewijd aan Van der Noot, in welk onderzoek natuurlijk ook de PW betrokken wordenGa naar voetnoot40. Hierin komt hij tot de noodzakelijke ontkoppeling van titelvel en volgende bladen, hoewel niet ten volle: volgens Willems is de datum op het titelblad irrelevant t.o.v. de volgende vellen, maar hij verwaarloost hetzelfde beginsel te laten gelden voor het drukkersadres. Als houvast voor een mogelijke datering beschouwt hij de houtsneden: ‘De même que pour le texte, de nouvelles gravures hors texte viennent s'ajouter aux autres: de sorte que, même sans le titre, il est facile de voir à quelle année appartient la collection’Ga naar voetnoot41 Willems raakt hier eigenlijk in een vicieuze cirkel, want deze illustraties heeft hij enkel gedateerd aan de hand van het titelvel in de bundel waarin zij voorkomen. Voor de periode 1589-1595 vermeldt hij de drukker s'Conincx enkel voor het jaar 1593, waaruit blijkt dat hij zich uitsluitend baseert op de exemplaren der PW, berustend in de Brusselse Koninklijke Bibliotheek. Waar Vermeylen de misleidende paginering der bladen uit 1588 enkel vermeldt zonder zich blijkbaar de onwaarschijnlijkheid van zulke getallen te realiseren, tracht Willems een verklaring te geven, die, hoewel niet juist, dan toch de realiteit benadert. Hij deelt echter Vermeylens foutieve mening dat Van der Noot zijn publiek van bladen voorzien heeft ‘selon la somme que l'acheteur consentait à payer’Ga naar voetnoot42. Tweeëntwintig jaar later heeft Willems de werkwijze geformuleerd om de bibliografische studie der PW aan te vatten, en dit op zeer correcte grondslagGa naar voetnoot43: Er is dan ook slechts een middel om die bibliographie wetenschappelijk op te maken: Namelijk, ieder folio plano afzonderlijk te beschrijven en als een uitgave op zichzelf te beschouwen (hetgeen overigens met de waarheid strookt)Ga naar voetnoot44. Het gewicht van deze vaststelling vermindert de zwaarte van enkele fouten, voortkomend uit een globaliserende formulering in deze bijdrage: zo het feit dat boudweg geponeerd wordt: ‘Die folio's droegen noch paginatuur, noch signatuur, noch custoden’Ga naar voetnoot45, hoewel de schrijver sinds 1899 wel beter weet; zo de constatering dat het aandeel van Vervliet en s'Conincx sedert 1589 stilzwijgend voorbijgegaan wordt. Waarin Willems, zowel als Vermeylen, nog steeds faalt, is de integratie van de apart bestaande vellen in de voorhanden bundels. Voor de samenstelling van elke verzameling beroept hij zich op het ideologisch argument, dat sinds Vermeylen opgang gemaakt heeft; Willems heeft deze zienswijze daarbij zo bekoorlijk geformuleerd dat vele latere auteurs met graagte deze voorstelling overgenomen hebben, hoewel zij - ik herhaal het - niet strookt met de overgeleverde werkelijkheidGa naar voetnoot46. De datering van elk vel gaat Willems zoeken in de inhoud, in casu in de titulatuur en de personalia van de aangezochte mecenen, wat een zeer dubieus criterium is: En dan [na de eigenlijke beschrijving] met behulp van den inhoud van het folio, den datum trachten te bepalen - hetgeen tamelijk dikwijls gebeuren kan wegens de titulatuur der personen, aan wien de gedichten zijn opgedragen, of wegens de eene of andere bizonderheid die op een datum wijstGa naar voetnoot47. | |
[pagina 15]
| |
De gevolgen van dit lichtvaardig betrouwen op niet strikt bibliografische gegevens worden voorbeeldig geïllustreerd aan de hand van maes. Willems wijst dit vel een kapitale plaats toe in zijn betoog dat Van der Noot in de periode 1585-1588 nog vellen PW liet drukken bij zijn vertrouwde uitgever Gillis van den Rade. Deze stelling wordt geheel gebaseerd op het ‘feit’ dat Andries Pevernage, vermeld in maes 5, pas in september 1585 naar Antwerpen zou verhuisd zijn om er het ambt van kapelmeester van de kathedraal te bekleden: Nu spreekt het van zelfs dat dit stuk [maes] in 1586 geschreven moet zijn. Pevernage, ik zegde het reeds, is eerst in September 1585 te Antwerpen aangekomen: hij zal daar niet dadelijk met zijne concerten begonnen zijn. En het sonnet bewijst dat de bijeenkomsten reeds sedert eenigen tijd bestondenGa naar voetnoot48. Dit zou inderdaad vanzelfsprekend zijn, ware het niet dat J.A. Stellfeld aangetoond heeft dat Pevernage in 1578 zijn vroegere standplaats Kortrijk verlaten had, en in 1583 een bundel muziekdruk had laten verschijnen te...AntwerpenGa naar voetnoot49. Hierdoor wordt Willems' hypothese volledig weerlegd door het soort bewijsmateriaal waarop hijzelf steunt, in casu nieuw opgedolven archiefstukkenGa naar voetnoot50. Al deze tekortkomingen beletten niet dat Willems' bijdrage tot het opstellen van de bibliografie der PW essentieel is: hij heeft als eerste de discrepantie tussen titelvel en het resterende deel van elke individuele bundel ingezien, het principe van de eigenheid van elk vel onderkend, en tevens de weg gewezen waarlangs de eigenlijke beschrijving gaan moet. |
|