Regelnummers proza verbergen
| |
| |
| |
| |
| |
1Hoe wel dat den vernuftighen Leser doer die bequaemheyt
2 ende neersticheyt die den Poët gebruyct heeft int beschrijuen
Ga naar voetnoot2
3 deser synder visioenen oft ghesichten, ende dat noch meer
4 doer dat hyse soo constich voor ooghen ghefigureert siet,
Ga naar voetnoot4 5
lichtelyck soude moghen die by hem seluen verstaen ende
Ga naar voetnoot5
6 wtlegghen, so heeft nochtans den Poët (op dat den alder-
Ga naar voetnoot6-77slechsten Leser hem niet te beclaghen hebben
en soude) seer
Ga naar voetnoot7 8 constelyck,
claerlyck, ende voorsichtichlyck met een soete
Ga naar voetnoot8 9 Prose die selue wt
die heylighe schriften ende wt verscheyden
Ga naar voetnoot9
10 geleerde Poëten, Philosophen, Orateuren, ende warachtighe
Ga naar voetnoot10 11
historien wt gheleyt ende verclaert. Dus blijft gesont ende
Ga naar voetnoot11 12 weest danckbaer.
| |
| |
1
Ga naar margenoot*Siende
ende merckende dat veel menschen ende schier alle
Ga naar voetnoot1-4
Ga naar voetnoot1 2
de werelt een ongerust leuen leyden, ghequelt ende
Ga naar voetnoot2 3 qualyck te vreden sijn, ende datter schier
niemandt in sijnen 4 staet gherust oft met sijn deel vernuecht en is.
Want menich
Ga naar voetnoot4 5 crijchsman prijst een
Coopman te wesen ende coopmanschap
Ga naar voetnoot5
Ga naar voetnoot5-6 6 te hanteren: en menich Coopman soude liuer
moescoppen,
Ga naar voetnoot6 7 crijghen, ruyteren ende roouen: Rechters souden
wel willen
Ga naar voetnoot7 8 lantneiringhe doen: den Lantman prijst het
recht te plegen:
Ga naar voetnoot8 9 vele die ghehout sijn souden wel willen ontbonden
wesen:
Ga naar voetnoot9 10 ende vele onghehoude rasen om ghehout te
syn: de erme waren
Ga naar voetnoot10 11 gheerne
rijcke: de rijcke souden gheerne meer ende meer 12 hebben, ende
achterna souden sij wel willen edel lieden sijn:
Ga naar voetnoot12
13 een Ridder oft een edel man waer gheerne een groot Hans oft
Ga naar voetnoot13
14 Graue: een Graue soude wel een Prince oft Hertoghe willen
15 wesen: een Hertoghe soect hoe hy soude moghen een Coninck
Ga naar voetnoot15 16
worden: een Coninck noch veel min te vreden sijnde, soect
Ga naar voetnoot16 17 hoe hy
sijn rijcken sal moghen vermeerderen, ende ander
Ga naar voetnoot17-18 18 Heeren landen ende steden tot de sijne
voeghen, ende alle 19
Ga naar margenoot* daghe hoogher
ende hoogher te // climmen, ende achternae 20 soude hy wel willen tot
de Monarchie van Europen geraken,
Ga naar voetnoot20 1 ende voorts van alle de werelt Heere worden. In
somma, de
Ga naar voetnoot1 2 herten
der vleeschelycker ende wereltlycker menschen sijn
Ga naar voetnoot2 3 altijts ongherust, ende doen
hare Heeren daer sij in ligghen
Ga naar voetnoot3 4 altijts
verbeyden, duchten, suchten, rasen, verlanghen ende
Ga naar voetnoot4
5 waken: want een eerghierich, goudtghierich, oft vleesch-
Ga naar voetnoot5-66ghierich mensche en is nummermeer te
vreden met tgene dat
Ga naar voetnoot6 7 hy
heeft: ende ist sake dat hy tien dagen gheaerbeyt heeft
Ga naar voetnoot7
8 om te crygen tghene dat hy heeft, hij salder ander tien mael
Ga naar voetnoot8-9 9 tiene erbeyden om te cryghen
tghene daer hy naer haect, al 10 en waert hem niet nut tot siele oft
tot lichaem. Den tijt ende
Ga naar voetnoot10 11 het
leuen dat de menschen hier van Gode gestelt ende ghe-
Ga naar voetnoot1112gundt is om hem te kennen, te dienen, eeren,
louen, ende 13 sijnen naem groot te maken, ende om alle onse hope op
hem te 14 setten, ende ons leuen na synen wille te voeghen, alle onse
15 salichheyt ende gheluck in hem te soecken, ende met hert ende
16 monde te bekennen, dat alle goet ende salicheyt van hem
Ga naar voetnoot16
17 alleene compt: sonder welcke saken der menschen condicie
Ga naar voetnoot17 18
ergher ende ellendigher is dan der onredelycker beesten.
Ga naar voetnoot18 19 Dien tijt ende dat leuen
(segghe ick) brenghen sij ouer met
Ga naar voetnoot19 20 onrusten, ghiericheyt, slauernye, deur
onmanierlycke begheer-
Ga naar voetnoot2021lyckheyt tot
eertsche saken: verliesende de blyschap ende 22 gherustheyt der
conscientien ende des gheests, ende die vrijheyt
Ga naar voetnoot22
| |
| |
1
Ga naar margenoot* der
christenen, dies mense met rechte wel mach gelijcken // by
Ga naar voetnoot1 2 den hont
daer Esopus af spreckt, die ouer een brugghe loo-
Ga naar voetnoot23pende met een broot in sijnen
muijl, sijn scaduwe int water 4 siende, meynde dat eenen anderen hont
was die een groot
Ga naar voetnoot4 5 broot
hadde, dies hy deur gulsicheyt ende afgunsticheyt ghe-6dreuen sijnde:
het warachtich broot dat hy hadde liet vallen,
Ga naar voetnoot6 7
ende greep nae die schaye, ende vant hemseluen bedroghen.
Ga naar voetnoot7 8
Also (segghe ick) sijn oock de ghene die op de eertsche saken 9 so
versot sijn, dat sij die ydele ende verganckelycke saecken 10 meer
dan de eeuwighe ende godlycke dinghen achten. 11 Waerder een beelt
van eerden oft van slijck ghebacken ende
Ga naar voetnoot11
12 van buyten fraykens, maer seer dunnekens verguldt dattet
Ga naar voetnoot12
13 gheheel van fijn goudt schene te wesen, soo datter een yeghe-14lyck om aerbeyde en hem quelde om dat te ghecryghen. Maer
Ga naar voetnoot14 15 datter yemant
voersichtich een cleyn stucxken af brake, ende
Ga naar voetnoot15 16 de
boeuerye also ghewaer werde, ick soude meynen dat hy
Ga naar voetnoot16 17 hem niet seere en sou vermoyen noch synen tijt
verslyten
Ga naar voetnoot17
18 om dat te willen crijghen, als hy het bedroch verstonde, maer
19 meyne dat hy hem voeghen soude om betere ende ongeualster
Ga naar voetnoot19 20 rycdommen te
crijghen. Aldus hopende dat de ghene die te 21 rechte verstonde hoe
bedriechgelyck de verghanckelycke
Ga naar voetnoot21 1 dinghen sijn, hem van de selue beter soude trecken
ende de
Ga naar voetnoot1-2
2 eewighe dinghen soecken, heuet my goet gedocht te betoonen
Ga naar voetnoot2 3 met soo luttel woorden alst my moghelyck is, hoe
ydel, snoode,
Ga naar voetnoot3 4
bedriechgelyck, onuersadelyck, ende onsekere de // tijtlycke
Ga naar margenoot*
Ga naar voetnoot4 5 dingen sijn: ende
dat godlycke saecken alleene, eewich, on-6sterffelyck, wtnemende
goet, schoone, deuchdelyck, redelyck,
Ga naar voetnoot6 7
machtich, nuttich, bequame, rechtueerdich, ouervloedich,
Ga naar voetnoot7 8 ende in alle manieren volmaect sijn, ende
meer dan onsen
Ga naar voetnoot8
9 gheest soude connen gepeysen oft begrijpen. Op dat de
Ga naar voetnoot9
10 menschen heur tot God keerende, ende alle heuren troost ende
Ga naar voetnoot10 11 salicheyt
in hem soeckende, hier lijdtsamelyck souden mogen
Ga naar voetnoot11
12 leuen, met gheruster conscientien, vrede des gheests, inwen-
Ga naar voetnoot1213dighe vrijicheyt, ende
blyschappe hier opder eerden ende hier 14 naemaels deur de verdienste
ons Heeren Iesu Christi (wt ge-15naden) inder eewichheyt heur souden
mogen verblyen. Maer
Ga naar voetnoot15 16 eer wij
van de ydelheyt der wereltlycker saken spreken, wil 17 ick v vermanen
Eerweerdighe Leser, dat ick (als ick spreke
Ga naar voetnoot17 18 van rijckdommen, van staten, van ghesontheyt des lichaems,
Ga naar voetnoot18 19
van vrouwe, van kinderen ende diergelycke saken, die gauen 20 ende
weldaden Gods sijn) niet en spreke noch en verstae, van
Ga naar voetnoot20 21 die
saken in heur seluen, noch van tgoet ghebruyck van dien,
Ga naar voetnoot21 22 dewelcke in alle dese saken geen schult noch
misdaet en 23 hebben, maer de onghereghelde begheerten diemen daer
toe
Ga naar voetnoot23 24 heeft, ghelijck S.
Augustijn seyt: want ghesontheyt, stercte,
Ga naar voetnoot24
| |
| |
1 rijcdom, gracie, edelheyt, schoone ende goede
huysvrouwe,
Ga naar voetnoot1 2
scoone kinderen, vrienden, macht, ende dierghelycke, sijn 3 saken die
onuerscheyden sijn, ende daermen goet oft quaet
Ga naar voetnoot3
Ga naar voetnoot3-4 4 af mach ghecrijgen, Soo S. Ambrosius
verhaelt, dewelcke
Ga naar voetnoot4
5
Ga naar margenoot* pro-//fitelijck
sijn als sy deuchdelyck ghebruyct worden: maer
Ga naar voetnoot5 6
scadelyck wanneer sij buyten de deucht oft God begheert oft 7
ghebruyct worden. Noch ick en wil oock niet spreken vande 8 ghene die
tijdelycke ghoeden hebben ende besitten: maer
Ga naar voetnoot8 9 van
die ghene die van het tijdelyck goet ghehouden ende
Ga naar voetnoot9 10 beseten sijn, van de ghene die eenen die Gallio
ghenoempt
Ga naar voetnoot10-11 11 was
ghelijcken: den welcken (so Seneca seyt) sijne rijcdommen
Ga naar voetnoot11 12 niet toe en behoorden, maer hy hoorde heur
toe, dat is te 13 segghen, hy diende de oorsaken van tquaet die hem
deur de 14 rijckdommen gegheuen waren. Maer ick wil segghen van het
Ga naar voetnoot14
15 aenhanghen, liefde, ende betrouwen diemen tot die selfde
Ga naar voetnoot15 16 heeft,
ende vande verlatinghe, afscheydinghe der deucht, ende 17 van Godt,
om de creaturen ende ydelheden te ghebruycken
Ga naar voetnoot17 18 ende aen te hanghen. Om
d'oorsaecke dat sij ons dringen tot 19 quaet doen, tot pyne, ende
cattyuicheyt. Om welcke saken
Ga naar voetnoot19 20
mense principalyck snoode behoort te achten.
Ga naar voetnoot20
1Bemerckende dan de conditien der tijdelyker saken, de-
Ga naar voetnoot1-4
Ga naar voetnoot12welcke al en waren sij
van heur seluen niet cattyuich noch
Ga naar voetnoot2 3 verganckelyck, soo en isser toch niet in heur
dat onse mach
Ga naar voetnoot3
Ga naar voetnoot3-4 4 wesen, oft ten sy ydel. Rijcdommen ende hoocheden
qualyck
Ga naar voetnoot4 5 vercreghen, ende
onrechtuerdelyck beseten, ende heur besitters 6 schijnen gheluckich
te wesen (seyt Plato). Maer ydele ende
Ga naar voetnoot6 7 onnutte saecken
en connen gheen salicheyt gheuen: sij schijnen
Ga naar voetnoot7 8 wel
rijcdommen te wesen, maer ghelijck ermoede niet // en
Ga naar margenoot* 9
leyt in cleyne besittinghen, maer in onuersadelycke begheer-10lyckheyt tot goet. Also en leyt den rijcdom oock niet in veel te
Ga naar voetnoot10 11 hebben, maer in
gherust te wesen ende te vreden te syne.
12Hier mede compt Seneca ouer een, als hy seyt, Hy is
groot
Ga naar voetnoot12 13 die in rijckdomme is als oft hy erm ware: maer diese niet en
Ga naar voetnoot13
14 heeft is in meerder versekerheyt, ende vrijer van alle peryckel.
Ga naar voetnoot14 15 Het is onmoghelyck (ghelijck het
spreeckwoort seyt) dat de 16 muys den terre ghenake, sonder daer af
besmet oft ghehouwen
Ga naar voetnoot16 17 te worden. | |
| |
1Tot desen propooste seyt S. Chrysostomus, dat
tijdelycke
Ga naar voetnoot1
2 eere ende hoocheyt de menschen tot verscheyden ongheschict-
Ga naar voetnoot2-33heden ende
onbehoorlycheden trecken. Het is van noode 4 groote deucht ende
standtuasticheyt te hebben, om hem niet
Ga naar voetnoot4 5 te vergrijpen
ende te buyten te gane in hoocheden ende
Ga naar voetnoot5-6 6 staten: want die hoocheden ende
heerlycheden maken weelde,
Ga naar voetnoot6 7 ende verwecken de
menschen tot spyticheden, versmadinghen
Ga naar voetnoot7 8
van ander menschen, sij onsteken de gramschappe, sij trecken
Ga naar voetnoot8 9
ende versincken de menschen in den gront der boosheyt,
Ga naar voetnoot9 10 ghelijck eenen grooten storm
een cleyn schipken doet ver-11sincken. Sy maken den mensche
houerdich: sy onstellen ende
Ga naar voetnoot11
Ga naar voetnoot11-12 12 veruremden den gheest, so dat de mensche
niet en merct waer 13 dat hy gaet, want hy loopt anders dan hy meynt:
ende willende
Ga naar voetnoot13 14
de slauernije ende ermoede ontvlieden, steeckt ende verwect
Ga naar voetnoot14-15 15 hy hem seluen
inde oprechte slauernije ende ermoede: ghe-//
Ga naar voetnoot1516
Ga naar margenoot*lijck den hase
die soo hy meer spertelt om wt de netten te
Ga naar voetnoot16 17 gheraken, hoe hy hem seluen vaster bint ende
syns selfs doot
Ga naar voetnoot17 1 soeckt, ende
ghelijck de voghelkens die met den terre geuangen
Ga naar voetnoot1 2 sijn, hoe sy heur seluen meer willen verlossen,
hoe sy heur 3 seluen meer vanghen. Sij en soecken in geen saken
meerder
Ga naar voetnoot3 4 salicheyt, dan in wereltlycken
voerspoet, denwelcken sy mey-5nen gheleghen te syne in rijcdommen,
eere, macht, hoocheyt, 6 wellustichheyt ende diergelycke. Hier deur
meynen sij
Ga naar voetnoot6 7
seer fray en wel te syne, ende den rechten wech der salicheyt
Ga naar voetnoot7 8 gheuonden te hebben:
maer gelijck een mensche die droncken 9 is, niet en weet te vinden
den wech om naer sijn huys te 10 gheraken: alsoo dolen sij herwaerts
ende derwaerts droncken
Ga naar voetnoot10 11 sijnde van verscheyden lusten ende begheerten tot de
eertsche 12 saecken, ende en connen den wech tot het opperste goet,
Ga naar voetnoot12 13 rijckdom ende gheluck niet vinden. Want
ghelijck Plato dat
Ga naar voetnoot13
Ga naar voetnoot13-14 14
selue oock seyt, hoe soude een man tot rijckdom gheraken 15 die niet
en handelt oft om en gaet, dan met slechte ende
Ga naar voetnoot15 16 verworpen saken? Hoe can hy deur onsekere ende
vergancke-
Ga naar voetnoot1617lycke dinghen salich wesen? Alle goet leuen, eere, gheluck
Ga naar voetnoot17 18 ende salicheyt
is in God alleene gheleghen, ende buyten hem 19 en is gheenen
rijckdom noch salicheyt. Die nv gheluckich wil 20 wesen, die moet tot
dat een ende eewich trecken, ende vlieden
Ga naar voetnoot20 21 oft wijcken van alle
verscheydenheyt ende veelheyt der 22 tijdelycker saken. Hier omme
seyde Christus tot Martham, // 23 Ghy sorcht ende becommert v met
veel dingen, maer sekerlyck
Ga naar margenoot*
Ga naar voetnoot23-24
Ga naar voetnoot23 24
een is v van noode om gherust te sijne: Maria heeft het beste
Ga naar voetnoot24
| |
| |
1
deel vercoren, dat is dat eene, dwelck heur niet afgenomen 2 en sal
worden. Aldus leert ons Christus, dat niet goet en is hem
Ga naar voetnoot2
Ga naar voetnoot2-3
3 te moyen met veelheyt der wereltlycker saken, waer inne 4
ongherustheyt ende quellagie des gheests gheleghen is. Maer
Ga naar voetnoot4 5 dat wij ons schatten in den hemel souden vergeeren
die seker
Ga naar voetnoot5
6 sijn, want die warachtighe rijckdommen verheughen den
Ga naar voetnoot6 7
gheest sonder eenighe sorghe. Maer de rijckdommen en
Ga naar voetnoot7
8 hoocheyden deser werelt, brenghen sorghe ende benautheit
Ga naar voetnoot8 9 mede, soo wel in die te vercrijghen, als met de selue
te bewaren,
Ga naar voetnoot9 10 ghelijck Cicero dat
oock in sijn Paradoxa verclaert, segghende,
Ga naar voetnoot10 11 de rijcdommen ende staten met grooten erbeyde
vercreghen,
Ga naar voetnoot11 12 worden met noch meerder pijnen ende
sorchuuldicheyt be-
Ga naar voetnoot1213waert. Daerom seyt Iuuenalis, dat de bewaringhe
veelder
Ga naar voetnoot13
Ga naar voetnoot13-14 14 goeden, een ellendighe
sake is. Als de lantmuys (soo Esopus
Ga naar voetnoot14 15 vertelt) van de
steedtsche muys verstaen hadde dat alsulcken
Ga naar voetnoot15
Ga naar voetnoot15-16 16 peryculen ende gheruchten
alsser ouerquamen dewyle sy inde
Ga naar voetnoot16 17 stadt te samen banketeerden
daghelycx waren, seyde sy dat
Ga naar voetnoot17 18 alsulcken ouervloedicheyt beter galle dan honich
ghenoempt
Ga naar voetnoot18 19 mocht wesen. De rijcdommen ende hoochheden doen
den
Ga naar voetnoot19 1
mensche erbeyt en smerte, ende maken hem gelijck een
Ga naar voetnoot1 2
Eechorentken het welck in sijn huysken loopende, sijn wielken
Ga naar voetnoot2
3 doet drayen: maer hoe dat drayt ende erbeyt, het en voor-//dert
Ga naar margenoot*
Ga naar voetnoot3
4 niet. Sij doen de mensche ooc gelijcken aen eenen Ixion,
Ga naar voetnoot4 5
dewelcke op een rat gebonden is dat altijts omdrayt: om dies
Ga naar voetnoot5-6
6 wille dat hy so seere op Iuno verlieft was, diewelcke, na der
Ga naar voetnoot6-7 7 Poeten verclaren, Goddinne der
Conincrijcken, machten, 8 hoochheden ende staten is, dat hy siende
een wolcke die
Ga naar voetnoot8 9 eenighe ghelijckenisse van Iuno mocht hebben, meynde
dat
Ga naar voetnoot9-10 10 syt geweest hadde, maer was bedrogen, want ten
was maer
Ga naar voetnoot10 11 water en
roock, dwelcke ons ooc de ydelheyt, onprofyte-
Ga naar voetnoot11
Ga naar voetnoot11-1212licheyt, ende het ongemack der eergieriger
erbeit beteekent,
Ga naar voetnoot12 13
dewelcke in de stede van d'warachtich goet, de scaduwe om-
Ga naar voetnoot1314helsen,
ende onvaste saken die wanckelbaer ende lichtelyck
Ga naar voetnoot14 15 herwaerts ende derwaerts drayen verkiesen.
Desen Ixion
Ga naar voetnoot15 16 bracht ooc de Centauren voorts die half mensch ende
half
Ga naar voetnoot16 17
peerden, ende na hem Ixionides genaemt waren: welcke fabule
Ga naar voetnoot17 18 ons ooc de ydelheyt der eergieriger
ende liefhebbers der eert-
Ga naar voetnoot1819scher dingen betoont, die der menscen nature ende
reden in
Ga naar voetnoot19
| |
| |
1 beestelycheyt veranderen, ende gelijck
ongetemde peerden 2 t'allen canten wt doen smyten, ende ander lieden
quetsen,
Ga naar voetnoot2 3 ende verdrucken. Aristoteles bescrijuende eenen
geluckigen
Ga naar voetnoot3 4 man en wilde niet dat hy groote rijcdommen hadde, als hy
ge-5luckich wilde wesen. Rijcdommen sijn Sophisteryen van goede,
Ga naar voetnoot5 6 waer deur den grooten sophist de
duuel de onuoersichtige
Ga naar voetnoot6 7 bedriecht: want gelijck een
sophist deur sijn conste wijs schynt
Ga naar voetnoot7 8 te
wesen, ende niet en is, also hebben rijcdommen ooc maer 9 eenen schyn
van rijcdom. Hier mede comt S. Augustijn
Ga naar voetnoot9
10 ouereen, als hy seyt dat de mensch boos is die den rijcdom
11
Ga naar margenoot* goet acht. //
Groot incomen, hoocheyt, ende goede fortuyne, 12 houden de menschen
gheselschap int leuen alleene: maer inde 13 doot en dickmaels eer
verlaten sij heur liefhebbers. Fortuyne
Ga naar voetnoot13 14 is weerdich Plagaria
ghenoempt te wesen, ende wordt van de
Ga naar voetnoot14 15 gheleerde oock dickmaels also
ghenoempt, naer eenen die
Ga naar voetnoot15-16 16 Plagarius hiet, dewelcke die vrij waren, in
slauernye brachte: 17 want alsoo maken de rijckdommen de menschen
oock onurij, 18 vreck, bloyde, vol sorghen ende achterdenckens. Sy
maeckt
Ga naar voetnoot18 19 de sommighe
den hont gelijcke die niemanden deel en laet
Ga naar voetnoot19 1 hebben van d'been dat hy heeft.
Sommighe sijn deur den 2 rijckdom den draeck gelijcke, die de gulde
appelen inden hof
Ga naar voetnoot2
3 van de Hesperides bewaerde: van welcke appelen hy gheen 4
gebruyck noch weluaren en hadde, noch en liet niet toe dat
Ga naar voetnoot4 5 een ander oock mochte hebben. Tertullianus seyt,
dat de rijck-
Ga naar voetnoot56dommen den appelen van Sodoma ende Gomorra ghelijck
Ga naar voetnoot6 7 sijn:
dewelcke in het ghesichte schoone ende goet schijnen te
Ga naar voetnoot7
8 wesen: maer alsmense aenroert, so vallen sij in asschen. 9 Den wereltlycken voerspoet ende hoocheyt, en onstelt ende
Ga naar voetnoot9-10 10 beroert niet alleene de groue ende onwetende,
maer verderft
Ga naar voetnoot10 11
ooc veel wijse. Sy sijn doornen die beletten dat het goet graen
Ga naar voetnoot11-13 12 des goddelycken woorts
gheenen wasdom of vruchten en
Ga naar voetnoot12 13 heeft. Die
kinderen van Israel hebben Godt verlaten om des
Ga naar voetnoot13-15
Ga naar voetnoot13 14 goudts wille, ende hebben het gulden calf
aenghebeden, het 15 welcke met den viere verteert ende drinckbaer
gemaect wert:
Ga naar voetnoot15
16 ende van // dyen tijt aen is het gout een spijse des viers ende
Ga naar margenoot*
Ga naar voetnoot16
| |
| |
1 verachtinghe gheworden. Soo Tertullianus vercleert,
ende wat
Ga naar voetnoot1 2 goudt en
eerghiericheyt sent der Apostelen tijden ghedaen
Ga naar voetnoot2 3 heeft,
daer sullen wij hier voorts op sijn plaetse wat af ver-
Ga naar voetnoot3-44halen. Rijckdommen sijn
dick slijck seyt die Propheet Abacuc.
Ga naar voetnoot4 5 Het is mesch daer de schietweuels in wuelen ende heur in
Ga naar voetnoot5 6 wentelen, seyt S. Chrysostomus.
De Philosoph Crates merc-
Ga naar voetnoot6
Ga naar voetnoot6-10
Ga naar voetnoot6
Ga naar voetnoot6-77kende ende verstaende wat quaet en onruste de eerghiericheyt 8
ende goudtghiericheyt aenbrengen, seyde: Gaet wt van my 9 ghy
schadelycke begheerlyckheyt, ick sal v verdrincken, op 10 dat ghy my
niet en verdrinct. Martialis schrijft, dat seer
Ga naar voetnoot10 1
swaerlyck is rijck ghelijck Cresus, ende religieus ghelijck
Ga naar voetnoot1
2 Numa te wesen. Ick heb een goede ende gheluckighe vaert
Ga naar voetnoot2
Ga naar voetnoot2-4 3 gedaen,
(seyde de Philosoph Zenon) als alle mijn goet ver-
Ga naar voetnoot34droncken is. Rijckdommen sijn
webben der spinnen: sij sijn 5 roock die de ooghen quetsen, ende
nochtans saen verdwijnen.
Ga naar voetnoot5 6 Die rijck
willen worden seyt S. Pauwels, vallen in veel be-
Ga naar voetnoot6
Ga naar voetnoot6-77coringhen ende stricken des duuels, ende in veel sotte ende 8
schandelycke begheerten die de menschen doen versincken in 9 de
verdoemenisse: want ghiericheyt is een wortele van alle 10 quaet. De
dwase misprijsen de dinghen die sijn, oft sij niet en
Ga naar voetnoot10-11 11 waren: ende de saken die niet en sijn, begheren
sij. Damas-
Ga naar voetnoot11-1212cenus seyt, die saken die sijn, sijn eewighe ende
onuerander-13licke saecken: ende die dinghen die niet en sijn, sijn
wereltlyke 14 ende vergancke-//lycke saken. De wereltlycke saken sijn
ge-
Ga naar margenoot*15lijck een wolcke op den muer gheschildert, die wat schynt te
16 wesen sonder yet te sijne: gelijck de sot de scay vander kerssen
Ga naar voetnoot16 17 na volcht,
also volcht de wereltlyke mensche het ertsche goet
Ga naar voetnoot17
| |
| |
1 inde stede van het eewich goet. Sy sijn gelijck
den phrenetyken
Ga naar voetnoot1 2 mensch daer Horatius af spreect, dewelcke in
een schoon spel
Ga naar voetnoot2
Ga naar voetnoot2-3 3 meynde te wesen,
melodieusen sanck te hooren, ende in alle 4 wellusticheyt te syne,
ende hoe wel dat niet dan fantasyen
Ga naar voetnoot4 5 en waren: was hem
nochtans dit duncken aengename. Desen
Ga naar voetnoot5
Ga naar voetnoot5-6
6 worde deur de nersticheyt van sijn vrienden, van sijn quella-
Ga naar voetnoot6
Ga naar voetnoot6-77gien genesen: ende doen vont hy hem berooft
van tgene dat
Ga naar voetnoot7 8
hy deur sijn fantasie meynde te hebben. Also ist oock met 9 den
wereltlycken mensch, tot welcken Christus seyt: O dwaes,
Ga naar voetnoot9 10 desen nacht salmen v siele
van v eysscen, wiens sal dan sijn
Ga naar voetnoot10 11 dat ghy vergheerdt hebt? Also gaet het
den ghenen die schat
Ga naar voetnoot11 12 vergeert ende niet rijc in gode
en is. Als oft hy met Dauid
Ga naar voetnoot12 13 seyde, de rijcke deser werelt sijn rijck naer heur
fantasyen
Ga naar voetnoot13-14 14 ende duncken: maer
als sij de waerheyt sullen sien ende wt dit 15 leuen sijn, dan sullen
sij heur ydel ende beroeft van alle dinghen
Ga naar voetnoot15 16 vinden. Aengaende van staten, hoocheyt, ende
regeerders der
Ga naar voetnoot16 1 gemeynten, verhaelt Plutarchus dat den
grooten Orateur
Ga naar voetnoot1 2
Demosthenes voer een maniere hadde, den iongen mans die
Ga naar voetnoot2 3 tot hem quamen te vermanen, dat sij na geen staten,
hoocheden,
Ga naar voetnoot3-4
4 oft officien staen en souden, segghende: Ofter twee wegen
Ga naar voetnoot4 5 waren,
waeraf den eenen tot dienste der ghe-//meynten oft
Ga naar margenoot*
Ga naar voetnoot5 6 staten leyden: ende den anderen totter doot, ende
datmen
Ga naar voetnoot6 7
verstonde wat moyte, sorghe, ialoursie, quaet vermoeden,
Ga naar voetnoot7 8 openbaren ende heymelycken haet,
achterclap, twisten, ende
Ga naar voetnoot8 9
tweedrachten daer in gheleghen sijn. Een mensche soude eer
Ga naar voetnoot9
10 den wech die nae die doot leydt, dan den anderen kiesen.
Ga naar voetnoot10
11 Hieromme seyt S. Augustin, Die hoocheden ende officien
Ga naar voetnoot11 12
soeckt, die is van God verscheyden: niet deur die verschei-
Ga naar voetnoot12
Ga naar voetnoot12-1313denheit der plaetsen, maer der
begheerten. Sy erbeyden om
Ga naar voetnoot13
Ga naar voetnoot13-14 14 heur tijtelyck te
voorderen, maer sij wijcken eeuwichlyck
Ga naar voetnoot14
| |
| |
1 achterwarts. De Reusen brochten den
eenen berch op den
Ga naar voetnoot1 2 anderen om in den hemel te climmen:
desen (seyt S. Am-
Ga naar voetnoot2-33brosius) sijn ghelijck die lancx de
leere der wereltlycker eeren
Ga naar voetnoot3-4 4 in den hemel willen climmen. S. Cipriaen scrijft,
dat ghy
Ga naar voetnoot4 5 eere, authoriteyt ende
macht meynt te wesen, is venijn onder 6 eenen schoonen schijn
verborghen, ende cattyuicheyt onder
Ga naar voetnoot6
7 een fray decsel. Hierom seyt S. Augustin: hoe de mensche
Ga naar voetnoot7
8 in meerder hoocheyt is, hoe hy in meerder perickel is. De
Ga naar voetnoot8 9 Poët
Aristophanes heeft den Godt der rijckdommen, die sij
Ga naar voetnoot9 10 Plutus noemen,
beschreuen in alle dinghen beureest te wesen, 11 ende in niemanden
hem te betrouwen, om dies wille dat de
Ga naar voetnoot11 12 rijcdommen en hoocheden de
menschen also maken, want
Ga naar voetnoot12 13 om heur rijckdommen te crijgen,
legghen die dieuen laghen,
Ga naar voetnoot13
14 die straetschenders, de kallingaers, procesmakers, ende be-
Ga naar voetnoot1415driegers: wijf en kinderen, of erfgenamen
wenscen sijn doot
Ga naar voetnoot15 1 om sijn gelt // te hebben: andere
eerghierighe haken naer syn
Ga naar margenoot* 2
doot om syn officie oft staet te cryghen. De Prince oft syn
Ga naar voetnoot2 3 officieren luysteren nau toe om eenige actie
oft oorsake te
Ga naar voetnoot3 4 vinden om syn goeden te moghen
confiskeren. Daerom seyt
Ga naar voetnoot4 5 Iuuenalis, dat
ryckdommen met grooter sorchuuldicheyt ver-
Ga naar voetnoot5
Ga naar voetnoot5-66gheert, heure besitters dickmaels
verdrucken ende verworghen,
Ga naar voetnoot6 7
ende brenct vele exempelen daerop voorts, ende Seneca be-
Ga naar voetnoot78tuyghet, dat de dieren ende visschen
deur een hope tot eenighe
Ga naar voetnoot8 9 leckerheyt, oft wellusticheyt, met eenen strick oft hanghel
Ga naar voetnoot9 10 gheuanghen worden. Alsoo worden oock (seyt hy) de
menschen 11 ghestrickt deur de goeden der fortuynen, dewelcke men
gheen
Ga naar voetnoot11 12 gauen maer bedrieghelycke laghen behoert te
noemen. Ouer-
Ga naar voetnoot12
Ga naar voetnoot12-1313merckt watter om des
goets wille verdoruen syn, tijtlyck
Ga naar voetnoot13 14 ende eewelyck. Hoe veel Keyserrycken
ende Coninckrycken 15 datter deur omgeworpen ende verloren syn. Wat
straetscheyn-
Ga naar voetnoot15-1616deryen, seerooueryen, tyrannyen, eetbreken, moorden,
ver-
Ga naar voetnoot16
Ga naar voetnoot16-1717schattinghen, ouerlaste, ende alderley boosheden
en wordender
Ga naar voetnoot17 18
niet aengerecht deur lust tot ryckdom ende hoocheyt te ghe-
Ga naar voetnoot1819raken? Iae seluen van de grootste Coningen en Potentaten
Ga naar voetnoot19
| |
| |
1 die Daniel tresoriers noempt. En wat sullen wij van
de eertsche
Ga naar voetnoot1 2 liefde ende vleesschelycke begheerlycheden segghen,
midts-
Ga naar voetnoot2-33gaders van de passien, lijden, en verdriet die daer af comen?
Ga naar voetnoot3
4 Plautus seyt, dat de liefde int eerste beghin wat soeticheyt
Ga naar voetnoot4 5
Ga naar margenoot* doet smaken,
maer int eynde brencktsy deene bitter-//heyt op 6 d'ander, ende en
veruult den mensche niet. De liefde is dierste
Ga naar voetnoot6 7 die de verscheuringe der herten, ende de
verderffenisse des 8 gheests gheuonden ende voort ghebracht heeft. Al
dese naeuol-
Ga naar voetnoot8-13
Ga naar voetnoot8-99ghende dinghen volghen der liefden, te weten, sorge, passie,
Ga naar voetnoot9 10 lijden ende
pyne, sieckte des verstants, curieusheyt der clee-
Ga naar voetnoot10-1111deren, raseryen, droomen,
cattyuicheyt, dwalinghen, anxt,
Ga naar voetnoot11
12 onruste, quellagie, sotternye, onuersichticheyt, onghemaniert-
Ga naar voetnoot1213heyt, quaet vermoyen, ialousye, ende dierghelycke: en de
Ga naar voetnoot13
14 menschen worden deur de liefde in dese pyne ende elenden
15 gheuanghen ghehouden ghelyck de ghesellen van Vlisses deur
Ga naar voetnoot15 1 den soeten smaeck
der Lothem in Afriken wilden blyuen, ver-
Ga naar voetnoot12getende
heur seluen, heur vrienden ende lant. De liefde maeckt
Ga naar voetnoot2 3
der menschen wesen sot ende moyelyck. Sy worpt de men-
Ga naar voetnoot3
Ga naar voetnoot3-44schen ouer rugghe, ende verleydtse deur
soeticheyt ende
Ga naar voetnoot4-5 5 flatterye: sy en raeydt niet
redelycx, maer alle onbehoorlick-
Ga naar voetnoot56heyt: sy berooft de
menschen van alle ghematicheyt: sy is 7 ghelijck eenen haeck diet al
tot hem trect: sy is eenen soeten
Ga naar voetnoot7 8 vyant, soete pyne, droeue blyschap: De liefde
maeckt de 9 mensche onury, ende scheydt hem van syn seluen. Die in
Ga naar voetnoot9
10 liefden gheuallen is, vergaet swaerlyck. Sy is onuersadelyck,
Ga naar voetnoot10 11 sy en seyt nummermeer, het is
ghenoech. Sy verueurt ende
Ga naar voetnoot11 12 verderft de siende, de gheleerde, de wyse, ende de
leuende, 13 seyt Terentius. Hy is gheluckich ende wys die hem deur
Ga naar voetnoot13 14 d'exemple van eenen anderen daer voer wachten
can, ende 15 hem aen eenen anderen // spieghelende wijs wordt. In
somma,
Ga naar margenoot*
Ga naar voetnoot15 16 alle
quaet compt deur dese drye, met heuren aenhanghen,
Ga naar voetnoot16 17
daer alle de werelt vol af is, so S. Ian seyt, als hy spreeckt:
Ga naar voetnoot17 18
al watter ter werelt is, is begheerlycheit des vleeschs, oft der | |
| |
1 oogen, oft
houerdye des leuens: waeraf ick v hier wt alle staten
Ga naar voetnoot1
Ga naar voetnoot1-2 2 van volcke wel tien
duysent soude noemen, die som ghelt,
Ga naar voetnoot2
Ga naar voetnoot2-3
3 ghemack, en eere, som weluaren, vrienden, lijf en goet (ick
Ga naar voetnoot3 4 swijghe vande siele) verloren hebben: maer wat
ist van noode 5 dat ick mijnen tijt daer mede verslyte? Alle boecken
weersy
Ga naar voetnoot5-7
6 spreken vander Assirien, Egyptenaren, Perssen, Meden,
Ga naar voetnoot6-8 7 Griecken, Ioden, Romeynen, oft ander rijcken
gheschiedenis-8sen, sijnder vol af, men en derf maer lesen Diodorum
Siculum,
Ga naar voetnoot8
9 Iosephum, Plutarchum, Titum Liuium, ende veel ander His-
Ga naar voetnoot910torieschrijuers die tot onsen tijt toe schrijuen,
ende ghy sult 11 beuinden dat alle quaet ten minsten wt een van dees
dryen 12 compt. Ende wij beuinden noch dagelycx met der waerheyt, dat
Ga naar voetnoot12
Ga naar voetnoot12-13 13 dese oorsaken van alle quaden
sijn. Iae selue veele die heur tot
Ga naar voetnoot13
Ga naar voetnoot13-14 14 Christum ende sijn ghemeynte begeuen
hadden, wanneer sij 15 het cruys sien comen hem loochenen: anxt
hebbende yet aen
Ga naar voetnoot15 16 heur tijtlyck goet gemack oft eere ghehindert te
wesen, ende
Ga naar voetnoot16 1
loopen wederomme tot heur oude grouwelen. Ende om de
Ga naar voetnoot1
2 ydelheyt ende ongheduricheyt der eertscher dinghen beter te
Ga naar voetnoot2
3 betoonen, heb ick hier voorts ghebracht twintich ghesichten
Ga naar voetnoot3 4 oft visioenen, ende heb de
selue doen maken int copere, op
Ga naar voetnoot4 5 datmen
daer oock // oochsienlyck wt mach mercken tghene
Ga naar margenoot*
Ga naar voetnoot5 6 dat ick schriftelyck hebbe willen wtdrucken, tot
genoech-
Ga naar voetnoot6-77doeninghe ende ghenuchte beyde der ooren
ende der ooghen, 8 achteruolghende dat Horatius seyt:
Ga naar voetnoot8
Omne tulit punctum qui miscuit vtile dulci.
10Dat is:
13Van welcke gesichten den geleerden Poët M.
Franciscus
Ga naar voetnoot13
14 Petrarcha, edel man van Florensen de ses eerste in
Ga naar voetnoot14
Ga naar voetnoot14-15
15 Tuscaens geschreuen heeft. Dese Petrarcha na dat hy xxi.
16 Iaren groote ende nochtans eerlycke liefde gedragen hadde tot
Ga naar voetnoot16 17 een schoone ende gratieuse edel dochter
Laurette, oft van
Ga naar voetnoot17 18 hem M. Laura genoemt, geboren van
Auiniona: quam dese
Ga naar voetnoot18
19 Laura te steruen te wyle dat hy in Italien was, dies hy deur
Ga naar voetnoot19
| |
| |
1 den
grooten rouwe heur doot x. Iaer lanck beclaechde, ende 2 bescreyde,
ende onder vele andere clagelycke Sonetten ende
Ga naar voetnoot2 3
ghesangen, heeft hy een liet gemaect inhoudende dese ses
Ga naar voetnoot3 4 gesichten, dewelcke ick (om dat sij wel tot deser materien
Ga naar voetnoot4-5 5 dienen) in onse Brabantsche sprake
ouergeset hebbe. Inden
Ga naar voetnoot5-6
6 eersten seyt hy dat hy synde eenen dach alleene inde venstere,
Ga naar voetnoot6
7 dat is, in sijn gepeys, een schoon hinde sach, die van twee
Ga naar voetnoot7
8 snelle honden, eenen swerten, ende eenen witten, geiaecht
9 ende veruolcht werde, tot dat syse ter doot brochten, dies
Ga naar voetnoot9 10 hy deur
heur misual moet suchten, dats om de doot van
Ga naar voetnoot10 11
Ga naar margenoot* M. Laura die
vanden swerten ende witten hont, // dat syn den
Ga naar voetnoot11 12 dach
en den nacht, dat is, den snellen tijt (die niet stille en 13 staet)
ter doot ghebrocht was. Daer na sach hy een schip,
Ga naar voetnoot13
14 daer hy oock syn Laura by ghelyckt, van yuoir ende eben houte
Ga naar voetnoot14 15
ghemaect, dat waren heur witte verwe, ende bruynachtighe
Ga naar voetnoot15
Ga naar voetnoot15-16 16 weynbraukens den eben houte gelyck, met touwen
van syde, 17 ende seylen van gouwe, dat waren haer costelycke cleeren
Ga naar voetnoot17
18 en ciraten, beuracht met costelycke ware, dat waren deuchden
Ga naar voetnoot18
19 daer sy mede begaeft was. Voorts sach hy in een nieu bosken
Ga naar voetnoot19 20 wt eenen schoonen Laurier heylige tacxkens spruyten,
ende
Ga naar voetnoot20 21 onder syn schaye de voghelkens
singhen: dat waren heure
Ga naar voetnoot21 1
beuallycke ende wel luydende redenen, ende heuren soeten
Ga naar voetnoot1 2 sanck. Den blixem quam dese schoone
planten verbluysteren,
Ga naar voetnoot2 3 dat was, de vierighe siecte quam heur het leuen beroouen,
Ga naar voetnoot3 4 ende dander dry naest volgende is al het selfde:
dies seyt hy,
Ga naar voetnoot4 5 dat op de werelt niet en blijft dan elende,
droefheyt, hertsweer
Ga naar voetnoot5
6 en verdriet, ende dat al wat den menscen hier behaecht niet
Ga naar voetnoot6 7 en is dan
droom, roock ende wint. Ende na dat hem heur
Ga naar voetnoot7-8
8 liefde duerende heur leuen eenentwintich Iaren hadde doen
Ga naar voetnoot8 9
smeeken, ende heur scoonheyt doen singhen: ende nae heur
Ga naar voetnoot9
10 doot (ghelyck wy geseyt hebben) hem tien Iaeren hadde doen
11 suchten, claghen en kermen, merckende datter anders gheen
Ga naar voetnoot11
12 hope, troost, oft salicheyt van de eertsche liefde te verwachten
13 en was, keerde hy hem tot God, ende beclaechde voorts de
Ga naar voetnoot13 14 reste van
syn leuen, en synen verloren tijt. De ander tiene //
Ga naar voetnoot14-15 15 naest volghende ghesichten,
heeft Ioachim de Bellay ghe-
Ga naar margenoot*
Ga naar voetnoot1516maeckt, een Fransoys Edelman, ende een van de
excellenste 17 Poeten van Vranckryck, ende ick hebse (ghemerckt sy
tot
Ga naar voetnoot17
Ga naar voetnoot17-18 18 onsen voernemen dienen) in
Brabants ghemaect.
19Inden eersten sach hy een Fabrike, staende op eenen
berch,
Ga naar voetnoot19 20 costelyck ende heerlyck
ghebout, ghelijck ghy inde Sonetten
Ga naar voetnoot20 21
doert lesen, ende in de figueren deur tghesichte condt mercken.
Ga naar voetnoot21
| |
| |
1 Ten tweeden, een naelde oft poincte. Int derde
sach hy een
Ga naar voetnoot1 2 Arcke triumphael: voorts den Dodiennen boom sijn
schaduwe
Ga naar voetnoot2
Ga naar voetnoot2-3 3 op seuen berghen, te weten, Den Palatijnschen, den
Capitoli-
Ga naar voetnoot3-54schen, ende Vimialischen berch, Den berch Celij, Esquilinj, 5
Vimialis, ende Quirinalis: voorts den voghel die de sonne can
Ga naar voetnoot5 6 aenschouwen, den Keyserlycken Arent, ende de groote
statue
Ga naar voetnoot6 7 die hy sach lenen op een cruycke, daer een
groot water wt
Ga naar voetnoot7 8 loopt,
daer hy den Tyber mede meynt. Met de Woluinne
Ga naar voetnoot8 9 suygende twee
kinderkens, dewelcke der Romeynen wapen is.
Ga naar voetnoot9
10 Ten seuensten, een Nimphe schreyende, heur handen wrin-
Ga naar voetnoot1011ghende. Ten achsten, een vier met dry vlammen
optreckende,
Ga naar voetnoot11 12 ende eenen voghel daer wt
opvlieghende. Ten neghensten, een
Ga naar voetnoot12-13 13 clare fonteyne, met hondert
Nimphen daeromme, die achterna
Ga naar voetnoot13 14
vande Faunen, die de fonteyne braken veriaecht waren. Voorts
Ga naar voetnoot14
15 van Tipheus dochtere, die na grooten hoochmoet, verwonnen
Ga naar voetnoot15 16 ende vernielt werde. Met alle dese
beschrijft hy oock de
Ga naar voetnoot16
1 ydelheyt der werelt, betoo-//nende hoe Roomen verdoruen
Ga naar margenoot*
Ga naar voetnoot1 2 ende vernieldt wert, die van cleyne opghecomen ende
groot 3 geworden was, deur de ghiericheyt ende grooten lust die heur
Ga naar voetnoot3 4
volck tot ghelde, hoocheyt, ende heerschappye hadde, vol-
Ga naar voetnoot4-55ghende den aert ende nature heurder stichters ende voor-6uaders, te weten, Remus ende Romulus. Die (soo sij selue
Ga naar voetnoot6
Ga naar voetnoot6-7 7 segghen) van een woluinne, te
weten, Lupa opgeuoydt waren:
Ga naar voetnoot7 8 wt wiens mammen sij alle
wreetheyt, onghenaedicheyt, bloet-
Ga naar voetnoot8
Ga naar voetnoot8-99ghiericheyt, ende roouerye, ghesogen, ende
also wolfs (iae 10 erger dan wolfs) herten ghecreghen hebben,
ghelijck Metri-
Ga naar voetnoot10-1111dates de Coninck van Ponto heur dat verwete, want sij noyt 12
van bloet, hoocheyt, oft goet, versayt en waren, maer waren
Ga naar voetnoot12 13
altijts hongherich naer ander Princen, ende Natien, Landen,
Ga naar voetnoot13-14
14 steden, rijckdommen, ende heerschappyen. Dies sij verdruc-15kende ander natien deur veel roouen met grooten erbeyt,
Ga naar voetnoot15 16
perijckel ende moeyte, ende oock met grooten verliese heurder
Ga naar voetnoot16 17
mannen ende Capiteynen, heur rijck seer vermeerderden,
Ga naar voetnoot17
18 ende heur stadt met ouervloedighen rijckdom vervulden, dies
19 sij in alder manieren grooten ouerdaet ende hoochmoet be-
Ga naar voetnoot1920dreuen, ende verchierden heure stadt met heerlycke
ende
Ga naar voetnoot20
| |
| |
1 wtnemende costelycke ende constige wercken, ende
bouwingen,
Ga naar voetnoot1 2 Theatren, Arken triumphael, Pirameden, Colomnen,
Naelden,
Ga naar voetnoot2
Ga naar voetnoot2-3
3 Poincten, ende groote menichte van beelden, Statuwen,
Ga naar voetnoot3 4
Medalien, ende figuren van verscheyden stoffe, als van Mer-
Ga naar margenoot*
Ga naar voetnoot4
Ga naar voetnoot4-55ber,
Albast, Siluer, Goudt, Co-//per, pourphier, plaestere,
Ga naar voetnoot5
6 metael, ende diergelycke: som ghehouwen en som gegoten.
Ga naar voetnoot6 7 Alle welcke grootsichheyt op verscheyden reysen altemet deur
Ga naar voetnoot7 8 twist,
tweedrachten, ende muyteryen, somtijts deur vyanden, 9 verborghen
haet, eyghen bate, ende ionghen raet, tot heuren
Ga naar voetnoot9 10 verdriete grootelyck beschadicht heeft gheweest,
ghelijckmen 11 (heure Historien ouerlesende) ghenoech beuinden sal:
ende
Ga naar voetnoot11
Ga naar voetnoot11-17
12 ghelyck sy in alle boosheden, grouwelen, ende valschen Gods
13 dienst, daghelycx toenamen ende voortghinghen, ende nae dat
14 Christvs Iesvs ons Salichmaker ende Coninck alder Heylighen
15 ende gheloouighen, onder Pilatum den Lantvocht van Ierusa-16lem, die vanden Keyser Tiberio daer gheset, verwesen, ende
Ga naar voetnoot16 17 ghecruyst was, niet op en hielden, dagelycx de
erme Christenen 18 te vervolghen ende te vermoorden, vervolgende Gods
kercke 1 ende ghemeynte, met alder wreetheyt: in sonderheyt, in de
2 tijden der Keyseren Neronis, Domitiani, Traiani, Aureliani,
Ga naar voetnoot2-3 3 Deocletiani, Maxentij, ende
dierghelycke. Om dat sij heur
Ga naar voetnoot3 4 valsche
superstitien ende afgoderijen niet en wilden onder-
Ga naar voetnoot45houden: maer straften ende betoonden de selue vals te wesen.
Ga naar voetnoot5 6 Maer naedenmael de oude Romeynen heur niet met neerste
Ga naar voetnoot6 7 en wilden beteren, heur valscher
goden dienst ende super-8stitien verlaten, ende heur totten heere
Christum bekeeren,
Ga naar voetnoot8 9 ende sijn
heylich Euangelie ende eewighe waerheyt aenveer-10den: So sijn sij
vanden Heere te rechte verordeelt, op dat heur
Ga naar voetnoot10 11 na
heure // verdienste vergolden soude worden, ende dat heur
Ga naar margenoot*
Ga naar voetnoot11
Ga naar voetnoot11-13 12 oock ghemeten soude worden ghelijck sij
anderen ghemeten
Ga naar voetnoot12
13 heeft. Hierom sijn de Perssen, de Huynen, Franken, Duyt-
Ga naar voetnoot1314schen,
Venden, Ostergotthen, ende Westergotten tseghen het
Ga naar voetnoot14 15 rijck
opghestaen, ende hebben het selfde verscheurt, ende
Ga naar voetnoot15 16 Roomen ten lesten beleghert, bestormt, gewonnen,
gheplon-
Ga naar voetnoot1617dert, verbrant, verstroyt, ende gans ghescheynt ende ver-
Ga naar voetnoot17
Ga naar voetnoot17-1818doruen: ende also heeft de Heere Iesus met sijn rechtuerdich
| |
| |
1 ordeel het onnoosel bloet
synder gheloouighen gewroken. Dit
Ga naar voetnoot1 2
betoonen ons dese ghesichten ende Sonetten. O werelts ydel-
Ga naar voetnoot23heyt! Het vergaet al sonder de liefde Gods: sij die
tot den
Ga naar voetnoot3
Ga naar voetnoot3-4 4 hemel verheuen was, is met alle heur glorie vergaen
ende 5 gheuallen met een groot ghedruys: Ghelijck ooc ander rijcken
6 voor heur, als der Caldeen ende de groote Cartago, ende meer
Ga naar voetnoot6 7 andere vergaen sijn ende noyt en heeft Roomen sint
die tijt
Ga naar voetnoot7
8 eenighe ghelyckenisse heurder eerster heerlycheyt ghecreghen,
Ga naar voetnoot8 9 ghelijckmen dat lichtelyck mach mercken aen sommighe
Ga naar voetnoot9 10 veruallen ghestichten, colomnen ende mueren, diemen
daer
Ga naar voetnoot10 11 tot ghetuyghen der wraken Gods noch
daghelycx sien mach,
Ga naar voetnoot11 12 op dat alle
gheloouighe daerby moghen mercken ende ver-
Ga naar voetnoot1213sekert sijn, dat Godt die ouerblyuende beloften Christi
die 14 noch niet veruult en sijn, onghetwyfelt geuen ende volbrenghen
15 sal, en bouen dien is het Roomsche rijck wel 320. Iaer sonder
16 Keyser gheweest, te weten, van Augustulo ane tot Carolum
Ga naar voetnoot16
Ga naar voetnoot16-17
17
Ga naar margenoot* Magnum toe,
ende bin-//nen middelen tijen, begost de
Ga naar voetnoot17 1 Bisschop te Roomen de
ootmoedicheyt, eenvoudicheyt, ermoe-2de, en den dienst eens
ghetrouwen herders te vergheten, ende 3 sijn herte op tijtlycke
heerschappye ende gewelt te stellen,
Ga naar voetnoot3 4 ende
beghost deur de liberteyt van verscheyden Vorsten,
Ga naar voetnoot4 5 als Coninck Pippyn, ende veel
ander Heeren, die hy met
Ga naar voetnoot5
6 synen heylighen schijn betouerde, soo hooghe te climmen,
Ga naar voetnoot6 7 dat hy selue als een ouerste in het
rijck gheclommen is, soo
Ga naar voetnoot7 8 dat hy
de Keysers na synen wille af ende ane gheset heeft.
Ga naar voetnoot8 9 De viericheyt ende deuotie was in veel Christenen
alreede
Ga naar voetnoot9
Ga naar voetnoot9-14 10 vercoelt, ende veel onsteken ende
gheneghen sijnde tot hoocheyt,
Ga naar voetnoot10
11 lichamelycke ruste, ende wellusten der werelt, ende des
Ga naar voetnoot11
12 vleeschs, hadden meerder begheerte tot rusten, dan tot erbey-13den, tot slapen, dan tot wercken, tot nemen, dan tot gheuen:
14 tot bancketeren, dan tot prediken: tot iocken dan tot steruen.
Ga naar voetnoot14
15 Dan streden sij onder henlieden om de ouerheyt: dan sochten
Ga naar voetnoot15
Ga naar voetnoot15-9
| |
| |
1 sij eerghiericheyt, ouer alle menschen ouerheyt ende heer-
Ga naar voetnoot12scappye te hebben. Sij wilden wel
Confessoren sijn, maer
Ga naar voetnoot2
3 niemandt en wilde Martelaer wesen. Want prediken was aen
Ga naar voetnoot3-4 4 deen syde geleyt, ende houerdye was in sijn plaetse
ghecropen.
Ga naar voetnoot4 5 Dus
resender verscheyden ketteryen, twisten, secten, ende
Ga naar voetnoot5
Ga naar voetnoot5-6
6 afscheuringhen oppe, de Sabellianen, Arrianen, Emonianen,
Ga naar voetnoot6-7 7 Macedonianen, Priscilianen, Nestorianen, ende
Eutichianen, 8 die in menigherley manieren int ghelooue vander
Godheyt
Ga naar voetnoot8 9
Ga naar margenoot* dwaelden. De
Manicheen versmayden het oude // Testament. De
Ga naar voetnoot9 1
Donatisten hielden dattet nootsakelyck was wederdoopt te syne.
Ga naar voetnoot1 2
De Pelagianen leerden dat de menschen den hemel sonder
Ga naar voetnoot2 3
ghenade consten verdienen, ende meer ander dierghelijcke. 4 Onder de
Bisschoppen waren seer groote twisten in alle
Ga naar voetnoot4-5 5 plaetsen. In de Romsche Kercke waren menighe
verande-
Ga naar voetnoot5-66ringhen in heur verkiesinghen: tusschen
Liberium ende
Ga naar voetnoot6-5 7 Felicium was grooten twist ende strijdt
om het Pausdom: 8 Insghelycx wast oock tusschen Damasium ende
Vrcisium: | |
| |
1 Bonifacium
ende Aulatium: Simachum ende Laurentium: 2 Bonifacium ende Dioscorum:
Constantinum ende Philippum: 3 Eugenium ende Sisinum: Formosum ende
Stephanum: Sur-4gium ende Christophorum: Benedictum ende Leonem:
5 Georgium, ende met meer andere. Onder dewelcke sommighe
Ga naar voetnoot5-10
6 met ketteryen berucht waren: de sommighe van onmaticheit
Ga naar voetnoot6 7 beschuldicht: sommighe
wulpsch, ende sommige van ander
Ga naar voetnoot7 8
ghebreken bedraghen: sommighe waren verbannen, sommige
Ga naar voetnoot8 9
afgheset, sommige gelachtert, de sommige werden heur ooghen
Ga naar voetnoot9
10 wtghesteken, sommighe werden seer spijtelyck vermoort. Gheen
Ga naar voetnoot10 11
listen, schalcheyt, bedroch, noch gewelt en werder achterghe-
Ga naar voetnoot11
Ga naar voetnoot11-1212laten, ende al om tot hoocheit ende dominatie te
gheraken,
Ga naar voetnoot12 13 ende heur erch voernemen te volbrenghen. Aldus
traden de
Ga naar voetnoot13
Ga naar voetnoot13-14 14 Bisschoppen voort in heur ydelheden, ende de Prelaten
in 15 heur houerdye, waer deur de waerheyt verdreuen werdt. De
Ga naar voetnoot15 1
Sonne werdt also swert als eenen hayren sack, // ende de
Ga naar margenoot*
Ga naar voetnoot1-2
Ga naar voetnoot1 2 Mane
werdt als bloet, ende de sterren des hemels vielen af, 3 daghelycx
sochten sij alle middelen om nieuwe heerschappyen 4 te crygen: sij
sochten alle listen om heur authoriteyt ende
Ga naar voetnoot4-8
5 macht te verbreyen, alle heur vlieghen ende peysen was om
Ga naar voetnoot5 6 tot eere ende hoocheyt des werelts te geraken, niet
sonder 7 het verderuen van Coninckrijcken, verstroyinge der
gemeynten,
Ga naar voetnoot7
8 ende onwtsprekelycke moorden der volckeren. Ioannes Eerts-
Ga naar voetnoot8
Ga naar voetnoot8-99bisscop van Constantinopolen street om onder de
Patriarchen 10 de opperste te wesen. Bonifacius de derde van dien
name
Ga naar voetnoot10 11 Bisschop van Romen, nam op hem Bisscop
van al de werelt
Ga naar voetnoot11
12 te syne, ende een eenich stadthouder Gods op eerden. Ende
Ga naar voetnoot12-5
| |
| |
1 Mahomet (die daer na quam) beroemde hem
seluen den
Ga naar voetnoot1
Ga naar voetnoot1-2 2 grooten Prophet ende bode Gods te
wesen. Aldus is deur 3 die ghiericheyt, ende lust tot heerschappye,
ende lust der
Ga naar voetnoot3
Ga naar voetnoot3-4 4 werelt ende des vleesch, de waerheyt verduystert,
ende 5 Christus gemeynte alderiammerlicxste verstroyt, ende wt de
Ga naar voetnoot5-8 6 Schrifture namen de
Ioden (deur heur wereltlyck vernuft)
Ga naar voetnoot6 7 heuren Talmut. De Saracenen heuren Alchoran, ende
de
Ga naar voetnoot7 8 Bisschoppen heur Pauselycke rechten, ende
decreten. Ende
Ga naar voetnoot8
Ga naar voetnoot8-9 9 alle die secten die
onder den valschen Prophet Mahomet in 10 Afriken ende Asien, ende
onder den Paus in Europen, met 11 alle heur vervloeckte insettinghen
ende regulen, hebben
Ga naar voetnoot11 12
cristvm ende syn leere ghebannen ende veriaecht, ende al-13omme heur eyghen eere, lust, ghemack, ende profyt ghesocht: 14
Ga naar margenoot* ende om daer
ane te ryuelycker te gheraken, // hebben sij int
Ga naar voetnoot14
1 Pausdom gheordonneert veel superstitien oft menschen von-
Ga naar voetnoot12den, als
Latijnschen sanck, om dat het ghemeyn volck heur
Ga naar voetnoot2
3 niet verstaen en soude, bellen ende simbalen, wieroockinghen,
Ga naar voetnoot3 4 palmen, keerssen, ende een groote paeskersse,
een vegheuier,
Ga naar voetnoot4 5 sielmessen, vigilien, wtuaerden, ende beuaerden, om
die
Ga naar voetnoot5 6
sielen die sij daer in geset hadden, daer mede wt te verlossen,
Ga naar voetnoot6 7 als sij daer ghelts ghenoech afghecreghen hadden,
kermissen,
Ga naar voetnoot7 8 cassen, de
colen daer S. Laureys op ghebraden was, Ioseps
Ga naar voetnoot8
Ga naar voetnoot8-9 9 cousens, S. Cornelis erm, met
ontallycke meer ander reliquien
Ga naar voetnoot9 10 ende doot beenderen: sij verboden thouwelyck, ende
vleesch
Ga naar voetnoot10-11 11 ende
suyuel te eten: diesghelycx ordonneerden sij beelden
Ga naar voetnoot11
12 ende cruycefixen die al wonderlycke miraculen deden: sij
Ga naar voetnoot12 13 bouden
ende stichten allesins heuren Maosim, dat sijn groote
Ga naar voetnoot13
Ga naar voetnoot13-14 14 winckelen,
kercken, dommen, ende cappellen, daer sij alle dese
Ga naar voetnoot14 15 propere
cremeryen vry met gheen cleyn profijt vercochten:
Ga naar voetnoot15 16
Alsoo wel dat sij soo hooghe in rijckdom, glorie, ende weulps-
Ga naar voetnoot16
| |
| |
1heyt geclommen syn, als wij ghesien hebben: ende dit
al onder
Ga naar voetnoot1
Ga naar voetnoot1-2 2 tdecxsel van heylicheyt (ghelyck wij voren
gheseyt hebben).
Ga naar voetnoot2 3 Van dese
heeft ons S. Ian int 6. Capittel van Apocalipsis, ghe-
Ga naar voetnoot34waerschoudt,
daer hy seyt, dat hy een bleeck peerd sach als
Ga naar voetnoot4 5 het lam den vierden seghel open ghedaen hadde, ende die
Ga naar voetnoot5-6 6 daer op sat,
die doot genaemt was. Want dese ghemeynte der
Ga naar voetnoot6-7 7 ypocriten, niet teghenstaende dat
sij dickwils opgheblasen
Ga naar voetnoot7-8 8 tronien, cermousynen ende ghecarbonckelde neusen,
deur
Ga naar voetnoot8 9
Ga naar margenoot* onmatighe //
oncuysheyt, ende gulsicheit, hebben, sijn noch-10tans inder sielen
bleeck, dootuerwich, blau, ende valu als
Ga naar voetnoot10 11 onghesonde oft doode menschen: want sij en hebben niet
12 dat lustich ende warachtich leuen dwelcke in Christo Iesu
Ga naar voetnoot12 13 en
sijn heylich woort is. Ende die daer op sidt was de doot,
Ga naar voetnoot13-17
Ga naar voetnoot13 14
heur leeringe is doot ende verdoemenisse, want gheueystheyt
Ga naar voetnoot14-15 15 en brenckt met heur
anders niet ane, dan verderuinghe der
Ga naar voetnoot15
16 salicheyt ende ghesontheyt: ende heure leste vruchten syn
17 scande ende wanhopen. Want de helle volcht heur naer, om
Ga naar voetnoot17-18
Ga naar voetnoot17 18 te verslinden, de ghene
die van heur veruoert worden. Daniël
Ga naar voetnoot18 1 ende
Paulus hebbent ons oock van te voren heprofiteert,
Ga naar voetnoot1 2 dat den
Antichrist wt den onderganck des rijcx ende ver-
Ga naar voetnoot2-33stooringhe der stadt van Roomen voort soude comen. Om
Ga naar voetnoot3-6 4 vanden
welcken wat breeder te spreken, ick oock vier ghe-5sichten wt den
Apocalipso ghenomen, ende in vier Sonetten 6 ghemaeckt hebbe, daer
hem den heylighen geest deur S. Ian
Ga naar voetnoot6-7 7 in syn verwen wel bescheydelyck af maelt, op
datter een
Ga naar voetnoot7-9 8 yeghelyck af ghewaerschout sijnde, hem daer voer soude moghen
9 wachten. Ick sach een beeste seyt S. Ian wt der zee opcomen,
Ga naar voetnoot9 10
bediedende de vergaderinghe der booser ende houerdigher
Ga naar voetnoot10
Ga naar voetnoot10-11 11 gheueysde, die heur verheffen ende
vervoorderen ghelijck de
Ga naar voetnoot11
Ga naar voetnoot11-12 12 Ceder
boomen Libani: sij sijn onmenschelyck ende beestelyck 13 ghelijck
Elimas de toouereer was, vol bedrochs, valscheyt
Ga naar voetnoot13 14 ende houerdye: sij sijn
die oprechte welpens, gebroetsele
Ga naar voetnoot14
Ga naar voetnoot14-15 15 des duyuels, verkeerende de weghen //
des Heeren. Dese
Ga naar margenoot*
Ga naar voetnoot15
| |
| |
1 beeste is hier beschreuen ghelijck het bleeck peert in de vierde
Ga naar voetnoot1-4
Ga naar voetnoot1
Ga naar voetnoot1-2 2 eeuwe: de wreede sprinchanen inde vijfde eeuwe:
ende de
Ga naar voetnoot2 3
dulle ende rasende peerden met leeuwen muylen inde seste
Ga naar voetnoot3
Ga naar voetnoot3-4 4
eeuwe. Dese beeste hadde seuen hoofden ende thien hoornen,
Ga naar voetnoot4 5 bediedende de ouervloedighe
valsche schadelycke ende pesti-
Ga naar voetnoot5
Ga naar voetnoot5-66lentiale dwalingen ende
valsche ingheuen des duyuels, die nv
Ga naar voetnoot6 7
oock inde valsche ende boose lidtmaten syns beestelycx li-8chaems
regneren, te weten, in de rasende Bisschoppen, recht
Ga naar voetnoot8
Ga naar voetnoot8-9
9 gheleerde, priesters, gheveysde ende valsche ouerheden: want
Ga naar voetnoot9 10 heur hoofden sijn heur valsche listen, ende
heur hoornen 11 bedieden heur tyrannische macht. Sy hadde op haer
thien
Ga naar voetnoot11-12 12 hoornen thien
croonen: beteeckenende heur groote heerschappye 13 ende ouerheyt
de gantsche werelt deur. De duyuel is heur
Ga naar voetnoot13 14 wreede Prince ende Hooftman, ende dat om de boosheyt ende
Ga naar voetnoot14
Ga naar voetnoot14-15
15 ondanckbaerheit des volcx: maer in dit een stuck verschillen
Ga naar voetnoot15 1 den draeck ende de beeste: de duyuel ende sijn
lidtmaten,
Ga naar voetnoot1 2 Sathan van sijn vleeschelycke vergaderinghe: want
hy hadde
Ga naar voetnoot2 3 seuen croonen op
sijn seuen hoofden, ende sij hebben thien
Ga naar voetnoot3 4 croonen op heur thien
hoornen. Dat bediet, dat het ghene
Ga naar voetnoot4
Ga naar voetnoot4-5 5 dat hy maer
int simpel ingeuen en heeft, dat hebben sij met 6 dobbel macht,
fortse, ende ghewelt. Daer hy maer met fan-
Ga naar voetnoot6
Ga naar voetnoot6-97tasien ende
ingheuen en mach, daer moghen dese, te weten, 8 die van sijn kercke,
met alle fortse, ghewelt, ende dreyghe-9menten toedringen, daer hy
maer saechtelycken // speelwijs
Ga naar margenoot*
Ga naar voetnoot9 10 en roert, daer mogen dese met alder tirannien
toedringhen.
Ga naar voetnoot10 11 Als hy maer eenighe dwalinghen voorts en heeft
ghebracht,
Ga naar voetnoot11
12 dan moghen sijse voer een onbedrieghelycke waerheyt be-
Ga naar voetnoot12
Ga naar voetnoot12-1313uestighen, ende daeraf een noodtsakelyck article des gheloofs
Ga naar voetnoot13 14
maken, ghelijck sij gedaen hebben van het vagheuier, aflaten, 15
biechte, aenbiddingen ende omdraghinghe der afgoden, hoo-
Ga naar voetnoot15
Ga naar voetnoot15-1616ringhe des Latijnschen diensts, Misse, ende andere dierge- | |
| |
1lycke grouwelen. Als hy een loghene
(ghelijck hy een vader
Ga naar voetnoot1-2 2 alder loghenen is, ende vanden
beghinne geweest heeft) 3 versiert, geuonden, ende voorts ghebrocht
heeft, dan mogen
Ga naar voetnoot3 4 sijse voer een gescreuen
waerheyt (gelijck sij dat veel gedaen
Ga naar voetnoot4 5
hebben) van goeder weerden ende authoriteyt maken, meer 6 boosheyt
moghen sij bedrijuen (sijnde geestelyke instrumenten
Ga naar voetnoot6 7 ende
dienaers) dan hy alleene, als dat opentlyck ende breeder
Ga naar voetnoot7
8 blijckt aen heur factien ende wercken. Sathan en soude
Ga naar voetnoot8 9 Christum
niet ter doot hebben connen brengen, ten ware doer
Ga naar voetnoot9-10 10 Iudam gheweest, daer hy
inghinck ende voorts deur de Bis-
Ga naar voetnoot10
Ga naar voetnoot10-1111schoppen ende
Schriftgeleerde die hem ter doot veruolchden. 12 Noyt en souden de
Apostolen, Predicanten, ende getrouwe 13 ghetuygen Christi ghedoot,
veruolcht, ende vermoort ghe-14weest hebben, noch op dees ure noch
niet en souden, indyen
Ga naar voetnoot14 15
dese Pausche priesters heur oude manieren niet en hadden 16
onderhouden ende te wercke ghestelt. Ende op heur hoofden
Ga naar voetnoot16-18 17 waren
namen der lasteringhen teghen den Heere ende synen 18
Ga naar margenoot* Christum
gheschreuen. // Dit en sijn anders niet dan die blinc-
Ga naar voetnoot18-1919kende ende heerlycke titulen daer sij heur aengenomen macht
Ga naar voetnoot19 20 mede verchieren, ende voer de werelt heur
groot ende heylich
Ga naar voetnoot20 21 willen doen schynen. Daer onder bedect ende begrepen
heb-
Ga naar voetnoot2122bende de groote verborghentheyt der ongherechticheyt. Wat 1
sijn Pausen, Cardinalen, Patriarchen, Legaten, opperste
Ga naar voetnoot1
Ga naar voetnoot1-2 2 hoofden, Eerdtsbisschoppen,
Protonotarissen, Eertsdiakenen,
Ga naar voetnoot2 3
Officialen, Prebendarisen, Vicarisen, mijn Heere den Abt,
Ga naar voetnoot3 4 Meester oft Heere Doctor, ende veel dierghelycke
anders dan 5 warachtighe namen der lasteringhen? Want dese officien
ende
Ga naar voetnoot5 6
titulen en sijn vanden heylighen gheest niet verordent, noch
Ga naar voetnoot6
Ga naar voetnoot6-8
7 daer en is inde heylighe schrifture niet eens mentie af ghe-8maect.
9Wat ist toch anders dan eenen afgryselycken grouwel,
dat 10 de Paus hem seluen den alderheylichsten Vader, den oppersten
Ga naar voetnoot10 11
stadthouder Godts ende Christi, het hooft der ghemeynten 12 Christi,
ende den eenighen wtdeelder der gauen, ghena-13den, ende schatten
Godts schrijft te wesen? ende dat de 14 Priesters ende Bisschoppen
heur schryuen ende noemen
Ga naar voetnoot14 15
bruydegoms, sitters in Gods plaetse, vergheuers der sonden, 16 ende
onser vrouwen reyne ridders te wesen? Wat synt anders
Ga naar voetnoot16 17 dan
namen der lasteringhen? Want sij en sijn toch anders niet, 18 nae
Zacharias betuyghen, (misbruyckende soo heur cudde,
Ga naar voetnoot18
19 ende verlatende het ampt van het vercondighen des godde-20lycken woordts, onder sulcke ydele tytulen) dan warachtighe
Ga naar voetnoot20
| |
| |
1
Ga naar margenoot*
schande-//lycke afgoden. Heur Decreten, Decretalen, inset-
Ga naar voetnoot12tinghen, reghelen, ordonnantien ende statuten, rechten,
vader-
Ga naar voetnoot2
Ga naar voetnoot2-33lycke ghewoonten, ende prouincialen, ende
Synodalen, ende
Ga naar voetnoot3 4 alle heure ghebruycken niet
ghegrondeert synde op Gods
Ga naar voetnoot4
5 gheboden ende heylich woordt, en sijn anders niet dan duuel-
Ga naar voetnoot5-66sche geueystheden, lasterende den naem Gods:
want den 7 naem der lasteringhen op heur hooft, en is anders niet dan
8 onder eenen eerlycken schyn te onderhouden dat lasterlick is,
Ga naar voetnoot8 9 hem seluen daer inne verheffende, ende groot
makende. Dese
Ga naar voetnoot9
Ga naar voetnoot9-10 10 beeste was den Luyparde wel
ghelyck vol plecken ende ver-
Ga naar voetnoot1011scheyden masselen, teeckenen der onghestadichheyt, verande-
Ga naar voetnoot1112ringen,
ende wanckelbaerheyt. Heur voeten waren des Beyrs
Ga naar voetnoot12-13
Ga naar voetnoot12 13 voeten
ghelycke, grouwelycke ende van leelycker ghedaenten,
Ga naar voetnoot13 14
bediedende wreetheyt, sturicheyt, hertneckicheyt, ende onrey-
Ga naar voetnoot1415nicheyt. Ende
heuren mont scheen te wesen den mont des Leeus.
Ga naar voetnoot15 16 Hier mede verclarende, dat sij soude
wesen vol houerdyen,
Ga naar voetnoot16 17
rooueryen, moorden ende ouervloedicheyt. Daniël sach in een
Ga naar voetnoot17 1 gesichte een Leeuwinne, daer
het houerdich rijcke der Assirien
Ga naar voetnoot1
Ga naar voetnoot1-2 2 ende Caldeen by
geleken was. By eenen Beyr die hy sach,
Ga naar voetnoot2 3 werdt het wreedt rijck der Meden ende Perssen
geleken. 4 By eenen Luypart, het onvaste ende onghestadich rijcke der
Ga naar voetnoot4-5 5 Griecken. Die van Assirien ende de Caldeen sijn om
heur
Ga naar voetnoot5
Ga naar voetnoot5-6 6 rooueryen ende houerdye wille, deur den Propheet
Esaiam
Ga naar voetnoot6-7
7 ende Nahum, Abacuc, vervloect ende verordeelt. Die van
Ga naar voetnoot7-8 8 Meden ende Perssen, hielden // het volck Gods
gheuanghen
Ga naar margenoot*
Ga naar voetnoot8 9 in ellendicheyt, alst blyckt inde
boecken, Hester, Paralipo-
Ga naar voetnoot9
Ga naar voetnoot9-1010menon ende Esaias. De Griecken waren ten tijde
vanden wree-11den tyran Antiochus oock spijtelyck verstoort teghen
tvolck
Ga naar voetnoot11 12 Gods, ghelijck in het boeck der Machabeen
openbaerlyck
Ga naar voetnoot12 13 blijct. Maer dese beeste die S. Ian
hier sach, begreep in heur
Ga naar voetnoot13
14 dese beesten alle drye die Daniël gesien heeft: te weten, den
| |
| |
1 Luypaert ghelyck van lijue: den
Beyr van pooten, ende den 2 Leeu van monde. Daermede heeft ons den
heylighen gheest 3 voerseyt, dat in het vervloecte Pausdom oft
selsaem rijcke
Ga naar voetnoot3-4 4 Antichristi, soo veel
grouwelicheden, afgoderyen, oncuysheyt, 5 moorderyen, ende alderhande
boosheden souden sijn alleene 6 als in alle de voergaende rijcken al
te samen gheweest sijn, 7 ghelick de gantsche werelt dat nv openlyck
sien ende mercken
Ga naar voetnoot7 8
mach. Nerghens en was oyt meerder houeerdicheyt, ydelheyt,
Ga naar voetnoot8 9 wreetheyt, afgoderye, ouerspel, hoerderye,
onreynicheyt, 10 Sodomiterie, nydicheyt, ende gheveystheyt,
valscheyt, ende
Ga naar voetnoot10 11 onghestadicheyt, ydel
glorie, ongherechticheyt, touerye, super-
Ga naar voetnoot11
Ga naar voetnoot11-1212stitie, ende gheueysde gheestelicheyt, dan in dit rijcke Anti-
Ga naar voetnoot1213christi. Sij hebben den heyligen Tempel Gods meer besmet
Ga naar voetnoot13-15
Ga naar voetnoot13 14 alleene, dan alle de
ongheloouighe rijcken die oyt gheweest 15 sijn altesamen ghedaen
hebben int ghemeene. Sij hebben seer
Ga naar voetnoot15
16 schandelyck het wtuercoren volck Gods (dwelck de vaten
Ga naar voetnoot16-17
17 syner eere ende glorien sijn) verordeelt ende misbruyct. Sij
Ga naar voetnoot17 18
Ga naar margenoot* hebben sijn
vrye ende wtver-//coren dienaeren seer ellen-
Ga naar voetnoot181dichlyck
onder heure Decreten ende insettinghen gheuanghen 2 gehouden: de
wreetheyt Pharaonis, Antiochij, ende Cayphe,
Ga naar voetnoot2 3 by hun tyrannye geleken, en is maer spel oft een
schaduwe:
Ga naar voetnoot3 4 want in hun is alle
vleesschelyckheyt ende onreynicheyt, alle 5 rasende lust ende
wulpscheyt, alle vleesschelycke misbruycken 6 ende beestelyckheyt,
gheene naturelycke noch redelyke maniere
Ga naar voetnoot6-7 7
onderhoudende: de wreede Mandamenten teghen den Ioden
Ga naar voetnoot7
8 ghemaect, ten versoeke van Ammon ende Antiocho, en sijn
Ga naar voetnoot8
Ga naar voetnoot8-10 9 by maniere van spreken, byder Antichristen
ordonnantien 10 niet te ghelycken: want sij waren alleenlyck tseghen
het
Ga naar voetnoot10 11
lichaem: maer dese sijn teghen der menschen siele. Aldus 12 scheynt
het Pausdom (dat rijcke Antichristi) den Luypaert,
Ga naar voetnoot12 13 den
Beyr, ende den Leeu ghelijck te wesen: ghemerckt het
Ga naar voetnoot13 14
van de boosheden der andere rijcken niet alleenlycken mede en
Ga naar voetnoot14-15 15
deylt, maer om dat die in alle boosheden, afgoderyen ende
Ga naar voetnoot15
| |
| |
1 grouwelen die onder den hemel oyt gheschiet
sijn, seuen
Ga naar voetnoot1
Ga naar voetnoot1-2
2 dobbel faut te bouen gaet. Sij hebben eens Leeuwens mont,
Ga naar voetnoot2-7 3
altijt lasteringhe, veruloukinghen, ende bitterheyt wt bries-
Ga naar voetnoot34schende: de voeten ghelyck de voeten van eenen Beyr, be-
Ga naar voetnoot4-55teekenende heur grijpende begheerlyckheden, loopende tot 6
alle schandelycke boosheden, seer dapper ende snel om bloet
Ga naar voetnoot6 7 te
storten: als Luypaerden sijn sij bemasselt ende beplekt',
Ga naar voetnoot7-9
Ga naar voetnoot7 8 met verscheyden ende menigherley onghestadighe
fantasien,
Ga naar voetnoot8 9
Ga naar margenoot* insettinghen,
onderhoudinghe, nergens // inne ghestadich noch
Ga naar voetnoot9 10 eenvoudich, maer aller weghen veranderlyck
ende dwaes,
Ga naar voetnoot10 11 want die ghene die
Gods waerheyt versmayen, die sijn weerdich
Ga naar voetnoot11
12 van Gode verlaten te syne, ende den gheest der loghenen
Ga naar voetnoot12
Ga naar voetnoot12-13 13 ende dwalinghen tot heurder
verdoemenisse aen te hanghen. 14 De draeck seyt Iohannes, die
daer sathan de duuel is, gaf dese
Ga naar voetnoot14-2
15 beeste oft vermalendyde gheslachte Antichristi (syn
beestelycke
Ga naar voetnoot15-1 1 lichamen) syn gantsche
macht, synen lasterlycken stoel, ende syn
Ga naar voetnoot1 2 moghende authoriteyt ouere. Dese macht hem ouer
te gheuen
Ga naar voetnoot2 3 en is anders
niet dan hem met listen, bedriegerye, practycken,
Ga naar voetnoot3 4
geueystheyt, ende bedroch volmaectelycken bequaem te maken
Ga naar voetnoot4 5 om het erm eenvoudich volck te verleyden, ende hem
soo
Ga naar voetnoot5 6
machtich te maken in alle listicheyt ende valscheyt. Hem 7 synen
stoel te laten, is hun hier een rijcke der ydelder glorien,
Ga naar voetnoot7 8 gheveystheyt,
afgoderye ende grouwel te laten. Syn volle
Ga naar voetnoot8-12 9 macht te
gheuen is, om deur allen loghenachtighe teeckenen 10 ende wonderen te
wercken, doer bedrieghelycke leeringhen den
Ga naar voetnoot10 11
ongheloouighen crachtelicken tot heurder verdoemenisse te 12
verduyuelen ende te bedrieghen. Aldus is desen grooten
Ga naar voetnoot12
Ga naar voetnoot12-15 13 Antichrist een Coninck met Sathan, ouer alle de
kinderen der 14 houerdyen: hy besit ende ghebruyct met Lucifer
valschelyck
Ga naar voetnoot14 15
den stoel Godts: sittende in smenschen conscientie, beroemende
Ga naar voetnoot15
Ga naar voetnoot15-16 16 hem seluen altijts in Gods plaetse te wesen,
verleydende het 17 werelts volck, de selue ouerwinnende wt dien dat
hyse in
Ga naar voetnoot17 18 alle manieren van dwalingen // ghebracht heeft.
Ende aen-
Ga naar margenoot*
Ga naar voetnoot1819gaende den stoel: ghelijck Christus ons Heere met synen
Ga naar voetnoot19
| |
| |
1 eewich regnerende Vader,
met ootmoedicheyt in den eer-
Ga naar voetnoot1
Ga naar voetnoot1-22lycken stoel
Gods sit. Alsoo sidt hy (te weten den Paus van 3 Romen, den
Antichrist) met synen Vader, den duuel met 4 alle houerdye ende
lasteringhen inden verdoemelycken stoel 5 satans. Aengaende sijn
macht: ghelijck Christus sijn macht
Ga naar voetnoot5-6 6 van Gode synen Vader ontfanghen
hadde: also heeft desen 7 sijn macht van synen vader den duuel
ontfangen. Ghelijck 8 Christus vol ghenaden ende waerheyt is, alsoo
is desen Anti-9christ vol haets ende nijts, valscheit, leughenen,
ende alderley 10 ongherechticheyt: van wiens dwalinghen ende loghenen
die
Ga naar voetnoot10-11 11 ongheloouighe ghesmaect hebben. Ghelijck den
heylighen
Ga naar voetnoot11 12 gheest Cristi in sijn liefhebbers
de verborghentheyt der waer-
Ga naar voetnoot1213heyt ghewrocht heeft: so heeft ter ander syden den
dwalenden 14 ende onsuyueren gheest deses Antichristi sint de doot
ende
Ga naar voetnoot14 15
openbaringhe Christi, inde vianden Christi de verborghentheyt
Ga naar voetnoot15 16 synder boosheyt ghewrocht. Aengaende sijn
authoriteyt, ghe-
Ga naar voetnoot16-4
Ga naar voetnoot1617lijck Christvs mensche wesende, van GOD macht ontfinck,
18 om soodanighen miraculen te doene als niemandt doen en
Ga naar voetnoot18-19 19
conste. Alsoo doet desen doer den duyuel, doer de heyme-
Ga naar voetnoot191lycke ghehenghenisse GODS, onder den ongheloouighen
Ga naar voetnoot1
Ga naar voetnoot1-2 2 hoop. Soo dat hy in alle verkeerde macht,
ouerheyt, ende
Ga naar voetnoot2 3
authoriteyt, synen vader den duyuel naer volcht, ende te
Ga naar voetnoot3 4
bouen gaet.
5//Want ghelijck hy den godvreesenden Iob van alle syne
Ga naar margenoot* 6
hauen, goet, kinderen, knechten, ende beesten beroofde, ende
Ga naar voetnoot6 7 hem
in sijn vleesch, met groote ende smertelycke sweren 8 quelde: alsoo
heeft desen grypenden ende ghierighen Leuia-
Ga naar voetnoot8-12
Ga naar voetnoot8
Ga naar voetnoot8-99than ende
boosen moordenaer, met syne verslindende sprinc-
Ga naar voetnoot9-1010hanen, het
erm volck van heuren sweete, bloet, pyne ende
Ga naar voetnoot10-11 11 erbeyt, nootdrufte ende leeftochte berooft: den
siecken, be-12hoeftighen, ermen, weduwen noch weesen, niet sparende.
13 Geenderhande goeden, hoe booselyck sy vercreghen sijn, en
Ga naar voetnoot13-14 14 moghen heur in
hare biechte niet tompasse comen: ende | |
| |
1 dat meest te beclaghen is, sij
besmetten der menschen siele,
Ga naar voetnoot1-4
Ga naar voetnoot1
2 met gheueystheden, vals ghelooue, ende alle duyuelrye,
Ga naar voetnoot2
3 latende hun conscientien tot alder tijt twyffelachtich, wan-
Ga naar voetnoot34hopende ende troosteloos. Eyndelyck, ghelijck in het lichaem
Ga naar voetnoot4-5
5 Christi de gantsche volheyt der godheit woont, alsoo woont
Ga naar voetnoot5-8
6 in dit lichaem Satans de gantsche volheyt alder valscheyt, alle
Ga naar voetnoot6-8 7
boosheyt crachtelyck, substantialyck ende lichamelyck te 8 wercken.
Ende ick sach een van heuren hoofden als dootlyck
Ga naar voetnoot8-9 9 ghewont met den sweerde syns monts. Dat is,
met verclaringhe
Ga naar voetnoot9 10 ende vercondighen synder Euangelie, dwelck
cortelinghe
Ga naar voetnoot10 11 (sint Ian Hus tijt) in Bemen,
ende daer nae in Duytslandt
Ga naar voetnoot11 12 wel ghebleken is, ende noch in menigherley plecken
der werelt 13 beuonden wordt: als in Engelant, Vrancrijck, Brabant,
Schot-
Ga naar voetnoot1314lant, Polen, en elders: ghelijck yeghelyck dat merckelycken
Ga naar voetnoot14-15 15 sien mach, ten // ware dat wij
ooghen hebbende gants blint
Ga naar voetnoot15 16 willen blyuen. Want eenen yeghelycken is wel kennelyck,
Ga naar voetnoot16-17 17 ende siet wel
hoe in veel plaetsen, des Paus aflaten aen deen 1 syde geleyt sijn:
sijn macht neder gheworpen, synen naem
Ga naar voetnoot1 2 wtghewassen, sijn Vagheuier, Missen, beuaerden,
Afgoden,
Ga naar voetnoot2 3 ende
dierghelycke snoode gheueerden gants verbannen ende
Ga naar voetnoot3
4 verworpen syn. Ist dat dit niet een doodelycke wonde aender
5 beesten hooft en is: soo dencke ick datter gheen en is (indien
Ga naar voetnoot5 6 dat dit niet een openbaer ende
seker teecken syns toecomenden
Ga naar voetnoot6-7 7 vals en is, soo en derfmen geen verwachten).
Maer sijn doode-
Ga naar voetnoot7
Ga naar voetnoot7-88licke wonde wert wederom ghenesen. Al heeft het
Euangelie
Ga naar voetnoot8
9 in veel plaetsen ghepredickt gheweest: ende al syn des Paus
10 grouwelen het opperste neder ghekeert gheweest, so blyuen oft
Ga naar voetnoot10 11 cruypen (ommers in sommighe steden)
wederom in heur
Ga naar voetnoot11 12 valsch Priesterschap,
gheloften gheen vrouwen te trouwen, 13 ende heur Sodomitische
reynicheyt, oorbichte, oft maniere
Ga naar voetnoot13
Ga naar voetnoot13-14 14 van de selue. Vele en sien niet
nauwe op Godts woort, (dwelck
Ga naar voetnoot14 15 den rechten proefsteen is,)
maer dryuen menschelycke leeren,
Ga naar voetnoot15 16 Paussche instellinghen, al ist
heur ghebleken, dat den Paus
Ga naar voetnoot16-18 17
den rechten Antichrist is, ende heure namen wt heur boecken 18
gheschrapt syn: ende soo syn heur ceremonien, die voortijts
Ga naar voetnoot18
| |
| |
1 maer
slecht gheacht en waren, nv nootsakelycke onderhou-
Ga naar voetnoot1
Ga naar voetnoot1-22dinghen, goddelycke
ceremonien, eerlycke ghebruycken, ende
Ga naar voetnoot2 3
sonderlinghe, ende chierlycke instellinghen ghenaempt. Al
Ga naar voetnoot3
Ga naar voetnoot3-9 4
Ga naar margenoot* seg-//ghen sij
de Misse int Latyne quaet te wesen, sij prijsense
Ga naar voetnoot4-5 5
in hun sprake voer een voldoende offerhande: andere segghen
Ga naar voetnoot5 6
beschermpt te worden met Demitte nobis, oft eenich ander
Ga naar voetnoot6 7
onuerstane woort: sommighe willen de vryen wille dryuen,
Ga naar voetnoot7 8 sommige en willen geen Papisten
wesen, maer sijn haluen,
Ga naar voetnoot8-9 9 ende ergher dan Papisten.
Oock is tghesalft hooft tot som-
Ga naar voetnoot910mighe plaetsen voer een weynich tijts opghericht met
cracht
Ga naar voetnoot10 1 der eertscher Princen, die voer den Paus moeten
strijden,
Ga naar voetnoot1 2 alst
ende daert hem belieft: verworghende, verbrandende alle
Ga naar voetnoot2
Ga naar voetnoot2-3 3 diet hun belieft, verderuende hun eyghen
Landen: vermoor-4dende ende veriaghende hunne ghetrouwe ondersaten,
om 5 dat sij de eere Gods te recht soecken, betoouert ende ghe-
Ga naar voetnoot5
Ga naar voetnoot5-66dronghen sijnde om dies te doene, deur flatteringhen
ende
Ga naar voetnoot6
7 schandelicke namen, als Alderchristelycxste Princen, bescher-
Ga naar voetnoot7
Ga naar voetnoot7-88mers des alghemeynen Catholycken gheloofs (daer mede des
9 Paus insettingen meynende) ende in deser voeghen wordt
Ga naar voetnoot9
10 de wonde genesen. Dit sijn de saluen ende de smeerders.
Ga naar voetnoot10 11 Ende het
gantsche ertryck seyt Ioannes, verwonderde hem van
Ga naar voetnoot11-12 12 de beeste. Het
vleesschelyck, dwaes, ende werelts ghesint
Ga naar voetnoot12-3 13 volck, de wijsheyt des heylighen
gheests niet verstaende, 14 denckende dat alle die properheden,
goddelycke, verdienste-
Ga naar voetnoot1415lycke, ende gheestelicke dingen waren, verwonderende hun,
Ga naar voetnoot15
| |
| |
1
verheffent, prijsent, ende houdent in grooter weerden, iae
Ga naar voetnoot1
2 bouen alle de dinghen die van God verordent ende inghestelt
Ga naar voetnoot2 3
Ga naar margenoot* sijn, ende
heur wtnemen-//de verblintheyt is soo groot, dat
Ga naar voetnoot3 4
sij heur oude wtsinnicheyt ende raserye niet en willen of en
Ga naar voetnoot4 5 connen verlaten, want als sij hopen dat heur oude
ende quade
Ga naar voetnoot5 6
ghewoonten sullen blyuen dueren, dan slaen sij van blyschappe 7 hun
handen te gadere, ende singhen met den Papen, Gau-
Ga naar voetnoot7-88deamus. Ende sy aenbidden den Draeck,
Die der beesten de
Ga naar voetnoot8-9
Ga naar voetnoot8
9 macht gaf: dat is, sij verblyden heur in heurder herten, ho-
Ga naar voetnoot910pende dat
langhe dueren sal, namelyck als sij sijn hooft in hun
Ga naar voetnoot10
11 regierders wederom ghenesen sien: de goddelicke Predicanten
Ga naar voetnoot11-13
12 verbrant, de Leeraers des volcx ghedoot, oft veriaecht, ver-13uolcht, ende gheboden te swijghen, ghelijck wij dat in onsen
14 landen ghesien hebben.
1Alle de gene die den Draeck aenbidden, die aenbidden
ooc
Ga naar voetnoot1-2
2 de beeste, want ghelijck de ghene die Christum aenbidden,
Ga naar voetnoot2-3 3 die aenbidden oock synen Vader:
Alsoo oock alle die den 4 Antichrist aenbidden, dat is die heur tot
syne gheboden,
Ga naar voetnoot4-5 5 Missen, ende ordonnantien bewillighen, die aenbidden
oock 6 alle den duyuel, waeraf hy sijn boosheyt ontfanghen heeft.
Ga naar voetnoot6 7 Wie
isser deser beesten ghelyck? In wtwendighe blinckende
Ga naar voetnoot7
Ga naar voetnoot7-8 8 wercken, oft wtwendighe onderhoudinghe der verualster
ende 9 versierder Religien? Wie isser machtich teghen heur te
strijden?
Ga naar voetnoot9. 10
segghen sij, ghemerct dat de wereltlicke ouerheit heur saecken
Ga naar voetnoot10 11 soo dapperlyck ter herten neempt, ende
beschermpt: de
Ga naar voetnoot11 12 papisten soecken alle middelen, tsy met listen,
valscheyt, oft
Ga naar voetnoot12 13 ghewelt,
om heur ouerspelighe, gheueysde, ende vermomde //
Ga naar voetnoot13 14 Kercke in heure heerlyckheyt, hoocheyt,
ende heylighen
Ga naar margenoot* 15
schijn te houden, gheen schalcheyt, list, oft bedrieghelycke
Ga naar voetnoot15 16
vonden en laten sij onbeproeft noch onversocht, om daer
Ga naar voetnoot16 17 mede te maken dat het volck heur voer
gheestelycke ende
Ga naar voetnoot17 18
eerwerdighe lieden souden achten, ende heur houden souden
Ga naar voetnoot18 19 voer lieden van
onwtsprekelycke ende onbegrijpelycke macht
Ga naar voetnoot19-20 20 te wesen. Daer volcht naer inden seluen tijt ende
Capittele:
Ga naar voetnoot20
| |
| |
1 Ende heur was eenen mont ghegheuen groote dinghen
ende laste-
Ga naar voetnoot1-2
Ga naar voetnoot12ringhen te spreken. Als hen die waerheyt des Heeren geopen-3baert was, en dancten sij gode daer niet af, maer werden ijdel
Ga naar voetnoot3 4 in
heure ghedachten. Ende daerom gafse GOD ouer in schan-
Ga naar voetnoot4-75delycke lusten heurder herten, met
onghelooue verduystert,
Ga naar voetnoot5
6 ende in eenen verkeerden sin, also dat sij wijs meynende te
Ga naar voetnoot6 7 wesen, dwaser gheworden sijn, dan sij oyt te voren
waren. 8 Nv spreken sij in heur Concilien, Consistorien, ende ser-
Ga naar voetnoot8
Ga naar voetnoot8-99moonen groote lasteren teghen God ende synen Christum,
Ga naar voetnoot9 10
het volck Gods moet heur deur wreede mandamenten met
Ga naar voetnoot10
Ga naar voetnoot10-12 11 Roomsche
bedeleryen, ende snoode gheleende insettinghen 12 dienen, wat grouwel
sy daer ooc af hebben: geen heylighe
Ga naar voetnoot12 13 schrifture en mochter ghelesen oft in
ghemeyn sprake gedruct
Ga naar voetnoot13 14 worden, want de schrifture
(segghen sij) moet alleenlyck 15 verstaen worden na hun profijt,
gheliefte, ende goet duncken:
Ga naar voetnoot15 16 Hoe soude de beeste
anders van heurder wonden ghenesen 1 connen worden? want die
schrifture ongheualst gheeft heur
Ga naar voetnoot1 2 de wonde. Sij en wil-//len
niet dat wij Christvm voer
Ga naar margenoot* 3
onsen Salichmaker souden nemen sonder onse verdienste.
Ga naar voetnoot3 4 Het Nachtmael des
Heeren, dwelck ten rechten by de schrif-
Ga naar voetnoot4-6
Ga naar voetnoot45ture een ghemeynschap des
lichaems ende bloet Christi ghe-6naempt is, moet nv van eerst een
nieu cruyssinge sijns lichaems
Ga naar voetnoot6 7 sijn, waer inne eenen verrader alleene, als in een
batement
Ga naar voetnoot7-9 8 spel, oft sesse personagie spel, te weten, Iudas,
Annas, Caiphas, 9 Herodes, Pilatus, ende de Ioden. Den houwelycken
staet
Ga naar voetnoot9-12 10 werdt van heur voer onreyn
ghehouden, niet teghenstaende
Ga naar voetnoot10 11
dat hy van Gode als een reyne ende goddelycke insettinghe
Ga naar voetnoot11
Ga naar voetnoot11-12
12 inghestelt is. Gheen Pauselycke beloften van Monicken en
Ga naar voetnoot12 13
moghen ontbonden oft ghebroken worden, al weetment wel
Ga naar voetnoot13 14 dattet een duyuelsche saecke is, die veel hondert
duysent 15 Sodomyten ghemaect heeft. Ten anderen, sonder de blinde
Ga naar voetnoot15
Ga naar voetnoot15-1
| |
| |
1
mommelinghen ende hant opt hooft legghingen eenich Pries-
Ga naar voetnoot1-22ters, en moghen de sonden niet vergheuen worden (soo
sy
Ga naar voetnoot2 3 segghen) want hier doer wordt haer rijck onderhouden,
ende
Ga naar voetnoot3 4 veel meer grouwelycke woorden sijn doer sijnen mont
wtghe-
Ga naar voetnoot45sproken gheweest, ende noch daghelycx worden, die ick
hier
Ga naar voetnoot5-10 6 om die cortheyt des tijts, ende oock op dat ick den
goet-
Ga naar voetnoot6
Ga naar voetnoot6-77willighen Leser niet moyelyck en valle, ende dat ick mijnen
Ga naar voetnoot7 8 tijt beter bestede, wille ickt hier mede laten,
ende den Leser
Ga naar voetnoot8 9 hier
mede (hope ick) te vreden sijn sal, ende hem ghenoeghen
Ga naar voetnoot9-10 10 laten.
11
Ga naar margenoot*//Nochtans en
mach ick hier niet ongheraect laten de groote
Ga naar voetnoot11
12 lasteringhe die sij bedrijuen als sij segghen, dat de heylighe
Ga naar voetnoot12-14 13 Kercke, deur de eenighe cracht heurder saluinghen ende 14
scheringhe ontfanghen wordt, sluytende daer mede buyten 15 alle
andere menschen van wat state sij sijn, die sij alle leecke
Ga naar voetnoot15 16 noemen, ende onder desen valschen aenghenomen titel
willen
Ga naar voetnoot16 17 sij voer salichmakers der menschen sielen
ghehouden worden: 18 segghende dat heure Missen, voldoende
offerhanden sijn voer
Ga naar voetnoot18 19 leuende ende voer doode, rechtuerdichmakende, helpende, 20
troostende, ende de menschen, ex opere operato, behoudende
Ga naar voetnoot20 21 ende salichmakende. Ende ouer heur
grouwelijcken ende 1 stinckenden hoop der Antichristen maken sij de
Keysers,
Ga naar voetnoot1 2 Coninghen, hoofden ende regierders:
alleenlyck om van
Ga naar voetnoot2-3
3 henlieden in alle heure boosheyt onderhouden te worden. De
Ga naar voetnoot3
4 Coninghen sijn in polityke ende wereltlycke saken hoofden
5 ende opperste van Gode verordent; maer verre sij dat een
Ga naar voetnoot5 6 Goduresende Coninck die sij toch
verachten, wederspannich
Ga naar voetnoot6-7 7 ende ongehoorsaem sijn, hun hooft
soude sijn, en sulcken
Ga naar voetnoot7-8 8 tytel aen hem soude nemen,
dat Sathan alleenlyck is: want de
Ga naar voetnoot8
Ga naar voetnoot8-10 9 duyuel (seyt
Iob) is het eenich hooft ouer alle kinderen der 10 houerdyen. Ende
heur werde macht ghegheuen (seyt den text)
Ga naar voetnoot10
Ga naar voetnoot10-11 11 om 42
maenden lanck te doene, dwelcke sijn de dry Iaren ende
Ga naar voetnoot11
Ga naar voetnoot11-12 12 een half van Helias,
ende eenen haluen tijt Danielis, ende de
Ga naar voetnoot12
Ga naar voetnoot12-13 13 duysent tweehondert ende tsestich daghen Iohannis.
Sij dede
Ga naar voetnoot13 vorige blz.-3
| |
| |
1
Ga naar margenoot*heu-//ren
mont open tot lasteringhe teghen Godt om sijnen 2 naem, ende om sijn
tente, ende de inwoenders des hemels te
Ga naar voetnoot2 3
lasteren. Die tente Godts, is Christus Iesus daer die volheyt
Ga naar voetnoot3
4 Gods in woont: by de inwoenders des hemels wordt ghemeynt
Ga naar voetnoot4 5 sijn warachtighe ghemeynte, van de welcke de
Enghelen 6 oock niet af ghesloten en sijn. Dese inwoonders sijn de
gene
Ga naar voetnoot6
7 die een hemels leuen leyden, in een onbesmet ghelooue, die
Ga naar voetnoot7-8 8 dinghen die daer bouen, ende niet opder eerden syn soeckende,
9 God den Vader inden gheest ende waerheyt aenbiddende,
Ga naar voetnoot9 10
warachtige Christenen tot den eynde toe blyuende ende
Ga naar voetnoot10-11 11
volherdende: veel sijnder in desen hemel ghegaen, maer sij en 12
sijnder niet al volstandich in ghebleuen tot den eynde heurs
Ga naar voetnoot12 13 leuens, dwelcke seer te beclaghen is. Ende dese
beeste oft
Ga naar voetnoot13
Ga naar voetnoot13-15 14 beestelycken Antichrist werde macht ghegheuen teghen de 15
heylighen te stryden, sij quellen steedts met ghewelt, ende 16 met
hunne vleesschelycke ende wereltlicke policyen, ordon-
Ga naar voetnoot1617nantien, ende authoriteyt, de reyne ghetuyghen ende Predi-
Ga naar voetnoot1718canten des Heeren, van hem (ghelijck sijn Apostelen waren)
Ga naar voetnoot18 1 in
sijn heylich woordt gheleert, in alder manieren ghelijck
Ga naar voetnoot1 2 de
erghe gheestelyckheyt der Ioden ten tijden Christi en
Ga naar voetnoot2 3 synen
Apostelen dede: sij vervolchdese met wreede voort-
Ga naar voetnoot3-44roepinghen,
banninghen, vier ende sweert, met den wreeden
Ga naar voetnoot4 5 Pharao ende Antiochus, om
daer mede te betoonen, dat
Ga naar voetnoot5
Ga naar voetnoot5-7 6
Christus een teecken der wedersprekinghe, ende eenen steen des 7
aen-//stoots is. Sij soecken hier, sij iaghen daer, ende nummer-
Ga naar margenoot*
Ga naar voetnoot7-88meer
en houden sij op van rasen, voer dat sij hem in de ghe-
Ga naar voetnoot89uanckenisse ghesteken ende vast gesloten hebben:
noch en
Ga naar voetnoot9 10 sijn sij hier mede niet te
vreden, voer dat syse in de teghen-
Ga naar voetnoot10-1111wordicheyt der
blinder werelt, achteruolghende heur placcaten
Ga naar voetnoot11 12 (om het werelts volck in heure dwalinghe te houden)
ouer-
Ga naar voetnoot12
| |
| |
1wonnen hebben: hoewel syse voer God niet
ouerwonnen en 2 hebben, ende doense dan weder roepen. Oft indyen sij
stant-
Ga naar voetnoot23vastelyck inder waerheyt blyuen staen, soo doen
syse, het sy 4 deur water, oft met vier, de pynelycxste doot lyden.
Ende
Ga naar voetnoot4-6 5 dese beeste was
ouer alle gheslachten, volcken, tonghen, Heydenen, 6 macht
ghegheuen. Want dese Antichristen en sparen niemanden
Ga naar voetnoot6 7 cleyn noch groot, hooghe noch
leeghe, rijck noch erme, 8 crancke noch ghesonde, gheleerde noch
ongheleerde: maer 9 sij moeten beuel ouer hen hebben, al ist met
ghewelt, ten
Ga naar voetnoot9 10 minsten
moeten sij tsiaers de lieden eens voer heur te bichten
Ga naar voetnoot10 11
hebben, om te weten hoe sij ghesint sijn: weer sij ingheboren
Ga naar voetnoot11-12
12 oft vremdelinghen sijn, regeerders oft vanden ghemeynen
Ga naar voetnoot12 13
volcke sijn. Daer en hulpt gheen ontschult, oft anders moeten
Ga naar voetnoot13 14 sij
onder de dieuen met Christo inde Vierschare staen.
Ga naar voetnoot14 15 Dese macht en hebben sij
niet alleen in een plaetse, maer sij
Ga naar voetnoot15 16
hebbense in allen Landen, spraecken, en in elcke stadt: ende
Ga naar voetnoot16 17 in elck huysghesin moeten sij te
doene hebben, allen menschen
Ga naar voetnoot17
Ga naar voetnoot17-18 18 ghelooue verderuende.
1//Want alle de inwoonders der eerden, moeten dese
beeste
Ga naar margenoot*
Ga naar voetnoot1-2 2 aenbidden. Sij
moeten heur tot heuren grooten grouwel be-
Ga naar voetnoot2-33willighen, sij moeten God lasteren, ende hunne vuyle
instel-4linge onderhouden, ende heuren menschen dreck eten. Die
Ga naar voetnoot4
Ga naar voetnoot4-9 5 inwoenders der eerden die heur seluen meer dan GOD,
ende
Ga naar voetnoot5-6
Ga naar voetnoot5 6
heur vleesch meer dan sijn waerheyt lief hebben, die hunnen 7 troost
op die rappige verdiensten ende onreyne verweruinghen
Ga naar voetnoot7 8 deser beestelycker hypocriten setten, ende niet
op Gods soete
Ga naar voetnoot8 9 beloften. Welcker namen niet
gheschreuen en syn int boeck des
Ga naar voetnoot9-10 10 Lams.
Die van Christo niet ghepresen noch deur sijn wordt
Ga naar voetnoot10 11 ende beloften aenghenomen en sijn, die met de
gherechtighe
Ga naar voetnoot11
12 als lidtmaten eens verborghens ende gheestelycken lichaems
| |
| |
1 in hem niet geteeckent
ende geregistreert en sijn, wiens erfdeel
Ga naar voetnoot1 2
met hem int Landt des leuigenden niet en is, die niet en sijn
Ga naar voetnoot2
Ga naar voetnoot2-11
Ga naar voetnoot2-3 3 vanden
cleynen ghetale die God de Vader Christo ghegheuen
Ga naar voetnoot3 4
heeft, om in eenen gheest met hem deelachtich te wesen, die
Ga naar voetnoot4 5 van hem tot den eewighen leuen niet
gheordineert, gheschickt,
Ga naar voetnoot5 6 noch in sijn
voerwetenschappe opgheschreuen en sijn, noch
Ga naar voetnoot6 7 van hem van den beghinne der
werelt om syne onbevlecte
Ga naar voetnoot7 8
kinderen in Christo te wesen, niet vercoren en sijn: 9 moeten
hem aenbidden. Het Lam datter ghedoot was, is
Ga naar voetnoot9 10 Christus, die
daer alleene wech nempt de sonden der werelt,
Ga naar voetnoot10 11 in wien
alleenlycken het leuen is, want hy is het leuen selue.
12
Ga naar margenoot*//Nochtans en
is hy het leuen niet, dan der gheender die in
Ga naar voetnoot12 1 hem gheloouen. Dat daer vanden aenvanck der
werelt ghedoot
Ga naar voetnoot1-2 2
word, voer alle de ghene die hy gheschapen heeft om salich
Ga naar voetnoot2 3
te worden, alsoo dat sijn eenighe doot, verrijsen, opvaert,
Ga naar voetnoot3 4 deur de beloefte Gods, heurder
alder salicheyt is: want sij
Ga naar voetnoot4
Ga naar voetnoot4-6
5 hebben al van een gheestelycke spijse gheten, ende wt eenen
Ga naar voetnoot5 6 gheestelycken steen gedroncken: al ist dat hy
lange naer hun
Ga naar voetnoot6
7 inden vleessche quam, hy vertradt alleenlyck het hooft der
Ga naar voetnoot7
Ga naar voetnoot7-8 8 slanghen: Vanden
beghinne der werelt heeft hy in sijn lidt-
Ga naar voetnoot8-99maten ghedoot gheweest, ghelijck het openbaerlyck
blijct
Ga naar voetnoot9-11
Ga naar voetnoot9 10 inden rechtuerdigen Abel, Hieremia, Ian de Dooper, ende
Ga naar voetnoot10 11 dierghelycke. Die vanden Lamme in
het boeck des leuens
Ga naar voetnoot11 12 niet geschreuen en sijn, die sijn in het boeck
der doot geteekent, | |
| |
1 ende
tot der eewigher doot (ghelijck Petrus betuycht) met den
Ga naar voetnoot1
2 duuele ende sijnen Engelen, om heurs ongeloofs wille be-3waert. Die daer ooren om te hooren heeft, die hoore (seyt den
Ga naar voetnoot3 4 text) die verstant heeft
dat hy hem late vermanen van het
Ga naar voetnoot4-5
Ga naar voetnoot4 5 ghene dat
hier naer volcht. Eerst, dat hy de wijsheyt heeft
Ga naar voetnoot5
Ga naar voetnoot5-6 6 dat hy na d'uytwijsen van desen oordeele. Aldus laet
de 7 heylighe gheest sijn gheloouighe weten, heur waerschouwende
Ga naar voetnoot7
Ga naar voetnoot7-9
Ga naar voetnoot7 8 om te
aenmercken, dat al datter gheschreuen is tot onser leere
Ga naar voetnoot8 9 ende stichtinghe gheschreuen is. Die in de
gheuanckenisse leyt
Ga naar voetnoot9-10
Ga naar voetnoot9 10
sal inde gheuanckenisse gaen. Dese waerschouwinghe gheeft 11
heur de Heere, laetse heur waernemen indien het heur belieft,
Ga naar voetnoot11 12
Ga naar margenoot* want hy wil
// sijn recht ordeel bekent hebben. Die de recht-
Ga naar voetnoot1213gheloouighe in heure lichamen wtwendelyck quellen, die
sullen
Ga naar voetnoot13 14 inden gheest met inwendighe duysterheyt ghestraft ende 15
ghepynicht (oft met blintheyt der sielen gheslaghen) worden, 1 op dat
hy te meer deur Sathan ende de sonde gheuanghen
Ga naar voetnoot1 2 blyue. God wilse in eenen boosen sin ende
lust ouerleueren,
Ga naar voetnoot2-4
Ga naar voetnoot2 3 ende wilse in crachtighe duyuelrye ende
bedriegherijen laten
Ga naar voetnoot3
Ga naar voetnoot3-4
4 brenghen. Om alle manieren der loghenen te gheloouen, op
Ga naar voetnoot4-5
Ga naar voetnoot4
5 datse mochten verdompt worden. Die den ermen onnooselen
Ga naar voetnoot5
Ga naar voetnoot5-8 6 (om syns gheloofs wille) met den
sweerde doot, oft verdoet,
Ga naar voetnoot6
7 die moet met den sweerde syns monts oft gheests, dwelck het
Ga naar voetnoot7-8 8 woort Gods is, ghedoot, gheordeelt ende
verdompt worden. 9 Het woordt dat ick ghesproken hebbe (seyt
Christus) sal
Ga naar voetnoot9 10 heur inden lesten dach ordeelen, ghelijck hy
oock in Apo-
Ga naar voetnoot10-1111calipso int 11.
Capitel seyt, indien hem yemant wilt hinderen
Ga naar voetnoot11
| |
| |
1 oft leet aendoen, daer sal vier
wt heuren mont comen, ende 2 sal heur vyanden verteiren ende te niete
brenghen. Ende ick
Ga naar voetnoot2
Ga naar voetnoot2-4 3
sach (seyt Ioannes) noch een ander beeste wt der eerden comen,
4 ende hadde twee hoornen als een Lam: bediedende ende voer-
Ga naar voetnoot4
Ga naar voetnoot4-55beldende alle valsche Propheten, ende godloose
Predicanten, 6 die in hun voorstellen gans beestelyck, ydel,
vleesschelyck,
Ga naar voetnoot6-10
Ga naar voetnoot6 7 ende verdoruen sijn: sij sijn afgrijselyck inde
ghedachten 8 heurder booser herten, niet Godt, maer heuren eyghen
buyck:
Ga naar voetnoot8 9 niet de eere Christi, maer heur eygen houerdye, ende
ydel
Ga naar voetnoot9 10
Ga naar margenoot* glorie
soeckende. Sij rijsen wt // der eerden, tot ertsche wijsheyt
Ga naar voetnoot10
Ga naar voetnoot10-11 11
gantschelyck gheneghen ende begheuen sijnde. De lusten 12 ende
begheerlyckheden die sij tot de werelt dragen, verwecken
Ga naar voetnoot12-13
13 heur tot preecken, ende niet eenighen goeden noch gherechten
Ga naar voetnoot13
14 yuer, liefde, oft viericheyt, oft doer gheltghiericheyt voorts
Ga naar voetnoot14
Ga naar voetnoot14-15 15 ghedreuen. Sij comen op van boosheyt tot boosheyt,
ende
Ga naar voetnoot15-1
Ga naar voetnoot15 1
steedts blyuen sullen, tot dat de Heere heur verderuen sal.
Ga naar voetnoot1 2 Gelijck de rechtgheloouige van
deucht tot deuchden voorts
Ga naar voetnoot2-3 3 gaen, tot dat sij God van aensichte tot aensichte in dat eewich
Ga naar voetnoot3-4 4 Sion aenscouwen
sullen. Van het eerste beghin der werelt is
Ga naar voetnoot4-9 5 dese beeste aldereerst in Cain
moordadich gheweest, ende
Ga naar voetnoot5 6 voorts inde vleesschelycke kinderen der
menschen, namelyck, 7 Cham, Noës eerste onbeschaemde sone, in Ismael
ende Esau,
Ga naar voetnoot7 8 Iannes ende Iambres, Balaham ende Baal Propheten,
In
Ga naar voetnoot8 9 Annas
ende Cayphas, in Baricha ende Diotrepes op gheresen,
Ga naar voetnoot9 10 ende nv voorts in Mahomets leeraers, ende des
Paus Choor
Ga naar voetnoot10-1
| |
| |
1 Esels ende
Sanghers, ghelijck yeghelyck (die eenichsins inden
Ga naar voetnoot1 2 gheest
verlicht is) lichtelyc ende openlyck sien ende mercken
Ga naar voetnoot2
Ga naar voetnoot2-3 3 mach. In
alle Dommen ende groote Kercken, ende daer sij
Ga naar voetnoot3-4 4 heur dominatie hebben. Dese
beeste hadde twee hoornen ghelyck
Ga naar voetnoot4-6 5 het Lam maer
gants gheconterfeyt ende inder waerheyt
Ga naar voetnoot5
6 valsch, want sy sprack ghelyck den draeck: De hoornen
Christi 7 sijn hooch ende groot, rijck in het woort, alleenlyck rijst
ende
Ga naar voetnoot7
Ga naar voetnoot7-9 8 spruyt sijn ghemeynte op wt de blyde tijdinghe
ende beloften 9
Ga naar margenoot* Gods. Dat
woordt is recht, ende den Septer // der macht
Ga naar voetnoot9-10
Ga naar voetnoot9 10 Christi, ende de roye der rechter ordonnantien,
waer sij
Ga naar voetnoot10 1 regneert, daer en sijn gheen ander vremde
Septeren, inset-
Ga naar voetnoot12tingen, noch ghewoonten. Het Lam Gods op den berch Sion
Ga naar voetnoot2 3
bediedende Ihesvs Christvs, heeft seuen hoornen, want
Ga naar voetnoot3 4 in hem is de volheyt
der waerheyt. Dese beeste en heeft
Ga naar voetnoot4-7 5 maer twee
hoornen, ende die noch maer na ghemaect ende 6 vals, sij schynen de
hoornen Christi te wesen, maer in der 7 waerheyt sij en sijns niet.
Dese bedieden de verdoruen ende
Ga naar voetnoot7
Ga naar voetnoot7-10 8 verualste letteren, beyde der Testamenten
wtgheleyt, ende 9 tot een vleesschelicke meyninghe ghetrocken, ende
voort 10 ghebracht: daeromme en ist maer een bedrieghelyck schynsel,
11 ende Hipocrijts wesen, ende ganschelycken teghen des Heeren
Ga naar voetnoot11 12 meyninghe, het recht onderscheyt des gheests niet
hebbende.
Ga naar voetnoot12
13Dese lettere sonder den heiligen gheest, is doot, ende
en
Ga naar voetnoot13-15 14 compt niet met allen ouer een met Christo;
noch en heeft
Ga naar voetnoot14
15 op hem gheen opsichte. Hy is de waerheyt ende dat leuen:
Ga naar voetnoot15
| |
| |
1 dit is
loghene ende de doot. Sijn woordt is gheest ende leuen:
Ga naar voetnoot1 2 dit en is maer coper oft metael
gheluydt gheuende, fantas-
Ga naar voetnoot23tycke, gheueyst, Sophistich ende listich. Al
ist saecke dat sij
Ga naar voetnoot3 4 Christo ghelijck schynen te syne, sij en sijn nochtans
nieman-
Ga naar voetnoot4-55den onghelyckere. Sij sijn alleenlyck de hoornen der
beeste 6 die het rijcke Antichristi ende niet Christi ophouden.
Ga naar voetnoot6
7
Ga naar margenoot*//Want
Christus rijck en is van deser werelt niet: sij ver-
Ga naar voetnoot7-98anderen de goede schepselen Gods van
heur recht ghebruyck, 9 als boomen in Afgoden, siluer, gout, syde
laken, fluweel,
Ga naar voetnoot9-10 10 geueysde heylighen, verchierselen, den
reynen houwelycken
Ga naar voetnoot10-12 11 staet in stinckende
hoerderye, ende alderley afgryselycke 12 oncuysheyt, om ons vanden
dienst (ons van Gode beuolen)
Ga naar voetnoot12 13 te
wijcken, tot hunne ydele ende onnutte superstitien, om sijn
Ga naar voetnoot13
Ga naar voetnoot13-2
1 gheboden alsoo tot niet te maken, ende haer valsche inset-
Ga naar voetnoot12tinghen op te rechten: om eyndelyck allen menschen
in ver-
Ga naar voetnoot23boden aenbiddinghen ende
grouwelycke afgoderyen, (waeraf
Ga naar voetnoot3 4 sij vol
sijn) te doen vallen. Ende om heur saken in desen staet
Ga naar voetnoot4 5 te houden staende, hebben sij met Sathan heuren
hooftman
Ga naar voetnoot5
6 de schrifture verdrayt, ghehouwen ende ghecapt. Om te
Ga naar voetnoot6 7 proeuen dat de hulpe der ghestoruen
heylighen nootsaeckelyck
Ga naar voetnoot7 8 is,
heur Misse verdiensten, ende heure ouerschottighe wercken
Ga naar voetnoot8-10 9 nut, ende het Vagheuier een seer vreesselyck
dinck, ende 10 dierghelycke.
11Dese beestelycke esels, buyckbisschoppen, ende
Antichristen
Ga naar voetnoot11 12 en schamen heur niet te seggen, dat in de
Mijters die sij
Ga naar voetnoot12
Ga naar voetnoot12-13 13 draghen, beyde de
Testamenten bediet sijn: welcker waerheyt
Ga naar voetnoot13-1
| |
| |
1 sij met tanden ende
naghelen beuechten. Sij segghen nochtans
Ga naar voetnoot1-2
2 waer, als sij segghen dat sij de figure dragen, want ten is
Ga naar voetnoot2 3 maer
een schaduwe die sij dragen: niet om die eere Gods,
Ga naar voetnoot3 4 maer heur eyghen eere, ende heurs vleesch
ghemack te soecken,
Ga naar voetnoot4
5
Ga naar margenoot* met alder
wreetheit de waerheyt veruolghende. Sij sijn de
Ga naar voetnoot5-4 6 warachti-//ghe valsche Propheten
Sathans, bedrieghers, wol-
Ga naar voetnoot6-77uen,
lichtuerdighe, met alle winden wayende, Iudassen, droo-
Ga naar voetnoot78mers, loghenaers, Afgodendienaers, vyanden,
wederpartyen,
Ga naar voetnoot8 9 Aderen gheslachte,
slanghen ghebroetsele, Vossen die den
Ga naar voetnoot9
Ga naar voetnoot9-10 10 wijngaert
des Heeren verderuen, bedrieghelycke wercklieden, 11 wanhopende
herders, blinde wachters, stomme honden,
Ga naar voetnoot11 1 vleesschelicke duuels, boos saet,
onuersadelycke beesten,
Ga naar voetnoot1 2 welcker buyck heuren God is, ende hun eynde
eeuwighe
Ga naar voetnoot2-3 3 schande. By alle dese ende meer deser ghelijcke
ghelijcktse
Ga naar voetnoot3 4 de
heylighe Gheest, om dat sy met heur logenen de soeticheyt 5 der
schrifturen in bitterheit hebben verkeert, nauwelyck een
Ga naar voetnoot5 6 plaetse daer af met hunnen vuylen ghistighen
grontsop onbe-
Ga naar voetnoot67smet latende. Dese beeste doet alle de dinghen, ende
macht der
Ga naar voetnoot7-8 8 eerster beesten.
Dit beestelyck broetsele heeft de selue lieghende
Ga naar voetnoot8-9 9 macht, om in gheueystheyt te
bedrieghen, ende de selue
Ga naar voetnoot9 10 grouwelen alle de werelt doer te doen onderhouden,
die den 11 grooten Antichrist heeft, de gansche werelt ouere. In
Europen 12 onder den Paus: In Asien ende Africken onder Mahomet,
13 daer Sathan synen stoel heeft, daer eenighe vremde aenbid-
Ga naar voetnoot1314dinghe oft valschen
Godsdinst gheschiet oft toeghelaten wordt.
Ga naar voetnoot14
15Ende hy maect dat de erde ende die daer op woonen
de eerste
Ga naar voetnoot15-16 16 beeste
aenbidden. Sij en drijuen niet alleenlyck tot boose afgo-17derye
de ghene die de waerheyt noyt en hebben willen kennen, 18 maer vele
die daer groote kennisse af hebben. Och hoe vele
Ga naar voetnoot18
| |
| |
1
Ga naar margenoot* sijnder // nv
in Brabant ende inde gantsche Nederlanden, ende 2 in ander landen die
teghen het ghelooue, kennisse, ende de
Ga naar voetnoot2-9 3 heylighe gheest wercken, toelatende ende
toestaende der 4 Priesteren grouwelicheden: sij willen lieuer in de
eertsche
Ga naar voetnoot4-5 5 bedelerye ende lasteringen woonen, dan wt de
vrientschap der 6 werelt gestooten te worden: wijf, kinderen,
officie, neringhe,
Ga naar voetnoot6 7 oft
staten te verlaten, schade van goeden te lijden, verbannen,
Ga naar voetnoot7 8 ende veruolcht te syne,
ende heur leuen te auenturen, ende
Ga naar voetnoot8 9 alst
noot ware voer de waerheyt te verliesen: soo soete sijn 10 heur deze
wulpse wereltlycke ghenuchten. Sij hebben lieuer
Ga naar voetnoot10 11 met Samuels sone te vergane, des Heeren
ordonnantien mis-
Ga naar voetnoot11
Ga naar voetnoot11-1212bruyckende, ende met Dathan,
Core, ende Abiron, de selue
Ga naar voetnoot12
Ga naar voetnoot12-1
Ga naar voetnoot12 1 wederstaende, inder hellen te sincken, dan
met Christo last,
Ga naar voetnoot1 2
versmaetheyt, ermoede, ende verdriet te lyden, ende grooten
Ga naar voetnoot2-3 3 erbeyt te doene. Die hier heur eyghen vleesch
ghemack,
Ga naar voetnoot3-4 4 eere, oft
profijt meer soecken ende lief hebben, dan sijn 5 hemelsce waerheit,
en doruen heur niet laten duncken sijnder
Ga naar voetnoot5 6 ghenaden weerdich te syne.
Want sij moeten dese beeste, 7 wyens dootlycke wonde ghenesen was,
aenbidden, sijn oude
Ga naar voetnoot7 8 verroeste
religien op een nieu ghepolijstert ende vernist, ende
Ga naar voetnoot8 9 sijn oude Roomsche leuren nieuwelyck ghelapt ende
herbrodt,
Ga naar voetnoot9 10 moeten sij nv omhelsen, op doots straffe. Dese
helsche honden
Ga naar voetnoot10 11 moeten nv weder voer eenen
tijt meer eerbiedinge ende aen-12biddinghen dan God hebben, ende haer
eyghen stinckende
Ga naar voetnoot12-15
13 ende snoode // insettinghen moeten nv weder in onse Neder-
Ga naar margenoot*14landen voer het suyuer woort Gods ende de leuende waerheyt 15
gheacht worden. En waeromme en sovdt alsoo niet sijn? En
Ga naar voetnoot15 16 hebben
sij nv niet een nieu opgherechte gemeynte, waerinne
Ga naar voetnoot16
17 der beesten ghewont hooft nv ghenesen, ende van nieus opge-
Ga naar voetnoot1718recht is. Sij hebben nv heure Afgoden versien ende vermaect:
Ga naar voetnoot18
| |
| |
1
Nieu neusen ende handen aen ghelapt, gheschildert, vernist,
Ga naar voetnoot1 2 ende gheblancket, die sij nv
wederomme als wtsinnighe ende 3 rasende menschen op een berie setten,
ende daer mede de
Ga naar voetnoot3 4 stadt deure in hunne prosessien loopende, eerende
de selue
Ga naar voetnoot4 5 beelden
(die sij met nieu syden ende gulden koerssen gecleet,
Ga naar voetnoot5 6 ende met gout, peerlen, ghesteenten,
pater nosters, riemen,
Ga naar voetnoot6 7 borsen, ende oock met bloemen, meyen, ende cruyt,
verchiert
Ga naar voetnoot7 8 hebben)
met sanghen ende verscheyden instrumenten van 9 musycke, toortsen,
kerssen, offerhanden, ende ander ver-
Ga naar voetnoot910scheyden diensten, ende daer voren knielende, ende hun 11
hoofden ontdeckende, aenbidden sij de selue. Sij houden nv
Ga naar voetnoot11 12
wederomme hunne duyuelsche feesten, processien, omme-13ganghen, ende
kermissen, men drinckter, men clinckter, men
Ga naar voetnoot13 14 braster,
men hoereerter, men vechter, men steckter ende
Ga naar voetnoot14-15 15 ketster, men
houter nv wederomme vryelyck alle vuyl rauot-
Ga naar voetnoot15
Ga naar voetnoot15-1616ten: hoeren ende boeuen,
ruffianen, coppelerssen, ende dienaers
Ga naar voetnoot16 17 der boosheyt ende duysterheyt hebben nv
wederomme
Ga naar voetnoot17-18 18 neringhe. In somma, Sathans rijcke is wederom
opghericht, der
Ga naar voetnoot18 1
beesten hooft // is wel ghesalft. So langhe des Paus ghemeynte
Ga naar margenoot*
Ga naar voetnoot1
Ga naar voetnoot1-2
2 is, soo langhe moeten sij oock syne gheboden, religien ende
Ga naar voetnoot2 3 ghewoonten
aenhangen: ende de dienaers Gods, ghetrouwe
Ga naar voetnoot3-4 4 predicanten, ende de oprechte
Christenen sijn veriaecht: sij 5 worden vervolcht, veracht, bespot,
ghebannen, gheuanghen, 6 vermoort, heure lichamen ligghen ende hangen
al de landen
Ga naar voetnoot6-8 7
deure, aen boomen, aen haghen, sonder datse yemant wil
Ga naar voetnoot7 8 begrauen. Dies de verduyuelde ende eertsghesinde
menschen
Ga naar voetnoot8 9 van
grooter blyschappen heure handen te gader slaghen, sij
Ga naar voetnoot9 10 dansen, sij mommen, sij houeren, brassen, ende
bancketeren,
Ga naar voetnoot10 11 sij senden elcanderen
gauen ende presenten, sij sijn wonderlyck 12 verheucht, om dat sij de
ghene die heure boosheyt ende 13 ongoddelyck leuen straften, aldus
ongenadelyck sien tracteren,
Ga naar voetnoot13 14 sij singhen, sij maken liedekens, sij dichten
Refereynen ende
Ga naar voetnoot14-15 15
boecxkens vol lachters, ende segghen laster ende verachtinghe
Ga naar voetnoot15 16 teghen God, synen
Christum, ende sijn ghemeynte, de welcke 17 ghetuyghen sijn van de
boosheyt haerder herten, sij tieren, | |
| |
1 sij rasen, sij ghebeyren afgrijselyck, sij
briesschen als bloet-
Ga naar voetnoot1
Ga naar voetnoot1-22ghierighe honden, ende onghenadighe Leeuwen, heur is te
Ga naar voetnoot2-3 3 wers datter yemandt heure
moordadighe handen ontcompt. 4 Dit moghen goet doen de ghene die hun
sermoonen daghelycx
Ga naar voetnoot4 5 hooren in sonderheit van B. Cornelis
den Hisper te Brugge,
Ga naar voetnoot5 6 B. Ian vanden Hagen te
Ghent, ende dat weerdich stuck
Ga naar voetnoot6
Ga naar voetnoot6-7 7 boefs, dat
tot S. Goulen te Brussel staet en predict, die inden
Ga naar voetnoot7 8
Ga naar margenoot* Haghe in
Hol-//landt, om sijnder schelmeryen ghebannen is, 9 ghelijck de reste
wel verdienet te syne. Maer Godt sij ghedanct, 10 dat de Papisten van
onsen lande hun seluen niet en connen
Ga naar voetnoot10 11 gewasschen, dan met sulcke vuyle schoteldoecken ende
dwey-
Ga naar voetnoot1112len, ende datse ons bevechten met
sulcke schichten daer
Ga naar voetnoot12
Ga naar voetnoot12-13 13
sij hun seluen mede quetsen.
14Ende heur werdt ghegheuen dat sy den beelde der
beeste den
Ga naar voetnoot14-15
Ga naar voetnoot14
Ga naar voetnoot14-15
15 gheest gaf, dat het beelt spreken mochte. Dus comen sy dan,
Ga naar voetnoot15 1
macht vanden duyuel ontfanghen hebbende, met pluym-2strykerye tot het
beelt, om heur ercheyt ende boosheit te
Ga naar voetnoot2
3 onderhouden, in deser manieren sprekende: Vwer Maiesteyt
Ga naar voetnoot3
Ga naar voetnoot3-6 4 is de
alderdeuchdelycxste, alderghenadichste, aldervroemste, 5 alder
wijste, alder moghenste, ende aldergheleerste onder alle
Ga naar voetnoot5
6 Christelycke Princen ende Potentaten: Alle andere by v
Ga naar voetnoot6 7
hoocheyt te ghelycken en sijn maer esels. Indien V.M. wille
Ga naar voetnoot7
Ga naar voetnoot7-8 8 is dit oft dat in v rijcke te doen in brenghen,
wie salder soo
Ga naar voetnoot8 9 stout sijn V.M. te wederstane? Iae al warender
Godts gheboden 10 hondertmael teghen, het sal moeten onderhouden
worden. Dus 11 onderhout de oude Religie der heyligher Romscher
Kercken
Ga naar voetnoot11
12 teghen de ketteren, soo en moecht ghy niet missen: Godt sal
Ga naar voetnoot12 13 v in alle uwe voorstellen voerspoedich
maken, dus laet wreede
Ga naar voetnoot13
14 ordonnantien d'eene op d'ander maken, ende ghebiedt datmen
Ga naar voetnoot14 15 die in alle uwe landen ende dominien vercondighe ende
open-
Ga naar voetnoot1516lyck wt roepe, om daer mede te betoonen dat ghy des Paus
Ga naar voetnoot16 17 leuende beelt sijt. Het // is ons ampt het beelt
der beeste
Ga naar margenoot* 18
sprekende te maken. Hieromme laet v stemme ghehoort | |
| |
1 worden, spreect met een stout
ghemoet, vercondicht ende 2 ghebiet datmen teghen Godts woort onse
oude statuten,
Ga naar voetnoot2 3
ordonnantien ende ceremonien, onderhouwe, laet alle saken 4 onder uwe
titulen, naem, ende authoriteyt, met den horen
Ga naar voetnoot4 5 oft met een trompette, in
alle hoecken gheblasen, ende 6 wtgheroepen worden, ende dat v
placcaet op den hals onder-
Ga naar voetnoot6
Ga naar voetnoot6-77houden worde, ende al segghen ander rijcken oft Princen v
Ga naar voetnoot7-8 8 na, dat
ghy v ampt misbruyct, en acht op heur woorden niet
Ga naar voetnoot8
Ga naar voetnoot8-9 9 een haer,
maer blijft hertneckelyck in v goetduncken ende
Ga naar voetnoot9
10 eyghen voernemen staende: maect datter soo veel ghedoot
11 worden, alsser het beelt der beesten niet en willen aenbidden,
12 oft soodanige ordonnantien onderhouden en willen, soo suldy
Ga naar voetnoot12 13
onsen lieuen ende weerden sone wesen: laet niemandt uwen
Ga naar voetnoot13
14 handen ontgaen, maer laetse al om den hals brengen ende
Ga naar voetnoot14 15 verdoen met
water, met vier, met galghen, met sweerden,
Ga naar voetnoot15 16
ende met alderley tormenten, sonder yemanden te sparen, out
Ga naar voetnoot16 17 oft ionck, erm, oft rijck,
groot oft cleyn, vrouwe oft man, 18 ghehout, oft onghehout,
ionckgeselle, oft ionghe ende teere
Ga naar voetnoot18 19 maechden, want sij spreken toch al teghen ons,
ende onsen
Ga naar voetnoot19 20 draeck,
ende ons rijck souder doer veruallen: ende onse beste
Ga naar voetnoot20
21 profijten souden wij daer doer verliesen. Ende maect alle
Ga naar voetnoot21 vorige kolom-2 22 cleyne ende
groote, rijcke ende erme, vrije ende dienstknechten, 1 een teecken in
heur rechter hant, oft in heur voorhoofden te 2 ontfanghen: bouen
dien dat des // Paus Moniken ende Papen
Ga naar margenoot*
Ga naar voetnoot2
Ga naar voetnoot2-13 3 op heur hoofden geschoren, ende aen haer vingeren
gesmeert
Ga naar voetnoot3-4
4 worden, ende den Paus ende der Romscher Kercken met 5
opstekinghe heurder rechter hant, gehoorsaemheyt, onder-6danicheit,
ende Sodomitsche reynicheyt, sweren ende belouen,
Ga naar voetnoot6 7 dwelck sij den tweeden Doop doruen noemen,
ende dat ooc
Ga naar voetnoot7 8 de
Keysers, Coninghen, Vorsten, Doctoren, Ertsbisschoppen, 9 Bisscoppen,
scholen, ende alle staten, ooc altemale duer den
Ga naar voetnoot9 10 eet diese
doen waermede sij sweren, dat sij niet aennemen oft
Ga naar voetnoot10 11
beghinnen en sullen, yet dat teghen de Roomsche kercke, 12 den Paus,
sijnen stoel, oft heur priuilegien sy, een teeken van
Ga naar voetnoot12 13 hem
ontfangen, moetent alle menschen aen hun voerhooft 14 oock
ontfanghen, want wie vanden Bisschoppen met het
Ga naar voetnoot14 15
Crisma aent voorhooft niet besmeert ende geuormt en is, en
Ga naar voetnoot15
| |
| |
1 mach (niet tegenstaende dat hy
gedoopt sy ende in Christo
Ga naar voetnoot1 2 rechtelyck
ghelooft) voer gheen oprecht Christen geacht syn.
Ga naar voetnoot2 3 Maer bouen al worden sij sekerlyck
geteekent in de ver-
Ga naar voetnoot34diensten ende betrouwen heurder goeder wercken: want ge-
Ga naar voetnoot45lijck het seker teeken eens
oprechts christen mensce is, het 6 ghelooue dat deur de liefde werct
ende trachtich is, want het
Ga naar voetnoot6 7
gelooue is een teeken der kinderen Gods, ende die liefde die 8 wt den
ghelooue spruyt. Alsoo is het seker teeken eens Papists
Ga naar voetnoot8
9 oft Antichrist te betrouwen ende te beroemen op sijn eyghen
Ga naar voetnoot9
10 verdiensten ende goede wercken, Missen, beuaerden, bichten
Ga naar voetnoot10 11 ende aflaet brieuen, in een Minnebroeders cappe
begrauen te
Ga naar voetnoot11-12 12 worden, so veel pater noster ende aue maria,
roosen hoykens,
Ga naar voetnoot12 13 ende diergelyke ydele droomen.
14
Ga naar margenoot*//Ende dat
niemant coopen noch vercoopen en mach, dan die
Ga naar voetnoot14-16 15 dat teecken heeft oft den naem der
beeste oft het ghetal heurs 16 naems. Wie niet en bekent
dat den Paus leert ende ghebiet,
Ga naar voetnoot16
17 maer te vreden is, ende na sijn vermoghen onderhouden wilt
Ga naar voetnoot17
18 al dat ons Christus gheleert, gheboden, ende beloeft heeft,
19 sonder sijn toevlucht te nemen tot den Paus, syn aflaten, siel-
Ga naar voetnoot19-1 (vlg. kolom)1missen, absolutien, ende ander
grouwelen, die en mach onder
Ga naar voetnoot1-2 2 heur coopen noch vercoopen: Ia worden
verbannen, vervloect
Ga naar voetnoot2 3 ende
verdoempt ten viere, watere, oft sweerde, maer die sijn
Ga naar voetnoot3 4
teecken draghen sijn al goy kinderen, in sonderheyt die het
Ga naar voetnoot4
Ga naar voetnoot4-5 5 dobbel teecken, ende Caracterem indelebilem (soo sij
dat
Ga naar voetnoot5 6 noemen) hebben, te weten, sijn gheschoren ende
ghesmoute,
Ga naar voetnoot6 7 die moghen
aldervryelycxt wisselen, coopen, ende vercoopen 8 met sermonye,
simonye, beneficien, prebenden, te tuytelen,
Ga naar voetnoot8-10 9 ende verpassen, ende met alderley Roomsche
coopmenschappe 10 en cremerijen omgaende. Christus heeft de coopers
ende
Ga naar voetnoot10-11 11 vercoopers wt synen Tempel
ghedreuen: Antichrist heeftse in 12 synen Tempel ghebracht, ende
houtse daer in. Hier is wijsheyt.
Ga naar voetnoot12 13 De warachtige hemelsche
ende goddelycke wijsheyt, staet
Ga naar voetnoot13 14 daer
in, datmen de saken te rechte verstaet, rechtelyck daer
Ga naar voetnoot14
Ga naar voetnoot14-15 15
af ordeele, want als wij dat niet en verstaen, soo sijn wij sotten | |
| |
1 ende gheen wijse lieden: daeromme verwect de Heere de
toe-
Ga naar voetnoot12hoorders dat sij den Antichrist neerstelyck doersoecken, ende
Ga naar voetnoot2 3
Ga naar margenoot* als sij hem
gheuonden hebben, dat sij heur dan wel voor // hem
Ga naar voetnoot3 4 wachten souden, want die het teecken der beesten
aenveerden,
Ga naar voetnoot4-6
Ga naar voetnoot4 5 ende sijn beelt aenbidden, sullen van den
wijn der godlycker 6 gramschappen drincken: ende alle die eenen
grouwel van het
Ga naar voetnoot6 7
Pausdom hebben, ende den Heere navolghen ende aenhanghen, 8 sullen
alle met den Heere aen eenen disch vanden dranck
Ga naar voetnoot8 9 des leuens, ende der goddelycker
ghenaden drincken. Dus 10 moetmen wel segghen dattet groote wijsheyt
is, daermen
Ga naar voetnoot10
Ga naar voetnoot10-12 11 den toren Gods mede
ontvliet, ende tot sijnder ghenaden ende 12 blyschap compt, want de
heylighe gheest seyt hier terstont
Ga naar voetnoot12 13
deur Iohannem: Wie verstant heeft, rekene het ghetal der beeste,
Ga naar voetnoot13
14 dat is, die niet doof en dwaes gheworden en sijn, die sullen
Ga naar voetnoot14 15 den naem
der beesten rekenen, sij sullen die saken nerstelyck
Ga naar voetnoot15
16 ouerlegghen, doersoecken, ende valsch vinden, die de werelt-
Ga naar voetnoot1617licke menschen een wonderlycke gaue meynen te wesen.
Ga naar voetnoot17
18 Rekent seyt de Heere, want het is eens menschen ghetal, het
Ga naar voetnoot18 19 welck een nerstich ende
vlytich mensch vinden mach. Hier
Ga naar voetnoot19 20 ghebiedt Godt merckelyck, datment ondersoecken ende
tellen
Ga naar voetnoot20
1 soude: daeromme moeten sij wel swijghen (seyt Aretes) die
Ga naar voetnoot1 2 onsen godsalighen ende nerstighen
vlijt, erbeyt, ende schrijuen
Ga naar voetnoot2 3
tegen den Paus, sijn aenhangers, ende valsheyt, lasteren ende 4
bespotten, segghende datmen den tijt qualyck besteedt, alsmen 5 den
tijt ende tghetal wilt wtrekenen: want sij hooren hier dat
Ga naar voetnoot5
Ga naar voetnoot5-6 6 het den heylighen gheest beueelt te rekenen ende te
tellen, 7 op dat wij weten, wien wij voor den rechten Antichrist //
sullen
Ga naar margenoot*
Ga naar voetnoot7
8 houden, te weten, dien die (na dat hy dry Coningen vernedert
Ga naar voetnoot8-10 9 heeft) wt niet voort gecomen is, ende tot het
verderuen der
Ga naar voetnoot9 10
warachtiger Religien begonste te regneren. Sijn ghetal is ses
Ga naar voetnoot10
Ga naar voetnoot10-11 11 hondert ende
sesensestich, want so veel vermogen oft begrijpen
Ga naar voetnoot11 12 de letteren by de Grieken χξς. Den
naem Latinos Latinus
Ga naar voetnoot12 13 begrijpt het ghetal 666, ende
het is soo wel te geloouen (seyt
Ga naar voetnoot13-14
14 de heylige Martelaer Ireneus) dat hy also heeten sal, want
| |
| |
1 sijn rijck heeft dien naem, het sijn
Latynsche diet regeren, 2 ende wij sien voorwaer dat dien goeden
Leeraer die den 3 heylighen gheest had, hier in niet gemist en heeft,
want wij
Ga naar voetnoot3
4 sien dat de Romsche kercke de Latijnsche ghenompt wort,
Ga naar voetnoot4 5 ende
die Paus den oppersten Priester der Latijnscher kercken.
Ga naar voetnoot5 6 Wij
sien dat inde Romsche kercke alle dingen int Latijn gedaen 7 worden,
ende inde geestelycke houen (so sij die noemen)
Ga naar voetnoot7
8 ende in alle rechthuysen der Bisschoppen, de Latijnsche
Ga naar voetnoot8 9 sprake gebruyct wordt, ende niemant en can
dese kercke 10 dienen, hy en moet een Latinist sijn: bouen desen
noemen
Ga naar voetnoot10 11 sij de Hebreeusche sprake Ioedts, ende de
Griecxsche kettersch: 12 de Hebreusche ende Gricxsche Bybels sijn in
heur oogen 13 heel suspect, ende willen van alle man de Latijnsche
verdoruen
Ga naar voetnoot13 14 text des Bybels (diese
tonrecht Hieronymo toeschrijuen) voer
Ga naar voetnoot14
Ga naar voetnoot14-15
15 de oprechte ghepresen hebben. Dit is ymmers kennelyck
Ga naar voetnoot15-16 16 meer dan ickt soude connen bewijsen. Dit getal.
666. beteekent 17 wt sommighe Griecxsche woorden (want dese prophecie
was
Ga naar voetnoot17 1 int Griecx geschreuen) Anthemos, dat is tegen Gods
// eere,
Ga naar margenoot*
Ga naar voetnoot1
2 het beteekent oock Aruine, dwelck bediet den verlochenaer Gods:
Ga naar voetnoot2 3 ende Titan dwelck de Sonne beteekent oft den
Conincklicken
Ga naar voetnoot3
Ga naar voetnoot3-4 4
Nemrotschen ende tyrannischen naem. Dese dry namen ende 5 woorden, al
schynen sij verscheyden te wesen, sij en begrijpen
Ga naar voetnoot5
Ga naar voetnoot5-6 6 in heur noch min noch meer dan dit gheset
ghetal, ende dit
Ga naar voetnoot6
Ga naar voetnoot6-8 7
mach al metter schrifturen ende redenen staen ende ouereen 8 comen,
want wie met Christo niet en is, die is teghen Christum.
Ga naar voetnoot8
| |
| |
1 Sommighe wtlegghers
latende de Griecxsche woorden, hebben
Ga naar voetnoot1
Ga naar voetnoot1-2 2 dit doer een
Latijnsch woort gepractiseert, te weten, Lux,
Ga naar voetnoot2 3 in ghetelde letteren dit ghetal begrijpende,
welcke be-
Ga naar voetnoot34teekent, dat sij hun seluen het licht oft menscen eens
Ga naar voetnoot4
Ga naar voetnoot4-5 5 geestelycken gheselschaps noemen,
daer sij inder waerheyt
Ga naar voetnoot5 6 gheen
dinck min en ghelycken, want sij sijn de duysterheyt
Ga naar voetnoot6
Ga naar voetnoot6-7 7 selue
die in gheender voeghen het licht ontfanghen en willen,
Ga naar voetnoot7 8 maer soecken met alder wreetheyt
ende spyticheyt wt te
Ga naar voetnoot8
9 blusschen. Men mocht hier oock Diabolus incarnatus oft
Ga naar voetnoot9-10
Ga naar voetnoot9 10
Filius perditionis in brenghen, want dit sijn beyde namen
Ga naar voetnoot10
Ga naar voetnoot10-11 11 van desen
Antichrist, aen d'eene maer 4. ende aen d'ander
Ga naar voetnoot11-13 12 maer 6. letteren vanden ghetale, der tellender
letteren ghe-13brekende, maer onder alle dese voorschreuen woorden
Ga naar voetnoot13
1 compt het woordt Aruine, der verborghenheyt alder best te
Ga naar voetnoot1-2 2 passe, het welck
soo veel te segghen is, als ick verloochen.
Ga naar voetnoot2
3Openlyck blijcket, ende is openbaer ghenoch, dat sij
het
Ga naar voetnoot3 4 teeken der beeste ontfanghen hebben, oft
met het ghetal 5 sijns naems gheseghelt sijn, // die segghen als sij
de naecte,
Ga naar margenoot*
Ga naar voetnoot5 6 ongheualste waerheyt hooren vercondighen, Ick en
wilder 7 niet na hooren, noch ick en sals nymmermeer toelaten: want
Ga naar voetnoot7 8 sy en compt niet
ouereen met de leeringhe ende prijselycke
Ga naar voetnoot8 9 ghewoonten van onsen Alderheylichsten Vader den Paus, 10 ende
met onse moedere de heylighe Roomsche Kercke.
11Comende aen het. 13. Sonet oft ghesichte.
Ga naar voetnoot11
12Beghinnende, Op een rootverwich dier, hebbende
seuen hoyen,
Ga naar voetnoot12 13
Sint Ian seyt:
Ga naar voetnoot13
14Ende ick sach een Vrouwe sitten op een royuerwige
beeste.
Ga naar voetnoot14
15Dese Vrouwe scheen een eerbaer vrouwe van verwe te
wesen,
Ga naar voetnoot15
16 maer inder waerheyt het en is, ghelijck ghy hooren sult. Dese
Ga naar voetnoot16
Ga naar voetnoot16-17 17 beeste is den grooten
Antichrist, waeraf hier voren gesproken
Ga naar voetnoot17
| |
| |
1 is gheweest: oft het lichaem des duyuels in hem begrijpende,
Ga naar voetnoot1-2 2 Pausen, Patriarchen, Cardinalen,
Legaten, Bisschoppen, Doc-
Ga naar voetnoot23toren, Apten,
Priooren, Priesters, aflaet brieuers, Monicken,
Ga naar voetnoot3 4 Canoniken, Broeders, Nonnen ende Beghijnen,
ende so me-5nigherhande verscheyden duyuelsche geueysde, ende selsame
Ga naar voetnoot5 6 secten, alsser onder het Pausdom schuylen.
Insghelycx oock
Ga naar voetnoot6 7 wereltlycke regeerders, die den Paus, der
Roomscher kercken
Ga naar voetnoot7-8 8 grouwelen ende afgoderijen toe ende voor
staen, weer sy sijn
Ga naar voetnoot8 9 Keysers, Coninghen,
Hertoghen, Princen, Grauen, Stadthou-10deren, Rechters,
Rechtgeleerde, Schepenen, Meyers, Ballieus,
Ga naar voetnoot10 11
Drossarts, Mercgrauen, Schoutet, Royroyen, Prouosten, Ser-
Ga naar voetnoot11
Ga naar voetnoot11-1212
Ga naar margenoot*gan-//ten ende
beuelen, ende alle die ghene die syne grouwelen
Ga naar voetnoot12 1 met ghewelt teghen Godt ende sijn heylich
woort willen 2 onderhouden ende voerstaen. Van welcken ghetale ick
Ga naar voetnoot2 3 tot anderen tijden oock een mede
gheweest ben, het welcke my
Ga naar voetnoot3 4 wt den gront mijnder herten leet is. Ick
hebt wt onwetenheyt 5 ghedaen, meynende Gode eenen goeden dienst te
doene: het 6 is my leet, hier omme bidde ick God almachtich dat hyt
my
Ga naar voetnoot6 7 met alle
mijn misdaden, doer syne groote ende grondeloose
Ga naar voetnoot7 8
ghenade ende bermherticheyt vergheuen ende quijt schelden 9 wille,
Inden name ende deur de verdienste syns ghebenedijden 10 soons ons
Heeren Iesu Christi, ende dancke hem wt alle deGa naar voetnoot10 11 crachten mynder
sielen, dat hy my met Paulo (wt gratien)
Ga naar voetnoot11 12 sonder mijn
verdienste, ghetrocken heeft, wt de schaduwe
Ga naar voetnoot12 13 des doots, ende
het gheselschap sijnder vyanden, ende my 14 ghebrocht heeft onder
syne heylighe Ghemeynte, die hem 15 ende sijn eere wt goeder herten
soecken, hoe wel sij vander
Ga naar voetnoot15
Ga naar voetnoot15-16
16 werelt veracht ende verdreuen worden.
17Dese beeste is ganschelick rootuerwich in teeken der
Ga naar voetnoot17 18
tyrannien, bloetstortinghen ende moorden die sij bedrijuen,
Ga naar voetnoot18
| |
| |
1 onder
de gene die heur seluen tot heur duyuelsche inset-
Ga naar voetnoot1-22tinghen
niet en willen bewillighen. Sij is oock vol lasterlycke
Ga naar voetnoot2-3 3 namen, als uwe heylicheyt, uwe ghenade, uwe
heerschappye,
Ga naar voetnoot3-4
4 uwe vaderschap, uwe meesterschap, uwe sereniteyt, uwe eer-
Ga naar voetnoot4
Ga naar voetnoot4-65weerdicheyt,
eerlyckheyt, hoocheyt, eerbiedinghe, grootma-6
Ga naar margenoot*kinghe,
goetheyt, // stadthouder Gods, gheestelycke Heere, 7 heylighe Vadere,
Medicijn der sielen, beschermer des gheloofs,
Ga naar voetnoot7 8
hooft vande heylighe kercke, ende dierghelycken, ghelijck 9 heure
brieuen ende gheschriften dat daghelycx wtwijsen, dan
Ga naar voetnoot9 10 oock heure
wtwendighe ende ooghsienlycke batementen ende
Ga naar voetnoot10 11 Apenspelen,
pronckeryen ende vertooninghen, als processien,
Ga naar voetnoot11
12 vorminghen, smeiringhen, Vegheuier, sielmissen, beuaerden,
Ga naar voetnoot12 13 aflaten, mettenen, vesperen, Aue maris stella, oft Salue Regina,
Ga naar voetnoot13-14
14 Placebo. &c.
1Dese beeste hadde seuen hoofden ende thien
hoornen, betee-
Ga naar voetnoot12kenende alle heur listen,
bedriegheryen, ende valsche inghe-
Ga naar voetnoot2-33uinghen om de ghenaden ende gauen des heylighen geests te 4
verderuen, ende met bedecte hoocheden ende tyrannissche
Ga naar voetnoot4
Ga naar voetnoot4-5 5 machten, de gheboden Gods te wederstane. Ende dese
vrouwe
Ga naar voetnoot5-7 6 is met purper ende roosen verwe
ghecleet, ende met peerlen ende
Ga naar voetnoot6 7 edele ghesteenten verciert: Dwelck bediet
heur cappen, corpo-
Ga naar voetnoot7
Ga naar voetnoot7-88ralen, casuyfelen, aluen, stoolen, stauen, mijters,
ende dier-
Ga naar voetnoot89ghelycke van syde, purpur, ende cramosy,
oft woset root
Ga naar voetnoot9
10 gemaect ende met goude, peerlen, ende dierbaer gesteente,
Ga naar voetnoot10 11
verchiert bouen dese heure gheconterfeyte godtvruchticheyt.
Ga naar voetnoot11 12
Dese gheschilderde ende gheblanckette Roomsche ghemeynte,
Ga naar voetnoot12 13
berompt heur wtwendich seere van heur Euangelie ende
Ga naar voetnoot13
Ga naar voetnoot13-14 14 Apostelen beyde met goude ende gesteente, die
nochtans
Ga naar voetnoot14
| |
| |
1 maer valsche blinckende verwen en sijn, want noyt
en dachten
Ga naar voetnoot1
Ga naar voetnoot1-2 2 sij min dan hun met heure wandelinghen
ende leuen naer te
Ga naar voetnoot2 3 volghen.
Ga naar margenoot*4//Sy hadde in heur hant eenen gouden beecker vol alder grou-
Ga naar voetnoot4-5
Ga naar voetnoot45welen
ende onsuyuerheyts heurder hoerderyen. Desen Beker is 6 heure
valsche ende vervloecte Religie, diese daghelycx wtreyckt
Ga naar voetnoot6 7 ende bediet beneuen den Beker die heur Cooplieden
verdoeme-
Ga naar voetnoot78lyck misbruycken. Dese
begrijpt alle de leeringhen der duuelen,
Ga naar voetnoot8-13
Ga naar voetnoot8 9 alle
beestelycke dwalingen ende loghenen, alle bedriegelycke 10 wercken
der Hipocriten, alle listighe wijsheyt des vleeschs
Ga naar voetnoot10
11 ende subtijle vonden des menschen vernuft, midtsgaders alle
Ga naar voetnoot11 12 selsame manieren van afgoderye, hoerderye,
Sodomiterye,
Ga naar voetnoot12 13 ende godloosheit. Wtwendelyck schijnt sij
vergult te wesen,
Ga naar voetnoot13 14 ende
sy gheeft wte, dat sij de eere Gods soect, te weten, de
Ga naar voetnoot14 15 grootmakinge des naems Christi, de heylighe Schrifture, 16
eewighe reynicheyt des leuens, ende het en sijn al maer val-
Ga naar voetnoot16-1717sche,
naghemaecte, bedrieghelycke verwen, enckel gheveystheyt
Ga naar voetnoot17 (vorige kolom)-1
1 inde wtwendighe lettere. Ende sy hadde in heur voorhooft
Ga naar voetnoot1-2 2 gheschreuen den naem
der verborghentheyt der grooter Babylon,
Ga naar voetnoot2 3 eenen naem verclarende wat
voer een vrouwe is. Doer heure god-
Ga naar voetnoot34loose
vruchten is sy den wtuercoren knechten gods (het licht der
Ga naar voetnoot4 5 schrifturen hebbende) bekent: soo dat sy deur het
oordeel der
Ga naar voetnoot5-9 6 heyligher Schriftueren, deur de
verlichtinghe des heylighen 7 gheests, merckelyck sien ende bekennen,
dat het maer een scha-
Ga naar voetnoot7
Ga naar voetnoot7-88delycke, bedrieghelycke, ende schandelycke hoere en is, vol boos-9heyts, grouwels, lasters, vloecks ende afgrijselickheden ghegoten.
10//Maer voer de ongheloouighe ist verborghen, want sij
sijn
Ga naar margenoot*
Ga naar voetnoot10
11 soo betoouert deur heure valsche ende gheblanckette verwen,
Ga naar voetnoot11 12 ciraten,
cruypmerten, sleypinghe ende ceremonien, dat sij al
Ga naar voetnoot12 13
wat dat sij doet, spreect, ghebiet, ende ter handen treckt,
Ga naar voetnoot13
14 heylich, eerweerdich ende volmaect, ordeelen te wesen, ende
15 Godt lijdt dit al om der werelt ongheloofs ende ondanckbaer-
Ga naar voetnoot1516heyts wille. Sy is de moedere der hoerderyen, in boosheyt der
Ga naar voetnoot16
| |
| |
1 Stadt der Caldeen, verde te bouen gaende: want sy is de
Ga naar voetnoot1 2 moedere, oorspronck, ende fonteine alder gheestelycker
ende
Ga naar voetnoot2 3
vleesschelycker hoererijen ende grouwelen. Ende ick merckte 4 (seyt
S. Ian) dat sy het ghetrout wyf des duyuels ende sijns
Ga naar voetnoot4 5 beestelicken
lichaems was. Want ick sachse droncken vanden
Ga naar voetnoot5-6 6 bloede der heylighen ende
ghetrouwe getuygen Iesu, die sij 7 wt groote verwoetheyt ende
raseryen veruolcht ende vernielt
Ga naar voetnoot7 8 had.
Ende ick verwonderde my met groote verwonderinge,
Ga naar voetnoot8-9 9 als ickse dus sach, niet alleenlyck
om dat sij aldus met bloe-
Ga naar voetnoot9
Ga naar voetnoot9-1210dighen
dranck ende ouerlastighe moorden der onnooselen
Ga naar voetnoot10 11 besmet ende beplect was:
maer oock om heure wtnemende
Ga naar voetnoot11
Ga naar voetnoot11-12 12 groote
lasteringhe wille. Ende aldermeest verwonderde ick 13 my, hoe dat die
almoghende God heure wtnemende boosheyt
Ga naar voetnoot13
14 ende goddeloosheyt soo langhe conste ende wilde verdraghen.
15 Dese vrouwe wordt van den Enghel de groote hoere ghenoempt,
Ga naar voetnoot15 16 die groote stadt die ouer de Coningen
der eerden regneert,
Ga naar voetnoot16 17 te
weten, Romen. Ten is gheen wonder, dat sij een groote 18
Ga naar margenoot*// hoere
ghenoempt wordt, want nerghens en waren oyt soo 1 vele ydele
afgodische aenbedinghen, onnutte onderhoudin-
Ga naar voetnoot1
Ga naar voetnoot1-22ghen, meer secten ende dwalinghen,
valsche Propheten, 3 selsame ende wonderlycke manieren van
oncuysheyt, als in
Ga naar voetnoot3
Ga naar voetnoot3-5 4 heur is, veel meer dan oyt in Sodoma
oft de ellendige Egypten 5 ghesien waren. Dese Babylonsche hoere oft
vermomde Sina-
Ga naar voetnoot5-66goghe der
gheschorene ende besmeerde sidt op veel wateren,
Ga naar voetnoot6
Ga naar voetnoot6-7 7 dat sijn volcken die phantastyck, dwaes, wankelbaer,
ende
Ga naar voetnoot7 8 onghestadich sijn, ende niet op de ghene die
inde sekere leere
Ga naar voetnoot8
Ga naar voetnoot8-9 9 des oprechten gheloofs,
stantvastelyck ghegrondeert staen. Met
Ga naar voetnoot9
Ga naar voetnoot9-5 10 dese stinckende hoere
(allen mannen ghemeyne) hebben de
Ga naar voetnoot10
| |
| |
1 machtighe Potentaten
als sijn Keysers, Coninghen, Princen,
Ga naar voetnoot1 2 ende andere treffelycke regeerders, deur menighe
vremde
Ga naar voetnoot2
3 aenbiddinghen ende eerbiedinghen heur tot hunne godloose
Ga naar voetnoot3
Ga naar voetnoot3-5 4 ende boose besloten ende ghemaecte ordonnantien ende
ghe-5woonten begheuende, gheestelycke hoererye bedreuen. Soude
6 ick alle dat hier ende oock ouer alle dese verhalinghe wel te
Ga naar voetnoot6 7
verhalen ende te schryuen soude vallen, te vollen beschrijuen 8 ende
int breede wtlegghen, den tijt soude my gebreken: mijn
Ga naar voetnoot8 9
meyninghe ende teghenwoordich voornemen is alleenlyck een
Ga naar voetnoot9 10
corte wtlegghinghe ende verclaringhe te schrijuen op dese
Ga naar voetnoot10-11
11 ghesichten, met soo luttel woorden als ick can, tot trooste,
12 stichtinge, ende vermaninghe alder godsaligher ende recht-13
Ga naar margenoot* gheloouighe
menschen. Deur de listighe ende valsche // prac-14tycken der
Priesteren aen deen syde, ende de wreede ordon-15nancien ende
mandamenten der Princen ter ander syden, sijn
Ga naar voetnoot15 16 de inwoonders der erden oft de eertsgesinde
menschen, met 17 den wijn heurder gheestelycker hoerderye ende
versierde aen-
Ga naar voetnoot1718biddinghen, buyten de beschreuen reghelen
ende beuelen
Ga naar voetnoot18
19 des goddelycken woordts droncken geworden. Niet alleenlick
1 en hebben alle de ghene die ghirich, vleesschelyck, ende erch
Ga naar voetnoot1
2 waren, heure grouwelen naghevolcht, maer oock eenen ontal-
Ga naar voetnoot2-33lycken
hoop des wtuercoren ghetals heeft haer loghenen ende 4 dwalinghen
ghelooft: sij hebben met hunne raseryen ende
Ga naar voetnoot4
Ga naar voetnoot4-5 5 quade ghewoonten soo verslaghen ende beuanghen
gheweest, 6 dat sy als sinneloose menschen sonder eenich goddelick
ghe-
Ga naar voetnoot6-77dencken, redene, wijsheyt, voersichticheyt, verstant oft ge-8uoelen de ghenade Gods aen deen syde gheleyt, ende die
Ga naar voetnoot8
Ga naar voetnoot8-9
9 schrifturen uersmaet hebben. Sij en hebben niet alleenlyck
Ga naar voetnoot9
Ga naar voetnoot9-1 10 voor verrotte stocken ende blocken
gheknielt, gecruyst,
Ga naar voetnoot10
Ga naar voetnoot10-11
11 gheseghent, ghecust, brandende keerskens ghestelt, ende
Ga naar voetnoot11 12 voer de selue heur handen opgheheuen, ende te samen
gheleyt:
Ga naar voetnoot12
| |
| |
1 maer sij hebben heur betrouwen daer op
geset, ende ten sal
Ga naar voetnoot1-2 2 doch niet altijt duren,
want hier volcht, De tien hoornen die
Ga naar voetnoot2-3 3 ghy op de beeste
ghesien hebt, bediedende de Coninghen, Vorsten,
Ga naar voetnoot3
4 ende heur ondersaten, die hier voermaels der Roomscher
Ga naar voetnoot4 5
Kercken gonstighe beschermers waren, ende gedienstich ge-
Ga naar voetnoot5
Ga naar voetnoot5-66weest
sijn, ende der hoeren voordeel met hun eyghen schade 7
Ga naar margenoot* ghesocht //
hebben, daer op soo verduyuelt, versot, ende
Ga naar voetnoot7 8 versnot sijnde: Ghelijck een man die op
een oneerbaer ende
Ga naar voetnoot8
Ga naar voetnoot8-1 9 valsche vrouwe
verlieft is, ende deur de groote liefde heur 10 ontrouwe ende
oneerbaerheyt niet en merckt, maer doet heur
Ga naar voetnoot10-11 11 allen
tghelief, vrientschap, dienst, ende eere, die hy ymmer-
Ga naar voetnoot11-1212meer can, hatende, versmadende, ende brenghende ter doot,
13 deur een onbehoorlycke liefde, daer sij hem mede betoouert
14 heeft, alle de ghene die sijn salicheyt soeckende hem vermanen,
Ga naar voetnoot14
15 hoe dat hij bedrogen wordt, hem thoonende heur bedroch,
16 valscheyt, oncuysheyt, gheueystheyt, lichtuerdicheyt, ende
Ga naar voetnoot16
17 ontrouwe, het welcke hy niet verstaen en can, voer dat sijn
Ga naar voetnoot17
18 ooghen doer Gods gratie gheopent worden, ende sijn ver-
Ga naar voetnoot1819stant
verclaert wordt: maer als hyt ghewaer wordt, beghint
Ga naar voetnoot19
1 hyt meer te haten ende te versmaden. Also sijn nv alreede
Ga naar voetnoot1
2 veel Coninghen, Princen, Landen, Steden, ende Godvreesende
Ga naar voetnoot2 3
menschen deur gods gratie (deur die vercondinghe ende
Ga naar voetnoot3
4 tghehoor van Gods woort) de ooghen gheopent, dies sij nv
Ga naar voetnoot4 5
eenen grouwel hebben vander hoeren ordonnantien, die sij
Ga naar voetnoot5 6 soo
dapperlyck voer pleghen te stane, die heur vrienden
Ga naar voetnoot6
Ga naar voetnoot6-7 7 waren ende soo seer op heur versnot waren,
dat sij heur voeten 8 custen van grooter amoureusheyt, sullen noch
heure dootlycke 9 vyanden wesen: sij sullen heur authoriteyt
verachten, ende 10 heur ghewoonten versmaden, de landen ende groote
heer-
Ga naar voetnoot10-1111lickheden die sij nv tonrecht besit, sullen sij heur afnemen
Ga naar voetnoot11 12 ende tongoe-//de maken, wederom nemende dat heur van
Ga naar margenoot*
Ga naar voetnoot12
13 rechts weghen toebehoort. Sij sullen heur tribuyt, ghehoor-
Ga naar voetnoot1314saemheyt, ende dienst ontsegghen, ende heur gheheel trooste-
Ga naar voetnoot14
Ga naar voetnoot14-1515loos verlaten. Niet alleenlyck en sullen dit doen
de wereltlycke 16 Potentaten, Coninghen ende Regeerders, maer oock
Metro-
Ga naar voetnoot16-1717politanen,
Eertsbisschoppen, Bisschoppen, Doctoren ende 18 Prelaten, alster
alreede seer veel sijn, ende noch veel meer
Ga naar voetnoot18 19
andere sullen eer langhe heurlieden voetstappen navolghen:
Ga naar voetnoot19 20 Al
ist dat sij te voren de hoornen der beeste ter bescherminge
Ga naar voetnoot20-1
| |
| |
1
der hoeren waren. Sij sullen de Babylonische hoere van
Ga naar voetnoot1 2
Roomen met Godvreesende ende reyne Predicatien soo 3 iaghen ende
drijuen, dat sy heur noch verwe, noch schoonheyt 4 en sullen laten:
merct wat God deur Ian Wiclef, Ian Hus,
Ga naar voetnoot4 5 Luther, Erasmus,
Oecolampadius, Zwinglius, Pomeranus,
Ga naar voetnoot5
6 Bucerus, Capito, Melancthon, Brineus, Caluinus, Theodorus
Ga naar voetnoot6
Ga naar voetnoot6-7 7 de Beze, Brensius, Franciscus Lambertus,
Viretus, Bullin-
Ga naar voetnoot7
Ga naar voetnoot7-88gerus, Petrus Martyr, Bale,
Regius, Alasco, ende meer andere
Ga naar voetnoot8 1 dierghelycke, alreede ghedaen heeft:
dewelcke heur noch ghe-
Ga naar voetnoot1-22beenten, noch reliquien,
crucifixen, Afgoden (van heur heyli-
Ga naar voetnoot23ghen
ghenaempt), Abdyen, Vegheuier, sielmissen, noch aflaet-
Ga naar voetnoot34brieuen en sullen laten,
ende noch meer salder Godt ver-
Ga naar voetnoot45wecken, die niet min doen en sullen. Dese
sullense soo verlaten
Ga naar voetnoot5 6 ende
troosteloos maken, dat heur byder tijt niemant gade slagen
Ga naar voetnoot6 7
noch acht op heur hebben en sal: sij sullense soo naect
Ga naar voetnoot7 8 maken, dat alle de werelt diese aensien // sal,
eenen grouwel
Ga naar margenoot*
Ga naar voetnoot8
9 van heur hebben sal, ende ten lesten sullen sij heur vleesch
Ga naar voetnoot9-10
10 eten: daerenbouen sullen sij (beneuen de wechneminghe
Ga naar voetnoot10-11 11 heurder vleesschelycker
profijten ende ghenuchten) heur
Ga naar voetnoot11-12 12 vleesschelyck verstant der Schrifturen, tot
schanden brenghen, 13 ende ganschelyck de menichvuldighe
onderhoudinghen heur-
Ga naar voetnoot13-1414der hoerscher ceremonien verteiren ende verderuen.
In somma,
Ga naar voetnoot14 15 sij sullense eyndelinghe met
vier verbranden, alle heur grou-
Ga naar voetnoot15
| |
| |
1
welycke regulen, ghewoonten, ende manieren van afgoderye,
Ga naar voetnoot1 2 sullen sij te niete brengen. Als alle dese
grouwelen deur de 3 vercondinge des woorts Gods wech ghenomen sullen
sijn,
Ga naar voetnoot3
4 dan en sal de hoere niet langher oft meer ghesien worden:
Ga naar voetnoot4 5 want de
hoere en duert niet langher dan haren hoerdom in
Ga naar voetnoot5-6 6 weerden
is. Nempt de ghewoonten ende ceremonien wech,
Ga naar voetnoot6 7 heur
iuweelen ende chierlycke cleederen, de beelden ende
Ga naar voetnoot7
Ga naar voetnoot7-8
8 lichten heurder heerschappyen ende vaderschap, de Outaren
9 ende Missen met hun Bisschoppen, Priesters, Mijters, staffen,
Ga naar voetnoot9
10 cruycen ende vanen, wat sal dan heur heylighen (soo sij die
Ga naar voetnoot10 11 noemen)
hoersche kercke iet meer weerdich wesen? die toch
Ga naar voetnoot11 12 niet dan in ydele ende wtwendighe
pronckeryen ende cere-
Ga naar voetnoot12-1313monien en staet. Dese
vleescheetinghe ende verbrandinghe en
Ga naar voetnoot13
Ga naar voetnoot13-15 14 is niet
alleenlyck in wtwendighe beproefselen ende gheschie-15denisse
verclaert (als in onsen tijden op verscheyden plaetsen
Ga naar voetnoot15
16 wel gheschiet is, ouer veel Monicken ende Papen die voer de
Ga naar voetnoot16
Ga naar voetnoot16-17 17
Ga naar margenoot* Roomsche
Kercke opghestaen hebben, // ende vergaen ende 18 omghebracht sijn
ende noch sullen, als Baals Cappelanen by
Ga naar voetnoot18
Ga naar voetnoot18-19
19 de riuiere Kyson van Heliam waren), maer oock gheestelyck
1 onder een verborghentheyt, van het ghene datter te voren
Ga naar voetnoot19 (vorige kolom)-1
Ga naar voetnoot1-2 2 ghesproken is
gheweest, want de voghelen (als ghy hooren
Ga naar voetnoot2-3 3 sult) sullent
al verteiren: want Godt heeft (seyt den Enghel)
Ga naar voetnoot3
Ga naar voetnoot3-7 4 in de
herten van dese ende deserghelijcke godlycke menschen
Ga naar voetnoot4 5
doer de instortinghe sijns heylighen gheests ghegheuen om 6 sijnen
beslotenen wille ende geliefte in deser saken te ver-
Ga naar voetnoot67vullen: te weten, om ganschelyck het
gheueyst Religie des
Ga naar voetnoot7 8 Paus, ende de vuyle grouwelen Antichristi te
verderuen ende
Ga naar voetnoot8 9 wt te royen.
Ga naar voetnoot9
10Na alle dese menichvuldighe openbaringhen, Sach ick
eenen
Ga naar voetnoot10-11 11 anderen Enghel (seyt Ioannes) beteekenende
de getrouwe 12 Predicanten nv in onsen tijden ghesonden, ghelijck
oock den
Ga naar voetnoot12 13 Enghel in Apocalipsis int 6. Capittel, die den seghel des
Ga naar voetnoot13
14 leuendighen Gods hadde: ende oock dyen int 10. Capittel,
Ga naar voetnoot14
| |
| |
1 die met een wolcke
ghecleet was: ende dyen die int 14. Capittel
Ga naar voetnoot1 2 den val van Babylon
wt riep ende vercondichde, beteekende. 3 Dalende vanden hemel
neder: de goddelycke Predicanten sijn
Ga naar voetnoot3
Ga naar voetnoot3-9
4 van Gode ghesonden, groote macht met volstandige vie-
Ga naar voetnoot4
Ga naar voetnoot4-55richeyt des heylighen Gheest hebbende, om sijnen wille 6
crachtelick te verclaren ende cloecklyck (ter verderffenisse der
Ga naar voetnoot6 7 hoeren) wt te spreken, want gelijck
de vader het leuen in
Ga naar voetnoot7
8 hem heeft, soo heuet synen sone Iesus oock, ende diesgelyck
Ga naar voetnoot8 9 leuen oock
alle sijn godvruchtighe dienaers in hem.
10
Ga naar margenoot*//Ende de
eerde wert van synder heerlycheyt verlicht, Niet
Ga naar voetnoot10 11 vanden Enghel die maer
een bode en was en wert d'eerde
Ga naar voetnoot11
1verlicht, maer van die macht die hem ghegeuen was: waer
Ga naar voetnoot1
Ga naar voetnoot1-4 2 Gods woort ende waerheyt eens doerschijnt,
ende vande
Ga naar voetnoot2 3 warachtige predicanten
gespreyt ende verbreyt wort: daer
Ga naar voetnoot3 4
wordt het gansche ertrijck verlicht met de heerlyckheit Gods. 5
Ende desen Enghel riep met luyder stemmen segghende, Sy is
Ga naar voetnoot5-6 6 gheuallen die
groote Babylon, die soo hoochmoedich was, die
Ga naar voetnoot6 7 pronkende ende pralende hoere, die lasterlycke
ghemeynte der
Ga naar voetnoot7-8 8
gheueysder is nv het opperste neder ghekeert. Sy is doer het
Ga naar voetnoot8 9 rechtuerdich ordeel Gods tot wterlycke schande
gecomen.
Ga naar voetnoot9
10 Als de Prince der werelt deur de doot Christi aldereerst
Ga naar voetnoot10-11
Ga naar voetnoot10 11 wtgheworpen was, hadsy aldereerst eenen val.
Aenmerct wel
Ga naar voetnoot11-12 12 by v seluen de verderuinghe der
stadt Ierusalem, hoe die ge-
Ga naar voetnoot1213meynte der Ioden doen op hielt ende eynde nam, te weten,
Ga naar voetnoot13 14 als den
materialen Tempel dat opperste onder ghekeert ende
Ga naar voetnoot14-15
Ga naar voetnoot14 15 den eenen steen op den
anderen niet ghelaten en werdt. Nv
Ga naar voetnoot15
| |
| |
1salse een veel ergher ende swaerder ordeel deur de
vercon-
Ga naar voetnoot1
Ga naar voetnoot1-22dinge ende wtsprekinghe syns woorts ter vertroostinghen
Ga naar voetnoot2 3
aller wtuercoren hebben. Ende sy syn beyde alleene sekere
Ga naar voetnoot3 4 ende ghewis,
hoewel het een voerby, ende het ander toe-5comende is. Ouerleght ende
verghelijct met deser plaetsen
Ga naar voetnoot5 6 de tonderbringhinghe ende verdestrueringhe der Cloosteren
Ga naar voetnoot6 7 in Duytslant, Enghelant, ende
ander Landen ende plaetsen.
8
Ga naar margenoot*//Ende denct
by v seluen, hoe dat heur meer droefheden 9 cortelyck toecomende ende
nakende sijn. Doorsake heurs vals
Ga naar voetnoot9
Ga naar voetnoot9-10 10
ende heur verwoestinge sijn dese: Sy is een woenstede der
Ga naar voetnoot10
Ga naar voetnoot10-11 11 duyuelen
gheworden: meer dan sy oyt was voer heuren eersten
Ga naar voetnoot11-12 12 val, want nv gaenser met grooten hoopen inne, Ia
seuen voer
Ga naar voetnoot12
Ga naar voetnoot12-13 13 een. Ende een bewaringe alder
onsuyueren gheesten is sy ghe-
Ga naar voetnoot13-14
Ga naar voetnoot1314worden, want
alle manieren van afgoderyen worden deur heur 15 gheestelycke
coopslaghers ende heylighe mannen (soo sij die
Ga naar voetnoot15 1heeten), Bisschoppen ende Priesters onderhouwen. Daer
Ga naar voetnoot1 2 regneert
simonye, vercoopinghe der beneficien, kerckroof,
Ga naar voetnoot2 3 woecker, eerghiericheyt, bedroch, gelt ende
bloetghiericheyt,
Ga naar voetnoot3-5
Ga naar voetnoot3 4 ercheit, gulsicheyt, houerdije, onreynicheyt ende
alderley
Ga naar voetnoot4 5 boosheden. Sij is een bewaringhe, slot oft muyte
alder onreyn-
Ga naar voetnoot5-6
Ga naar voetnoot56der ende ghehaetter voghelen gheworden, want in heur
Ga naar voetnoot6
Ga naar voetnoot6-10 7
woonen de ouerspelighe Bisschoppen, bugghersche Cardi-
Ga naar voetnoot78nalen, die bordeelsche Prelaten, ende eenen ontellycken hoop
Ga naar voetnoot8 9
der Sodomitscher Monnicken, Broeders, Nonnen, Susters
Ga naar voetnoot9
10 ende Bagijnen. Dese ghelijct Esaias by wilde beesten, draken,
Ga naar voetnoot10 11
struyssen, eghels, scheminkelen, wylen, mermachden, wilde-
Ga naar voetnoot1112mans, herpien, ende
dierghelijcke vleesschelycke onuer-
Ga naar voetnoot12
Ga naar voetnoot12-1313moghen ghehaette ende
versmayde vogelen, vremde mon-
Ga naar voetnoot1314steren, ende selsame dieren: want onder
heurlieden sijn
Ga naar voetnoot14
| |
| |
1geschiet alderley gexmeyren, ende gheschieden noch, bespot-
Ga naar voetnoot1
Ga naar voetnoot1-22tinghen, cruysmakingen, gapinghen, besweringhen, vremde
Ga naar voetnoot2
3
Ga naar margenoot* grimmagien,
guyghelryen, ende // apen spel. Hier waer veel
Ga naar voetnoot3 4 te segghen van
hoerhuysen, van tweederley hoerdom, ende
Ga naar voetnoot4 5 tghewin
dat den grooten roffiaen daer af heeft, verachtinghe,
Ga naar voetnoot5
Ga naar voetnoot5-6 6 verdoeminghe der kinderen, ende veel verborghen
boosheden 7 die onder hun omgaen: maer om met den cortsten daer af te
Ga naar voetnoot7
Ga naar voetnoot7-8 8 scheyden, soo
heb ick alleenlyck dit Sonet (dwelck ick te
Ga naar voetnoot8-9 9 voren met Alexandrynsche veerssen in duyts gheset hadde)
10 hier by laten voeghen, het welck wel seyt ende verclaert wat
Ga naar voetnoot10 11 dat
Romen is.
| |
| |
| |
5Sy is gheuallen, want alle Heydenen ende
gheslachten der
Ga naar voetnoot5
Ga naar voetnoot5-10 6 werelt (wtghenomen een seer cleyn getal der
ermer een-7
Ga naar margenoot*voudigher
menschen, die God // doer syne onwtsprekelycke 8 goetheyt, ghenade,
ende bermherticheit vercoren ende be-9waert heeft) hebben vanden
wijn der gramschappen heurder 10 hoerderyen ghedroncken:
om dies wille dat sij God niet ghe-
Ga naar voetnoot10-12
Ga naar voetnoot1011danct en hebben, als heur oorsake, tijt ende stonde ghegheuen
Ga naar voetnoot11 12 was. Daerom synse inde alderdiepste ende
grouwelycxte 13 dwalingen der sielen ende lijfs gheuallen: heur
schadelycke
Ga naar voetnoot13 14
toouerijen hebben sij met grooter duyuelryen gesochf, heur
Ga naar voetnoot14
15 leeringhe hebben sij ghelooft, ende soo voorts metter daet
Ga naar voetnoot15
16 volbrocht. Ende de Coninghen der eerden (de liefde ende
Ga naar voetnoot16-(3 vlg. kolom)
Ga naar voetnoot16 (vorige kolom)-1 1vreese Gods voer ooghen niet
hebbende) hebben met dese 2 snoode hoere vuyle hoererye bedreuen,
heur seluen deur
Ga naar voetnoot2
Ga naar voetnoot2-3 3
verscheyden vremde aenbiddinghen misbruyckende: deur de 4 leeringhe,
vermaninghen, ende wijsmakinghe heurder heyligher
Ga naar voetnoot4
5 hoereerders, hebben sij het verbont des vreeds ghebroken,
Ga naar voetnoot5 6 ende
hebben teghen de kinderen Gods ghestreden, ende die
Ga naar voetnoot6-7 7
selue ghescoffiert, ouerlast aenghedaen, berooft, heure goeden
Ga naar voetnoot7 8
gheconfiskeert, veriaecht, vervolcht, verbannen, ende de on-
Ga naar voetnoot8-99noosele schaepkens seer wreedelyck ende onghenadelyck ver-10moort, ghehanghen, gheworcht, ghebrayen, verbrant, ghe-
Ga naar voetnoot10
Ga naar voetnoot10-1111doluen, verdroncken ende versmoort, sonder oorsake,
vreese,
Ga naar voetnoot11 12
oft achterdencken te hebben, alleleens ofter hemel noch helle,
Ga naar voetnoot12
Ga naar voetnoot12-14
13 Godt noch duyuel, verdoemenisse oft eewich leuen, oft gode
14 gheen rekenschap te gheuen en ware. Ende heur ghemijterde
| |
| |
1
Ga naar margenoot*Cooplieden
ende gheschoren mis-//doenders, sielvercoopers
Ga naar voetnoot1 2 ende makelaers werden wtnemende rijck, deur de
vercoopinghe
Ga naar voetnoot2
Ga naar voetnoot2-9
3 heurder olien, chrisma, bichte, sout, water, kerssen, seghe-
Ga naar voetnoot3
Ga naar voetnoot3-44ninghen, cruyssen, vanen, speecksel, assen, palm, wieroeck,
Ga naar voetnoot4 5 wasch, pater nosters,
aflaatbrieuen, consentbrieuen om te
Ga naar voetnoot5 6 mogen houwen, ende vleesch ende suyuel te
moghen eten, dat
Ga naar voetnoot6
7 niet Godt maer sij tot hun profijt verboden hadden, voorts
8 beelden, clocken, schellen, bellen, cassen, reliquien, ende doot-
Ga naar voetnoot89beenderen, dies sij bouen maten weeldich ende wellustich,
Ga naar voetnoot9 10 spijtich ende
houeerdich, deur die ouervloedicheyt heurder
Ga naar voetnoot10 11 rijckdommen, gheworden sijn, ende hebben voer
heur Lant-
Ga naar voetnoot11-14
Ga naar voetnoot11-1212schappen, Steden, Casteelen, Vlecken, Dorpen,
Lusthouen, 13 Beemden, Bosschen, Waranden, Vijuers, Fonteynen,
Riueren,
Ga naar voetnoot13
14 Honden, Peerden, deur den duuel maken te crijghen. Daerbe-
Ga naar voetnoot14-1515neuen, ander mans vrouwen, dochteren ende ionghe maechden, 1dienstmaechden ende ionge knechtkens die sij deerlick be-
Ga naar voetnoot12droghen ende bedoruen hebben: wat
profijt sij oock tot heur
Ga naar voetnoot2
Ga naar voetnoot2-3 3 ghetrocken ende vercreghen hebben deur hun
Bisschopperijen,
Ga naar voetnoot3 4 Prelaterijen, Prouincien, Aflaten,
Beneficien beneuen de iaer-
Ga naar voetnoot45lycxsche Omghanghen ende bedelrijen, ende der
iaerlycxscher
Ga naar voetnoot5
6 renten der Cathedraelder kercken, Abdyen, Collegien, Con-
Ga naar voetnoot67uenten, ende dierghelycken veel meer
anderen. Wat sij hier 8 deure vercreghen ende incomende hebben, is
onwtspre-
Ga naar voetnoot89kelyck ende
oock onghelooffelyck. Gheen ghenuchten en
Ga naar voetnoot9
10 sijnder, ia tot in die voorste ende wterste // hoecken der
Ga naar margenoot*
Ga naar voetnoot10 11
werelt, sij en willender ouervloedelyck hun deel af hebben,
Ga naar voetnoot11 12 nochtans connen sij de wellusticheyt ende ouerdaet der
Ga naar voetnoot12
13 werelt in hunne sermonen met eenen gheveisden monde
Ga naar voetnoot13 14 versmaden, ende het vasten ende
ermoede prijsen.
Ga naar voetnoot14
15Ende ick hoorde een ander stemme, een ander
waerschou-
Ga naar voetnoot15
Ga naar voetnoot15-2016winghe des gheests, waer deur de ghetrouwe
dienaers ende 17 Predicanten des Heeren gheleert sijn: ons
waerschouwende
Ga naar voetnoot17
18 ende segghende, Gaet wt van daer myn volck, compt met
Ga naar voetnoot18 19 Esdra wt de boose
Babylon, gaet met Abraham wt Caldeen,
Ga naar voetnoot19 20 gaet met Loth
wt de stinckende Sodoma, ende hebt met de
Ga naar voetnoot20
| |
| |
1hoersche Romsche kercke niet
meer te doene, verloochent, 2 versaect, ende verlaet teenemale heure
valsche heylicheyt,
Ga naar voetnoot2 3 ende besmette Sacramenten, verworpt ende vergheet
teenemale
Ga naar voetnoot3 4
heur versierde ceremonien, vervloect heur gheueystheyt,
Ga naar voetnoot4 5
verlaet heure snoode baggagien ende rabawerijen, en verkeert
Ga naar voetnoot5 6 niet meer
met dese hoereerders, Nicolaiten ende Balaamiten,
Ga naar voetnoot6 7 hebt eenen grouwel van heur,
hebt wt uwer herten berou
Ga naar voetnoot7 8 ende leetschap vande voorleden dwaesheden ende
grouwelen
Ga naar voetnoot8 9 die ghy hier voormaels bedreuen hebt, ende compt
tot my
Ga naar voetnoot9
Ga naar voetnoot9-11 10 seyt de Heere, alle ghy die erbeyt
ende verladen syt, ende
Ga naar voetnoot10 11 ick sal uwen last verlichten. Gaet teenemale sonder
omme
Ga naar voetnoot11-12 12 te
siene wt heur, op dat ghy heurder plaghen, het welck den
Ga naar voetnoot12 (vor. kolom)-1 1grooten
toren ende wrake Gods is, niet deelachtich en wordt.
Ga naar voetnoot1 2 Tot
allen tijden hebbender godsalighe menschen ende treffe-
Ga naar voetnoot2
Ga naar voetnoot2-33lycke Leeraers ende vermaerde
Vaders gheweest, die met
Ga naar voetnoot3 4
hun deuch-//delycke ende vermaerde schriften ende vermanen
Ga naar margenoot*
Ga naar voetnoot4 5
gheroepen hebben (sonderlinghe sint dat de Pausen eerst op
Ga naar voetnoot5 6 quamen) om der kercken
reformatie, beteringhe, christelycke 7 tucht, ende straffe. Als
Bertrandus, Herebaldus, Berengarius
Ga naar voetnoot7
Ga naar voetnoot7-6 (pag. 294 li. kol.)
| |
| |
1Thuronensis, Bruno Andegauensis, Petrus Damianus, Valeri-2anus Meijburgensis, Bernardus Clareuallensis, Robertus Tui-3tiensis, Ioachim Abbas, Cyrillus Grecus, Ioannes Salisbur-4gensis, Gilbertus Lantcestrius, Angelus Hierosolimitanus, 5
Guilelmus de santo Amore, Guide Bonatus, Nicolaus Gallus, 6
Hubertinus de Casali, Pelius Casali, Petrus Ioannes, Marcilius 7
Patauinus, Ioannes Paris, Arnoldus de villa noua, Michael 1Caesenas,
Guilelmus Occam, Nicolaus de Luca, Marcus de 2 Florentia, Ioannes
Wiclefus, Ioannes Hus, Michael de Bononia, 3 Iohannes Hildeshem,
Dantes Aligerius, Franciscus Petrarcha, 4 Nicolaus Clemadis, Petrus
de Aliaco, Ioannes Gerson, 5 Laurentius Valla, Ludouicus Arelatensis,
Ioannes Segobius, 6 Thomas Redonensis Gallus, Mattheus Palmarius,
Dauid Boys, 7 Dionisius Chartusianus, Ioannes Miluerto, Ioannes
Gochius, | |
| |
1Ioannes de Vesalia Wormacensis, Ioannes Ghyler, Ioannes
2 Crutser, Wessalus Groenegencis, Eneas Siluius, Rodericus 3 Samorensis, Iulianus Brixiensis, ende Hieronymus Sauonarola, 4 beneuen die nv tonsen tijden gheschreuen hebben, als Ioannes 5 Reuchlin, Baptista Mantuanus, Baptista Panecius, Ioannes 6
Crestonus, Erasmus, Lutherus, Caluinus, Zwinglius, ende 1veel // meer
andere dierghelyke, waeraf de Papisten den
Ga naar margenoot*
Ga naar voetnoot1
Ga naar voetnoot1-2
2 meestendeel voer ketters ghescholden ende verordeelt hebben:
3 heur gheschriften, redenen, ende ghetvyghenissen te verhalen,
Ga naar voetnoot3
4 soude te veel tijts beloopen, dus moet ick dat ouerschricken.
Ga naar voetnoot4 5 Alleenlyck heb ick hier de namen
van sommighe verhaelt, om 6 v te doen gedencken dat God tot allen
tijden sommighe in
Ga naar voetnoot6
7 deser werelt ghehadt heeft, die heur tot heure lasteringhen
Ga naar voetnoot7-8 8 in allen stucken niet en hebben
willen bewilligen, al ist dat 9 sij het licht der waerheyt tot dier
tijt soo openlyck ende
Ga naar voetnoot9 10 naectelyck niet
ontfanghen en hadden, als wij nv (de Heere 11 hebbe lof en danck) in
onse tijden hebben. Veel godvruch-12tighe Keysers, Vorsten, ende
Princen, ende ghemeyne Con-
Ga naar voetnoot12
Ga naar voetnoot12-1313cilien, hebben in alder manieren gheproeft
ende hun nersticheit
Ga naar voetnoot13
| |
| |
1ghedaen om een reformatie oft
verbeteringhe van alle mis-2bruycken inder kercken te brenghen, maer
sij hebben altijts 3 goddeloose Princen tegen heur geuonden die de
Antichristen
Ga naar voetnoot3 4 stedes in heur boosheden op hielden, ende
die de selfde
Ga naar voetnoot4 5 bescutten ende beschermden. Nochtans en doruen
wij niet
Ga naar voetnoot5 6
twijfelen oft dese en sullen als Pharao met sijn herscharen
Ga naar voetnoot6-7 7
inder zee, ende als de houerdighe Ioetsche Priesters inde
Ga naar voetnoot7-8 8 stadt
om hun menichvuldighe lasteringhen, verghingen, oock 9 haest (inden
tijt die vanden Heere daer toe gheset is) vergaen.
Ga naar voetnoot9 10 Want de sonden deser hoere oft ontellycke
lasteringhen deser
Ga naar voetnoot10-14 11 valscher Religien ende heylichheyt heurder grouwelen,
stinc-
Ga naar voetnoot1112
Ga naar margenoot*kende
afgoderijen, // hanghen, branden, verdrincken, onthoof-13den,
moorden, ende bloetverghieten der onnooselen, syn ten
Ga naar voetnoot13
14 hemele teghen heur opgheclommen, begheirende die groote
wrake
Ga naar voetnoot14 15 Gods, heure onsuyuerheyt heeft GOD tot toren verwect,
ende
Ga naar voetnoot15 16 hebben
sijn gramschappe teghen heur onsteken. Dies hy heure
Ga naar voetnoot16
Ga naar voetnoot16-17 17 boosheden ghedachtich heeft gheweest: Welcker menichvul-18dicheyt ende grootheyt den hemel gheraeckt hebben, ende
Ga naar voetnoot18 1hebben met Sodoma ende Gomorra de vreesselicke
straffe
Ga naar voetnoot1 2 (heur van
GOD toegheseyt wesende) verdient ende op heur
Ga naar voetnoot2 3 gheroepen: Verghelt heur
nv (seyt hy) ghelijck sy v vergolden
Ga naar voetnoot3-4
4 heeft: Meet heur wederomme met de selfde mate ghelijck sy
Ga naar voetnoot4-5 5 v ghemeten heeft: Ghemerct
ghy nv de rechterstoelen ver-
Ga naar voetnoot5
Ga naar voetnoot5-66creghen hebt: roept op heur ghelijck sy op v
gheroepen heeft:
Ga naar voetnoot6 7 strickt heur ghelijck sy te voren ghestrickt heeft.
Ghelijck
Ga naar voetnoot7
Ga naar voetnoot7-14 8 sy heur tonrecht ouer v
ghewroken heeft, wreckt v nv soo
Ga naar voetnoot8 9 oock te rechte ouer heur: ghelijck sy v leet, pyne,
verdriet 10 ende lijden aenghedaen, gheordeelt, ende doer der
menschen 11 ordonnantien, ter doot ghevonnist heeft, gheuet heur soo
Ga naar voetnoot11-12
12 nv oock te rechte wederomme, ordeelt heur oock voer een
Ga naar voetnoot12 13 snoode ende boose hoere, ende
verdoemptse deur het crachtich
Ga naar voetnoot13
14 ende warachtich woort Gods, tot dat eeuwich helsche vier.
15 Siet dat ghy heur tweevoudich in noot, lijden ende straffinghe,
Ga naar voetnoot15-17
Ga naar voetnoot15 16 na heur wercken ende boose verdiensten
wederomme loont
Ga naar voetnoot16 17 ende
verghelt. | |
| |
1
Ga naar margenoot*//Daer sy v
maer lijf en goet ghenomen en heeft, nempt ghy
Ga naar voetnoot1 2 heur wederomme het leuen, beyde des lichaems ende der
3 sielen. Ende inden seluen Beker daer sy v heur ercheyt in
Ga naar voetnoot3-4
Ga naar voetnoot3 4 ghesconken heeft, schenct heur dobbel fout
weder. Waer sy
Ga naar voetnoot4 5 v
een tijtlycke doot ane gedaen heeft, vergheldet heur met 6 die
eewighe doot: alle de hertsweiren, ellenden ende pijne
Ga naar voetnoot6 7 heur inder eewicheyt verdobbellerende, ende laet
heur van
Ga naar voetnoot7
8 de aldervreeselycxste pijne, droefheyt, straffe, weeninghe,
Ga naar voetnoot8-9 9 wringhinghe der handen ende
knerselinge der tanden dobbel
Ga naar voetnoot9 10
proeuen: want sy heeft het schynsel van een heylich priester-
Ga naar voetnoot10-16
Ga naar voetnoot10-13
Ga naar voetnoot1011schap aen heur ghenomen, ende gheueysdelyck wt
ghegheuen,
Ga naar voetnoot11 12 ende een
Conincklycke hoocheyt ende eerweerdicheyt heeft
Ga naar voetnoot12
13 sy oock valschelyck aenueert ende ghebruyct: ende dese
Ga naar voetnoot13 14
Ampten ende machten heeft sy alle beyde misbruyct. Daerom
Ga naar voetnoot14
15 laet haer die toecomende straffen ende wreetheden heurder
Ga naar voetnoot15-16 16 vermetenheyt ontfanghen: neempt van heur
heuren ghenue-
Ga naar voetnoot16-1 1chelyken Euphrates met den roof ende profijten daer
sy heur
Ga naar voetnoot1-2
2 ongherechtelyck ende onredelyck in verheucht heeft, ende 3 worptse inde alderdiepste snootheyt ende ellenden. Want sy
Ga naar voetnoot3
Ga naar voetnoot3-4 4 spreect in heur herte, Ick sitte ten
Coninghinne, in weelden 5 ende genuchten, Ick ben het hooft der
werelt, ende de eerlycke
Ga naar voetnoot5
Ga naar voetnoot5-7 6 ende heylige kercke selue,
hebbende macht inden hemel, 7 inder eerden ende inder hellen, met
macht te binden ende
Ga naar voetnoot7-8 8 te ontbinden,
salich te maken ende te verdoemen: het en 9 staet met my niet //
ghelijck het doet met de ghene die van
Ga naar margenoot*
Ga naar voetnoot9-10
10 deser werelt niet en sijn, want het wordt hier al na mijn
Ga naar voetnoot10
Ga naar voetnoot10-11 11 gheliefte ende welbehaghen ghedaen. Ick en ben
gheen verlaten
Ga naar voetnoot11-12 12 weduwe. De
ouerheden ende machten deser werelt staen my
Ga naar voetnoot12-13 13 voren, de moghende Princen ende Potentaten beschermen
my,
Ga naar voetnoot13 14 met de doot des onnoosel volcx. Nero, Domicianus,
Traianus,
Ga naar voetnoot14
Ga naar voetnoot14-1
| |
| |
1 noch
Maxentius met dierghelycke andere vrome Capiteynen
Ga naar voetnoot1 2 en waren noyt vromer ende nerstigher gheneycht
tot mijnder
Ga naar voetnoot2
Ga naar voetnoot2-3
3 voerstaenders bescherminghen ende heurder ceremonien, 4
dan de Princen noch hedensdaechs tot op deser uren sijn, 5 om myne
insettinghen met sweert, water ende vier te houden 6 staende ende in
eeren te houden. Hieromme en can ick gheen
Ga naar voetnoot6-7 7
droefheyt oft schade lijden. Ick moet eeuwelyck ende erffelyck
Ga naar voetnoot7-11 8 mevrauwe heeten ende blijuen: mijn rijck is sonder
eynde, 9 mijnen stoel en mach nymmermeer wech ghenomen werden:
Ga naar voetnoot9 10 Ick en sal nymmermeer
vallen, noch my en sal gheen onghe-11luck aencomen.
Ga naar voetnoot11
12In deser ghelijcker manieren beroemen heur oock met
Ga naar voetnoot12 13 grooter vermetelyckheyt de
Papisten, segghende, dat het cleyn
Ga naar voetnoot13
Ga naar voetnoot13-14 14 scheepken Petri wel mach wagghelen ende
van de baren der
Ga naar voetnoot14 15 zee beroert ende ghequelt werden, maer nymmermeer en
Ga naar voetnoot15 16 macht vergaen oft om gheworpen worden: daer
mede willen
Ga naar voetnoot16 17 sij
seggen, dat heure hoersche superstitieuse Romsche kercke
Ga naar voetnoot17
18 eeuwich souden blijuen, ende nymmermeer mogen vergaen.
Ga naar voetnoot18 19
Ga naar margenoot* Maer sij en
aenmercken niet hoe sterck het Lam // is dat daer
Ga naar voetnoot19
Ga naar voetnoot19-1 1 opden berch Sion staet,
daer sij steedts teghen strijden, ende 2 wiens kercke ende cleyn
hoopken sij daghelycx met alle 3 tyrannie, list ende moordadicheyt
vervolghen.
4Daeromme sullen heure straffen in eenen dach op
heur comen.
Ga naar voetnoot4 5
GOD sal eens op die boose ghemeynte doot, droefheyt ende
Ga naar voetnoot5-11
Ga naar voetnoot5
Ga naar voetnoot5-6 6 hongher storten,
ghelijck hy solfer ende vier op de sondighe
Ga naar voetnoot6 7 Steden
liet comen, sij sullen inder eewicheyt van het leuen 8 (dwelck in
Christo Iesu is) berooft wesen: sij sullen eewich
Ga naar voetnoot8 9
gheschrey, wringhinghe der handen, knersselinghen der tanden,
Ga naar voetnoot9
10 ende eeuwighe duysterheit beeruen, heuren worm en sal 11
nymmermeer steruen: Sij sullen altijts hongheren ende nym-
Ga naar voetnoot1112mermeer met salicheyt versaedt worden. Ende dese hoere
Ga naar voetnoot12 13
met al heur geslachte der Hipocriten sal met onblusschelyck
Ga naar voetnoot13
Ga naar voetnoot13-14 14 vier, voer den
duyuel ende sijn Enghelen bereyt, verbrant 15 worden. Dese sententie
ende dit ordeel is crachtich ende
Ga naar voetnoot15
| |
| |
1 warachtich: want de Heere diese ordeelen
sal, is sterck ende
Ga naar voetnoot1-7 2 almoghende, hy
is rechtueerdich in sijn beloften, warachtich 3 in sijn woorden,
heerlyck in sijn wercken, heylich, vreeslyck 4 ende verschrickelyck
in sijn oordeelen teghen de boose. Dus
Ga naar voetnoot4
5 en sal dan niemant tot dien daghe machtich wesen het minste
Ga naar voetnoot5 6 deel sijnder gheordender ende geschieder wraken
achter-
Ga naar voetnoot6
Ga naar voetnoot6-77waerts te houden. Noch Maria worpende heur pater
nosteren
Ga naar voetnoot7-8 8 in Sinte
Michiels weechschale, Noch Ioannes den Dooper, 9 met een Lam met een
cruysken, noch Petrus met sijnen//
Ga naar voetnoot9
Ga naar voetnoot9-10 10
Ga naar margenoot* sleutel, noch
Paulus met sijn lanck sweert (soo sij die afmalen),
Ga naar voetnoot10 11 Ia oock waert dat
Moyses, Samuel, ende alle de wtuercoren
Ga naar voetnoot11 12 Propheten des Heeren, met Noe, Dauid, ende den lijdtsa-
Ga naar voetnoot12
Ga naar voetnoot12-1313mighen Iob ten dien daghe
voer hem stonden, sij en souden
Ga naar voetnoot13
14 nochtans niet verhoort worden.
1De Coninghen der eerden, de vleeschelycke
ghesinde Princen,
Ga naar voetnoot1-3
Ga naar voetnoot1 2 die soo met heur oncuysheyt
bedreuen, gheboeleert ende in
Ga naar voetnoot2
3 ghenuchten geleeft hebben, sullen heur beweenen, als syse
Ga naar voetnoot3
4 dus sullen bedoruen ende getracteert sien: het sal heur seer
Ga naar voetnoot4
Ga naar voetnoot4-5 5 qualyck henden dat syse niet
meer met vier, water, ijser 6 ende stael tegen God ende sijn
wtuervoren en sullen connen
Ga naar voetnoot6 7 verantwoorden ende voorstaen: want sij en sullen
niet met
Ga naar voetnoot7
Ga naar voetnoot7-8 8 allen met Christus ordonnantien te vreden sijn, want
sij en 9 haten geen dinck meer dan de wercken des gheests, ende
10 daer na te leuen: het sal heur seer deiren ende spijten, dat
Ga naar voetnoot10 11 sij niet meer en moghen branden ende vermoorden alle
de
Ga naar voetnoot11 12
ghene die teghen de wercken des vleeschs schrijuen, prediken, 13 oft
spreken, ende hun ouerspelen, wulpscheden, grouwelen 14 ende
afgoderyen straffen. Sij sullen seer ouer heur claghen, als
Ga naar voetnoot14
Ga naar voetnoot14-15
15 sy den roock heurs brants van vers staende sullen sien:
Eylaes!
Ga naar voetnoot15 16 eylaes! de groote stadt, die schoone Babylon, sullen
sij segghen, 17 onse heylighe moeder de Roomsche Kercke, die soo
menighe
Ga naar voetnoot17-18 18 Pausen perdoenen,
Bisschoppen segheninghen, so menighe
Ga naar voetnoot18 19 heylighe
stacien, gheheele verghiffenisse ende quijtscheldinghe
Ga naar voetnoot19
| |
| |
1
Ga naar margenoot* van sonden,
aflaten, verlossinghe wt // des Vageviers pijne, 2 soo menighe
gheestelycke Vaders, so veel liefflicke ende deuote
Ga naar voetnoot2 3 Minrebroederkens, soo veel frissche
Canoniken ende Cappe-
Ga naar voetnoot34lanen, veel beuallycke Vrouwenbroeders,
Augustijnen, Pre-
Ga naar voetnoot4
Ga naar voetnoot4-55dickheeren, ende veelderley
manieren van gheestelycke Paters.
Ga naar voetnoot5 6 Soo veel Baghijnkens ende gheestelycke Susterkens,
al te
Ga naar voetnoot6
Ga naar voetnoot6-7
7 suyuer hertekens, want sij en trouden niet, soo veel wijwaters
8 voor de boose gheesten, S. Ians Euangelie tseghen de neckers,
Ga naar voetnoot8
9 S. Gregorius ende S. Bregitten Pater nosters tseghen die
Ga naar voetnoot9-10
10 haestige doot, ghewijde Palmen, ende Akensche hoornen
Ga naar voetnoot10-11 11 teghen den donder, S. Ians cruyt
tseghen de Aluen.
Ga naar voetnoot11
12Met dese ende deser ghelycke woorden sullen syse be-
Ga naar voetnoot12
Ga naar voetnoot12-1313claghen, treurende, suchtende, schuddende ende beuende,
Ga naar voetnoot13
14 segghende, Wee, wee de groote Babylon, die moghende stadt,
Ga naar voetnoot14-15
Ga naar voetnoot14 (vor. kol.)
15 want in een ure is v oordeel ghecomen, ghy syt haestelyck
1 met den sweerde sijns monts verdoruen, eer ghyer v voor
Ga naar voetnoot1
Ga naar voetnoot1-2 2 ghewacht hadt. Elaes wie sal nv voor ons
bidden? Wie sal
Ga naar voetnoot2-9 3 nv voor onse sielen Vigilien, sielmissen,
wtuaerden, Iaerghe-
Ga naar voetnoot3
Ga naar voetnoot3-44tijden, dertichsten doen? Voer wien sullen wij nv te bichten
Ga naar voetnoot4
5 gaen? Wie sal ons nv van onsen sonden reynighen ende absol-6ueren? Wie sal ons nv asschen gheuen, palmen, ende keerssen
Ga naar voetnoot6
Ga naar voetnoot6-7 7 wijen? Wie sal ons als wij begrauen worden
met eender
Ga naar voetnoot7-8 8 spaijen seghenen, met
wijwater besprenghen, ende wt het
Ga naar voetnoot8-9 9Vegheuier
singhen? Dusdanich sullen de wanhopende ende 10 troosteloose dachten
der booser sijn.
11//Ende de Cooplieden der eerden, die met de
ware heurder
Ga naar margenoot*
Ga naar voetnoot11-2
Ga naar voetnoot11-12
12 Templen ommegaen, dwelck heur Iaermert is, soo wel onder
Ga naar voetnoot12-1
Ga naar voetnoot12 13 Mahomet als onder het
Pausdom (maer gemerct dat wij hier
Ga naar voetnoot13
14 in Europen vanden Pauselycken Antichrist ghequelt worden,
Ga naar voetnoot14 15 soo
sullen wij, ghelijck wij tot noch toe ghedaen hebben, | |
| |
1 meest van hem spreken), Dese Cooplieden (seg ick)
sullen 2 weenen ende wtnemenden grooten rouwe ouer heur maken:
Ga naar voetnoot2 3 niet min maer meer dan die Coninghen. Want niemant
en
Ga naar voetnoot3-4 4 coopt meer van heurder
waren: Heure cremerije en wordt niet
Ga naar voetnoot4
Ga naar voetnoot4-5 5 meer getrocken, de cremerijen heurder
winckelen ende meers-
Ga naar voetnoot5-66sen sijn kelcklackingen, segheninghen met den bodem
des
Ga naar voetnoot6 7 kelckx, oft met het schotelken daer
syt mede decken: nv
Ga naar voetnoot7
Ga naar voetnoot7-8 8 siet
ghy my, nv en siet ghy my niet, veel cruyssen ende kiere-
Ga naar voetnoot8-99miren met den oblieken maken, ende achterna daer
mede
Ga naar voetnoot9
Ga naar voetnoot9-11 10
spelen (nae dat sijt in dry stucken ghebroken hebben) ghelijck 11 de
catte metter muys: de stoole oft het Corporael te cussen
Ga naar voetnoot11
12 te gheuen, groote menichte van Aue Maris stellen, Salue regi-
Ga naar voetnoot12
Ga naar voetnoot12-11nen, Gaudeamissen, Afgodts
beelden van verscheyden manie-
Ga naar voetnoot1
Ga naar voetnoot1-22ren ende crachten (soo sij segghen) ende voer die op
heure
Ga naar voetnoot2 3
hoochtijden te wieroecken ende vremde grillen te bedrijuen,
Ga naar voetnoot3 4
heure ampullen, peysen, candelaren, vertooninge heurder
Ga naar voetnoot4
5 Mijteren, Cappen, Stauen, ende Casuyfelen, met gout, peerlen,
Ga naar voetnoot5
6 ende dierbaer gesteente verchiert, kerckwijdinghen ende
Ga naar voetnoot6 7 triumphantelycke processien, fijne geknipte lynen
oft kerspen
Ga naar voetnoot7 8 Choorclee-//den, heure caprullen
van calaber ende catten-
Ga naar margenoot*
Ga naar voetnoot89sterten, ende heure purpere tabbarden,
costelycke chierselen,
Ga naar voetnoot9
10 ghestoelten ende predicstoelen, cruyssen, roosenhoykens, crans-
Ga naar voetnoot10
Ga naar voetnoot10-1111kens, reliquien,
dootbeenderen, ende veel ander properheden,
Ga naar voetnoot11-13
Ga naar voetnoot11
12 die groote mirakelen deden, te weten, tghelt in hunne borsen
Ga naar voetnoot12 13
brachten: heure scotelkens, platteelkens, riecballen, poman-
Ga naar voetnoot13
Ga naar voetnoot13-1414derpotten, heure vaten ende tafereelkens van costelicken
Ga naar voetnoot14 15 houte, dierbaren
gesteenten, gout oft siluer, oft heur schalen,
Ga naar voetnoot15 16
beckens, ende drinckvaten: voorts van latoen, coper, blec,
Ga naar voetnoot16-2
Ga naar voetnoot16 17 metael ende bronse ghemaect: heure
candelaren, wijwater
Ga naar voetnoot17
Ga naar voetnoot17-1
| |
| |
1 blocken ende ketelen, lampen, lesseneren,
pileiren, tuynen oft
Ga naar voetnoot1
Ga naar voetnoot1-2 2 schutsels, bellen, beelden,
ende dierghelijcken meer andere: 3 van ijsere groote tuynen, ende
candelaren met groote wtreyc-
Ga naar voetnoot3
Ga naar voetnoot3-44kende rancken voer heure Afgoden,
ende anckeren, ketenen
Ga naar voetnoot4 5 om de selfde te
houden voor vallen, sloten ende dierghelicke,
Ga naar voetnoot5 6 ende met den cortsten
gheseyt van veel meer andere: Missen,
Ga naar voetnoot6 7 singhen, ende
Orghelspel, vercoopinghe der sitsteden ende
Ga naar voetnoot7 8 begrefsteden inder kercken, comenschappe der menschen
Ga naar voetnoot8
Ga naar voetnoot8-9 9 sielen ende lichamen, sweet
ende bloet. Alle welcke waren 10 sij alle dage vercoopen, nochtans en
houden sijer niet te min,
Ga naar voetnoot10 11 want de menschen en hebben maer den
reuck, ghesichte,
Ga naar voetnoot11 12 gheuoelen, het ghehoor
of den smaeck daer af. Ende alle
Ga naar voetnoot12
Ga naar voetnoot12-8
Ga naar voetnoot12-13 13 Schippers, Diocesianen,
Bisschoppen ende ordonnarisen.
Ga naar voetnoot13 1 Ende alle die Schepen, Booten, Bargien of Scuyten
canteren,
Ga naar voetnoot1
2 als sijn persoonen, Vi-//carisen, ende die op de ongestadige
Ga naar margenoot*
Ga naar voetnoot2
Ga naar voetnoot2-3 3
gemeynte varen. Ende schiplieden die op de zee erbeyden,
Ga naar voetnoot3 4 te weten, Sielmislesers, penitencisetters,
wijwatermakers ende
Ga naar voetnoot4 5 diergelycke
verleyders der menscen. Alle dese seyt de stemme,
Ga naar voetnoot5
Ga naar voetnoot5-6 6 stonden
(gelijck de Cooplieden ooc deden) van verre, ende
Ga naar voetnoot6-8 7 riepen als sij des hoeren brant
saghen, segghende: Waer wasser
Ga naar voetnoot7-8 8 deser Stadt
ghelijcke? in rijcdom, macht, weelden ende ghe-
Ga naar voetnoot8-99nuchten? gheen Borgers noch Cooplieden, ia noch Princen
Ga naar voetnoot9 10
noch Grauen en sijn costelycker gebout, ghedost, noch beter
Ga naar voetnoot10 11 noch leckerlycker ghemest
dan dit gescoren geslachte en is.
Ga naar voetnoot11 12 Want sij sochten heuren God ende hemel in
dese stadt. Dese 13 Schipslieden sullen om hun verlies so bedroeft
wesen, inwen-
Ga naar voetnoot1314digen rouwe maken, dat sij stof op haer
onuerstandige hoofden
Ga naar voetnoot14-1
| |
| |
1 sullen worpen. Dat is, sij sullen deur wanhopen in hun ver-2stant verduystert worden, ende met enckel verwoetheit heur
Ga naar voetnoot2 3
kennisse plomp maken, ende sij sullen sulcken berou hebben,
Ga naar voetnoot3
Ga naar voetnoot3-5 4 ende heur leuen so beteren, ghelijck Cain,
Pharao, Esau,
Ga naar voetnoot4-5 5 Antiochus ende
Iudas, heur voorsaten deden. Den roep
Ga naar voetnoot5 6 heurder clachten ende droeffelycker Tragedien wil dusdanich
Ga naar voetnoot6
Ga naar voetnoot6-7 7 wesen. Eylaes! eylaes! de weerdige stat, de groote
machtighe
Ga naar voetnoot7-12
Ga naar voetnoot7 8 ende
vermaerde Roomen, soete Babylon, onse heylighe moe-9dere, waerinne
wij soo rijck, soo moghende ende verwaent
Ga naar voetnoot9 10 gheworden waren, dat alle de werelt ons vreesde,
eerde, ende
Ga naar voetnoot10-12 11 diende. Ende wij en gheuoelden gheen droefheyt,
ermoede, 12 ellende noch smerte, is nv gheuallen.
13
Ga naar margenoot*//De
appelen der lust uwer sielen, sijn van v gheweken, de
Ga naar voetnoot13 14
gheleerde, wijse, rijpe ende verstandighe mannen, die ghy ter
Ga naar voetnoot14
1 bescherminghen ws chierlycken hoerdoms begheerde (spreect
Ga naar voetnoot1 2 de dreygende stemme des heylighen Gheests) sijn nv
van v 3 geweken, sij en willen (nademael dat sij uwe grouwelen
verstaen
Ga naar voetnoot3 4 ende ghewaer gheworden sijn) niet langher met v
blijuen. 5 Maar sij sullen v ghanschelyck verlaten, vervloecken ende
eenen 6 grouwel van v hebben: Daer sij v der werelt aen presen ende
Ga naar voetnoot6 7 schoon woorden gauen, daer
sullen sij v nv deur de rechte
Ga naar voetnoot7 8 schrifture
beschuldighen, verachten ende beschamen. De
Ga naar voetnoot8-9 9 lieden oock
van wel ghereguleerde leuen, deuchdelycke per-10soonen, die v
voorstonden, meynende dat vwe ceremonien
Ga naar voetnoot10
11 ende instellinghen goddelyck ende nootsakelyck waren te
Ga naar voetnoot11-12 12
onderhouden, hoewel dat v leuen ende regiment quaet ende
Ga naar voetnoot12
13 schandeleus is, sullen v oock (alsoo haest als heure ooghen
Ga naar voetnoot13 14 deur de gratie Gods gheopent sullen wesen, ende
het recht
Ga naar voetnoot14
Ga naar voetnoot14-15
15 verstant der schrifturen gesmaect sullen hebben) verlaten,
Ga naar voetnoot15
16 schouwen, ende van v vlieden, merckende dat ghy vervloect
Ga naar voetnoot16 17 ende duyuels sijt. In somma, niemant de waerheyt
eens
Ga naar voetnoot17-19
Ga naar voetnoot17
Ga naar voetnoot17-18 18 geopenbaert wesende,
en wil voortane by v blyuen, sij en 19 willen vwe bekende hoerderye
niet meer beschermen: Ghy
Ga naar voetnoot19 20 en hout niemant dan Hipocriten, menschen
behaghers,
Ga naar voetnoot20
| |
| |
1 pluymstrijckers,
rasende Sophisten, kijuende ende strijdende
Ga naar voetnoot1 2 Canonisten ende Sorbonisten, Epicureen,
Libertinen, ende alle
Ga naar voetnoot2 3
Ga naar margenoot* godloose
// vleesschelycke menschen, ende lasterlycke Anti-
Ga naar voetnoot3
Ga naar voetnoot3-44christen. Aengaende Godvruchtighe, wijse,
ghematichde, 5 deuchdelycke ende gheleerde menschen, wel besich in
god-
Ga naar voetnoot5-7
Ga naar voetnoot56salige
wercken, ende een herte, lust ende begheerte tot de 7 glorie Gods
draghende, sij willen uwe schandelycke fenijnighe
Ga naar voetnoot7 8 ende schadelycke weghen teenemale verlaten.
Dese vette
Ga naar voetnoot8 9
Schipheeren ende Schippers sullen noch segghen: Wee! wee!
Ga naar voetnoot9
Ga naar voetnoot9 (vor. kol.)-2 1 der grooter Stadt, wy
worden al rijck die schepen inder zee,
Ga naar voetnoot1 2ende van
heur ware hadden. Wij die Bisschopdommen, Ab-
Ga naar voetnoot23dijen, vette prebenden, ende lijftochten onder dat dwaes,
Ga naar voetnoot3 4 wanckelbaer, ende werelts ghesint
volck hadden, werden in
Ga naar voetnoot4
Ga naar voetnoot4-5 5 alder manieren weeldich ende wellustich, deur heur
diere ende
Ga naar voetnoot5 6 profijtelycke ware die
onse schepen in alle plaetsen gheladen 7 hadden, die ontellyck sijn
om te verhalen: wij sijn seer bedruct
Ga naar voetnoot7 8 ende bange van herten, als wij om de vermaerde
stadt dencken,
Ga naar voetnoot8 9 want sy is op
een ure gans woest ghemaect.
Ga naar voetnoot9
10Het 14. Sonet inhoudende
Ga naar voetnoot10 11 het rechtuerdich ordeel Gods ouer die
ghemeynten Antichristi,
Ga naar voetnoot11
12 ende de ghenadighe wrake des onnooselen bloets sijnder
Ga naar voetnoot12 13 ghetrouwer dienaren, heb ick wt het
19. Capittel van 14 Apocalipsis ghenomen, ende den text daer af is
aldus:
Ga naar voetnoot14
15Ick sach den hemel open, dat is, Die
verborgentheden des
Ga naar voetnoot15 16 Heeren werden my bekent,
ende Godts secreten werden my
Ga naar voetnoot16 17 te
vollen verclaert: Ick ver-//stont dat de menschen doer
Ga naar margenoot*
Ga naar voetnoot17 18
tghelooue ende saechtmoedicheyt groote kennisse der ver-
Ga naar voetnoot18
Ga naar voetnoot18-1919holentheyt Gods crijghen, want den hemel is
open als Gods
Ga naar voetnoot19-2 20 woort vrijelyck
geleert wordt, ende hy is ghesloten, wanneer | |
| |
1 het
selfde by syden [ghedaen] ende daer voor menschelycke
Ga naar voetnoot1 2 droomen geleert worden. Ende siet een wit
peert versceen my
Ga naar voetnoot2 3 (seyt Ioannes) de
getrouwe ende warachtige Predicanten der
Ga naar voetnoot3 4 Apostolicxscher leeren bediedende, der welcker godlycker
Ga naar voetnoot4
Ga naar voetnoot4-8 5 naturen, als in Paulo verclaert wort, is de
godlycke leere alle
Ga naar voetnoot5 6 de gansche werelt ouer te voeren ende te
draghen, ende die
Ga naar voetnoot6-7 7
selue den regeerderen ende allen volcken der Heydenen te 8
vercondighen ende te leeren. Ende die op dit wit peert oft
Ga naar voetnoot8-9 9 Predicant sit, is ghenompt ghetrouwe,
ende hy is de eenighe
Ga naar voetnoot9 1 ende warachtighe sone Gods, die in de
schrifture ende in sijn 2 woorden ende beloften ghetrauwe genompt
ende gheuonden
Ga naar voetnoot2 3
wort. De Heere (spreect Dauid) is rechtuerdich in alle sijn
Ga naar voetnoot3 4 weghen, warachtich in alle
sijn wtspraken, ende volmaect in 5 alle sijn woorden, hy en can niet
anders dan de waerheyt 6 leeren, die de waerheyt selue is, noch oock
de ghene die met
Ga naar voetnoot6
Ga naar voetnoot6-7 7 sijnen godlycken gheest
begaeft sijn: hy heeft na de warach-
Ga naar voetnoot78tighe
gherechticheyt gheordeelt, de houerdighe Sinagogen
Ga naar voetnoot8-9 9 Satans verdoemende, ende sijn eyghen
saechtmoedighe ende
Ga naar voetnoot9-10 10 erm van gheeste ghemeynte verlossende ende
verheffende.
Ga naar voetnoot10 11
Hy streedt alder eerst als een vroem campvechter, selue in
Ga naar voetnoot11 12 persoone teghen den duyuel, ende
ouerwan hem doer sijn
Ga naar voetnoot12-13
13 doot, ende nv worpt hy met // rechte deur sijn getrouwe
Ga naar margenoot*
Ga naar voetnoot13
| |
| |
1 dienaers ende
vercondighers sijns woorts deur de cracht des
Ga naar voetnoot1
Ga naar voetnoot1-2 2
seluen, die hy nv genadelick onder de figure des witten peerts
Ga naar voetnoot2 3 wt seynt, des
duyuels rijck teenemale om verre: want sijn
Ga naar voetnoot3 4 getrouwe dienaers sijn na Abacucs bewijsen, lustige
vrome
Ga naar voetnoot4 5 ende wel gemoeyde peerden, ende sij sijn witter
dan sneu
Ga naar voetnoot5
6 nae Ieremias verhalen, deur haer warachtich ghelooue. Syn
Ga naar voetnoot6
Ga naar voetnoot6-7 7 ooghen waren ghelijck
een vlamme viers, crachtich, moghende
Ga naar voetnoot7 8 ende
claer. Dit en is niet alleenlyck sijn goddelyck verstant
Ga naar voetnoot8
Ga naar voetnoot8-10 9 ende kennisse,
waer deur hy alle dingen verstaet, onderscheyt, 10 ende claerlyck
ordeelt, maer ooc de gansche gauen des heyli-
Ga naar voetnoot10
Ga naar voetnoot10-1111ghen gheests. Op eenen sekeren steen (seyt Zacharias)
den
Ga naar voetnoot11
Ga naar voetnoot11-12 12 welcken Paulus Christum seyt te wesen, sullen
seuen ooghen 1 sijn, dewelcke de seuen gheesten Gods sijn: met dese
verlicht
Ga naar voetnoot1 2 hy
de herten alder godlycker menschen, ende ontfunct ende
Ga naar voetnoot2 3 onsteckt heur herten vierich in sijnder liefden.
Sijn woordt
Ga naar voetnoot3
Ga naar voetnoot3-4 4 is een lanterne heurder voeten: sijn ghebot is suyuer
ende 5 claer, gheuende licht den ghesichte. Ende op syn hooft
waren
Ga naar voetnoot5-6 6 veel croonen,
ghelijck te voren in een figure op het hooft Iesu
Ga naar voetnoot6
Ga naar voetnoot6-7
7 Iosedech den oppersten Priester waren, in teeken dat Christus
Ga naar voetnoot7
Ga naar voetnoot7-9
8 ouer al de werelt lantschappen ende tijden de hoochste Coninck
Ga naar voetnoot8 9 is, want hy is de Heere der herscaren, ende de eewige
Coninc
Ga naar voetnoot9
10 der glorien, hy is een mogende regeerder ouer den heyligen
Ga naar voetnoot10-11 11 berch des Heeren ghestelt, hy
gheeft den Coningen voerspoet | |
| |
1 ende ouerwinninghe, alle sijn wtuercoren
hebben in hem
Ga naar voetnoot1 2
Ga naar margenoot* // (als op
heur hooft) heur croonen op heur hooft, hy salse 3 met ghenade ende
eewighe vriendelyckheyt croonen: voer
Ga naar voetnoot3
Ga naar voetnoot3-4 4 Petro hadde hy een croone der onuerderffelycker
eeren, een
Ga naar voetnoot4
Ga naar voetnoot4-5 5 croone des leuens had hy voor Ioannem, om Paulo een
croone
Ga naar voetnoot5-6 6 der gherechticheyt, ende soo voortsane: want den
gheheelen
Ga naar voetnoot6
7 strijdt, douerwinninghe ende triumphe der Heylighen is van
Ga naar voetnoot7
8 hem alleen. Hy heeft eenen naem gheschreuen, te weten, Al-
Ga naar voetnoot8
Ga naar voetnoot8-129machtich,
wonderlyck, heylich, eerlyck, ende vreeselyck,
Ga naar voetnoot9 10 Adonaj, Emanuel, eenen naem bouen
alle namen, Ia de Heere
Ga naar voetnoot10 11 is sijnen naem, de Heere des
Sabaoths, de Heere der Heer-
Ga naar voetnoot1112scharen, onsen verlosser, salichmaker ende rechtuerdichmaker.
13 Niemant en kent desen naem dan hy selue ende de syne die
Ga naar voetnoot13
14 hy dit vertoont heeft, noch vleesch noch bloet, Heydenen
Ga naar voetnoot14 1 noch Ioden, valsche Christen
noch Hipocryten en connen
Ga naar voetnoot1 2 dit te rechte verstaen, al ist also
dat sij schoone teekenen
Ga naar voetnoot2 3 hebben: want niemant en can gherechtelyck
seggen dat Iesus
Ga naar voetnoot3-4
Ga naar voetnoot3
4 de Heere is, dan deur den heylighen Gheest, die de godde-5 lycke waerheyt opent. Het ghetal der wtuercoren kinderen
Ga naar voetnoot5 6 Gods
is oock in desen naem dewelcke de werelt niet en kent,
Ga naar voetnoot6 7 noch nymmermeer voer de
heure nemen en wilt. Hy is met
Ga naar voetnoot7
Ga naar voetnoot7-8 8 een seer
schoon ende chierlyck cleet ghecleet oft verchiert. Maer
Ga naar voetnoot8
Ga naar voetnoot8-9
9 het was ganschelyck int bloet gheverwet, sijn sterffelyck
10 lichaem dat hy om ons te verlossen aengenomen hadde, was
11 soo ghegheesselt ende swaerlyck ghewont, dat aen hem vanden
Ga naar voetnoot11-12
12 planten sijnder voeten, tot // het opperste sijns hoofts niet
Ga naar margenoot*
Ga naar voetnoot12 13 gheheel
ghebleuen en was. Desen moghenden Hooftman is
Ga naar voetnoot13
Ga naar voetnoot12
Ga naar voetnoot13
| |
| |
1 de ghene die daer van Edum ende Bosra quam, wiens clee-
Ga naar voetnoot12deren met root
besprenct waren: sijn cleet is seer besmet,
Ga naar voetnoot2 3
ghelijck daermen de wijnpersse mede treedt, want sijn mensce-
Ga naar voetnoot34lycke
nature leet de alder pijnelycxste doot, hy tradt ten dien
Ga naar voetnoot4-5 5 tijden de wijnpersse alleene, ende en hadde
niemandt om 6 hem te helpen, hy was alleenlyck om onse misdaden
ghewont,
Ga naar voetnoot6-8 7 onse straffen waren alleene op hem gheleyt, deur
sijn smerte 8 ende slaghen sijn wij ghenesen. Ende synen naem
werdt ghe-
Ga naar voetnoot8-99heeten het
woort Gods. Beneuen datter hier voren af ghesproken
Ga naar voetnoot9-10
10 is gheweest, is synen naem het woort dat daer inden beghinne
Ga naar voetnoot10-11
11 by God was, ende dat selue was die de hemelen daer bouen
Ga naar voetnoot11
Ga naar voetnoot11-14 12 ghemaect heeft, ende met sterren ende Planeten
verchiert
Ga naar voetnoot12 13 heeft, ende de eerde locht, ende de zee, met al dat de
menscen
Ga naar voetnoot13-14 14 nootsakelyck is,
beschict, ghemaect ende verchiert heeft, ende
Ga naar voetnoot14 15
ten laesten om der menschen wille, mensch gheworden is, 16
verlossende, verlichtende, verfrayende, ghesont makende,
Ga naar voetnoot16
17 verheughende, vertroostende ende behoudende alle die ghene
1 die in hem gheloouen ende betrouwen. Ende die heerscharen,
Ga naar voetnoot1-4
2 der vromer voorstandigher strijders die inden hemel, oft in
Ga naar voetnoot2
Ga naar voetnoot2-3 3 het heylich huysghesin des
gheloofs sijn, volghen hem in
Ga naar voetnoot3-4 4 een gedichte ordene, op witte peerden: sij leyden heur
leuen
Ga naar voetnoot4-5 5 na sijn godlycke leere, heure peerden en sijn
anders niet, dan
Ga naar voetnoot5 6 heure
sterffelycke lichamen, tot den strijde be-//reyt, de op-
Ga naar margenoot*
Ga naar voetnoot6-8
Ga naar voetnoot6-77rechte
Christenen dooden de sonde lusten des vleeschs, ende 8 temmen haer
vleeschelyke gheneyghentheden: sij bedwinghen
Ga naar voetnoot8 9 hun lichamen tot de gehoorsaemheyt des gheests:
sij worden
Ga naar voetnoot9
Ga naar voetnoot9-10 10 de
dienaren der rechtuerdicheyt, ende en dienen niet meer 11 de sonde:
sij sijn vrome ruyteren Gods, ende sij volgen den
Ga naar voetnoot11
Ga naar voetnoot11-12 12 Heere der herscharen. Alsulcke schare
sach de knecht van
Ga naar voetnoot12-1
Ga naar voetnoot12
| |
| |
1 den Propheet Heliseus in Dothaim
in een openbaringe. Sij
Ga naar voetnoot1
Ga naar voetnoot1-2 2 waren met suyuere
ende witte syde ghecleet, bediedende de
Ga naar voetnoot2 3 eenuoudighe onnooselheyt die sij in Christo Iesu heuren
Ga naar voetnoot3 4 hooftman ende veltheere hebben. Heur wapenen en
sijn 5 gheen vleeschelycke maer (als Paulus seyt) gheestelycke
Ga naar voetnoot5
6 wapenen. Al wandelen wij na den vleesche (seyt hy) nochtans
Ga naar voetnoot6 7
strijden wij niet na vleeschelycke wijse. Ende wt synen mont
Ga naar voetnoot7-8 8 ghinck een scherp snydende sweert,
het welcke het strenghe 9 ordeel sijns moghenden woorts is: deur dit
snijdende sweert
Ga naar voetnoot9
Ga naar voetnoot9-13 10 sijn de ghetrouwe gheloouighe tot den
leuen, ende de onghe-
Ga naar voetnoot10-1111loouighe totter doot ende verdoemenisse
veroordeelt, want 12 den sommigen ist eenen reuck der doot tot de
doot: ende 13 den sommigen eenen reuck des leuens, tot den leuen. Met
14 dit sweert sullen de verdoruen rancken vanden leuenden
Ga naar voetnoot14-15 15
wijnstruijck gesneden worden, ende die verrotte lidtmaten 1 van het
lichaem. Insghelijcx sullen met dit sweert de bocken
Ga naar voetnoot1-3 2 van de schapen, ende de boose van de
rechtueerdighe ghe-3scheyden worden. Och hoe afgrijsselyck,
veruaerlick ende
Ga naar voetnoot3
4 scherp wil het vonnisse des // Heeren voor de boose in dyen
Ga naar margenoot*
Ga naar voetnoot4 5
daghe wesen, als hy sal segghen, Gaet van my ghy vermalen-
Ga naar voetnoot5-66dijde in dat eewich vier. Ende ter
contrarien hoe heuchelyck,
Ga naar voetnoot6
7 suyuer, ende troostelyck voor den goeden gheloouigen, siende
Ga naar voetnoot7 8 heur
ende Gods vyanden gheordeelt. Hy treedt des torens
Ga naar voetnoot8-11
Ga naar voetnoot8-9 9 persse, groote benautheyt salder in sinen grimmenden
toren
Ga naar voetnoot9 10
ende wraken blijcken. Sij sullen in het scherp des swerts
Ga naar voetnoot10 11
vallen ende verstroyt worden: sij sullen grooten hertsweer,
Ga naar voetnoot11 12 lijden, en groot verdriet in de toecomende werelt hebben.
Ga naar voetnoot12
13 Hier na sach ick eenen Enghel, de Apostelen ende alle ghe-
Ga naar voetnoot13-114trouwe dienaren des woorts Gods bediedende, inde clare
Ga naar voetnoot14
| |
| |
1 Sonne der gherechticheyt die Christus Iesus is, die lieflycke
Ga naar voetnoot1
Ga naar voetnoot1-2
2 ende blinckende morghensterre. Dese weerdighe ghetuyghen
Ga naar voetnoot2
3 staen in het crachtich gelooue syns naems, teghen den ganschen
4 hoop der Antichristen, heuren voet niet eens van den steen
Ga naar voetnoot4
Ga naar voetnoot4-5 5 (die Christus is) treckende, noch om eenich
veruolch, lijden,
Ga naar voetnoot5 6
oft doot van hem wijckende. Desen riep, roept, ende sal roepen
Ga naar voetnoot6-9 7 totten eynde der werelt met een stercke
stemme, met eenen
Ga naar voetnoot7 8 vierighen, vlijtighen ende
stantvastighen gheest, tot alle
Ga naar voetnoot8-9 9 vogelen die midden onder den
hemel vlieghen, dewelcke alle 10 saechtmoedich van gheeste sijn, die
deur tghelooue ende 11 kennisse der hemelscher verborghentheden
gheestelyck ge-12maect sijn. Dese vliegende vogelen, alle onsuyuere
genuchten
Ga naar voetnoot12-15
Ga naar voetnoot12. (vor. kol.) 13 der werelt, alle verganckelicke dingen
verlatende, heffen heur
Ga naar voetnoot13-14 (vor. kol.) 14 seluen bouen heur seluen op, ende hebben heur
wandelinge
Ga naar voetnoot14-15 (vor. kol.)
Ga naar voetnoot14.(vor. kol.) 15 inden hemel, ende leyden hier op erden een
hemels leuen.
1//Dit sijn de vriendelycke voghelen die den hemelsche
Ga naar margenoot* 2
Vader sonder heur verdienste voedt ende onderhout. Sodanighe
Ga naar voetnoot2 3 voghel was Abraham in Mesopotanien, Moyses in
Sina,
Ga naar voetnoot3 4 Helias opden berch
Carmelus, Daniel onder de Leeuwen,
Ga naar voetnoot4 5
Paulus in Damasco, Ioannes in Pathmos, ende veel meer andere
Ga naar voetnoot5 6 die sint Enghelen in de
Sonne, oft Predicanten in Christo
Ga naar voetnoot6 7 gheworden sijn, ende nv noch sijn, ende
noch totten eynde 8 der werelt comen sullen. Het inhout heurs roeps
is, Compt | |
| |
1 versamelt v in eenicheyt eens gheloofs ende gheests: knoopt
Ga naar voetnoot1 2 v seluen te
gader in Christo met de liefde die den bant der
Ga naar voetnoot2-3 3
volcomenheyt is, op dat den vrede Gods (die alle verstant
Ga naar voetnoot3-4 4 te bouen gaet) v herten ende verstant in
Christo Iesu beware: 5 ende bereyt v tot het groot ende
onwtsprekelyck goet Auont-
Ga naar voetnoot5-66mael des almoghenden Gods,
het welcke de eeuwighe ver-
Ga naar voetnoot6-77makinghe der sielen is. Compt op dat ghy moecht gheuoedt 8
worden met de alderbeste, costelycxste ende delicaetste dinghen.
Ga naar voetnoot8
9 Leert wt Gods woort wat sijnen goeden wille is, volcht dien
Ga naar voetnoot9
Ga naar voetnoot9-10 10
seluen met den wercken, vliet ende schout alle wereltlycke
Ga naar voetnoot10 11 ende verghanckelicke dinghen. Leeft
ghematelyck, suyuer-
Ga naar voetnoot1112lyck, soberlyck, rechtuerdelyck ende godvruchtelyck, ver-13wachtende Gods verschijninghe ende wedercompste: Schickt
Ga naar voetnoot13 14
ende voecht v leuen alsoo, dat ghy het vleesch der Coningen 15 moecht
eten: dat ghy deur uwe goddelycke vermaninghe
Ga naar voetnoot15 1 van de wereltlycke
regeerders wech moecht nemen ende 2 weiren, // al dat vleeschelick,
stinckende, vuyl, ende sondich
Ga naar margenoot*
Ga naar voetnoot2
3 is, verslindt oock het wreede vleesch der hooftmannen om alle
Ga naar voetnoot3
4 tyrannie ende ercheyt van heur te trecken: verslindt oock het
Ga naar voetnoot4 5
boose vleesch der moghender ende gheweldigher lieden, deur
Ga naar voetnoot5
6 macht ende rijckdom verwaent. Maect dat sy hevre ouer-
Ga naar voetnoot67vloedighe ydelheden ende ouerdaden laten, en
spaert noch
Ga naar voetnoot7
Ga naar voetnoot7-8 8 de peerden, noch die daer op sitten: maer
bijdt heurder beyder
Ga naar voetnoot8 9 vleesch
in stucken. Straft beyde de vleeschelycke menschen,
Ga naar voetnoot9
Ga naar voetnoot9-10 10 van wat state dat sy sijn, ende de beestelycke
Antichristen 11 ende sprinckhanen die op heur sitten ende rijden:
Ontrect
Ga naar voetnoot11
Ga naar voetnoot11-14 12 ende ontneempt desen
Bisschoppen ende Princen heur prach-
Ga naar voetnoot12
Ga naar voetnoot12-1313ten, vleeschelycke genuchten ende wellusten, midtsgaders
Ga naar voetnoot13
14 de ghene die heur in boosheden ende gheveystheyt navolghen:
Ga naar voetnoot14 15 keert ende weert de wreede
vervolghinghe der onnooselen,
Ga naar voetnoot15 16 en laet gheen vleesch ongheraect noch
onghestraft blyuen,
Ga naar voetnoot16 17 noch van vrije noch van dienstknecht, regeerders
noch onder-18saten, erme noch rijcke, noch van hoochmoedighe,
grootsche
Ga naar voetnoot18 19
oft gheweldighe: straftse al na heur verdienste, speelt ghelijck
Ga naar voetnoot19
| |
| |
1 den Arendt ende de ghieren doen, waer ghy
een doot lichaem
Ga naar voetnoot1-3 2
siet, dat is, sonder ghelooue oft in boosheden versmoort,
Ga naar voetnoot2 3 daer maect v terstont by. Leert
eenen yegelijcken sijnen toe-
Ga naar voetnoot3
Ga naar voetnoot3-44staenden dienst gerechtelyck onderhouden,
vermaent de
Ga naar voetnoot4 5 Coninghen dat sij behoeuen gheleert te syne in alle
weten-
Ga naar voetnoot56schap, ende bouen ende voor al, in
de heylighe Schrifture, 7
Ga naar margenoot* ende dat
sij inder vreesen // Gods leuen, niet doende met
Ga naar voetnoot7 8 ghewelt,
noch naer heure sinnelyckheyt, maer alle dinghen
Ga naar voetnoot8 9
met recht ende reden, de goede ende onnoosele niet te ver-
Ga naar voetnoot9
Ga naar voetnoot9-1010drucken, maer voer te stane, te beurijden, ende
de boose te
Ga naar voetnoot10 11 castijden. Den Princen leert, dat sij
wijs sijn, begheert aen
Ga naar voetnoot11
Ga naar voetnoot11-12 12 de Capiteynen ende ouersten dat sij heur
ghemeynten niet
Ga naar voetnoot12 13 en verschatten noch en ouerlasten,
maer dat sij heur ghetrou
Ga naar voetnoot13 14 sijn. Den rijcken
ende machtighen lieden leert, dat sij den 15 ermen liefde ende behulp
bewijsen. Ghebiet den vleesche-
Ga naar voetnoot15
Ga naar voetnoot15-1616lycken Hipocriten, dat sij heur grouwelen,
afgoderijen ende 1 bedriegherijen verlaten, ende hun tot der waerheit
keeren,
Ga naar voetnoot1 2 ende heur
gheschorene dat syse niet meer en volghen, versoect
Ga naar voetnoot2-3 3 aen heur dat sij niet meer (als beesten ende muylen, in
welcke
Ga naar voetnoot3 4
geen verstant en is) na ander mans vrouwen en snuffelen,
Ga naar voetnoot4 5 ende niet
meer heur ouerspelen, Sodomiterijen, ende alderley
Ga naar voetnoot5 6 grouwelicke oncuysheden en bedrijuen, maer dat
sij lieuer 7 houwen ende hebben heur eyghen vrouwe, om alsulcx te
Ga naar voetnoot7
Ga naar voetnoot7-8 8 schouwen: beueelt den regeerders ghetrouwelijck te
regeren, 9 ende den ghemeynen volcke den seluen lieffelyck
onderdanich
Ga naar voetnoot9-10
Ga naar voetnoot9
10 te wesen: den vrouwen dat sy heuren mans ghetrouwe sijn
Ga naar voetnoot10-14 11 ende lief hebben: ende den mans dat sij heur
vrouwen weder-
Ga naar voetnoot11-1212omme vriendelyck ende lieflyck sijn, ende heur beschermen
Ga naar voetnoot12
13 ende sorghe voer heur dragen, ghelijck Christus sijn kercke
14 beschermpt ende sorghe daer voor draecht: dat de kinders
Ga naar voetnoot14-18 15 heur ouders onderdanich, ende de ouders
hun kinderen // 16 vriendelyck sijn, dat de dienaers heur Heeren
ghetrou ende
Ga naar margenoot* 17
onderdanich sijn, ende dat de Heeren heur knechten oock 18 ionstich
sijn: straftse met het woort Gods wie sy oock sijn:
Ga naar voetnoot18
| |
| |
1 Tyrannen, veruolghers, moorders, gulsichaerts,
Antichristen,
Ga naar voetnoot1-3
Ga naar voetnoot1
2 ouerlasters, boeuen, Afgoden dienaers, ouerspeelders, dronck-
Ga naar voetnoot23aerts, dieuen ende dierghelycke: ende trect heur
vuyle, vlee-
Ga naar voetnoot34schelycke, ende duyuelsche ghewoonten van heur. Ghy sult
Ga naar voetnoot4-7 5 dat vleesch der Reusen eten
ende drincken het bloet der 6 Princen des lants, der weren, der
bocken, ende der verren,
Ga naar voetnoot6 7 die te Basan gheslaghen sullen worden. Maer ick sach
terstont
Ga naar voetnoot7
Ga naar voetnoot7-9
8 de beeste Ende de Coninghen der erden ende heur heerschappye
Ga naar voetnoot8
9 versamelt, ende sijn heeren de ghemijterde Bisschoppen,
Ga naar voetnoot9 10 Monicken, ende alle den
geschorenen hoop, met de wreede
Ga naar voetnoot10 11 tirannen, wtsinnighe Ouerheden ende
ertsche ghesinde,
Ga naar voetnoot11 12 ende afgodissche ghemeynte:
der beesten Hellebaerdiers,
Ga naar voetnoot12
13 Serganten, slauen ende beulen. Dese versaemden heur, sij
Ga naar voetnoot13 1 monsterden ende
sij rusten heur op om tseghen hem die op het
Ga naar voetnoot1
Ga naar voetnoot1-2 2 wit peert
sit te strijden, Om een wreede orloghe te maken 3 teghen Christum
ende sijn wel ghemoede Ridderen ende
Ga naar voetnoot3
4 dienaren die hem ghetrouwelyck sonder om te siene naer
Ga naar voetnoot4-5
5 volghen, ende om alle die lieffelycke voghelen te verworghen:
Ga naar voetnoot5 6
want sij aten heur vleesch, sij straften heur quaet ende onrecht-
Ga naar voetnoot67uerdich regiment, heur boos ende grouwelyck, ongoddelick
Ga naar voetnoot7 8 leuen, hieromme comen sij teghen Christum te
strijen. Waer 9 het Euangelie oyt suyuerlyck ghepredict, // Gods
glorie voor
Ga naar margenoot*
Ga naar voetnoot9-10 10 al gheset, ende het onbehoorlyck leuen ghestraft
heeft ghe-
Ga naar voetnoot10-1111weest, daer sijn ooc altijts soodanighe oproeren der
Hipo-
Ga naar voetnoot11-1212criten, vergaderinghe ende
beroerte der tyrannen geweest. Het
Ga naar voetnoot12
Ga naar voetnoot12-13 13 woort des Heeren is het teeken der
wedersegghinghe, ende den
Ga naar voetnoot13-14 14 steen des
aenstootens: dese Coningen, ruyters ende wreede scha-15ren worden van
de boese Bisschoppen opgheruyt ende voorts
Ga naar voetnoot15 16 ghedreuen, ghelijck ghebleken heeft aen Herodes
ende Pilatus,
Ga naar voetnoot16-18 17 die van Annas ende Cayphas
ghedronghen werden Christum
Ga naar voetnoot17 18 ter doot te
brengen: ende aen den Stadthouder van het | |
| |
1 Ioetsche lant, Felix die
(doer het ingeuen ende versueck
Ga naar voetnoot1-3
Ga naar voetnoot1 2 vanden opgheblasen Prelaet Ananias)
Paulum inde geuancke-
Ga naar voetnoot23nisse dede steken. De Keysers
ende veel andere tyrannen en 4 souden noyt de Christelycke gemeynte
tot op deser uren toe, 5 soo wreedelycken vervolcht hebben, hadden
hun peerden
Ga naar voetnoot5-7
Ga naar voetnoot5 6 met de
sporen der booser Prelaten niet so dapperlick voorts
Ga naar voetnoot6
7 ghedreuen gheweest: hoe nerstich dat sij sijn ende altijts
Ga naar voetnoot7 8 geweest hebben om de oprechte waerheyt te
verdrijuen ende
Ga naar voetnoot8 9
teenemael wt te royen, machmen bevroyen ende bemerken
Ga naar voetnoot9 10 wt heure
brieuen die sij aen verscheyden Coninghen ende 11 Princen geschreuen
hebben: gheen cleyn moeyte en hebben
Ga naar voetnoot11 12 sy
ghedaen om Ian Wiclef, den welcken sij (na dat hy xl.
Ga naar voetnoot12
Ga naar voetnoot12-13 13 Iaeren dese werelt ouerleden hadde
gheweest) ontgrauen,
Ga naar voetnoot13
14 verbrant, ende sijn asschen int water gheworpen hebben,
15 betoonende alsoo heur tyrannie ouer sijn doot lichaem, naer
Ga naar voetnoot15-16 16
Ga naar margenoot* dat sij //
hem ter doot niet en hadden connen brenghen: wat 17 nerstich versoeck
sij aen den Coninc van Enghelant Richardus
Ga naar voetnoot17 18 ghenoempt ghedaen hadden. De Keyser
Sigismondus en soude
Ga naar voetnoot18 1 het vrij gheley ende de beloften die hy Ian Hus
ghedaen
Ga naar voetnoot1 2 hadde van vrij te mogen comen in het
Concilie dat te Constance 3 int Iaer 1414. ghehouden werdt, ende
vrijelyck wederomme 4 in Beemen (sonder eenighe quellagie oft
letsele) te moghen
Ga naar voetnoot4 5 keeren, niet ghebroken hebben, hadden hem die boose
Pre-6laten daer niet toe ghedronghen. Maer wilde hy het beelt
Ga naar voetnoot6-7 7 der beesten, ende een ghehoorsaem
kint der Roomscher 8 kerken wesen, so moeste hy doen dat sij hem
beualen. Wij
Ga naar voetnoot8 9 hebben
ghesien wat ghewelt sij ghedaen hebben om het 10 Euangelie wt
Duytslant te verdrijuen: diesgelycx in Enghe-11lant, nv in
Vranckrijck: maer aldermerckelycxste hebben wijt
Ga naar voetnoot11 12 ghesien in onse
Nederlanden, alsoo haest als het Euangelie
Ga naar voetnoot12
13 daer suyuerlyck gepredict wert, ende Gods woort ghetrouwe-14lyck verclaert: hoe het rijcke des duyuels ghescheynt werde,
Ga naar voetnoot14 15 hoe de Afgoderije om verre viel, hoe alle ouerdaet
ende boosheyt
Ga naar voetnoot15 16 minderde, d'ouerspeelders
begonsten heur te schamen ouerspel
Ga naar voetnoot16 17 ende oncuysheyt te bedrijuen, de dronckaerts
diesghelycke: 18 de Papen ende Moniken schaemden heur alreede, heur
Missen,
Ga naar voetnoot18
19 processien ende wtuaerden te doene, ende heur andere grou-
Ga naar voetnoot1920welen te bedrijuen: sij
decten heur cruynen, sij lieten heur 21 baerden wassen, sij
verborchden heur ende loochenden (soo
Ga naar voetnoot21 22 veel als sij // consten) dat sij sulcx
waren. De oneerbare
Ga naar margenoot*
Ga naar voetnoot22 23 vrouwen deden insghelicx, ende alle andere
werckers ende | |
| |
1
dienaers der boosheyt ooc: sij waren seer onstelt ende qualyck
Ga naar voetnoot1 2 te
vreden, dat heur neiringhen soo slabacten: sij waren seer
Ga naar voetnoot2 3 beschaemt ende en wisten heur niet waer
berghen, want het
Ga naar voetnoot3 4 licht scheen in de werelt. Ende merct daer
teghen hoe het
Ga naar voetnoot4 5 rijcke Christi daghelycx wies ende toenam, hoe de
eere Gods 6 ghesocht werdt, hoe den naem des Heeren groot ghemaect
7 werdt, hoemen hem loefde, prees, eerde, gebenedijde, hoe veel
Ga naar voetnoot7 8 menschen die tevoren van woesten leuen ende
vremden regi-
Ga naar voetnoot8-99mente waren gheweest, nv een mishagen
van heur quaet 10 leuen creghen, ende heur nv totter deucht schicten,
ende
Ga naar voetnoot10 11 heur leuen naer Gods woort vuechden. In
somma, hoe de liefde,
Ga naar voetnoot11 12 ootmoedicheyt, soberheyt, eerbaerheyt, ende alle
wercken 13 ende werckers des gheests, wiessen ende toenamen, ende
14 hoe ter contrarien alle wercken ende werckers des vleeschs
Ga naar voetnoot14 15 minderden. Maer den draeck, te weten, den duyuel,
die oude
Ga naar voetnoot15-17 16 slanghe die vanden beghinne de waerheyt ende de
weluaert
Ga naar voetnoot16
17 der menschen ghehaedt heeft, siende sijn rijck aldus ver-
Ga naar voetnoot1718woesten, sijn pronckende, ceremoni ale ende blinckende kercke
Ga naar voetnoot18 19 verachten, sijn
beestelyck lichaem met alle sijn lidtmaten
Ga naar voetnoot19 20 met het woordt Gods ouerwinnen, werdt rasende ende woyen-
Ga naar voetnoot20
Ga naar voetnoot20-2121de, ende heeft synen Antichrist met de Coninghen tsamen 1
heur onder een doen verbinden, ende hebben teghen den
Ga naar voetnoot1
Ga naar voetnoot1-2 2 Heere ende sijn Ghemeynte raet ghehouden, om
sijn // ver-
Ga naar margenoot*
Ga naar voetnoot2-33coren ghans te vernielen, ende sijn soo wreedelyck
int lant
Ga naar voetnoot3 4
ghecomen, ende stellent daer ane ghelijckmen nv sien mach,
Ga naar voetnoot4 5 ende leuen met de Christenen soomen siet: ghelijck
dat van
Ga naar voetnoot5
Ga naar voetnoot5-6 6 sommighe (denck ick) wel breeder gheschreuen
sal worden.
Ga naar voetnoot6
7 Maer wat willen sij doen? de Heere daer sij tegen strijden, is
Ga naar voetnoot7-9 8 sterck, hy siet alle heur voortstellen
ende valsche listen, ende
Ga naar voetnoot8 9
spot daer mede, want hy siet heuren val ende verderffenisse: 10 ende
sijne ende sijnder wtuercoren victorie, verlossinghe ende
Ga naar voetnoot10 11
leuen. Laetse rasen, versmoren ende tyranniseren so sij willen:
Ga naar voetnoot11 12 Salich sijn de dooden die inden Heere
steruen: sij en sullen
Ga naar voetnoot12 13 sijn heylighe waerheit niet wtroyen, noch teghen
hem gheen
Ga naar voetnoot13 14
victorie hebben. Want het Lam is sterck, ende het staet
Ga naar voetnoot14-2
| |
| |
1 vromelick op den vasten ende
onberoerlicken berch Sion, ende
Ga naar voetnoot1 2 hondert ende 44000. met hem, dat sijn also veel
alsser sijn
Ga naar voetnoot2
Ga naar voetnoot2-3 3 ghelooue inder waerheyt ontfanghen hebben, warachtighe
Ga naar voetnoot3
Ga naar voetnoot3-4 4 kinderen
Abrahe, met het teecken des heylighen gheests be-
Ga naar voetnoot4-55seghelt, die den naem sijns vaders
in haer voorhoofden ghe-
Ga naar voetnoot5-(6 vlg. kol.)6schreuen hebben, die vander erden ghecocht, ende
tot het 1 eewighe leuen verordent ende gheschict sijn, die met geen
Ga naar voetnoot1 2 vrouwen besmet en sijn, dat is, wiens sielen ende
ghelooue
Ga naar voetnoot2 3 met gheen
valsche leere, afgoderije, oft Pauschelycke grouwelen 4 besmet en
sijn. Dese sijn meechden, sij en ontfanghen de
Ga naar voetnoot4 5 valsche ende hoerachtighe leere der Bisschoppen,
Hipocriten,
Ga naar voetnoot5
6 ende alle die menichte der Antichristen niet.
Ga naar voetnoot6
7//Dit sijn de maechden daer den H. Gheest af spreect,
niet
Ga naar margenoot*
Ga naar voetnoot7
Ga naar voetnoot7-8 8 iuyst
de ghene die altijt ongehout blijuen ghelijck sij seggen
Ga naar voetnoot8 9 dat sijt sijn (ende sluyten Abraham,
Moysen, Dauidem,
Ga naar voetnoot9
Ga naar voetnoot9-10
10 Zachariam, Petrum, Philippum ende alle de ghene die ghehout
11 hebben geweest wt dit heylich getal) want den houwelycken
12 staet segghen sij onreyn te wesen, ende in hun Decreten staet,
Ga naar voetnoot12 13 dat beter is dat sij met hondert hoeren
oncuysheyt bedrijuen,
Ga naar voetnoot13
14 dan hun tot den onbesmetten houwelycken staet te begheuen
Ga naar voetnoot14 15 als sij
heur beloften ghedaen hebben. Fy stinckende bocken!
Ga naar voetnoot15 16 Den Gheest der suyuerheit en
heeft v den houwelycken staet 17 niet doen verbieden: het was den
gheest der onreynicheyt, | |
| |
1 Asmodeus, Belsebub, ende den gheest daer die van Sodoma,
Ga naar voetnoot1
Ga naar voetnoot1-2 2 Gomorrha, ende die ander
Steden mede begaeft waren. Dese 3 gheesten hebbent v doen doen, om te
veruullen de prophecien
Ga naar voetnoot3-8
4 Pauli ende Danielis, daer sij onder ander woorden sprekende
Ga naar voetnoot4 5 vanden Antichrist, segghen: Hy sal hem verheffen teghen
al
Ga naar voetnoot5 6 wat Godt
is: sijnder Vaderen GOD en sal hy niet achten, 7 ende hy en sal noch
der vrouwen, noch Gods liefde, dan
Ga naar voetnoot7-8 8
sijnen Maosim achten: want hy verheft hem bouen alle dingen.
Ga naar voetnoot8
9 De natuerlycke schult ende affectie die God tusschen den
Ga naar voetnoot9-(11 vlg. kol.)
Ga naar voetnoot9 10 man ende de vrouwe ghesedt
heeft, op dat sij malcanderen
Ga naar voetnoot10 (vor.kol.) 11 lief hebben souden, ende op dat sij
malcanderen eewelyck ende 12 ghetrouwelyck gheselschap souden houden,
ende kinderen 13 winnen, op dat de Nature niet veruallen en soude,
het welcke
Ga naar voetnoot13 (vor. kol.) 1 inden eersten een goetion-//sticheyt ende
goetwillicheyt is,
Ga naar margenoot*
Ga naar voetnoot1 2 waer mede het eendeel vande menschelycke nature, het
ander
Ga naar voetnoot2 3 deel om die ghelijckheyt der
naturen wille, ende om de liefde
Ga naar voetnoot3-4
4 van den Schepper, GOD, lief heeft, eert ende dient: een goet
5 man werckt neerstich, ende draecht sorghe op dat sijn huys-
Ga naar voetnoot56vrouwe geen ermoede, hongher, ghebreck, oft
eenighe oneere 7 teghen Gods ordonnantie en soude lijden: Een goede
vrouwe 8 draecht ter ander syden sorge voor de saken den huyse
aen-9gaende: sij is sober, eerbaer, ghetrou ende nerstich: dese
Ga naar voetnoot9 10
ionste ende affectie compt wt de naturelycke liefde daer wij
Ga naar voetnoot10
Ga naar voetnoot10-11 11 af segghen. Maer dese goede goddelycke ende
naturelycke 12 liefde, en hebben dit grouwelyck monster ende vileynen
Ga naar voetnoot12 13
Antichrist noch sijn Sodomietsche gheschoren niet: sij rusten
Ga naar voetnoot13
14 alleene in heure moortcuylen ende vullen leckerlyck heuren
Ga naar voetnoot14 15 sack met spijse: sij en draghen tot (noch voer)
de vrouwen
Ga naar voetnoot15 16 noch eere, liefde noch sorghe, om
generatie oft om Gods
Ga naar voetnoot16
Ga naar voetnoot16-17 17 wille,
dier de Schepper ende verlosser af is: sij en erbeyden
Ga naar voetnoot17 18 niet om heur vrouwen den cost te gheuen: sij en sorghen
niet
Ga naar voetnoot18
| |
| |
1 om heur te beschermen, ende dat heur yemant vilenye,
fortse,
Ga naar voetnoot1-2 2 schade, oft schande en doe: sij en begheiren niet
dan alst heur
Ga naar voetnoot2
Ga naar voetnoot2-3 3 lust (deene voere ende dander na)
te bederuen ende voorts
Ga naar voetnoot3
4 wech te stooten, op dat sij noch quellagie, cost noch last
Ga naar voetnoot4
5 vande kinderen en souden hebben, ende hieromme gaen dese 6 boose Hipocriten als valsche Coccocken heur eyeren in ander
Ga naar voetnoot6 7
Ga naar margenoot*lieden nest
legghen: ende dit is om het // vrouwelyck ghe-
Ga naar voetnoot7-88slachte te
versmaden, scheynden ende onteeren, als sij heur
Ga naar voetnoot8-9 9 daer toe niet en willen verstaen,
om heur na de instellinghe
Ga naar voetnoot9
10 Gods te onderhouden, helpen ende beschermen, maer alleenlyck
11 om die te misbruycken, ende voorts gelijck eenen ghebroken
Ga naar voetnoot11
12 pot om verre te worpen. Wat groot quaet ende verdriet dat
Ga naar voetnoot12 13 hier
af compt, dat machmen mercken daer meest van dese
Ga naar voetnoot13 14 buyckgoden woonen,
ghelijck te Roomen ende in ander groote
Ga naar voetnoot14 15 steden daer sij Bisschopdommen ende
Canonesijen hebben:
Ga naar voetnoot15 16 wat daer al elendighe vrouwen ende geschilderde
Coertesanen
Ga naar voetnoot16 17 woonen, die
heur gheneiren met hun vleesch desen beeste-
Ga naar voetnoot1718lycken lieden te verhuren, daer sij gheen liefde
toe en hebben,
Ga naar voetnoot18 19 want sij heur
misbruyckende, eere, siele ende lijf scheynden
Ga naar voetnoot19 (vor. kol.)-1 1 ende bederuen, beneuen
alle andere onbehoorlycke onsuyuer-
Ga naar voetnoot12heden ende schandelycke grouwelen die sij onder
malcanderen
Ga naar voetnoot2
3 in heur cellen ende cameren bedrijuen. Dit sijn de vruchten
4 die van heur beloefde ende ghesworen reynicheyt comen.
Ga naar voetnoot4 5 Maer de ghene die
inden houwelycken staet naer GODS 6 woort leuen, sijn voor Gode voor
maechden gherekent, ende
Ga naar voetnoot6 7 Paulus noemptse alsoo. Het Lam datter wech
neempt de
Ga naar voetnoot7
Ga naar voetnoot7-9
Ga naar voetnoot7-8 8 sonden der
werelt, staet met de ghene die den hemelsche 9 Vader hem ghegheuen
heeft, op den vasten berch Sion: ende 10 den Draeck met de beesten
ende al heuren properen aenhanck
Ga naar voetnoot10 11 en staen maer op het drijuende
ende onuaste sant der zee:
Ga naar voetnoot11 12 heur rijck, heur macht, heur wetten ende
gewoon-//ten, Pla-
Ga naar margenoot*13caten ende ordonnantien, heuren eyghenen boosen wille ende
Ga naar voetnoot13 14 voornemen, heur houerdighe Titulen en sijn
anders niet dan
Ga naar voetnoot14 15 op het onvaste ende onseker sant ghebout. Ia de
geschorene
Ga naar voetnoot15
16 sijn selue het sant ende het stof daer heuren hooftman den
17 Draeck op staet: sij sijn den stoel ende woonstede des duyuels,
Ga naar voetnoot17 18 alle
sijn boosheden ende afgoderijen werct hy deur heur, 19 ende leyt die
deur de valsche Propheten te wercke. Dus ist
Ga naar voetnoot19
| |
| |
1
seker dat dese beeste met al heur valscheyt niet en sullen
Ga naar voetnoot1
2 moghen staende blijuen, want het volcht hier dat dese beeste
Ga naar voetnoot2 3 ghegrepen was, ende met heur de valsche Propheten
die daer
Ga naar voetnoot3 4 teekens
voor heur gedaen hadden, die de Egipsce toouerers,
Ga naar voetnoot4
Ga naar voetnoot4-7 5
Ioannes ende Iambres, voor Pharaonem, Moysem ende
Ga naar voetnoot5 6 Aaron na wilden doen:
de teekenen die sij deden, die (so 7 sij de lieden wijs maken) deur
heur transubstantiatien het
Ga naar voetnoot7 8 broot sijn nature connen nemen ende teenemale
vleesch
Ga naar voetnoot8 9
connen maken, ende datmen nochtans deur het sien, tasten
Ga naar voetnoot9
10 noch smaken, niet en soude connen mercken noch segghen
Ga naar voetnoot10 11 dat
anders dan broot ware, ende noch veel meer ander tee-
Ga naar voetnoot1112kenen,
als in het Vegheuier, verdienstighe ende voldoende
Ga naar voetnoot12-13
13 offerhanden, ende meer andere dierghelycke vermetenheden,
Ga naar voetnoot13
1 waer deur sij verleydt ende bedroghen hebben de ghene die
Ga naar voetnoot1-3 2 het teecken ende merck der
beesten ontfanghen hadden, ende 3 die sijn beelde aenroepen ende
aenbidden.
4//Ende dese twee, te weten, het hooft ende het
lichaem,
Ga naar margenoot*
Ga naar voetnoot4-9
5 de beste ende den valschen Propheet werden beyde deur het
Ga naar voetnoot5 6 moghende
ende rechtuerdich ordeel Gods inden vierighen
Ga naar voetnoot6 7
poel gheworpen die met sulpher brant: ende de andere die
Ga naar voetnoot7
8 heur volghen (van wat state sij oock sijn) sullen met het sweert
Ga naar voetnoot8 9 dat wt synen mont compt, verslagen worden. Dit sweert
is
Ga naar voetnoot9 10
(ghelijck wij bouen geseyt hebben) sijn sterck moghende ende
Ga naar voetnoot10 11 warachtich woort, dat in hem gheest ende leuen
heeft. Wie
Ga naar voetnoot11
Ga naar voetnoot11-16 12 met dit sweert van
heure valsche leere ende ordonnantien
Ga naar voetnoot12-13
13 niet gheslaghen en wordt, ende die selue niet ghanselyck en
Ga naar voetnoot13 14
verlaten ende hem tot boete ende beteringhe en gheuen, die
Ga naar voetnoot14 15 sullen onghetwijfelt, met dit selfde sweert oft
woort inder
Ga naar voetnoot15
Ga naar voetnoot15-16
16 eeuwicheyt ghedoot worden. Ende alle de voghelen oft men-
Ga naar voetnoot16-1917schen die God van dese ertsche
begheerlyckheden op ghe-18trocken heeft, sullen (hoe dat compt) met
heuren vleessche
Ga naar voetnoot18
19 versaet worden, weer sij behouden oft verdoempt worden:
Ga naar voetnoot19
| |
| |
1 want
indyen sij behouden worden, soo sullen sij hen ver-
Ga naar voetnoot1-22blijden, om dat heurlieden
ghetal vermeerdert is, ende siende
Ga naar voetnoot2
Ga naar voetnoot2-4 3 die boose ende
hertneckighe deur het rechtueerdich ordeel 4 Gods ghestraft, so
sullen sij heur oock verheughen. De recht-
Ga naar voetnoot4
Ga naar voetnoot4-55ueerdighe (seyt Dauid) siende de wrake, sullen heur
ver-
Ga naar voetnoot5
Ga naar voetnoot5-66blijden, ende sullen heur voeten in het bloet der
godloosen 7 wasschen. Alsoo moeten de boose die God ende sijn heylich
Ga naar voetnoot7
8 woort wederstaen, met alle heur glorie ende pomperye, met
Ga naar voetnoot8 9
Ga naar margenoot* een groot
ghedruys vergaen. De Hee-//re salse inder eewicheyt 10 verderuen.
Daer vallen de qaetdoenders (sinckt Dauid) sij
Ga naar voetnoot10 11 sijn wtgestooten ende en conden niet blijuen. De
goddeloose
Ga naar voetnoot11-14
12 sullen vergaen, ende de vyanden des Heeren als sij heerlijck
Ga naar voetnoot12-13 13 sijn als eenen costelycken beemt, soo
sullen sij toch vergaen
Ga naar voetnoot13 14 ghelijck den roock, sij sullen in heure
boosheyt vergaen gelijck 15 een schaduwe, ghelijck de drooghe
distelbloemen oft het
Ga naar voetnoot15-16 16 stof dwelck met den
windt verstroyt wordt, ghelijck wij dat 1 met onsen ooghen sien, ende
daghelycx noch meer sien sullen. 2 Maer die hem vreesen ende lief
hebben, sullen sijn ghenade,
Ga naar voetnoot2 3 beloften
ende ontfermherticheden verweruen, ende sijn eewich
Ga naar voetnoot3 4 rijcke besitten, ghelyck ghy hier na hooren
moecht.
Ga naar voetnoot4
5Eenen hemel al nieu sach ick ende nieu erde
(seyt S. Ian.)
Ga naar voetnoot5
6 ende S. Peeter seyt dat alle dinck met vier (dat voer den
Ga naar voetnoot6-9 7
Rechter gaet) ghereynicht (maer niet tot niete ghemaect)
Ga naar voetnoot7
8 moet worden: maer dat nochtans alle dinghen van alle ver-9ganckelycheyt gesuyuert moeten worden. Hy en wilt niet
Ga naar voetnoot9
10 seggen, (spreect Aretes) dat de creaturen wtgeroyt, maer
Ga naar voetnoot10 11 alleenlyck tot beteringe
vernieut sullen werden: ende de ver-12corene sullen in tweederley
manieren van de verderffenisse 13 verlost worden: te weten, hier van
sonden, ende daer vande
Ga naar voetnoot13 14 doot en verdoemenisse, ende sullen alsoo tot de
eerlycke
Ga naar voetnoot14
| |
| |
1 vrijheyt ende erfdeel der kinderen Godts ghebrocht
worden.
Ga naar voetnoot1 2
Den eersten hemel deur de houerdye der Enghelen besmet:
Ga naar voetnoot2-5
Ga naar voetnoot2 3 ende de eerste erde deur de menigherley boosheden
der
Ga naar voetnoot3 4
Ga naar margenoot* menschen
verdoruen, // sullen ganschelyck vergaen ende niet 5 meer gesien
worden: niet dat die substantie van die verghaen
Ga naar voetnoot5 6 sal, maer heuren aert, wesen
ende ghedaente sal in een veel 7 meerder suyuerheyt ende volmaectheyt
veranderen. Ende de
Ga naar voetnoot7-8 8 zee, het ydel ende
onghestadich volck en was niet meer: want
Ga naar voetnoot8 9 alle beroerte ende becommeringe
der conscientien, alle wan-
Ga naar voetnoot910hope, mistroostinge en twijfele sullen van gods wtuercoren
Ga naar voetnoot10 11 verre verdreuen sijn, ende alle
bitterheyt, droefheyt, ende 12 benautheyt, sullen in stillicheyt ende
vrede des heylighen 13 gheests veranderen. Alle verhinderinghe,
vreese, veruolch,
Ga naar voetnoot13 14 tyranny, ouerlast ende noot die wij nv van de
zee lijden,
Ga naar voetnoot14 15 sullen inden dach des Heeren
ophouden, als wij hem aensicht
Ga naar voetnoot15-16
16 aen aensicht sullen sien, en de zee en sal niet langer der
Ga naar voetnoot16-17 17 ydelheyt
onderworpen wesen, dan alle andere creaturen: 1 maer sy sal van alle
verderffelyckheyt ghesuyuert worden,
Ga naar voetnoot1 2 ende sal van dan voorts aen soo claer
als christael schijnen te
Ga naar voetnoot2 3 wesen, al ist dat sy de selue in
substantie blijft.
Ga naar voetnoot3
4Ende voorts sach ick deur de gauen des geests
(seyt S. Ian)
Ga naar voetnoot4-7 5 de heylighe stadt, de
vergaderinge des Heeren, die met 6 recht de nieuwe Ierusalem
ghenoempt is, van heuren almo-
Ga naar voetnoot67ghenden schepper
ende eewighen God neder dalen. Dese 8 Stadt is heylich want sij is
hier de onbevleckte Bruyt des
Ga naar voetnoot8-9
Ga naar voetnoot8 9
Lams, ende sy sal hier namaels doer de wedergheborte vol-10maeckt
wesen. Hier en houdt sij niet van eenighe saken, die 11 vleesschelyck
oft onheylich sijn, maer alleenlyck aen sijn
Ga naar voetnoot11-12 12
eenich ende eeuwich // woort. Maer daer sal sy sijn voet-
Ga naar margenoot*
Ga naar voetnoot12
13 stappen in meerder volmaectheyt naervolghen, ende sal van
14 alle boosheyt ende verganckelycheyt ghanschelycken verlost
15 wesen. Hier is sy nv om dat sy deur synen Goddelycken
Ga naar voetnoot15 16 Gheest
den ouden mensche met sijn vuyle wercken wtghedaen
Ga naar voetnoot16 17
ende af gheleyt heeft: maer daer sal sy deur sijn ghenade | |
| |
1 nieu worden,
doer de aflegghinghe der sonden, des lichaems, 2 der doot, ende
verderffelycheyt. Sy is de nieuwe Ierusalem 3 ghenoempt, beyde hier
ende daer: om dat alle heur Borghers 4 van eenen ghelooue sijn, maer
daer sullen sij van eender eer-
Ga naar voetnoot4
Ga naar voetnoot4-55lyckheyt ende eendrachticheyt wesen.
6Hier sijn haer Borghers met de Heylighen ende
huysghe-
Ga naar voetnoot6-77nooten Gods,
ende daer sullen sij beyde kinderen ende erfghe-
Ga naar voetnoot7-88namen met Christo sijn. Sy quam van Gode wt den
hemel
Ga naar voetnoot8-9 9 nederghedaelt,
heur Christelyck ghelooue en is wt den vleesche
Ga naar voetnoot9-11 10
noch bloede niet ghesproten, maer wt die ghenadighe ont-
Ga naar voetnoot10-1111sluytinghe des hemelschen Vaders. Dat nieuwe Ierusalem 12 dat
daer bouen is (seyt Paulus) dat is vrij ende onser alder
Ga naar voetnoot12 13 moeder. Sij is de Stadt
waeraf God de werckman is: sij is van
Ga naar voetnoot13
Ga naar voetnoot13-2 14 God deur de ghenade des gheloofs, met
de Fonteyne des 1 leuens, bereyt ende ghesuyuert, om een schoone ende
eerlycke
Ga naar voetnoot1
2 Ghemeynte sonder rimple oft vlecke te wesen: sij is van
Ga naar voetnoot2-4 3 heure sonden schoone
ende reyne ghewasschen, ende suyuer 4 ghemaect in sijn bloet.
5//Ende sij is wtnemende costelyck, schoone ende fray
Ga naar margenoot*
Ga naar voetnoot5 6 toeghemaect ende verchiert met vreucht, vrede,
lijdtsaemheyt,
Ga naar voetnoot6
Ga naar voetnoot6-8
7 saechtmoedicheit, lanckmoedichheyt, ende andere vruchten 8 des gheestes: alleleens ghelijck een eerlycke Bruyt tot heuren
Ga naar voetnoot8-10
Ga naar voetnoot8 9 eerweerdighen ende deuchdelycken
Man verchiert ende opghe-
Ga naar voetnoot9
Ga naar voetnoot9-10
10schict is: De Bruyt (seyt Dauid) staet aen v rechte hant, ver-
Ga naar voetnoot1011chiert ende ghecroont met fijn gout
van Ophier: maer hare
Ga naar voetnoot11 12 chierlyckheden
sijn (te wijle sy hier beneden is) onsichbaer,
Ga naar voetnoot12 13 ten sijn maer inwendighe cieraten der herten ende der sielen,
Ga naar voetnoot13
14 ende niet wtwendich, des lichaems. | |
| |
1Ende ick hoorde (seyt S. Ian) int middel deser
laester open-
Ga naar voetnoot1-3
Ga naar voetnoot1-22baringhen een mogende stemme wt den
eewighen ende eenighen
Ga naar voetnoot2
3 stoel Gods, een stemme aldus tot my spreken, Segghende,
Ga naar voetnoot3 4 Siet
Ioannes, siet ende merct wel aen (tot uwer ende tot ander
Ga naar voetnoot4-5 (vlg. kol.)
Ga naar voetnoot4
5 menscen leeringhe ende onderwijsinge) de heylige woon-6stede, ende den tabernacle des Heeren, die hier namaels met
Ga naar voetnoot6-8 7 de vercorene
inder eewicheyt, en hier in dese werelt met 8 de strijdende kercke,
synen Tabernakel is: ende dat bouen
Ga naar voetnoot8-9 9 dien noch in dese werelt elcke
siele ende lichaem der recht-10geloouigher menschen een woonstede des
heyligen gheests
Ga naar voetnoot10
11 is, so Christus selue betuycht, als hy seyt, Die my lief heeft
Ga naar voetnoot11
Ga naar voetnoot11-13 12 ende mijn woort
onderhoudt, in dien wil ick ende mijn Vader 13 een rustplaetse voor
ons bereyden: Diesghelycx spreect de 1 Heere deur den Propheet
Ezechiel segghende, Ick wil met
Ga naar voetnoot1 (vlg. kol.)
2 den menschen een eeuwich verbont maken // om ghestadich
Ga naar margenoot* 3
met hem te woonen, ende mijn woonstede sal onder heur
Ga naar voetnoot3 4
wesen: in sulcker voeghen, dat ick heur God wil wesen, ende
Ga naar voetnoot4 5 wille dat sij mijn volck sijn: het
welcke hy hier oock deur
Ga naar voetnoot5 6 S. Ian beuesticht, besluyt ende versekert
segghende: Hy sal
Ga naar voetnoot6-8 7 met
heur woonen, ende sy sullen sijn volck syn, ende hy sal heur-
Ga naar voetnoot7-88lieden God syn. In sulcker voeghen dat sij hier noch hier
9 namaels eenighen anderen dan hem alleene bekennen en
Ga naar voetnoot9
10 sullen. Hy salse hier soo deur synen gheest, ende daer soo
Ga naar voetnoot10 11 deur syn
teghenwordicheyt vertroosten, dat sij hem hier niet 12 en sullen
verloochenen, noch daer van hem niet ghescheyden 13 en sullen
worden.
14Ende God sal alle tranen soo reyne van
heuren ooghen drooghen,
Ga naar voetnoot14 15 dat gheenderhande quellagie heur treurich noch
gheenderley
Ga naar voetnoot15 16 teghenspoet heur beswaert maken en sal. Dit
selfde seyt de
Ga naar voetnoot16
| |
| |
1 Heere deur den
Propheet, Ick sal een ghenuchelyck Ierusalem
Ga naar voetnoot1 2 maken, ende ick wil selue met heur
verheughen: van dier
Ga naar voetnoot2
Ga naar voetnoot2-4
3 tijt af en salder noch claghen, noch suchten, noch weenen
4 in haer meer ghehoort worden, noch in heur en sal gheen
Ga naar voetnoot4-5
5 doot meer wesen: want de doot sal inder eewicheyt verdoruen
Ga naar voetnoot5 6 sijn: tot gheenen tijden en sal de consciencie
der menschen
Ga naar voetnoot6
7 daer mistroostich wesen, maer vreucht ende blijschap inden
Ga naar voetnoot7
8 heylighen gheest hebben, sij en sullen deur de sonde niet
9 meer steruen, maer sij sullen deur tghelooue in Gode leuen:
10 noch die gheblanckette hoere en sal daer niet meer vanden
Ga naar voetnoot10-11 11
Ga naar margenoot* bloede der
Mertelaren droncken worden, want // sy en haer 12 tyrannen sullen in
den vierighen ende stinckenden poel 13 eeuwich moeten lijden ende
ghesloten blijuen. Alsoo dat
Ga naar voetnoot13
14 heur daer noch eenich vervolch, moort, oft tyranny, noch
Ga naar voetnoot14-17
Ga naar voetnoot14 15 vreese, noch ouderdom, ermoede, crancheyt noch pijne des 16
lichaems, verlies van vrienden oft goet, haet, opsprake, noch
Ga naar voetnoot16 17achterclap en sal moghen hinderen: want alle droefheyt,
Ga naar voetnoot17
Ga naar voetnoot17-2 (vlg. kol.)
1 weeninghe, roepinghe ende benautheyt sal verre van heur-
Ga naar voetnoot12lieden verdreuen wesen. De bouwinghe, het maecksel ende
Ga naar voetnoot2-3
Ga naar voetnoot2
3 de gheleghentheyt deser Stadt was viercant. Dit en beteeckent
Ga naar voetnoot3
Ga naar voetnoot3-6 4 ons niet alleenlyck
de eewige vasticheit ende sterckheyt des 5 warachtighen Christen
gheloofs, dat de Heere geduerichlyck
Ga naar voetnoot5 6
hier op deser werelt bewaert, maer het verclaert ons de seker-7heyt,
vasticheyt ende gheduerighe eewicheyt des rijcke Christi,
Ga naar voetnoot7
8 ende dat de hope niet en beschaempt, want soo wie in Christo
Ga naar voetnoot8
9 ghelooft, en sal nymmermeer te schanden comen: wat dat vier-
Ga naar voetnoot9
Ga naar voetnoot9-1210cant is, blijft
vastelyck en onbeweghelyck ligghen, ende en is 11 der wanckelbaerheyt
en onuasticheyt niet onderworpen, als sijn
Ga naar voetnoot11-12 12 eenen bol oft cloot,
oft yet dat ront is. Diesghelijcx gheeft ons de 13 iuste
viercanticheyt ende ghelijckheyt der nieuwer Ierusalem,
Ga naar voetnoot13
14 waeraf het materiale Ierusalem viercant sijnde, de figure
Ga naar voetnoot14
| |
| |
1 oft
ghelijckenisse was, ooc om te kennen dat niemant van wat 2
gheslachte, lande, oft state hy sy, gheen voordeel oft achterdeel
Ga naar voetnoot2 3 hebben en sal, want weer hy wt Oosten oft wt Westen,
wt
Ga naar voetnoot3
4
Ga naar margenoot* Norden oft wt
den Zuyden, rijck oft erm, // Grieck oft Bar-
Ga naar voetnoot4-55barus sy, als hy slechs een oprecht gheloouich mensche is, 6
soo wordt hy van den Heere opghenomen.
Ga naar voetnoot6
7Den muer deser stadt is seer sterck, waer wt wij
besluyten 8 moghen dat de salicheyt ende de bewaringhe Godts gheheel
9 seker is, want de poorten der hellen en connen daer niet
Ga naar voetnoot9-10 10 teghen staende blijuen, noch yet op ghewinnen.
Den seluen
Ga naar voetnoot10
Ga naar voetnoot10-13
11 muer is oock soo hooghe datter niemandt wie dat hy sy, weer
Ga naar voetnoot11-12
12 vyant, vernuft oft gheueysde, hoe schalck, dubbel oft listich
Ga naar voetnoot12 13
hy ooc sy, daer ouer en can gheraken: alleenlyck moeten sij 14 daer
in comen deur de eenighe poort de welcke Iesvs
Ga naar voetnoot14-15 15
Christvs is. Dese heylighe Ierusalem is eerlyck, salich,
Ga naar voetnoot15-19
Ga naar voetnoot15 (vor. kol.) 16 hemels ende ghestelyck, niet met menschen
handen ghebout,
Ga naar voetnoot16 (vor. kol.) 17 maer sy is vanden hemelschen Vader, den Vader
des lichts
Ga naar voetnoot17 (vor. kol.)
18 (van wien alleenlyck al dat goet ende volmaect is spruyt) ghe-
Ga naar voetnoot18 (vor. kol.)19maect ende nederghesonden. Hieromme heeft sy een onbe-
Ga naar voetnoot19 (vor. kol.)1grijpelyck ende onwtsprekelycke claerheyt, oft
wijsheyt des
Ga naar voetnoot1-2 2 almoghenden Gods: Het
Lam Christus Iesus is heur licht,
Ga naar voetnoot2-6
3 ende sijn woordt is die lanterne heurder voeten, ende heur
Ga naar voetnoot3
4 schijnende licht oft wijsheyt inden gheest, was ghelijck eenen
Ga naar voetnoot4-5 5 Orientalen ende
costelycken steen, want sijn woort is coste-6lycker dan gout in sijn
aldermeeste suyuerheyt. Dese Stadt
Ga naar voetnoot6-7
7 hadde twelf poorten om open te doen ende te sluyten, met
Ga naar voetnoot7-8
8 verscheyden namen om de verscheydenheyt der geslachten
Ga naar voetnoot8 9 ende talen, want van alle hoecken der werelt
compt het volck
Ga naar voetnoot9-10 10 tot // der ghemeynten Christi, nochtans en
comen sij maer
Ga naar margenoot*
| |
| |
1 deur een
poorte inne (dewelcke hy is.) Niemant en compt
Ga naar voetnoot1
Ga naar voetnoot1-2 2
tot den Vader (spreect hy) dan deur my. Ick ben de deure
Ga naar voetnoot2-4 3 om in de schaeps coye te gane, die deur my
ingaet sal salich
Ga naar voetnoot3 4 wesen.
Dese Ierusalem heeft twelf poorten, in elcke poorte
Ga naar voetnoot4-5 5 was een schoon peerle, want de leere des Euangeliums
is seer 6 suyuer, costelyck ende troostelyck, waer deur de menschen
Ga naar voetnoot6 7 van alle hoecken der
werelt in het rijcke Gods ingaen ende 8 comen. Ende aen de twelf
poorten deser Stadt waren twelf
Ga naar voetnoot8-9 9 Enghelen gheset. Hier om heeft Dauid
ghesonghen, De Enghe-
Ga naar voetnoot910len des Heeren slaghen heur Tenten rontsomme de ghene
die
Ga naar voetnoot10 11 hem vreesen, om die te bewaren: hy heeft wachters op de
Ga naar voetnoot11 12
mueren van Ierusalem gheset (seyt Esaias) om synen eer-
Ga naar voetnoot12
Ga naar voetnoot12-1313lycken naem te vercondighen: alsoo dat de stadt
omringhelt
Ga naar voetnoot13 1 is, de duyuel met alle sijn heercracht en cander
niet teghen
Ga naar voetnoot1-2
Ga naar voetnoot1 2 winnen. Niemant en
is machtich de syne wt synen handen
Ga naar voetnoot2-3 3 te trecken. Ende ouer heure poorten
waren seer eerlycke
Ga naar voetnoot3-4
Ga naar voetnoot3 4
namen, te weten, de namen der twelf geslachten van Israel, 5 dat
sijn, Iuda, Ruben, Gadt, Assur, Nepthalim, Manasse,
Ga naar voetnoot5
6 Simeon, Leui, Isachar, Zabulon, Ioseph ende Beniamin. 7
Heur namen waren hier gheschreuen, want het recht erfdeel
Ga naar voetnoot7-8 8 was den zade van Abraham
beloeft. Christus was het eenich
Ga naar voetnoot8-9 9 saet Abrahe', ende deur
hem sijn wij nv de kinderen der
Ga naar voetnoot9-10 10
beloften geworden. Den muer deser Stadt heeft ooc twelf
Ga naar voetnoot10-11 11 stercke
fondamenten op den herden ende onberoer-//lycken
Ga naar margenoot*
Ga naar voetnoot11 12 steen Christum gheleyt, want op hem was de
Christelycke
Ga naar voetnoot12
Ga naar voetnoot12-13 13 Ghemeynte eerst ghegrondeert ende ghebouwet. Adam,
Noe,
Ga naar voetnoot13
Ga naar voetnoot13-4
| |
| |
1
Abraham, Moyses, Dauid, Helias, met andere Vaderen ende
Ga naar voetnoot1 2
Propheten bouden op hem: al ist dat sommighe langhe voor
Ga naar voetnoot2
Ga naar voetnoot2-3 3 hem waren, want sij betrouden alle vastelyck in de
belofte 4 die God heurlieden (van hem) ghedaen hadde. Sij alle
wesende
Ga naar voetnoot4
Ga naar voetnoot4-7
5 onder de wolcke, hebben van eenderley spijse gheten, ende wt
Ga naar voetnoot5 6 eenen
gheestelycken steen ghedroncken, de welcke Christus
Ga naar voetnoot6 7
Iesus was, die daer naer inden vleessche ghecomen is. Niemant
Ga naar voetnoot7
Ga naar voetnoot7-9
8 en can (seyt Paulus) een ander fondament legghen dan datter
9 alreede gheleyt is, het welcke Christvs Iesvs is. Op
10 dit eenich, eewich, sterck ende gheduerich fondament waren
Ga naar voetnoot10
11 dese twelue fondamenten met dit selfde ouer een comende,
Ga naar voetnoot11-1 (vlg. kol.)
Ga naar voetnoot11 12 gheleyt, te
weten, Petrus, Ioannes, Iacobus, Andreas, Philippus, 13 Bartholomeus,
Thomas, Mattheus, Iacobus de mindere,
Ga naar voetnoot13 1 Simon, Thadeus, Matthias. Dese sijn
bediet by de twelf
Ga naar voetnoot1
Ga naar voetnoot1-4 2 steenen die
Iosue in Galgala tot een ghedenckenisse des
Ga naar voetnoot2
Ga naar voetnoot2-3 3 droogen doerghanck der
kinderen van Israel doer de Iordane 4 oprechte. Sij werden oock by de
ander twelf steenen bediet,
Ga naar voetnoot4 5
waer af Helias inden berch Carmelus in den naem des Heeren
Ga naar voetnoot5-6
Ga naar voetnoot5 6 eenen outaer maecte. Den sekeren gront deser
fondamenten
Ga naar voetnoot6 7 was
dat Christus de leuende sone Gods is. Op desen gront
Ga naar voetnoot7 8 bouden sij alle met heure
vercondinghen ende gheschriften.
Ga naar voetnoot8
9Het gelooue der Propheten was, die gheloofden // dat
hy
Ga naar margenoot*
Ga naar voetnoot9
Ga naar voetnoot9-10 10 het Lam was
die de sonden der werelt wech soude nemen: 11 want sij sochten na den
wech der salicheyt, ende erbeyden
Ga naar voetnoot11 12 om het rijcke Godts ende sijn gherechticheyt te
vercrijghen,
Ga naar voetnoot12 13 waerin sij
heur seluen de leuende stemme deser gheestelycker
Ga naar voetnoot13
| |
| |
1 bouwinghen betoonden te sijne. Aldus staet het ghelooue der
Ga naar voetnoot1
Ga naar voetnoot1-2
2 Propheten ende der Apostelen al op eenen seluen, sekeren
Ga naar voetnoot2 3 ende vasten steen ende gront. Hier mede compt
Paulus ouer
Ga naar voetnoot3
Ga naar voetnoot3-4
4 een, als hy seyt, Nv sijdy Borgers, op den sekeren ende vasten
Ga naar voetnoot4-6 5 gront der Apostelen ende Propheten
ghegrondeert ende ghe-
Ga naar voetnoot56bout: ende voer de twelf fondamenten en salmen dese voer-
Ga naar voetnoot6-77schreuen
niet alleene nemen, want dan soude Paulus (die meer
Ga naar voetnoot7-8 8 erbeyde ende nersticheyt dede alleene, dan
alle die andere)
Ga naar voetnoot8
9 buyten ghesloten worden. Diesghelycx souden oock Barnabas,
Ga naar voetnoot9-12 10 Sylas, Agabus, Iudas
den rechtueerdighen, Ioannes die 11 Marcus ghenoempt was, met meer
andere van dien ghetale 12 wtghesloten wesen: maer sommighe
goddelycke dienaers die
Ga naar voetnoot12 (vor. kol.)-2 1 van dit selue ghelooue ende leeringhe
gheweest hebben, sijnder 2 beneuen dese voerghenoemde, want ghy moet
aenmercken
Ga naar voetnoot2
3 dat twelue hier een gemeyn ende gheheel ghetal is, als in
Ga naar voetnoot3
Ga naar voetnoot3-4 4 ander plaetsen tghetal
van seuen oft tiene beteekende het 5 gheheel gheselschap voor de
principaelste.
Ga naar voetnoot5
6De bouwinghe des muers deser Stadt was van
Iaspis. Dit
Ga naar voetnoot6-7 7 beteeckent ons, dat in Christo Iesv het alder
coste-
Ga naar voetnoot7
Ga naar voetnoot7-88lycxste, ghenuchelyckste, lieffelycxste, ende het sekerste en 9 vaste wesen is. // Want de ghene die oprechtelick in hem
Ga naar margenoot* 10 gheloouen sullen gestadelyck groen, versch, schoon, ghe-
Ga naar voetnoot10
Ga naar voetnoot10-1111duerich, lustich, ende leuende sijn: ende sij sullen stercke
Ga naar voetnoot11
12 ophoudende colomnen oft pileyren in synen heylighen Tempel
Ga naar voetnoot12 13 wesen. De ghene die
ghetrouwelyck mijn woort hout (seyt
Ga naar voetnoot13-14 14 Christus) en sal nymmermeer den doot smaken.
Ende de
Ga naar voetnoot14
Ga naar voetnoot14-2
| |
| |
1 Stadt was vanden
aldersuyuersten goude, alsoo schoone ende
Ga naar voetnoot1 2 claer als
het alderdeurschijnenste ghelas: de ghemeynte Gods
Ga naar voetnoot2
Ga naar voetnoot2-3 3 is sonder rimpel
oft vlecke, sij is suyuer ghelijck gout dat
Ga naar voetnoot3-4 4 seuenmael inden ouen gheproeft is. Het
licht deser Stadt is
Ga naar voetnoot4 5
Christus die noyt en sondichde, in woorden noch in wercken, 6 ende
sijn doot ende sijn bloet heeft dese stadt costelycker
Ga naar voetnoot6 7 ghemaect dan eenich gout. Den
gront der mueren was met
Ga naar voetnoot7-8 8 alderley edele ghesteenten
verchiert, die de groote costelyckheyt 9 onser salicheyt te
kennen gheuen.
101. Het eerste fondament was van Iaspis (wyens verwe
Ga naar voetnoot10 11 gruen is) het welck oris beteekent, dat
het ghelooue der eerster
Ga naar voetnoot11 12 Vaderen noch niet verdorret oft verwelckt en
is. Op den dach 13 van heden blijcket tghelooue van Enoch die
aldereerste den
Ga naar voetnoot13 14 naem des Heeren aenriep,
ende van veel andere noch oprecht
Ga naar voetnoot14-15 15 versch ende groen.
162. Het tweede grondeersel was eenen Saphier, wiens
verwe
Ga naar voetnoot16
1 is blau en som wit, int aenschouwen en schijnt hy niet seer
Ga naar voetnoot1 2 costelick
te wesen: beteekenende ons de eenvoudighe men-
Ga naar voetnoot23schen dewelcke al ist dat sij (met Iob ende Tobiam) niet
Ga naar voetnoot3 4 groot voer de // werelt en schijnen,
nochtans voor Gode
Ga naar margenoot* 5
costelick sijn deur heur ghelooue ende hemelsche wande-
Ga naar voetnoot5-66linghe.
73. Den derden gront was van Cassidonie dewelcke noch
Ga naar voetnoot7 8 veel slechter is dan den
Saphier int aenschouwen, maer van
Ga naar voetnoot8
9 natueren costelyck, moghende ende sterck. Van deser naturen
Ga naar voetnoot9 10 waren Helias, Ioannes den Dooper, ende
dierghelijcke, welcker
Ga naar voetnoot10 11
leuen was inde wildernisse, rou, stranghe ende onghenoech-
Ga naar voetnoot11
Ga naar voetnoot11-1212lyck, nochtans verschenen sij costelyck tot
heuren verordenden
Ga naar voetnoot12-13 13
tijde: straffende vromelyck de sonden, de selfde vanden
Ga naar voetnoot13
| |
| |
1 menschen af treckende gelijck de
cassidonie het caf van eenich
Ga naar voetnoot1-2
Ga naar voetnoot1 2 dinck
aftreckt: straffende ende ordeelende scherpelyck de
Ga naar voetnoot2
3 afgodissche ende gheueysde menschen.
Ga naar voetnoot3
44. Den vierden gront was van Smaragdus oft Esmeraude,
Ga naar voetnoot4 5
diewelcke van hem seluen niet alleenlyck groen en is, maer
Ga naar voetnoot5 6 hy doet de locht ontrent hem groen schijnen. Van
desen
Ga naar voetnoot6
Ga naar voetnoot6-9 7 aerde waren Ieremias ende Paulus, dewelcke
niet op en 8 hielden de leeringhe des leuens te vercondigen, ende wt
te 9 deelen, nadenmale dat syse ontfangen hadden.
Ga naar voetnoot9
105. Het vijfde grondeersel was van Sardonix, die van
eenen
Ga naar voetnoot10 11 Sardis ende eenen Onix ghemaect is, ende is onder
swert,
Ga naar voetnoot11
12 inde middel wit ende bouen root. Alsoo sijn de saechtmoedighe
Ga naar voetnoot12
Ga naar voetnoot12-14
13 van gheeste die heure sonden met Dauidem ende Magdalenam
Ga naar voetnoot13 (vor. kol.) 14 belijden deur
tghelooue voor Gode oock suyuer ende Orientael.
Ga naar voetnoot14 (vor. kol.)
1 Al ben ick swert (spreect de warachtighe Ghemeynte) noch-
Ga naar voetnoot1-2
Ga naar voetnoot12tans ben ick // schoone ende wel behaghelyck. Al ist
dat onsen
Ga naar margenoot*
Ga naar voetnoot2
Ga naar voetnoot2-5 3
wtwendighen mensche vergaet (seyt Paulus) daer omme en 4 worden wij
niet moede, want den inwendighen mensche 5 wordt daghelycx
vernieut.
66. Het seste was van den steen Sardis, die der rooder
erden
Ga naar voetnoot6
Ga naar voetnoot6-7 7 in
ghedaenten ghelijck is. Ende alsoo synse die heur laten
Ga naar voetnoot7-8 8 duncken dat sij onweerdighe
kinderen van Adam sijn, niet
Ga naar voetnoot8-10 9 teghenstaende dat sij veel gratien ende weldaden van
Gode
Ga naar voetnoot9
10 ontfanghen hebben, welcke (naer Phylo wtlegghinghe) roode
Ga naar voetnoot10
| |
| |
1 erde is. Van desen
gheselschappe was Maria de moeder ons
Ga naar voetnoot1
Ga naar voetnoot1-2 2 Heeren Iesu Christi, die heurseluen openlyck
maer een
Ga naar voetnoot2-5 3 dienstmaecht en beleet
te wesen, bouen alle de eere ende
Ga naar voetnoot3 4
weldaden die heur gheiont werden, segghende dat heuren
Ga naar voetnoot4
5 gheest verheuchde in God heuren salichmaker. Alsulcx was
Ga naar voetnoot5
Ga naar voetnoot5-7 6 Abraham oock, noemende hem seluen maer stof
ende asschen 7 voor den Heere te wesen.
87. Den seuensten gront was van eenen Chrisolitus, van
Ga naar voetnoot8
Ga naar voetnoot8-9 9 alderley verwen, die daer schijnt als gout, ende
als brandende
Ga naar voetnoot9 10 vier
ghlijsteren wtwerpende: hier onder sijn dese begrepen
Ga naar voetnoot10
Ga naar voetnoot10-11 11 de ghene die de
wijsheyt des gheests hebbende, ontvoncken
Ga naar voetnoot11-12 12 ende onsteken de andere daer mede
ende makense ghanschelyck 13 blakende, daer doer hun tot de liefde
Godts ende haers naesten
Ga naar voetnoot13 14 verweckende. Aldus dede Moyses ende
Esaias, Barnabas,
Ga naar voetnoot14-16
15 ende Paulus, waer inne ouervloedelyck de glorie ende eere
Ga naar voetnoot15 (vor. kol.)
16 Gods verscheen.
Ga naar voetnoot16 (vor. kol.)
1//8. Het achste was van eenen Beril, die van bleeke
groene
Ga naar margenoot*
Ga naar voetnoot1 2
verwe is, beteekenende die ghetrouwe Christenen die wt
Ga naar voetnoot2
3 Christelyck medelijden droeffelijck den val haerder broederen
Ga naar voetnoot3 4
beweent hebben. Van desen Goddelycken aert was Stephanus
Ga naar voetnoot4-5 5 die daer badt voor
den ghenen die hem ter doot steenden. 6 Alsoo was ooc Samuel in
sijnen tijt, die groot beclach ende
Ga naar voetnoot6-8
Ga naar voetnoot6 7
droefheyt om Saul bedreef, wanneer hy hem sach wt des
Ga naar voetnoot7-8 8 Heeren gunste verworpen te
sijne.
99. Het neghenste was van eenen Topazer, die in hem de
Ga naar voetnoot9
10 verwen aller ander steenen heeft. Ende desen beteekent de
Ga naar voetnoot10 11
gene die met aller deuchden verchiert sijn, ghelijck als Daniel
Ga naar voetnoot11
Ga naar voetnoot11-12 12 was, een
mensche vol alder Goddelycker begheerten, ende
Ga naar voetnoot12 13
Ioannes den Euangelist, dien Christus meest lief hadde, die
Ga naar voetnoot13
Ga naar voetnoot13-14
14 de openbaringhe in Padtmos geschreuen heeft. | |
| |
110. Het thiende was van Chrysophrasus, wiens nature
is
Ga naar voetnoot1 2 ghelijck
gout te schijnen, ende nochtans is hy groenachtich
Ga naar voetnoot2 3 int
ghesichte. Sodanighe sijn die, dewelcke met Goddelycke
Ga naar voetnoot3
4 wijsheyt becleet wesende, deelen die wt naer den Talent heur
Ga naar voetnoot4-5 5 vanden
Heere ghegheuen, daer doer de slapende ende droo-
Ga naar voetnoot56mende gheesten tot hemelsche dinghen verweckende. Onder 7 dit
gheselschap mach Ezechiel wel gherekent wesen, dewelcke
Ga naar voetnoot7 8 wonderlycke openbaringhen
sach.
Ga naar voetnoot8
911. Het elfste was van een Hiacijnt, die van verwe
het
Ga naar voetnoot9
10
Ga naar margenoot* water
ghelijck is, met schijnende Sonne-//stralen ouerspreyt:
Ga naar voetnoot10
11 ende dit beteekent de ghene die bloot sijn van wijsheyt ende
Ga naar voetnoot11 12
gheleertheit des werelts, maer hebben een hemelsche ken-13nisse. Sij
schijnen als narren ende ongheleert int ghesichte der
Ga naar voetnoot13
14 menschen, ende nochtans sijn sij van God gheleert, om wonder-
Ga naar voetnoot14-15
Ga naar voetnoot1415lijcke verborghen dinghen te openbaren. Van desen ghetale
Ga naar voetnoot15
1 waren Oseas, Iohel, ende Amos die maer een erm schaep-
Ga naar voetnoot1
Ga naar voetnoot1-22herder en was, met de andere cleyn
Propheten. Also waren
Ga naar voetnoot2
Ga naar voetnoot2-4 3 oock Andreas,
Petrus, Philippus ende Thomas, met de andere 4 Apostolen ende
Leeriongheren Christi.
Ga naar voetnoot4
512. Het twelfste was Ematyst, purpur, violet, ende
roosen
Ga naar voetnoot5
Ga naar voetnoot5-6 6 verwich: ende dit beteekent de ghene
die daer vierich, saecht-
Ga naar voetnoot67moedich, ende volstandich in des Heeren waerheyt sijn, ende
Ga naar voetnoot7
8 die daer steedts hebben bereyt gheweest om haer bloet daer
Ga naar voetnoot8
Ga naar voetnoot8-9 9 voren te storten. Soodanighe waren de seuen broederen der
Ga naar voetnoot9-10 10 Machabeen
met haer geloouighe moeder. Alsoo waren oock | |
| |
1 Iacobus de meerder,
ende Antipas de ghetrouwe ghetuyghe,
Ga naar voetnoot1 2 met andere Leeriongheren ende
Martelaren. Niemant en can
Ga naar voetnoot2-4 3
toonen een grooter teecken der liefden, dan de ghene die sijn 4 leuen
voor sijn vrienden offert. Al dit gheselschap vercondicht
Ga naar voetnoot4-6 5 ende roept hy
salich te wesen, ende seyt dat het rijcke der 6 hemelen hun
toebehoort.
7Aldus beteekenen dese twelf fondamenten het ghene dat
de 8 Goddelycke dienaren der Christelycker Ghemeynten na de
Ga naar voetnoot8-9 9
Ga naar margenoot* verscheyden
ghenade // hun van God ghegeuen, op hem
Ga naar voetnoot9-11 10
(sommige gout, sommighe siluer, sommighe edele ghesteenten) 11
ghebouwet hebben. Maer de ghene die tot deser bouwinghen
Ga naar voetnoot11 12 hout, hoy, stoppelen (dewelcke sijn ghewoonten,
insettinghen 13 ende stomme ceremonien, oft anders wereltlycke eere,
Ga naar voetnoot13 1
rijckdommen, ende wellustighe genoechten) hebben ghebrocht,
Ga naar voetnoot1 2
en sijn in dit hemelsche ghetal niet toeghelaten. Dese fonda-
Ga naar voetnoot23menten sijn in de
costelycke steenen die inden borstlap van
Ga naar voetnoot3-4 4 Aaron den hoochsten
Priester waren voorghebeelt, ende inde
Ga naar voetnoot4
Ga naar voetnoot4-6 5 costelycke behanghinghe ende becleedinghe des
Conincx 6 van Tirus. De ghene die breeder van de natuerlycke eyghen-
Ga naar voetnoot67schappen deser steenen wilt weten, die mach Plinium in het
Ga naar voetnoot7
Ga naar voetnoot7-8 8 37. boeck der natuerlycker
Historien, oft Bartholomeum, De
Ga naar voetnoot8-9 9 proprietatibus rerum lesen: ende
om de verborghentheyt
Ga naar voetnoot9
| |
| |
1 daer van te verstane, S. Ieronymum op het 54. Cap. Esa. oft
Ga naar voetnoot1 2 Bedam, Haymonem, Costasie,
Baconthorpe, Eleyne, Tilney,
Ga naar voetnoot2 3 ende
diergelijcke andere die groote wercken op den Apoca-4lipsis
gheschreuen hebben nerstelyck ouersien. Het is voer
Ga naar voetnoot4 5 ons genoech dat wij v na de meyninghe Augustini
vertoonen,
Ga naar voetnoot5 6 dese steenen de
verscheyden ghenaden des heyligen gheests
Ga naar voetnoot6-7 7 te
beteekenen. Want alle dese dingen werct eenen gheest des
Ga naar voetnoot7-9
Ga naar voetnoot7 (vor. kol.) 8 Heeren, verscheydentlick elcken mensche na sijnen goeden
Ga naar voetnoot8 (vor. kol.)
Ga naar voetnoot8-9 (vor. kol.) 9 wille ende
gheliefte sijn gauen wtdeelende, dewelcke niet en 1 sijn sonder haer
costelycheyt, schoonheyt ende wtnemende
Ga naar voetnoot1
Ga naar voetnoot1-2 2 eere die daer in den eerlycken dach der //
kinderen Gods
Ga naar margenoot*
Ga naar voetnoot2
3 verschijnen willen.
Ga naar voetnoot3
4Ende den Enghel (seyt S. Ian) die alle dese
voerschreuen
Ga naar voetnoot4-9
Ga naar voetnoot4 5 dinghen ghetoont hadde, roerde my in den Gheest om
het
Ga naar voetnoot5-6 6 ghenadich voornemen des Heeren
breeder te verstane, ende 7 om my tot meerder kennissen sijnder
verborghentheyt te
Ga naar voetnoot7 8 brenghen, toonde my eenen claren
waterstroom, het welcke het
Ga naar voetnoot8 9 ghesont ende
salichmakende water des leuens was. Dese
Ga naar voetnoot9
Ga naar voetnoot9-11 10 Riuiere
en is anders niet dan de vloeyende waerheyt, het
Ga naar voetnoot10
11 woort der salicheyt, oft die crachtighe leere des gheests Christi.
| |
| |
1 Dit is den soeten vloet die van Edom wtgaet om het Paradijs
Ga naar voetnoot1-3
Ga naar voetnoot1 2 te
veruersschen, ende hem deelende in vier principale Rie-
Ga naar voetnoot2
Ga naar voetnoot2-33uieren, de vier deelen des werelts watert ende
veruerst. Dit 4 lopende water maect de stat Gods aen elcken cant seer
lustich
Ga naar voetnoot4
Ga naar voetnoot4-5
5 ende verheuchdelyck: dese Riuiere is seer lustich in het
Ga naar voetnoot5
Ga naar voetnoot5-6 6 eeuwich leuen springhende: sij is
den kinderen gods hier 7 eenen gheestelycken troost, ende hier
naermaels sal sy de
Ga naar voetnoot7 8
onbegrijpelycke glorie der Heylighen wesen. Tot wien sullen
Ga naar voetnoot8-10 9 wij gaen (seyt Petrus) dan tot v? want ghy hebt
alleenlyck 10 de woorden des eewighen leuens. Den aert ende cracht
van
Ga naar voetnoot10
11 desen water is versayen, suyueren, ende schoon maken, ver-
Ga naar voetnoot1112heughen, volmaect ende ghesont maken: want het vloeyt 13
vande maiesteyt Gods: het compt wt vanden eewighen ende
Ga naar voetnoot13
Ga naar voetnoot13-16
14 eerlycken stoel des Vaders, ende vloeyt voort inde volle
Ga naar voetnoot14 15 ouervloedicheyt des Lams Iesu Christi ende sijns
Goddelycken 16
Ga naar margenoot* Gheests.
Ick wil reyn water (spreect de // Heere) op v storten,
Ga naar voetnoot16-2 (vlg. kol.) 17 ende
ghy sult reyn worden van alle uwe onreynicheyt. Ick 1 wille v oock
een nieu herte gheuen, ende eenen nieuwen 2 gheest wil ick in v
planten.
3Inde strate deser stadt ende aen beyde syden deser
soeter
Ga naar voetnoot3-5
Ga naar voetnoot3 4
Riuieren, welcke de twee Testamenten des Heeren bedieden,
Ga naar voetnoot4 5 stont den alderghenuchelycxsten boom des
leuens, te weten,
Ga naar voetnoot5 6 Christus Iesus die middelaer
ende voedere, die ghesont maker
Ga naar voetnoot6 7 ende verlosser der werelt. Wt den struyck van Dauid spruyt
Ga naar voetnoot7-8 8 desen boom (na den vleessche) ontfanghen vanden
heylighen
Ga naar voetnoot8
Ga naar voetnoot8-9
9 gheest, gheboren vander Maghet Maria. Ghelijck den boom
Ga naar voetnoot9-11
10 des leuens int midden des Paradijs int beghintsel gheplant
Ga naar voetnoot10
11 was, alsoo is hy nv gheestelyck int middel sijnder ghemeynten,
Ga naar voetnoot11
12 dewelcke sijnen ghenoechelycken hof is.
Ga naar voetnoot12
13Ist sake datmen den gront gheluckich noempt, die
sijn
Ga naar voetnoot13
| |
| |
1 fruyt boomen tweemaels
tsiaers vruchten voorts doet bren-
Ga naar voetnoot1
Ga naar voetnoot1-22ghen, soo machmen wel met rechte desen hof ende
gront 3 gheluckich ende salich noemen, want desen boom en is nym-
Ga naar voetnoot3-44mermeer onvruchtbaer, dorre, noch ydel: hy en draecht niet
Ga naar voetnoot4
5 alleenlyck tweederley manieren van vruchten, de ghantsche
Ga naar voetnoot5
Ga naar voetnoot5-6 6 ghenaden ende
gauen des heylighen gheests beteekenende: 7 maer hy gheeft die alle
maenden des Iaers, dat is, steedts
Ga naar voetnoot7-9 8 sonder
ophouden, elcke maent geeft beyde heur Somer ende 9 Winter vruchten.
De ghene die van deser ghemeynten sijn, 10 hebben alle den tijt heurs
leuens deur, beyde de soete ver-
Ga naar voetnoot10-1211
Ga naar margenoot*troostingen
inden // Gheest, ende oock sijn herde veruol-12ghinghe in den
vleesche. Ende de bladeren dees booms dienden
Ga naar voetnoot12-13
13 tot der ghesontheyt der Heydenen. De beloften ende de
woorden
Ga naar voetnoot13
Ga naar voetnoot13-14 14 Gods sijn Gheest ende leuen:
heuren aert, deuchden ende
Ga naar voetnoot14-15 15 crachten sijn salicheyt,
eeuwighe behoudinghe ende ghesont-
Ga naar voetnoot1516heyt. Dese bladeren en connen nymmermeer, noch in geender-
Ga naar voetnoot16-1717ley wijse verwelcken. Als sijn
woordt suyuerlyck gheleert wort, 1 soo ghedencken wij de weldaden
onser verlossinghen, dan is 2 de conscientie gherust ghestelt, ende
het herte verblydt: soo
Ga naar voetnoot2-4 3 verheucht heur de siele, ende gheeft Gode den
Vadere daeraf
Ga naar voetnoot3 4
eeuwich lof, prijs ende danck. Soo worden de Heydenen ten
Ga naar voetnoot4-6 5 vollen ghesont ghemaect, Christum voer
heuren eeuwighen
Ga naar voetnoot5-6
6 Salichmaker ende verlosser bekennende. Het woordt Gods 7
gheschreuen oft ghesproken, is licht ghelijck een blat, maer
Ga naar voetnoot7 8 alst wel ghenut is ende dat sijnen
gheest daer inne oft deur
Ga naar voetnoot8 9 werckt, dan ist een
aldercostelijcxste ende ghesontmakenste
Ga naar voetnoot9 10 saecke: crachtich ende sterck als een
Mostaert saet. Bouen
Ga naar voetnoot10
Ga naar voetnoot10-12 11 alle dinghen (seyt Zorobabel) is de waerheyt de
aldersterckste, 12 ende sy verwinnet al, want dat is alsoo den wille
des Heeren,
Ga naar voetnoot12
| |
| |
1 die daer nymmermeer en sal vergaen. In somma, de
Ghe-
Ga naar voetnoot12meynte
Christi ende de oprechtgeloouige (wat lijden ende
Ga naar voetnoot2 3 vervolghinge datmen heur oock aen doet) sullen
hier altijts
Ga naar voetnoot3 4
inden gheest gesterct ende gerust wesen, ende van Gode als
Ga naar voetnoot4
Ga naar voetnoot4-5 5 den appel sijnder oogen bewaert worden, ende
hier namaels 6
Ga naar margenoot* sal sy in
alle volheyt, // salicheyt, glorie, eere, ende ghenuchte
Ga naar voetnoot6 7
(in sijn teghenwordicheit) in dit nieuwe Ierusalem verblijden.
Ga naar voetnoot7
8 Om van welcke salicheyt ende blijschappe v te vollen wt te
Ga naar voetnoot8-10 9 willen legghen ende schrijuen, soude
ick verloren moyte doen, 10 ende nymmermeer tot mijnen vermete comen,
want noyt oore
Ga naar voetnoot10-14
11 en hoorde, noyt ooghe en sach, noch noyt en ist inder men-
Ga naar voetnoot11-1212schen herten
ghecomen, noch de mensche en cans niet be-
Ga naar voetnoot12-1313grijpen wat grooter blijschap God
bereyt heeft voor de ghene 14 die hem lief hebben.
15Hier hebt ghy nv ghenoech ghehoort Christelicken
Leser 1 ende verstaen (hope ick) wat boosheyt, slauernije, erbeyt
ende
Ga naar voetnoot1-2
Ga naar voetnoot1 2
verdriet de ghierichheyt, wulpsheyt ende houerdye aenbren-
Ga naar voetnoot23ghen, de ghene diese lief hebben, nauolgen,
begheiren oft
Ga naar voetnoot3 4 soecken: hoe sij de
menschen trecken van Godt, vande redene,
Ga naar voetnoot4 5 deucht ende broederlycke liefde, ende
die selue brenghen tot
Ga naar voetnoot5
6 alle boosheyt, onredelyckheyt, wreetheyt, ende onnatuer-
Ga naar voetnoot67lyckheyt, so verre dat sij
dickmaels niet alleenlyck ander lieden
Ga naar voetnoot7 8
int verdriet en brenghen om tot heurder begheerten te ghe-
Ga naar voetnoot8-99raken, maer
heurseluen schade ende verlies doen aen siel
Ga naar voetnoot9 10 ende aen lijf. Ghy hebt oock noch ghehoort, hoe dat
de duyuel
Ga naar voetnoot10-12 11 Prince der werelt ende Vader van
alle boosheden ende boos-12doender is, ende hoe den grouwelycken
Antichrist die nv 13 binnen luttel Iaren herwaerts gheopenbaert is
gheweest, van
Ga naar voetnoot13
Ga naar voetnoot13-14 14 desen gheboren ende voorts
ghecomen is, ghelijck ghy wt 15 desen boom oft boeck der gheboorten
sult verstaen.
Ga naar voetnoot15
| |
| |
| |
| |
2Ephe. 6. Den duyuel heeft voortghebracht
duysternisse.
Ga naar voetnoot2
3Act. 17. Ende duysternisse heeft voortghebracht
Onweten-
Ga naar voetnoot3 4
heyt.
51. Tim. 4. Onwetenheyt heeft voort gebracht
Dwalinghe ende
Ga naar voetnoot5 6 sijn broeders.
7Esa. 10. Dwalinghe heeft voort ghebracht den
vrijen wille
Ga naar voetnoot7 8 en
hoochmoet: Van liefde totten rijckdommen.
Ga naar voetnoot8
9Esa. 58. Ende den vrijen wille heeft
voortghebracht ver-
Ga naar voetnoot910dienste.
1Rom. 10. Verdienste heeft voortghebracht
verghetenheyt der
Ga naar voetnoot1
Ga naar voetnoot1-2 2
ghenaden.
3Rom. 1. Ende vergetenheyt der ghenaden heeft voort
ghe-
Ga naar voetnoot3
4 bracht ouertredinghe.
5Gen. 3. Ouertredinghe heeft voortgebracht
mistrauwen.
Ga naar voetnoot5
6Mat. 17. Mistrauwen heeft voortghebracht
voldoeninghe.
Ga naar voetnoot6
7Dan. 12. Ende voldoeninghe heeft voortghebracht
dat offer
Ga naar voetnoot7
Ga naar voetnoot7-8 8 der Missen.
92. Thes. 7. Dat offer der Missen heeft
voortghebracht sal-
Ga naar voetnoot9
Ga naar voetnoot9-10 10 uinghe der
Papen. | |
| |
1Matt. 15. Saluinghe der Papen heeft voortghebracht
Super-
Ga naar voetnoot1
Ga naar voetnoot1-2
2 stitie oft valschen Godsdienst.//
3
Ga naar margenoot*Mat. 23.
Superstitie heeft voort gebracht den Coninck
Ga naar voetnoot3
Ga naar voetnoot3-4 4 Hypocrisie.
51. Tim. 6. Den Coninck Hypocrisie heeft
voortgebracht Lief-
Ga naar voetnoot5 6 de des ghelts vande vrouwe
Offertorium.
Ga naar voetnoot6
7Apo. 9. Liefde des ghelts heeft voortghebracht het
Vaghe-
Ga naar voetnoot7 8 1, Cor. 15. uier, ende het
Vagheuier heeft voortghebracht Be-
Ga naar voetnoot8
Ga naar voetnoot8-9(vor. kol.) 9
setten ende Iaerghetijden.
Ga naar voetnoot9(vor. kol.)
1Deut. 32. Besetten ende Iaergetijden hebben
voortghebracht
Ga naar voetnoot1
2 Kercken rijcdom.
3Luc. 16. Ende Kercken rijcdom heeft voortghebracht
den
Ga naar voetnoot3
Ga naar voetnoot3-4 4 Schat der boosheyt.
5Iob. 12. Den Schat der boosheyt heeft
voortghebracht
Ga naar voetnoot5 6
ouervloet.
7Esa. 28. Ende Ouervloet heeft voortgebracht
Satheit.
Ga naar voetnoot7
82. Tim. 3. Satheyt heeft voortghebracht
Wreetheyt.
Ga naar voetnoot8
9Mat. 23. Ende Wreetheyt heeft voortghebracht
Wtnement-
Ga naar voetnoot9
Ga naar voetnoot9-10 10 heyt. | |
| |
1Eze. 34. Wtnementheyt heeft voortghebracht
Gewelt.
Ga naar voetnoot1
2Eze. 16. Gewelt heeft voortghebracht Grooten
pracht.
Ga naar voetnoot2
3Ioan. 5. Grooten pracht heeft voortgebracht
Eerghiericheyt.
Ga naar voetnoot3
4Act. 8. Ende Eerghiericheyt heeft voortghebracht
Sy-
Ga naar voetnoot4
Ga naar voetnoot4-55monie.
62. Thes. 2. Symonie heeft voortghebracht den Paus
ende sijn
Ga naar voetnoot6 7 broeders
Cardinalen, in die oueruoeringe der Af-
Ga naar voetnoot7-8 8
grijselycheyt. //
9Mat. 7. Ende na die oueruoeringe der
afgrijselycheyt, heeft
Ga naar voetnoot9 10 de
Paus voortghebrocht verholentheyt der boosheyt.
Ga naar voetnoot10
111. Tim. 4. Ende verholentheyt der boosheyt heeft
voortghe-
Ga naar voetnoot11 12 bracht
verleydende Sophisterye.
Ga naar voetnoot12(vor. kol.)
1Hier. 17. Verleydende Sophisterye heeft
voortgebracht ver-
Ga naar voetnoot1
Ga naar voetnoot1-2
2 worpenheyt der heyligher Schrift.
3Mat. 24. Ende verworpenheyt der heyligher
Schrifturen
Ga naar voetnoot3 4
heeft voortghebracht Tyrannie.
5Act. 7. Tyrannie heeft voortgebracht het dooden
der
Ga naar voetnoot5 6
heylighen.
7Psal. 32. Het dooden der heyligen heeft
voortgebracht ver-
Ga naar voetnoot7 8 achtinghe Gods.
9Psal. 50. Ende verachtinge Gods heeft
voortgebracht ghe-
Ga naar voetnoot9
Ga naar voetnoot9-10 10 dooch tot quaet.
11Apo. 15. Ghedooch totten quade heeft voort
gebracht orlof
Ga naar voetnoot11
Ga naar voetnoot11-12
12 totter sonden.
13Esa. 1. Ende orlof totter sonde heeft
voortghebracht
Ga naar voetnoot13 14 afgrijselicheyt. | |
| |
1Apo. 13. Afgrijselicheit heeft voortgebracht
lasteringe
Ga naar voetnoot1
2Mich. 7. Lasteringe heeft voortgebracht
Verwoestheit.
Ga naar voetnoot2
31. Tim. 1. Verwoestheit heeft voortgebracht
questien, gekijf,
Ga naar voetnoot3 4 ende strijdt om der waerheyt, waer doer dat
geopen-
Ga naar voetnoot4-5 5 baert is desen Romschen verderuer die genoemt
wort 6 Antichrist. Amen.
7
Ga naar margenoot*//Voorts hebt
ghy gehoort Eerwerdighe Leser, hoe dat de
Ga naar voetnoot7
Ga naar voetnoot7-14
8 Duyuel met alle sijnen aenhanck (achteruolgende Gods hey-
Ga naar voetnoot8
9 lich ende warachtich woort, ende rechtuerdich ordeel) in het
10 eeuwich brandende ende onblusschelyck vier (dwelck voor hem,
Ga naar voetnoot10-12 11 sijnen
Enghelen, ende alle sijn dienaers ende nauolghers die 12 sijn teecken
draghen van het beghintsel der werelt bereyt is)
Ga naar voetnoot12(vor. kol.) 13 daer knerselinghe der tanden ende wringhinghe
der handen
Ga naar voetnoot13-14(vor. kol.) 14 wesen sal sonder
eynde. Ende voorts hebt ghy ghehoort hoe 1 daer teghen
Christvs noch sijn rijck, Kercke, noch alle
Ga naar voetnoot1
2 sijn lidtmaten, van deser werelt niet en sijn, ende daerom
Ga naar voetnoot2 3 van den aenuanck der werelt
vanden duuel, vander werelt,
Ga naar voetnoot3-4 4 ende vande
vleesschelycke menschen ghehaet, veracht, ver-
Ga naar voetnoot4 5 uolcht ende benaut hebben gheweest,
ende noch sijn, ende
Ga naar voetnoot5
Ga naar voetnoot5-6 6 sullen soo
langhe als de werelt staen sal: hoewel datter altemet
Ga naar voetnoot6 7 wel een stilte gheweest heeft, ende noch comen sal, dat
heur 8 boose macht benomen sal worden, ende den godsaligen wat
Ga naar voetnoot8
9 rusten ende gratien gebeuren sal. Eyndelinge hebdy ghehoort
Ga naar voetnoot9 10 hoe
Christus om onsen wille mensche gheworden is, ende nv 11 in het
eewich leuen ende int rijcke sijns Vaders is, met 12 sijnen Apostelen
ende wtvercoren vrienden, met alle 13 de ghene die deur heur in hem
gheloouen,
Ga naar voetnoot13 14 dat van den beghinne
der werelt voor heur
Ga naar voetnoot14 15 bereyt is, daer
onwtsprekelicke blyschap
Ga naar voetnoot15 16 is, ende
inder eewicheyt wesen sal. | |
| |
1
Ga naar margenoot*//Hier
sijn v verthoont gheweest GOD ende den duyuel, 2 Christus ende den
Antichrist, Gods rijcke ende het 3 rijcke Sathans, Gods Kercke ende
de Roomsche Kercke oft 4 vergaderinge der godlooser, den enghen ende
den ruymen
Ga naar voetnoot4
Ga naar voetnoot4-5 5 wech, den
hemel ende de helle, het eewich leuen ende de 6 eewige doot. Hier
mach nv een yeghelyck kiesen den eenen oft
Ga naar voetnoot6 7 den anderen
wech. Ick dencke datter schier niemant en sy,
Ga naar voetnoot7-8 8 hy en soude lieuer het eewich
leuen dan d'eewighe doot, 9 ende den hemel dan de helle
verkiesen.
10Maer de ghene die salich willen wesen, die moeten
wel
Ga naar voetnoot10-11 11 voor heur sien dat sij heur niet en laten
bedrieghen: want
Ga naar voetnoot11 12 ghelijck
de ghiericheyt, houerdije ende wellust des vleeschs
Ga naar voetnoot12 13 de deuotie ende Godsdienst wt de eerste
kercke verdreuen
Ga naar voetnoot13 14 hebben: Also sal de duyuel noch tot
alder tijt in sijn lidtmaten
Ga naar voetnoot14 15 regneren, niet teghenstaende dat de sone des verlies
verclaert is.
Ga naar voetnoot15
16 Ia soect noch daghelycx deur dese dry voerschreuen beroerten
Ga naar voetnoot16 17 ende tweedrachten in de
gereformeerde Kercken te ver-1wecken, ende is te beduchten dat hy
achterna meer ende meer
Ga naar voetnoot1 2 dienaers crijghen sal, want daer
staet dat de boosheyt de
Ga naar voetnoot2 3 ouerhant houden sal, ende
dat de liefde in veel menschen 4 vercouden sal. Maer alle de ghene
die Godt lieuer hebben
Ga naar voetnoot4-5 5 ende behaghen
willen dan den duyuel, die moeten sien dat sij
Ga naar voetnoot5 6
heur schicken te doene het ghene dat hem behaghelyck sy.
Ga naar voetnoot6 7 Om het welcke te // doene en ist niet ghenoch den
Antichrist
Ga naar margenoot*
Ga naar voetnoot7 8 met
alle sijn valscheden te kennen ende te versmaden. Maer
Ga naar voetnoot8 9
sij moeten voorts sien dat sij den Heere met ghanscher herten
Ga naar voetnoot9 10 belijden, eeren, vreesen, gheloouen, betrouwen, ende
lief 11 hebben, ende met den wercken wt liefden sijn voetstappen
12 na volghen. Want niet al die segghen Heere Heere en sullen
Ga naar voetnoot12-14 13 salich worden
(spreeckt Christus) maer die volbrenghen den 14 wille mijns Vaders.
Wie sijn leuen op dese werelt lief heeft
Ga naar voetnoot14-17 15 (spreect de selue
Heere) die salt verliesen, ende wie sijn
Ga naar voetnoot15 16
leuen op dese werelt haet om mijnen wille, die salt behouden 17 tot
den eewighen leuen. Die my dienen wil die volghe my
Ga naar voetnoot17-19
Ga naar voetnoot17-18
18 naer (spreect Christus noch) en waer ick ben daer sal mijn
19 dienaer oock sijn: die my diehen, sal mijn Vader eeren.
| |
| |
1 Ist dat
wij in die gheboden Christi blijuen, soo blijuen wij in
Ga naar voetnoot1-5
Ga naar voetnoot1 2 sijnder liefden,
ghelijck hy sijns Vaders gheboden ghehouden 3 heeft, ende in sijnder
liefden ghebleuen is. Sijn ghebot is 4 dat wij malcanderen eeren,
lief souden hebben ghelijck hy 5 ons lief ghehadt heeft. Hierom laet
ons nu voorts aene na den
Ga naar voetnoot5-8
Ga naar voetnoot5 6 wille des Heeren een goede
wandelinge hebben, ende ons
Ga naar voetnoot6
7 leuen voeghen na de leere ende het leuen Christi, houdende
8 des Heeren gheboden, ende en laet ons niet wraeckghierich
9 wesen, maer laet ons malcanderen lief hebben. Bidt (spreect
Ga naar voetnoot9
Ga naar voetnoot9-11 10 de Heere Iesus) voor de ghene die v vervolghen ende
ver-11vloecken. Ende syt volmaect gelijck ick volmaect ben: laet
Ga naar voetnoot11-13 (vlg. kol.) 12
Ga naar margenoot* ons sondich
lichaem vernielt worden, op // dat wij de sonden
Ga naar voetnoot12 13 niet meer en dienen, want wie der sonden gestoruen
is, is
Ga naar voetnoot13 1 gerechtuerdicht van de sonden. Hierom laet
ons ons seluen 2 voorhouden dat wij der sonden gestoruen sijn, ende
Gode 3 doer Christum onsen Heere leuen: en laet de sonde in v
Ga naar voetnoot3
4 sterffelick lichaem gheen heerschappije hebben (seyt S. Paulus)
5 maer syt Gods getrouwe dienaers tot den leuen, ende geensins
6 des duuels, des vleeschs, oft der werelt dienaers totter doot:
7 en begheeft vwe leden niet tot den dienst der onsuyuerheyt,
Ga naar voetnoot7 8 oft ongherechticheyt: maer begheeft v nv voorts
ane tot den
Ga naar voetnoot8
9 dienst der gherechticheyt, op dat sij heylich worden, want als
Ga naar voetnoot9 10
wij knechten der sonde waren, wat vreucht hadden wij dan 11 van dien
dienst? van welcken wij ons nv schamen, want het
Ga naar voetnoot11
12 eynde van sulcken dienst is de doot: maer het eynde ende
13 de vruchten der gherechticheyt is dat eewich leuen. Lieue
Ga naar voetnoot13-5 (vlg. kol.) 14 broeders tis
nv den tijt vanden slape op te stane, want den 15 nacht is nv vergaen
den dach is by ghecomen, God heeft sijn
Ga naar voetnoot15 16 ghetrouwe dienaers vrijmoedich wt ghesonden, ende
laet
Ga naar voetnoot16 17 mildelyck sijn heylich woort vercondighen. Hieromme
laet 18 ons wech worpen de wercken der duysternissen, ende aen-
Ga naar voetnoot18
Ga naar voetnoot18-1919ueerden de wapenen des lichts: laet ons eerlyck (als
inden
Ga naar voetnoot19
| |
| |
1
dach) wandelen, seyt Paulus noch, niet in brasseryen ende
Ga naar voetnoot1 2 suyperijen: niet in traecheyt, dertelheyt, ende weelden, niet
Ga naar voetnoot2 3 in twist, nijdt noch strijdt,
niet in den vleessche sijn lusten te
Ga naar voetnoot3-4 4 boeten, maer naer den wille ende goet behaghen des Heeren,
Ga naar voetnoot4 5
Ga naar margenoot* //in alle
de wercken des gheests: De wercken des vleeschs
Ga naar voetnoot5-15 6 sijn openbaer, als ouerspel, hoererije, oncuysheyt,
wellus-7ticheyt, Afgoderye, toouerye, vyantschap, twist ende kyuagie,
Ga naar voetnoot7 8
toornicheyt, benijdinge, strijdinge, tweedracht, secten, haet,
Ga naar voetnoot8 9 moort, dronckendrincken, ouervloedighe
brasserijen, ende
Ga naar voetnoot9
10 dierghelycke, der welcker dienaers hier de ellendichste slauen
Ga naar voetnoot10 11
sijn, ende diese wel dienen ende sulcx doen, en sullen het
Ga naar voetnoot11 12 rijcke der hemelen niet besitten. Maer de vruchten des
gheests 13 sijn liefde, vreuchde, vrede, lanckmoedicheyt,
vriendelyckheyt, 14 goetheyt, ghelooue, saechtmoedicheyt, reynicheyt
oft cuysheyt, 15 ende dierghelycke.
16Hier na sullen de Christenen wandelen ende heur
vleesch
Ga naar voetnoot16 17 cruyssen met te wederstaen ende te
verworpen de wercken
Ga naar voetnoot17 1 des vleeschs ende den ouden mensche die
deur de lusten der
Ga naar voetnoot1-2
2 dolingen verderft ende dooyt. Wordt vernieut inden gheest
Ga naar voetnoot2-10 (vlg. kol.) 3 ws ghemoets, ende doet aen den
nieuwen mensche die na
Ga naar voetnoot3 4 Godt
gheschapen is, in oprechter gherechticheyt ende hey-
Ga naar voetnoot45licheyt. Daerom legt af de loghene ende sprect de waerheyt,
Ga naar voetnoot5-7
Ga naar voetnoot5 6 een
yeghelijck met sijnen naesten, want wij sijn leden onder 7
malcanderen. Wordt toornich ende en sondicht niet: en laet
Ga naar voetnoot7-8 8 de sonne ouer
v gramschappe niet ondergaen, noch en gheeft 9 den lastere geen
plaetse. Wie ghestolen heeft, die en stele
Ga naar voetnoot9
10 niet meer, maer erbeyde ende wercke met den handen dat
Ga naar voetnoot10-11 11 redelyck is, op
dat hy noch hebbe om den behoeftighen mede
Ga naar voetnoot11-12 12 te deylen.
En laet gheenen vuylen // clap oft oneerbare redenen
Ga naar margenoot*
Ga naar voetnoot12-3 (vlg. kol.)
Ga naar voetnoot12
| |
| |
1 wt uwen monde gaen, maer spreect dat
orborlyck tot bete-
Ga naar voetnoot1 2 ringhe ende stichtinghe is, daert noot doet ende
daert salich
Ga naar voetnoot2-3 3 is te
hooren, ende en bedroeft den heyligen geest Gods niet, 4 daer ghy in
den dach der verlossinghe mede beseghelt sijt.
Ga naar voetnoot4 5
Alle bitterheit, verbolghentheyt, gramschap, gheroep, laste-
Ga naar voetnoot5 6
ringhe, achterclap ende alderley boosheyt sy verre van v,
Ga naar voetnoot6
7 ende schout de ghene die sulcx hanteren, want sij en sijn
Ga naar voetnoot7 8 geen Christenen: maer sijt onder
malcanderen vriendelyck,
Ga naar voetnoot8-10 9 bermhertich, ende vergheeft d'een den
anderen, ghelijck 10 Godt v in Christo vergheuen heeft. Weest nv
alsoo Gods
Ga naar voetnoot10-18
Ga naar voetnoot10-11 11 navolghers, als lieue kinderen, ende
wandelt inder liefden
Ga naar voetnoot11-12 12 ghelijck als Christus ons lief ghehadt heeft,
ende heeft hem-
Ga naar voetnoot12-13
13 seluen voor ons ouerghegheuen tot een offerhande Gode tot
14 eenen soeten reuck: maer hoererye ende alderley onreynicheyt
15 oft ghiericheyt en laet van v niet gheseyt worden, ghelyckt den
Ga naar voetnoot15 16 Heilighen betaemt, noch schandelycke woorden,
sotten clap
Ga naar voetnoot16-17(vor. kol.)
Ga naar voetnoot16(vor. kol.) 17 ende onnutte iockerijen dewelcke niet en
betamen: maer veel
Ga naar voetnoot17(vor. kol.) 18 meer danckbaerheyt.
1En laet v van niemanden verleyden met ydelen woorden,
Ga naar voetnoot1-11
Ga naar voetnoot1
2 want om deser wille compt die gramschap Gods ouer de kin-
Ga naar voetnoot23deren der ongheloouighen: daerom en
verselt v met heur-
Ga naar voetnoot3-4
4 lieden niet, noch en weest niet van heure medeghenooten,
Ga naar voetnoot4
5 want ghy waert hier voormaels duysternisse, maer nv sijt
Ga naar voetnoot5-7 6 ghy een licht inden
Heere, hierom wandelt nv voorts ane
Ga naar voetnoot6 7
ghelijck kinderen des lichts. // Die vrucht des gheests is alle
Ga naar margenoot* 8 goetheyt, gherechticheyt ende waerheyt. Proeft wat voor
Ga naar voetnoot8 9
Gode behaghelyck is, ende en hebt gheen ghemeynschap met 10 den
onuruchtbaren wercken ende werckers der duysternissen, 11 maer veel
lieuer straftse. Siet toe hoe ghy voorsichtelyck
Ga naar voetnoot11
Ga naar voetnoot11-13 (vlg. pag. 2e kol.)
Ga naar voetnoot11-2
| |
| |
1 moecht wandelen, niet als de onwijse maer als de wijse: windt
Ga naar voetnoot1-2 2 ende coopt den tijt, want het sijn quade
daghen. Daeromme 3 en wordt niet onuerstandich, maer wordt vol
gheests, ende
Ga naar voetnoot3 4 spreect met
malcanderen van Psalmen, lofsanghen ende
Ga naar voetnoot4-6
5 gheestelycke liedekens, singt ende speelt den Heere in uwer
6 herten, ende seght Gode den Vader ons Heeren Iesu Christi
Ga naar voetnoot6-7
Ga naar voetnoot6 7 danck tot allen tijden, ende
sijt deen den anderen onderdanich
Ga naar voetnoot7 8 inder vreesen des Heeren. Die vrouwen sijn heuren mans
Ga naar voetnoot8 9 onderdanich
als den Heere: de man is der vrouwen hooft, 10 ghelijck Christus het
hooft der ghemeynten is, ende hy is
Ga naar voetnoot10-11
11 sijns lichaems besonder. Maer ghelijck de Ghemeynte Christo
12 onderworpen is, alsoo is oock de vrouwe heuren man in alle
1 saken. Ende diesgelijcx hebt ghy mannen oock wederom v
Ga naar voetnoot1-4 2 vrouwen
lief, verdraecht heur als crancke vaetkens, eertse
Ga naar voetnoot2
3 ende houdtse in weerden als mede erfgenamen des eewighen
Ga naar voetnoot3 4
leuens deur ghenade: ghelijck Christus sijn Ghemeynte lief
Ga naar voetnoot4-6 5 ghehadt heeft, soo dat hy hem
seluen voor heur ghegheuen
Ga naar voetnoot5 6
heeft, om heur te heyligen ende onberispelyck te maken. 7 Alsoo
sullen de mans heur vrouwen lief hebben, als heur 8 eygen lijf, want
niemandt en heeft oyt sijn eyghen // vleesch
Ga naar margenoot* 9
ghehaedt, maer hy onderhout ende voyt dat, ghelijck de
Ga naar voetnoot9 10 Heere
sijn Ghemeynte doet, want wij sijn leden sijns lichaems, 11 ende van
sijnen vleessche, ende van sijnen gebeenten, daer-12omme sal een
mensche Vader ende moeder verlaten, ende 13 sijn huysvrouwe
aenhanghen.
14De kinders moeten heur ouders onderdanich wesen, in
den
Ga naar voetnoot14-16 (vlg. kol.)
Ga naar voetnoot14-15
15 Heere, want het is het eerste ghebot dat een beloefte heeft,
Ga naar voetnoot15
| |
| |
1 datmen sijn Vader ende
moeder eeren soude. Diesghelijcx 2 ghy ouders en verwect v kinders
niet tot gramschappe, maer 3 voedtse op in onderwijsinghe ende
vermaninghe inden Heere. 4 De knechten sullen heure lichamelycken
Heeren als Christo
Ga naar voetnoot4-12
Ga naar voetnoot4 5
onderdanich wesen met vreesen ende beuen, ende in simpelheyt
Ga naar voetnoot5
6 ende eenvoudicheyt heurder herten, niet alleenlyck met dienst
Ga naar voetnoot6-7 7 voor ooghen als de menschen
behaghende, maer als de 8 knechten Christi: dat sij sulcken
dienst Gode met ghe-
Ga naar voetnoot8
9 willigher herten doen, latende heur duncken dat sij den Heere
Ga naar voetnoot9 10 ende niet den menschen dienen, wel wetende
ende vastelyck
Ga naar voetnoot10
11 betrouwende dat eenen yeghelycken (hy sij knecht oft vrije)
Ga naar voetnoot11 12 vanden Heere ontfanghen sal wat goet hy
ghedaen heeft. 13 Hieromme behooren de Heeren diesghelicken teghen
heur
Ga naar voetnoot13-16 14
knechten te doene, verlatende het dreyghen, wel wetende
Ga naar voetnoot14(vor. kol.) 15 dat heur Heere inden hemel is, voer wien gheen
wtnemen
Ga naar voetnoot15-16(vor. kol.) 16 der persoonen en is. Int gemeyn bid ick v van wat
state ghy
Ga naar voetnoot16(vor. kol.)-6
Ga naar voetnoot16(vor. kol.)
1 sijt, dat ghy v seluen een exempel der goeder wercken wilt
Ga naar voetnoot1-2 2 bewijsen, // houdende v inde
leeringe onscadelyck ende rede-
Ga naar margenoot*
Ga naar voetnoot2
Ga naar voetnoot2-3
3 lyck, ende hout dat woort heelsaem ende onstraffelyck, op
Ga naar voetnoot3
Ga naar voetnoot3-6 4 dat de gene die daer tegen strijden beschaemt
worden, niet
Ga naar voetnoot4 5 quaets
hebbende dat sij (met der waerheyt) teghen v souden
Ga naar voetnoot5
6 moghen segghen. Hierom sijt den Prince ende de geweldighe
Ga naar voetnoot6
Ga naar voetnoot6-8
7 onderdanich, der ouerheyt ghehoorsaem, ende weest tot alle
8 goede wercken bereyt: begort de lendenen uwes ghemoets,
Ga naar voetnoot8-1 (vlg. kol.)
Ga naar voetnoot8 9 weest
nuchteren, ende set heel v hope ende al v betrouwen | |
| |
1 op de ghenade die v aengheboden wordt, v liefde sy onghe-
Ga naar voetnoot1-5
Ga naar voetnoot1-22ueyst, hatet quaet, hanghet goede ane, sijt met
broederlycke
Ga naar voetnoot2 3 liefden onder malcanderen vriendelick: comt malcanderen
4 te ghemoete met eerbiedinge, en sijt in v voornemen niet
Ga naar voetnoot4
5 traech, maer sijt vierich in den gheest:
6VOECHT V NA DEN TYT,
Ga naar voetnoot6
7sijt vrolyck inde hope, herbercht gheerne, gebenedijt
die v
Ga naar voetnoot7-9
Ga naar voetnoot7 8
vervolghen, ghebenedijt ende en vermalendijt niet, ende
Ga naar voetnoot8
9 houdt (ist moghelyck) vrientschap met alle menschen: sijt
Ga naar voetnoot9-13 10 eens sins ghesint ende eens ghemoets,
hebt gelijcke liefde, en
Ga naar voetnoot10 (vor. kol.) 11 doet niet deur twist oft deur
ydel eere, maer rekent de eere
Ga naar voetnoot11 (vor. kol.) 12 des anders meeste, deur ootmoedicheit,
ende een yeghelyck
Ga naar voetnoot12 (vor. kol.) 13 en soecke niet het sijne maer eens anders, hebt
een oprechte
Ga naar voetnoot13 (vor. kol.) 1 liefde, want sonder de
liefde en ist al niet, hoe wij ons oock
Ga naar voetnoot1-2
Ga naar voetnoot1 2 van tghelooue beroemen. De liefde is lanckmoedich ende
Ga naar voetnoot2-9
Ga naar voetnoot2 3 vriendelick (seyt S. Paulus) sij en benijdt niet: de
liefde en 4 verschalckt niet, sij en blaest haer seluen niet // op,
sij en doet
Ga naar margenoot*
Ga naar voetnoot4 5 niet oneerbaerlyck, sij en soect het heure niet,
sij en laet heur
Ga naar voetnoot5 6 niet tot
gramschappen trecken, sij en denct niet erchs, sij en
Ga naar voetnoot6
7 verheucht haer niet van ongerechticheit, maer sij verheucht
Ga naar voetnoot7 8 heur van de waerheyt: sij verdraghet al, sij hopet al,
sij en
Ga naar voetnoot8 9 verualt
nymmermeer: wt liefden is Christus om onsent wille
Ga naar voetnoot9
Ga naar voetnoot9-12 10 mensche gheworden, ende heeft hem deur de meeste
ghehoor-
Ga naar voetnoot1011saemheyt om ons te verlossen (wt liefden) vernedert
tot den 12 doot des cruys. | |
| |
1Aldus laet ons oock inde liefde blijuen ende goet
doen sonder
Ga naar voetnoot1-5 2 ophouden, want wat de mensche saeyt dat sal hy oock
mayen: 3 sayet hy opt vleesch, soo sal hy vanden vleessche de ver-4derffenisse mayen: maer saeyt hy op den gheest, so sal hy 5
vanden gheest het leuen mayen. Hieromme gaet voort in de 6 deucht (al
moet ghy van de werelt vercleente lijden ende
Ga naar voetnoot6
7 veracht worden) ende weest met Abraham, Moysen, Iob,
Ga naar voetnoot7 8 ende Tobiam, verduldich ende lijdtsamich in alle
cruys, ver-
Ga naar voetnoot89uolghinghe, lijden en verdriet. De Heere beghint sijn
straffe
Ga naar voetnoot9-10
10 aen sijn huys eerste: ende als hy ons om onse voorleden sonden
Ga naar voetnoot10 11
castyden wilt, soo moeten wij dat lijdtsamelyck verdraghen.
Ga naar voetnoot11 12 Den
gheloouighen is de vervolghinghe nootsakelyck, want
Ga naar voetnoot12-14 13 in dit leuen is de
lijdsamicheyt gheproeft, ende heur ghelooue
Ga naar voetnoot13-14 14 versocht ende gheheyst. Abraham was hier
versocht, ende
Ga naar voetnoot14 15 Iob seer ghequelt,
ende sij sijn beyde Godts gheloouighe ende
Ga naar voetnoot15 1 ghetrouwe dienaers
gheuonden. d'Apostolen verheuchden
Ga naar voetnoot1
Ga naar voetnoot1-3 2 heur dat sij weer-//dich gheuonden
werden versmaetheit
Ga naar margenoot* 3
ende spijtighe lasteringhen om den naem Christi te lijden.
Ga naar voetnoot3 4 De Heere beproeft de rechtuerdighe als gout int
forneys:
Ga naar voetnoot4 5
hy castijt elcken knecht die hy lief heeft, gheesselt elcken
Ga naar voetnoot5-6
Ga naar voetnoot5
6 sone die hy ontfanct: het is tgelooue alleene dat alle de quaden
Ga naar voetnoot6
Ga naar voetnoot6-8 7
deser wereldt deur lijdtsaemheit ouerwint, ende de victorie 8
vercrijcht, de vrucht die tot den eeuwighen leuen spruyt
Ga naar voetnoot8-9 9 ende oprijst, wordt
wreedelyck int ghelooue ghepijnicht.
Ga naar voetnoot9
| |
| |
1 Dit
moet hier aldus in dit leuen daer wij onvolmaect sijn ge-
Ga naar voetnoot12schieden, om ons volmaect te maken. Hieromme laet
ons
Ga naar voetnoot2-3 3
hope vast en onsterffelyck wesen, lijdende verduldichlyck
Ga naar voetnoot3 4 alle versmaetheyt, veruolch, ende verlies
van vrienden ende
Ga naar voetnoot4 5
goet, ghedenckende dat wij in veel geloont sullen worden, voor
Ga naar voetnoot5-6 6 dat wij in luttel
gequelt worden. God wil ons proeuen, ende
Ga naar voetnoot6
Ga naar voetnoot6-15 (vlg. pag. 1e kol.) 7 hy sal ons (soo verre wij volstandich
blijuen) als eenen aen-
Ga naar voetnoot78ghenamen brantoffer ontfangen. Dus laet ons in hem
gheloouen, 1 ende hy sal ons ontfanghen: laet ons in hem hopen, ende
op hem 2 betrouwen, sonder van hem te wijcken, ende laet ons in
deuchden 3 verouwen. Ouermerct lieue broeders alle die tijden, ende
siet
Ga naar voetnoot3
Ga naar voetnoot3-5 4 ofter yemant beschaempt
gheworden is die inden Heere
Ga naar voetnoot4 5 hoopten?
Wie heeft hem met betrouwen aengheroepen ende
Ga naar voetnoot5
6 is van hem versmaeyt geweest? want God is goedertieren ende
Ga naar voetnoot6 7 ontfermhertich, ende hy vergheeft in de
daghen der tribu-
Ga naar voetnoot7
Ga naar voetnoot7-88latien de sonden, ende hy is een beschermer van alle de gene 9
die hem inder waerheyt soecken ende in hem betrouwen: 10 Maer wee der
be-//ureesder herten, den wijfelaers ende
Ga naar margenoot*
Ga naar voetnoot10 11
gheueysden spotters, faem beuleckers, achterclappers, twist-
Ga naar voetnoot1112makers ende libertinen, die meer de menschen
ende cattij-
Ga naar voetnoot12
Ga naar voetnoot12-1313uighe Princen dan Godt vreesen: die meer sorghe voor
het 14 ertsche dan het eewich goet dragen: die meer soecken de
15 werelt dan God te behaghen, want sij soecken heuren God
16 ende hemel hier op dese werelt (die inder waerheyt beter
17 een helle genoempt mach wesen) want nymmermeer en sijn
Ga naar voetnoot17 18 sij wel gherust, noch van herten noch van
conscientien. Noch
Ga naar voetnoot18
Ga naar voetnoot18-19 19 nymmermeer en hebben sijt al na heuren sin,
want sij en
Ga naar voetnoot19-1
| |
| |
1 aenmercken de heerlycheyt des Heeren niet. Wee
den sondigen
Ga naar voetnoot1
2 lippen, de slapende handen, den sondaer die op twee weghen
Ga naar voetnoot2-3 3
gaet: Wee den ongebondenen van herten, want sij en sullen
Ga naar voetnoot3 4 niet beschermt worden, om dat sij niet en
geloouen: wee 5 ooc die de lijdsaemheyt verloren, ende den rechten
wech 6 verlaten hebben, ende na den crommen wech geweken sijn:
Ga naar voetnoot6 7 wee heur
want wat sullen sij doen als heur de Heer versoeken
Ga naar voetnoot7 8
sal? Hierom laet ons alle die Heer vreesen, hem lief hebben, 9 hem
betrouwen ende geloouich sijn, ende synen wille volgen,
Ga naar voetnoot9 10 ende de dingen die hem behagelic sijn ondersoecken,
onse
Ga naar voetnoot10 11 herten tot hem bereyden,
ende onse sielen voor sijn aen-
Ga naar voetnoot11-1212schouwen verootmoedigen: laet ons hem
lijdsamelick ver-
Ga naar voetnoot12-1313beyden tot dat hy ons vertrooste, seggende, tis beter
vallen
Ga naar voetnoot13
Ga naar voetnoot13-14 14 inde handen
der menschen, dan inde handen des Heeren,
Ga naar voetnoot14 (vor. kol.)-1 15 want gelijck hy almachtich
is, so is hy ooc bermhertich, dus 16 laet ons lijdsamich sijn, ende
dat meer is, ons beroemen
Ga naar voetnoot16-5 (vlg. kol.)
1 van het lijden ende den druck, // wel wetende dat druck
Ga naar margenoot*
Ga naar voetnoot1 2
lijdsaemheyt voortbrenght, lijdsaemheyt proeuinghe, ende
Ga naar voetnoot2 3 proeuinghe de
hope, ende de hope en laet ons niet beschaempt 4 worden: want de
liefde Gods is in onse herten deur den hey-5lighen gheest
wtghestort.
6Aldus gaet ende treedt nv voorts in deuchden. Lieue
broe-
Ga naar voetnoot6
Ga naar voetnoot6-11 (vlg. kol.)7ders sterct v inden Heere ende inder macht sijnder crachten:
Ga naar voetnoot7 8 trect ane de
wapenen Gods, op dat ghy staen moecht teghen
Ga naar voetnoot8 9 de listighe aenuechtinghen des
duyuels, want wij en hebben 10 niet te campen teghen vleesch oft
bloet, maer teghen de
Ga naar voetnoot10-11
11 ouerste, teghen de Vorsten machten ende gheweldighe deser
Ga naar voetnoot11 12 werelt, de regenten der
duysterheden deser eeuwen, teghen
Ga naar voetnoot12 13 de gheestelycke boosheden, teghen de boose
gheesten der 14 locht onder den hemel. Hieromme nempt de gheheele
wapen
Ga naar voetnoot14
| |
| |
1 Gods, op dat ghy moecht
wederstaen inden quaden dage,
Ga naar voetnoot1 2 ende van
alle quaet beschermt worden. Dus staet dan v len-
Ga naar voetnoot23denen omgort hebbende met der waerheyt, ende v borste 4 bedect
met den creeft der gherechticheyt, ende aen v voeten
Ga naar voetnoot4
Ga naar voetnoot4-5 5
geschoeyt tot bereydinghe des Euangeliums des vredes. In 6 alle saken
ende tijden: grijpt ende hout den schilt des gheloofs,
Ga naar voetnoot6-10 7
met den welcken ghy alle vierighe pijlen des boosen vyants 8 van v
weiren ende wtblussen condt. Neemt ooc den helm
Ga naar voetnoot8 9 der
salicheit, ende het sweert des gheests, dat is, d'woort 10 Gods, ende
bidt ghestadelyck (in alle v aenuanghen) sonder
Ga naar voetnoot10-11
Ga naar voetnoot10 11 ophouden, met bedinghe ende smeekinghe inden
gheest.
Ga naar voetnoot11 12
Ga naar margenoot* Sijt
nerstich, cloeck, ende // vroom, sijt voorsichtich als
Ga naar voetnoot12
Ga naar voetnoot12-13 13 serpenten, ende
sonder valscheyt als duyuen. Weest nuchteren
Ga naar voetnoot13-2 (vlg. kol.) 14 ende waect, want v
wederpartye de duyuel (seyt S. Peeter)
Ga naar voetnoot14 (vor. kol.) 1 gaet omme als eenen briesschenden Leeu,
soeckende wien 2 hy verslinden sal. Hy soect duysent listen, duysent
schalcke
Ga naar voetnoot2 3
aenslaghen, duysent valsche aenuechtinghen, duysent be-4drieghelycke
beroeringhen, wederstaet hem, vast sijnde int
Ga naar voetnoot4
Ga naar voetnoot4-5 5 ghelooue, ende verweert v
teghen hem met dese wapenen
Ga naar voetnoot5-6 6 hier voren verhaelt: staet
vromelyck, ende versterct telcken
Ga naar voetnoot6 7 v sielen met de alderbeste spijse: dat is,
de heylighe schrifture, 8 dwoort Godts, op dat ghy als een vroom
campvechtere, hem
Ga naar voetnoot8 9 ende
alle loose ende bedrieghelycke aenslaghen, nacht ende 10 dach moecht
wederstaen. Dus siet dat ghy hem oft de boosheyt
Ga naar voetnoot10
Ga naar voetnoot10-11
11 gheen plaetse en gheeft, maer wederstaetse: als hy v met list
12 onder tdecsel van wat goets yet voren brenct om v te be-
Ga naar voetnoot1213drieghen (ghelijck hy hem in
eenen Engel des lichts ver-
Ga naar voetnoot13-1414scheppen can) so proeft terstont oft den gheest wt
Godt is,
Ga naar voetnoot14 15 ghelijckmen tgout op den toetsteen proeft, alsoo proeft
alle
Ga naar voetnoot15-16
16 ingeuen oock op dwoort Gods, comet daer mede ouer een
Ga naar voetnoot16 17 soo houdet voor goet, maer soudt in eenigher
manieren daer
Ga naar voetnoot17
Ga naar voetnoot17-18 18 teghen sijn, soo verdrijuet terstont van v, ende en
laet gheen 19 quaet voornemen in v herte verwortelen, maer roeyet
ter-
Ga naar voetnoot1920stont wte. | |
| |
1God is ootmoedich, alder suyuerste, lanckmoedich,
ghena-
Ga naar voetnoot12dich, bermhertich, sober,
matelyck, ende goet. Vindy dattet
Ga naar voetnoot2
Ga naar voetnoot2-3
3
Ga naar margenoot* ingheuen
eenichsins dese // teghen is so sijt des seker dat
Ga naar voetnoot3
4 den gheest des Heeren niet en is, ende keerten met dese voor-
Ga naar voetnoot4
Ga naar voetnoot4-55schreuen wapenen van v. Sijt sober ende
ootmoedich, ende
Ga naar voetnoot5 6
sijt met luttel te vreden, ende en laet v niet verleyden van de
Ga naar voetnoot6
7 ghiericheyt, rijcdom ende eere deser werelt, noch van de
Ga naar voetnoot7 8 vleeschelycke wulpsheit ende wellusticheyt die alle
werelt-9licke ende vleeschelycke menschen van wat state sij sijn
Ga naar voetnoot9 10
bedrieghen, ende in lijden brenghen, ende om v daer beter
Ga naar voetnoot10-11
11 af te trecken ende te beurijen, so merct wel aen ende ouerdenct
Ga naar voetnoot11
12 wel hoe ydel, onseker, snoode, ende bedrieghelyck sij sijn,
Ga naar voetnoot12 13
ende wat verdriet daer deur comt, want alle vleesch en is
Ga naar voetnoot13-19 14
maer hoy, alle sijn cracht, deucht ende glorie en is maer ghe-
Ga naar voetnoot1415lijck een bloeme opt velt, het gras
verdroocht ende de bloeme 16 verwelckt ende valt af. Iae alle Princen
ende alle volcken
Ga naar voetnoot16 17
sijn hoy (seyt Esaias.) Den gheest des Heeren blaest, sij die
Ga naar voetnoot17 18 hoy sijn
verdorren, ende heur bloeme valt af: maer sijn woort 19 blijft inder
eewicheyt. Ghy laet Heere den menschen daer
Ga naar voetnoot19-3 (vlg. kol.)
Ga naar voetnoot19-20
20 henen varen, heeft Dauid ghesongen, ghelijck eenen water-1stroom, oft als eenen droom, ende alle dinck verandert ghelijck
2 gras dat tsmorghens bloeyt ende des auonts afghemaeyt wort,
3 ende verdroocht. Den tijt ons leuens (seyt den seluen) is
Ga naar voetnoot3-5
Ga naar voetnoot3 4 70. Iaer, oft comet tot 80. Iaren, soo is te meerder den
erbeyt
Ga naar voetnoot4
Ga naar voetnoot4-5 5 ende pyne. Wat is de
mensche (singht de selue noch) wat is
Ga naar voetnoot5
6 sijn schalckheyt ende vernuft? Het ghetal sijnder daghen is
Ga naar voetnoot6 7
ten hoochsten 100. Iaer, ende duysent Iaren en sijn te-//ghen
Ga naar margenoot*
Ga naar voetnoot7-8 8 eewich te ghelycken, niet soo veel als een
druppel waters by 9 de see Oceane, oft als een stofken sants by al
het sant van
Ga naar voetnoot9 10 Afriken, want dat soude een eynde moghen hebben, maer
Ga naar voetnoot10
11 eeuwich duert altijt. Alle vleesch veroudert gelijck een cleet,
Ga naar voetnoot11 12 ende al watter ghemaect is oft ghesien wordt
verualt metter
Ga naar voetnoot12
13 tijt: de generatie des vleeschs ende bloets is alsulcx dat deene
Ga naar voetnoot13 14 geboren wordt, ende dander sterft: deen rijck nempt
toe,
Ga naar voetnoot14 15 ende dander gaet af. Wie
quade dingen werct die sal daer
Ga naar voetnoot15 16
mede wech ghaen: maer wel den mensche die in de wijsheyt
Ga naar voetnoot16
17 goede dingen oeffent, ende met verstant ende voorsichticheyt
Ga naar voetnoot17
18 heylighe dinghen verclaert. Dit hebben veel Heydensche
Ga naar voetnoot18
| |
| |
1 Philosophen ende wijse mannen deur
natuerlyck verstant
Ga naar voetnoot1 2 wel connen beuroyen ende hebben de rijckdommen
ende
Ga naar voetnoot2
3 hoocheden om de onrusten ende quaden dier deur comen
Ga naar voetnoot3 4 versmaet, op dat sij den tijt die
sij te leuen hadden ouer-
Ga naar voetnoot4-55brenghen ende besteden mochten in deuchden ende wijsheden,
Ga naar voetnoot5 6 met
ruste ende vrede des gheests ende der herten.
7Cecilius Metellus een vroom Romeyns Capiteyn, en
wilde noyt
Ga naar voetnoot7
8 het Dictateurschap datmen hem gaf aenueerden, noch d'officie
Ga naar voetnoot8 9
van Consul te sijne datmen hem presenteerde: segghende 10 dat hy met
ruste ende vrede eten ende verteiren wilde dat
Ga naar voetnoot10 11 hy met grooten erbeyt in de orloghe vercregen hadde. De
Ga naar voetnoot11
12 Philosooph Anatillus weygherde ende ontseyde tot drij reysen
Ga naar voetnoot12 13 toe het Prinschap
van Athenen, seggende dat hy lieuer een
Ga naar voetnoot13
14
Ga naar margenoot* dienaer //
van de goeden hadde te wesen, dan een castijder
Ga naar voetnoot14
15 vande quaden. Nicodius en achte den schat niet met allen
Ga naar voetnoot15 16 die hem den grooten Coninck Cyrus
gaf, om hem in d'orloghe
Ga naar voetnoot16-17 17 te volghen. Aristoteles verliet het goet onderhout
ende ghe-
Ga naar voetnoot1718selschap van den grooten Alexander om wederomme te gaen 19
lesen de Philosophie in sijn schole. Appollonius Thianeus
Ga naar voetnoot19 1 verliet ende verachte sijns Vaders lant, ende deur
reysde 2 gheheel Asien om den Philosoph Hirarchus in Indien te gaen
Ga naar voetnoot2 3
versoecken. M. Curius verachte de Talenten gouts die hem
Ga naar voetnoot3 4 de Samnites
presenteerden, den wijsen Philosoph Crates (daer
Ga naar voetnoot4-5 5 wij
int eerste van desen onsen boeck af vermaent hebben) 6 wierp sijnen
rijckdom inde zee, de inwoenders van d'Eylanden 7 genoempt Barales,
wel verstaende de giericheyt heurder ghe-
Ga naar voetnoot78bueren
wierpen alle heuren schat, gout, ende siluer inde zee, 9 om dat heure
ghebueren om die selue te crijghen heur gheen
Ga naar voetnoot9
10 orloghe maken en souden. Inde teghenwordicheyt van den 11 Coninck Philips van Macedonien gherees op eenen sekeren
Ga naar voetnoot11 12 dach een vraghe onder die Philosophen die ontrent hem
Ga naar voetnoot12 13 waren op het punct van wat het meeste
dinck der werelt is,
Ga naar voetnoot13 14 waer op deen seyde dat het de Sonne was,
ghemerct heure
Ga naar voetnoot14 15
claricheyt die de ghantsche werelt verclaert. Een ander seyde
Ga naar voetnoot15 16 dat de zee hem het grootste docht te wesen, om
dieswille datter
Ga naar voetnoot16
| |
| |
1
meer waters alleene is inde werelt, dander van alle andere
Ga naar voetnoot1 2
dinghen tsamen is. Een ander seyde dat het den berch Olimpus 3
Ga naar margenoot* was, wins
hoochde deur de // wolcken strect. D'ander seyde
Ga naar voetnoot3
4 dat den berch Athlas het grootste dinck der werelt was. Een
Ga naar voetnoot4 5 ander seyde dattet den grooten ende
gheleerden Poët Homerus 6 was die in sijn leuen soo vermaert was,
ende na sijn doot so 7 beclaecht wert, datter seuen groote steden
langhen tijt sware
Ga naar voetnoot7
Ga naar voetnoot7-9
8 orloghe teghen malcanderen voerden, om sijn ghebeente voor
9 heylighe reliquien te hebben.
10Maer de wijste seyde, dat het grootste dinck dat
meest
Ga naar voetnoot10 11
gheacht behoort te worden, is een herte ende eenen moet dat
Ga naar voetnoot11
12 groote ertsche dingen versmaeyt. Seer veel deser ghelijcke
Ga naar voetnoot12 13 soude ick hier moghen by brenghen
indien dat den tijt toeliet.
Ga naar voetnoot13
14Hebben dit Heydensche menschen ghedaen, hoe veel te
15 meer behoordent de Christenen te doen? Dus om v beter 16
van alle ydele ende snoode dinghen (die de menschen tot
Ga naar voetnoot16 17
alle quaet brenghen) te trecken, ende om v voorts aen van
Ga naar voetnoot17 18 ganscher herten tot den Heere te begheuen, so
ghedenct de
Ga naar voetnoot18-19 19 gramschappe ende den tijt der gramschappen ouer de
dienaers 20 der werelt, des duuels ende des vleeschs, inde laeste
dagen, 1 ende daer teghen den lieffelycken loon der dienaren Gods.
Ga naar voetnoot1 2 Den tijt loopt snellyck deur ende wordt verandert
vanden
Ga naar voetnoot2 3 morghen tot den auont. Hierom weest wijs ende vreest
God
Ga naar voetnoot3-11 4 in alle
dinghen, ende wacht v van sonden inde daghen der
Ga naar voetnoot4 5
misdaden. De dwase menschen en mercken op de tijden
Ga naar voetnoot5 6 niet:
maer alle cloecke ende verstandighe kennen wijsheyt
Ga naar voetnoot6 7
ende onderwijsinghe, en die de wijsheyt vint die salse // 8 achten
ende prijsen. De wijse in woorden (seyt den wijsen
Ga naar margenoot*
Ga naar voetnoot8-11 9 man)
hebben oock wijselyck gedaen, sij hebben de waerheyt 10 ende
gherechticheyt bekent, ende sij hebben de byspraken
Ga naar voetnoot10 11 ende ordeelen ghesocht. Hieromme
trect v (wilt ghy voor
Ga naar voetnoot11 12 Gode wijs gheuonden worden) van de ydelheden deser werelt,
Ga naar voetnoot12 13
ende worpt alle vleeschelicke lusten ende qvade begheer-
Ga naar voetnoot1314lyckheden van v, want ist dat ghy de quade sinnelycheyt
Ga naar voetnoot14 15 volcht, ende uwer sielen heure quade begheerten
gheeft ende
Ga naar voetnoot15 16 toelaet, soo sullen heur uwe vyanden ouer v
verblijden.
Ga naar voetnoot16 17 En
stoort oft en quelt v daer in niet al siedy de boose hier
Ga naar voetnoot17-7 (vlg. kol.)
Ga naar voetnoot17 18 dicmaels
voorspoedich, geacht, weeldich en verheuen: noch
Ga naar voetnoot18
| |
| |
1 en benijt noch en veriont de godloose, wereltlycke
ende
Ga naar voetnoot1 2
vleeschelycke lieden, Libertynen, Atheisten, Epicureen, Sar-
Ga naar voetnoot2
Ga naar voetnoot2-33dinapalen,
ende dierghelycke, den corten voorspoet niet die 4 God heur hier op
der eerden toelaet, want sij sullen haest
Ga naar voetnoot4 5 inde
verderfenisse vallen: sij sullen vergaen als eenen roock, 6 ende
verslensen gelyck het gras des velts: maer betrout ghy
Ga naar voetnoot6 7
op den Heere, ende gaet voorts in deuchden. Ick seg v mijn
Ga naar voetnoot7
Ga naar voetnoot7-9 8 vrienden (spreect Christus selue) en vreest v
niet voor dyen
Ga naar voetnoot8 9 die dat lijf dooden, want de siele die God in
sijn bewaernisse
Ga naar voetnoot9 10 heeft en quetsen sij niet, dewelcke hy namaels
tsamen met den 11 lichame sal doen versamen ende verrysen, om de
eewige
Ga naar voetnoot11
12 blijschap inder eewicheyt te ghenieten ende te besitten: ende
13 daer teghen en sijn de boose die de godsalige veruolghen,
Ga naar voetnoot13
Ga naar voetnoot13-16 14
Ga naar margenoot* ghelijck nv
doet Duc d'Alba met sijn//mede Tyrannen
Ga naar voetnoot14-15
15 beulen der Papisten, niet anders dan een quaet ende schan-16delyck eynde te verwachten, hier op deser werelt ende hier 17
namaels d'eewighe verdoemenisse, ghelijck alle heur voor-
Ga naar voetnoot17-1818uaders de Heydensce boose Tyrannen geuaren hebben.
1 Ghelijck Nero, Diocletianus, Dioscorus, Maximius, ende noch
Ga naar voetnoot1 2 eenen anderen Maximius die Iouianus
toeghenompt was,
Ga naar voetnoot2 3 Maxentius,
Licinius, Constantius, Phocas, ende veel andere
Ga naar voetnoot3 4 so wel van voorleden tijden als in onse
tijden, dwelcke onse
Ga naar voetnoot4
| |
| |
1 tyrannen wel een verschricken behoorde te doen
hebben,
Ga naar voetnoot1 2 en waren sij in heur
boosheyt niet verhert ende versteent
Ga naar voetnoot2 3 deur het rechtuerdich ordeel Gods.
Ga naar voetnoot3
4Als wij dan het eynde deser booser Tyrannen sien,
ende 5 daer teghen het goet eynde ende den troost die wij deur het
6 suyuer woort Gods hebben, so hebben wij groote orsake om 7 ons met een onwtsprekelycke blijschap in onsen staet te ver-
Ga naar voetnoot78heughen
ende den Heere met al onser herten te dancken 9 dat hy ons tot
sulcken weldaet gheroepen heeft, ende ons
Ga naar voetnoot9
Ga naar voetnoot9-10 10 weerdich kent iet om de rechtueerdicheyt te
laten lijden. 11 Ende nv aldus wel gemoyt sijnde, nempt v cruys op
uwen
Ga naar voetnoot11
Ga naar voetnoot11-13
12 hals ende volcht Christum uwen Coninck ende hooftman
Ga naar voetnoot12 13 getrouwelyck na, ende om dit lichtelycker te
doene, soo ver-
Ga naar voetnoot1314smaet (ghelijck hy gedaen
heeft) alle ghierichheyt, werelts
Ga naar voetnoot14 15 eere, ende vleeschelicke lusten ende
begheerlyckheden, en 16 ghy sult beuinden dat het al veel lichter is
den Heere te dienen,
Ga naar voetnoot16
17
Ga naar margenoot* dan der
we-//relt slaue te sijn: want sijnen last is licht ende
Ga naar voetnoot17-18 18
sijn jock is soete. Dus wordt versterct met den heylighen 1 gheest,
ende en peyst noch en begheert niet met woorden
Ga naar voetnoot1 2 oft
met wercken iet te doene dat hem mishaghelyck is, set 3 op hem al v
hope ende betrouwen: ende ghy in v seluen
Ga naar voetnoot3-4 4 vast wesende, laet
hem sijn den doel, de pinne ende het wit
Ga naar voetnoot4
5 daer ghi na schiet, de zee sterre, het compas, ende het seker
Ga naar voetnoot5 6 teeken daer ghy op seylt, den wech daer ghy in
wandelt, den 7 steen daer ghy op staet, den gront daer ghy op bout,
de borcht
Ga naar voetnoot7 8 ende tslot daer ghy v in betrout, het eynde daer ghy
na trect,
Ga naar voetnoot8 9 het goet dat ghy soect, het leuen dat
ghy begheert, den troost 10 daer ghy om wenst, den schat daer ghy nae
erbeyt, v glorie,
Ga naar voetnoot10 11 volmaectheyt, al uwen troost ende al v betrouwen.
Alsoo
Ga naar voetnoot11-7 (vlg. pag. 2e kol.) 12 salt sijn dat v gheenderley misual en sal moghen
beroeren:
Ga naar voetnoot12 13 noch water,
noch vier, verlies van werelts eere, vrouwe, 14 kinderen, vrienden,
van lant oft sant, neiringhe, oft berooft
Ga naar voetnoot14 15 te sijne van huys en hof, van huysraet, ghelt, ende
goet, 16 cleederen noch juweelen, versmaetheden, lachter, achterclap,
Ga naar voetnoot16
17 vervolginghe, verbanninghe om sijnen naem gheschiedende.
| |
| |
1
En acht op de vlieghende Fortune, noch op de onsekerheyt
Ga naar voetnoot1-2
Ga naar voetnoot1 2
ende veranderinghe der rijcken ende tijden niet, soo suldy
Ga naar voetnoot2 3 in ermoeden rijck sijn, in versmaetheden gheacht,
in benaut-
Ga naar voetnoot34heden
vrij van herten, in droefheyt verheucht sijn inden Heere,
Ga naar voetnoot4
5 Iae gheuanghen tusschen mueren, ende in boyen gheslaghen, sal
Ga naar voetnoot5 6
Ga naar margenoot* uwen gheest
vrij ende vranck hemel ende eerde // deurwandelen.
Ga naar voetnoot6
7Hierom trect v herte van alle ertsche, vleeschelycke
ende 8 verganckelycke saken, ende laet uwen gheest tot hemelsche
9 ende onuerganckelycke saken opghetrocken worden, soo suldy
10 deur den heylighen gheest herboren, ende met het woort Gods
11 versterct sijnde, eenen Microcosmus, dat is, een geheel werelt
12 op den cleynen voet, ghenompt moghen wesen. Ghy sult war-
Ga naar voetnoot12
Ga naar voetnoot12-1313achtighe Christenen, Coninghen, ende Priesters
sijn: achtende
Ga naar voetnoot13-14 14 nochtans v
seluen altijt cleyne ende onnutte knechten te wesen.
Ga naar voetnoot14
15Ghy sult gheluckich leuen, ghy sult in alle dinghen
gherust 16 ende wel te vreden wesen, ghy sult v seluen kennen, ende
Ga naar voetnoot16 17 sonder
verdrayt ende onseker met allen winden te keeren
Ga naar voetnoot17 18 suldy by v
seluen blijuen, gheenderhande passie, nijdt, gram-
Ga naar voetnoot181schap, anxt, oft pyne en sal v quellen oft letten, ghy sult
Ga naar voetnoot1 (vlg. kol.) 2 alle boosheden van v verdrijuen, de ertsche
dinghen en suldy 3 niet groot achten, want uwen geest ende uwe
wandelinge sal
Ga naar voetnoot3-4 (vlg. kol.) 4 inden hemel wesen, ende sult God
ende sijn rijck soo nauwe
Ga naar voetnoot4
Ga naar voetnoot4-5 5 ende wel bemercken dat ghy in uwer herten alle
vergancke-
Ga naar voetnoot56lycke saken verachten sult, niet en sal v hier moghen be-
Ga naar voetnoot67roeren, ontstellen oft vander liefden Gods trecken: maer
Ga naar voetnoot7-9 8
voortgaende van deucht tot deucht allenskens meer ende 9 meer, tot
dat den Heere ghelieuen sal onse sielen wt dit
Ga naar voetnoot9 10
sterffelyck lichaem te trecken, dan sullen wij hem aensicht
Ga naar voetnoot10-11 11 aen aensicht
volcomelyck aenschouwen. Tot welcker vol-//
Ga naar voetnoot1112maectheyt ons wil brenghen
den Almoghenden Heere, ende
Ga naar margenoot*
Ga naar voetnoot12 13 God de Vader ons Heeren Iesu Christi, deur ende
inden
Ga naar voetnoot13 14 naem des selfden synen eenigen wtuercoren Soons.
Ga naar voetnoot14 15 Hem sy lof, glorie, prijs, eere,
vreese, danck ende 16 grootmakinghe inder eewicheyt, ende alle
Ga naar voetnoot16
Ga naar voetnoot16-17 17 goede gheloouighe
rust, vrede in den hey-18lighen Geest, hier op der erden, ende
19 hier na het eeuwich leuen, deur 20 den seluen onsen
Heere.
Ga naar voetnoot20
21AMEN.
|
-
-
[tekstkritische noot]Tot den Leser. 6. wtlegghen, - T
wtlegghen 8. voorsichtichlyck - T voorsichstichlyck.
-
voetnoot5
- moghen: kunnen; by hem seluen: zelf
-
voetnoot8
- claerlyck: duidelijk; voorsichtichlyck:
bedachtzaam; soete: aangenaam, bevallig
-
-
[tekstkritische noot]5. crijchsman - T chrijschman
-
voetnoot1-4
- (Doordat de gedachte, die in deze bijzin
wordt uitgesproken, onmiddellijk breedvoerig wordt uitgewerkt, raakt de
hoofdzin verloren)
-
voetnoot2
- ongerust: onrustig, voortdurend
verontrust
-
voetnoot4
- staet: levensstaat; gherust: rustig
tevreden; vernuecht: tevreden 4vv. In margine: ‘Hor. lib. 1 Sers.
Sat. 1’ (Horatius, Sermones I, 1)
-
voetnoot5
- prijst: acht het iets heerlijks, (vandaar
hier vrijwel hetzelfde als) begeert
-
voetnoot5-6
- coopmanschap te hanteren: handel te
drijven
-
voetnoot6
- liuer: liever; moescoppen: stropen,
plunderen
-
voetnoot7
- crijghen: oorlog voeren;.... ruyteren: als
ruiter vrijbuiten
-
voetnoot8
- lantneiring-hedoen: het boerenbedrijf
uitoefenen; het recht te plegen: het recht toe te passen, vonnissen te
vellen
-
voetnoot9
- ghehout: gehuwd; ontbonden: vrij (van de
huwelijksband)
-
voetnoot17-18
- ander Heeren: (landen ende steden) van
andere Heren
-
voetnoot20
- Monarchie van Europen: alleenheerschappij
over Europa
-
voetnoot2
- vleeschelycker: op (de genoegens van) het
vlees (het lichaam) gerichte
-
voetnoot3
- hare Heeren daer sij in ligghen: hun
meesters, in wier lichaam zij zich bevinden
-
voetnoot5-6
- vleeschghierich: begerig naar
lichamelijke genoegens
-
voetnoot8-9
- hy salder ander tien mael tiene: hij zal
er nog eens tienmaal tien
-
voetnoot11
- van: door; gestelt: bepaald,
toebedeeld
-
voetnoot18
- dan der onredelycker beesten: dan die der
redeloze dieren (De zin loopt hier niet af, de punt heeft slechts de betekenis
van een geprolongeerde rust)
-
voetnoot19
- brenghen sij ouer: brengen zij door,
verkwisten zij
-
voetnoot20
- ghiericheyt: hebzucht; slauernye: (n.l.
van hun begeerten); onmanierlycke: ongepaste
-
-
[tekstkritische noot]1. dies mense - T diesmense 6. het - T Het 10.
ende - T eude
-
voetnoot1
- dies mense - mach: daarom kan men ze;
gelijcken by: vergelijken met, gelijk stellen aan
-
voetnoot2
- daer Esopus af spreckt: waarover Aesopus
vertelt (Grieks fabeldichter ± 550 v. Chr., wiens fabels via het Latijn ook in
de M.E. algemeen bekend waren)
-
voetnoot7
- nae die schaye: naar de schaduw (het
schijnbeeld); vant hemseluen bedroghen: zich bedrogen vond
-
voetnoot14
- aerbeyde: zich inspande; hem: zich;
ghecryghen: verwerven (De punt heeft hier slechts de betekenis van een
geprolongeerde rust, de zin loopt door)
-
voetnoot19
- hem voeghen: zich er toe zetten;
ongeualster: meer onvervalste, (dus) echtere
-
voetnoot21
- te rechte verstonde: op de juiste manier
inzag
-
voetnoot1-2
- hem van de selue... soecken: zich
gemakkelijker daarvan zou los maken en de eeuwige dingen zou zoeken
-
voetnoot2
- heuet: heeft het; betoonen:
bewijzen
-
voetnoot4
- onuersadelyck: (hier voor) niet
verzadigend, onbevredigend, teleurstellend
-
voetnoot7
- machtich: krachtig (van werking); bequame:
heilzaam, nuttig
-
voetnoot8
- in alle manieren: in alle opzichten
-
voetnoot9
- gepeysen: met het denken omvatten (de punt
na deze zin is slechts een rustteken, dat de gedachte niet afsluit)
-
voetnoot21
- in heur seluen: op zichzelf; van dien:
door diegenen
-
voetnoot23
- maer de onghereghelde begheerten: maar
(dat ik bedoel) de overmatige begeerten
-
voetnoot24
- S. Augustijn: de Kerkvader Augustinus
(354-430)
-
-
[tekstkritische noot]8. tijdelycke - T tiidelycke 12. behoorden - T
behooren 17. van Godt, - T van Godt 1. der - T ter 6. Plato). - T
Plato.)
-
voetnoot3
- onuerscheyden: (op zichzelf)
indifferent
-
voetnoot3-4
- daermen af mach ghecrijgen: waarvan men
kan ondervinden
-
voetnoot4
- soo: zoals; S. Ambrosius: de Kerkvader
Ambrosius (339-397); dewelcke: n.l. de zo juist opgesomde ‘saken’
-
voetnoot9
- van het goet ghehouden: door het goed
beheerst
-
voetnoot10-11
- van de ghene die.... ghelijcken: van
degenen die lijken op iemand die Gallio heette
-
voetnoot11
- so (= zoals) Seneca seyt: In margine ‘Int
tractaet van tgeluckich leuen. Cap. 22’. (Dialogorum liber VII. Ad Gallionem de
vita beata, 22)
-
voetnoot15
- aenhanghen: verknochtheid; tot die
selfde: jegens deze (n.1. de tijdelijke goederen)
-
voetnoot17
- creaturen: schepselen (in tegenstelling
tot: Godt); te ghebruycken: zich te wijden aan; (de zin loopt door met ‘om
d'oorsaecke dat’ = omdat)
-
voetnoot19
- tot pyne: (lees): en daardoor tot
verdriet; cattyuicheyt: ellende; (de zin loopt weer door)
-
voetnoot20
- principalyck: voornamelijk; snoode:
waardeloos, verachtelijk
-
voetnoot1-4
- (Een hoofdzin ontbreekt; vermoedelijk is
het slot ‘soo en isser.... ydel’ als zodanig opgevat, hoewel dit in
werkelijkheid mede afhangt van het relativum ‘dewelcke’)
-
voetnoot1
- bemerckende dan: wanneer wij dus
beschouwen; conditien: eigenschappen
-
voetnoot2
- van heur seluen: op zichzelf; cattyuich:
nietswaardig
-
voetnoot4
- oft ten sy: of het is; hoocheden: hoge
ambten; qualyck: onrechtmatig
-
voetnoot6
- schijnen gheluckich te wesen: (slaat zowel
op ‘rijcdommen ende hoocheden’ als op ‘heur besitters’; in het eerste geval is
de betekenis: schijnen een geluk te zijn); seyt Plato: In margine: ‘Inden
vyfden boeck der wetten’ (Vgl. Nomoi V, cap. 1 en 12; een letterlijk citaat
wordt hier door Van der Noot niet gegeven)
-
voetnoot10
- goet: eigendom, goed(eren); (De punt is
slechts een rustteken, de zin loopt door)
-
voetnoot12
- als hy seyt: In margine ‘80. Epist.’
(Epistola 80; een letterlijk citaat wordt hier niet gegeven)
-
voetnoot14
- in meerder versekerheyt: veiliger;
peryckel: gevaar
-
voetnoot16
- den terre: de teer; daer af: daardoor;
ghehouwen: vastgehouden
-
-
[tekstkritische noot]10-11. versincken - T versinckeu 5-6. eere,
macht, hoocheyt, wellustichheyt - T eere macht, hoocheyt
wellustichheyt
-
voetnoot1
- tot desen propooste: te dier zake; S.
Chrysostomus: de Kerkvader Chrysostomus (344-407). In margine ‘Homel. 41 op S.
Matth.’ (Commentariorum in Evangelium Matthaei, Homilia XLI: ‘Nam dignitates
profecto ad multa quae deo minime placent, hominem inducunt. Quapropter etiam
valde magno animo sublimique opus ingenio est, ut dignitate uti, non abuti
possis: ita qui ea caret, volens nolensque philosophatur... Quocirca multos
etiam invitos ad contumeliandum intrusit, iram plerumque accendit, linguae
frenum abstulit, et ianuam morti reseravit, quasi magna procellarum vi animum
subvertens et ad profundum malorum omnium naviculam submergens’)
-
voetnoot2-3
- verscheyden ongheschictheden:
verschillende onvoegzaamheden, buitensporigheden
-
voetnoot5-6
- in hoocheden ende staten: op hoge posten
en in hoge ambten
-
voetnoot6
- heerlycheden: gezagsposities; maken
weelde: veroorzaken brooddronkenheid
-
voetnoot9
- versincken: doen zinken; den gront der
boosheyt: de diepste boosheid
-
voetnoot11-12
- onstellen ende veruremden: verwarren
en verbijsteren
-
voetnoot14-15
- steeckt ende verwect hy hem seluen:
zet en drijft hij zichzelf aan (om te komen)
-
voetnoot16
- soo hy meer: hoe meer hij; netten:
strik(ken)
-
voetnoot1
- met den terre: met teer, (hier)
vogellijm
-
voetnoot3
- Sij: n.l. dergelijke mensen (aansluitend
bij regel 11-15 hiernaast)
-
voetnoot7
- fray en wel: flink en voortreffelijk er
aan toe; der salicheyt: naar het geluk
-
voetnoot10
- herwaerts ende derwaerts: naar alle
kanten
-
voetnoot12
- opperste: (behoort ook bij ‘rijckdom’ en
bij ‘gheluck’)
-
voetnoot15
- handelt oft om en gaet: bezig is of
omgaat
-
voetnoot17
- In margine ‘S. Augustinus inden eersten
boeck der Orden int. 1 Cap.’ (De ordine I)
-
voetnoot20
- tot dat een ende eewich trecken:
voortdurend streven naar dat éne doel
-
-
[tekstkritische noot]18. ouervloedicheyt - T ouervloedicheyt,
11-12 onprofytelicheit, - T onprofytelicheit. 16. die - T de
-
voetnoot4
- ongherustheyt: onrust; quellagie:
kwelling
-
voetnoot8
- hoocheyden: hoge ambten; benautheyt:
angst
-
voetnoot9
- soo wel.... te bewaren: zowel bij het
verkrijgen als bij het behouden daarvan
-
voetnoot10
- Paradoxa: filosofisch geschrift van
Cicero, geschreven 46 v. Chr. (De bedoelde plaats komt voor in Paradoxon
I)
-
voetnoot11
- staten: hoge ambten; erbeyde: moeite,
inspanning
-
voetnoot12
- pijnen: moeiten; sorchuuldicheyt:
bezorgdheid
-
voetnoot13
- Iuuenalis: Latijns satirisch dichter
(tweede helft der 1ste en eerste helft der 2de eeuw n. Chr.). In margine ‘In
syn 14. Satira’. (Satyra XIV, vs. 304)
-
voetnoot13-14
- de bewaringhe veelder goeden: het
veilig bewaren van vele bezittingen
-
voetnoot14
- Als: toen; lantmuys: veldmuis; soo:
zoals; Esopus: Grieks fabeldichter ± 550 v. Chr., wiens fabels via het Latijn
ook in de M.E. algemeen bekend waren
-
voetnoot15-16
- alsulcken periculen ende gheruchten:
zulke gevaren en onaangenaamheden
-
voetnoot16
- alsser ouerquamen: als hun waren
overkomen; dewyle: terwijl
-
voetnoot18
- alsulcken ouervloedicheyt: zulk een soort
overvloed
-
voetnoot4
- aen eenen Ixion: op (een zekere) Ixion.
Wegens een poging om Hera (Juno) te verleiden wierp Zeus hem in de Tartaros,
waar hij op een vurig, eeuwig ronddraaiend rad werd gebonden
-
voetnoot6-7
- na der Poeten verclaren: volgens het
zeggen der dichters
-
voetnoot8
- staten: hoge ambten, waardigheden; dat hy:
(slaat terug op so seere in reg. 6); een wolcke: om Ixion voor zijn
belagen van Hera te straffen, zond Zeus hem een wolk (Nephele) welke op Hera
leek. Uit deze vereniging werden de Centauren (half mens, half paard)
geboren
-
voetnoot12
- ongemack: leed; der eergieriger erbeit:
van de inspanning der eergierigen; beteekent: kenbaar maakt
-
voetnoot13
- dewelcke: (slaat terug op
eergieriger); in de stede van: in plaats van
-
voetnoot14
- onvaste: vergankelijke; wanckelbaer:
onstandvastig
-
voetnoot15
- herwaerts ende derwaerts: naar alle
kanten
-
voetnoot17
- na: naar; Ixionides: zonen van Ixion;
fabule: verdichtsel
-
-
[tekstkritische noot]4-5. geluckich - T geluchich 5. wesen. - T
wesen, 13. liefhebbers. - T liefhebbers, 9. wereltlycken - T
wereltlytken
-
voetnoot2
- smyten: schoppen, slaan (van
paarden)
-
voetnoot3
- Aristoteles: In margine ‘Inden 7. boec van
Ethi. int 13. Capit. ende inden 10. boec int 8. Cap.’ (Ethica VII, 13 en X,
8)
-
voetnoot5
- Sophisteryen van goede: schoonschijnende
drogbeelden van rijkdom
-
voetnoot6
- sophist: (hier voor) bedrieger (De
sophisten waren rondtrekkende leermeesters in het denken en spreken in
Griekenland gedurende de 5de eeuw v. Chr.; zij kregen echter steeds meer de
naam, de ware wijsheid op te offeren aan spitsvondige drogredenen);
onuoersichtige: onvoorzichtigen
-
voetnoot9
- S. Augustijn: In margine ‘Int 35. Serm.
vande worden gods’. (De verbis Domini Sermones LXIV, Sermo XXXV)
-
voetnoot13
- dickmaels eer: dikwijls eerder; Fortuyne:
Fortuna, de godin van het blinde geluk
-
voetnoot14
- is weerdich: verdient; Plagaria:
Mensenroofster; van: door
-
voetnoot15-16
- naer eenen die Plagarius hiet (=
heette): plagarius is geen eigennaam, maar mensenrover in het
algemeen
-
voetnoot18
- vreck: gierig; bloyde: laf; vol sorghen
ende achterdenckens: vol angst en achterdocht
-
voetnoot19
- de sommighe: sommigen; niemanden:
(voorwerps-vorm van) niemand
-
voetnoot2
- den draeck: de draak Ladon, bewaker van de
gouden appels, die een van Hera's bruidsgeschenken waren geweest en in de tuin
der Hesperiden (dochters van Atlas en Hesperis) werden bewaard
-
voetnoot4
- gebruyck: genot; weluaren: geluk,
voordeel
-
voetnoot5
- Tertullianus: beroemd Christelijk
apologeet (± 160 - ± 220). In margine ‘Tertul. in syn Appologie in het 29.
Cap.’ (Het opgegeven caput is onjuist; bedoeld wordt Apologeticum, 39.
Tertullianus vermeldt daar wel de Sodomsappels, maar zonder enig verband met de
rijkdom!)
-
voetnoot6
- appelen van Sodoma ende Gomorra:
Sodomsappels (volgens de Joodse geschiedschrijver Flavius Josephus een bij de
Dode Zee voorkomende appel, die bij aanraking in stof uiteenvalt. Over de
ondergang van Sodom en Gomorra, op de plaats van de huidige Dode Zee in
Palestina, vgl. Genesis 19:24-25)
-
voetnoot12
- gheenen wasdom: (gheenen is
vermoedelijk het gevolg van een bijgedachte aan de ontkenning, die in
‘beletten’ ligt opgesloten; voor ons =) wasdom
-
voetnoot13
- Die kinderen van Israel: de
Israëlieten
-
-
[tekstkritische noot]5 schietweuels - T schietwreuels 7. sotte -
T sottte
-
voetnoot1
- verachtinghe: voorwerp van verachting; Soo
Tertullianus vercleert: zoals Tertullianus uiteenzet (deze bijzin behoort nog
bij de vorige zin). In margine ‘Tertul. in syn Appologie in het 29. Cap.’
(Apologeticum, 29, of, evenals bij het vorige citaat, 39? Ik heb de hier door
Van der Noot bedoelde plaats niet kunnen vinden)
-
voetnoot3-4
- hier voorts.... verhalen: hieronder te
zijner tijd een en ander over meedelen
-
voetnoot4
- die Propheet Abacuc: vgl. Habakuk
2:6
-
voetnoot5
- mesch: mest; schietweuels: mestkevers;
wuelen: wroeten; heur: zich
-
voetnoot6
- S. Chrysostomus: de Kerkvader Chrysostomus
(344-407). In margine ‘Inden boeck vander vrouwen versiersel int 3. Cap. daer
hy disputeert dat niemant dan deur hemseluen in lyden compt’. De bedoelde
uitspraak van Chrysostomus komt voor in zijn geschrift: ‘De eo quod nemo
laeditur nisi a se ipso’, 2e deel van cap. 6, en luidt: ‘....ut scarabaei in
stercore continenter versantur: ita etiam avaritia capti istis animantibus sunt
miseriores’. (Wat Van der Noot bedoelt met het ‘boeck vander vrouwen
versiersel’ is mij niet duidelijk; een werk van Chrysostomus met deze of een
dergelijke titel bestaat er niet)
-
voetnoot6-10
- In margine ‘S. Ieron in den 2. boeck
van de brieuen tot Iulian.’ (de Kerkvader Hiëronymus, 345-420. Van der Noot
vergist zich met de aanduiding ‘Brieuen tot Iulian’. Bedoeld wordt het
geschrift ‘Adversus Iovinianum’, II, 6: ‘Unde et Crates ille Thebanus, proiecto
in mari non parvo auri pondere, Abite, inquit, pessum malae cupiditates: ego
vos mergam, ne ipse mergar a vobis’)
-
voetnoot6
- Crates: cynisch wijsgeer uit Thebe ± 330
v. Chr., op wiens naam een aantal brieven staat
-
voetnoot10
- Martialis: beroemd Latijns
epigrammen-dichter (± 40-± 100). In margine ‘2. boeck der Epigram’. (Bedoeld
wordt blijkbaar: Epigrammata XI, 5, vs. 1-4); dat: dat het
-
voetnoot1
- swaerlyck: moeilijk; Cresus: laatste
koning van Lydië (± 550 v. Chr.), beroemd om en trots op zijn rijkdommen, die
echter alles verloor in een nederlaag tegen Cyrus; religieus: godvrezend
-
voetnoot2
- Numa: Numa Pompilius (± 700 v. Chr.),
tweede koning van Rome, grondlegger van de Romeinse cultus
-
voetnoot2-4
- In margine ‘Laertius inden 7 boeck.’ (De
vitis, decretis et responsis celebrium philosophorum VII, 4: ‘Tunc secundis
ventis navigavi, quando naufragium feci’. Diogenes Laërtius was een, in het
Grieks schrijvend, historicus uit de 3de eeuw)
-
voetnoot3
- Zenon: Grieks wijsgeer (± 300 v. Chr.),
stichter van de Stoa; als: toen
-
voetnoot6
- S. Pauwels: de apostel Paulus. In margine
‘1. Tim. 6’ (1 Timotheüs 6:9-10a.). In margine
tevens ‘Prouer. 23. Matth. 23.’ (Spreuken 23 en Mattheüs
23), waar soortgelijke vermaningen voorkomen
-
voetnoot11-12
- Damascenus: de laatste Griekse
Kerkvader (± 700); die saken die sijn: de dingen die werkelijk
bestaan
-
voetnoot16
- yet: iets; de sot: de krankzinnige; de
scay vander kerssen: de schaduw van de kaars
-
-
[tekstkritische noot]13. fantasyen - T fautasyen 1. gemeynten -
T gemeyten
-
voetnoot1
- inde stede van: in plaats van; Sy:
pluralisering van ‘de wereltlyke mensche’ uit de vorige zin; phrenetyken:
krankzinnigen
-
voetnoot2
- daer af: waarover; Horatius: In margine
‘Inden tweeden boeck der briuen in den tweeden brief.’ (Epistulae II, 2, vs.
128 vv.)
-
voetnoot2-3
- in een schoon spel meynde te wesen: een
mooie toneelopvoering meende bij te wonen
-
voetnoot4
- wellusticheyt: genot, vreugde; dat niet:
dat het niets; fantasyen: hersenschimmen
-
voetnoot6-7
- quellagien: kwalen, (hier dus voor)
waandenkbeelden
-
voetnoot9
- Christus seyt: In margine ‘Luc. 12. b.
Eccle. 11. c. Psal. 51. b. Iere. 17. Psal. 38.a.’ (Lucas 12:20;
Ecclesiasticus of Spreuken van Jezus Sirach 11:17-19;
Psalm 52:7-9; Jeremia 17:11; Psalm
39:7. De Spreuken van Jezus Sirach behoren tot de apocriefe boeken; het
verschil in de Psalmnummering is een gevolg van het feit dat Van der Noot de
nummering van de Vulgaat volgt)
-
voetnoot10
- v siele van v eysscen: uw ziel (= uw
leven) van u opeisen
-
voetnoot11
- dat ghy vergheerdt hebt: wat gij (aan
rijkdommen) verzameld hebt
-
voetnoot12
- in gode: in God; hy: nl. Christus; met
Dauid: nl. in Psalm 39:7, waarnaar in margine reeds verwezen
werd
-
voetnoot13-14
- naer heur fantasyen ende duncken:
volgens hun verbeelding en waandenkbeeld
-
voetnoot15
- heur: zich; ydel ende beroeft: ontbloot
en beroofd
-
voetnoot16
- aengaende van: met betrekking tot;
staten: hoge ambten
-
voetnoot1
- gemeynten: burgerijen, volken; Plutarchus:
Grieks historicus, beroemd om zijn biografieën (± 46 - ± 120). In margine ‘Int
leuen van Demosthenes.’ (Demosthenes, 26); Orateur: redenaar
-
voetnoot2
- Demosthenes: de grootste redenaar der
Griekse Oudheid (384-322 v. Chr.); voer een maniere hadde: de gewoonte
had
-
voetnoot3-4
- na geen staten.... en souden: naar geen
hoge ambten, hoge posten of ambtelijke waardigheden moesten streven
-
voetnoot5
- waeraf: waarvan; dienste: ambtelijke
dienst
-
voetnoot7
- verstonde: inzag; moyte: moeite; quaet
vermoeden: wantrouwen
-
voetnoot9
- daer in: nl. in de ‘dienste der ghemeynten
oft staten’ (De punt beëindigt de zin niet, maar is slechts geprolongeerd
rustteken: de concluderende hoofdzin volgt met ‘Een mensche’)
-
voetnoot11
- S. Augustin: de Kerkvader Augustinus. In
margine ‘In syn achste boeck der dryuuldichheit int 8. cap’ (Bedoeld wordt ‘De
trinitate’ VIII, cap. 7: ‘Quaepropter qui quaerunt deum per istas potestates,
quae mundo praesunt vel partibus mundi, auferuntur ab eo longeque iactantur:
non intervallis locorum, sed diversitate affectuum’)
-
voetnoot12-13
- die verscheidenheit der plaetsen: de
gescheidenheid in plaats
-
voetnoot13
- Sy: pluralisering van ‘die hoocheden ende
officien soeckt’; erbeyden: spannen zich in
-
voetnoot13-14
- om heur tijtelyck te voorderen: om in
het tijdelijke vooruit te komen
-
voetnoot14
- eeuwichlyck: met betrekking tot het
eeuwige
-
-
[tekstkritische noot]15-16. straetscheynderyen, - T
straetscheynderyen?
-
voetnoot1
- De Reusen: de Titanen en Giganten, die in
hun strijd tegen Zeus door het opeenstapelen van bergen de woonplaats der goden
trachtten te bereiken
-
voetnoot2-3
- S. Ambrosius: de Kerkvader Ambrosius. In
margine ‘Inden boeck van Noe en de Arke.’ (Liber de Noe et arca, cap. 4:
‘....et consideremus, ne forte gigantum sint similes homines cultu studentes
carnis suae, animae autem nullam curam habentes, sicut illi qui de terra
secundum poeticam fabulam orti, mole corporis sui freti feruntur habuisse
contemptum superorum’)
-
voetnoot3-4
- sijn ghelijck die.... climmen: komen
overeen met degenen, die langs de ladder van wereldlijke eer de hemel willen
bereiken
-
voetnoot4
- S. Cipriaen: de Kerkvader Cyprianus (±
200-258). In margine ‘Inde 2. Epist. in synen boec der briuen.’ (Epistolae II,
2, ad Donatum); dat: datgene wat
-
voetnoot7
- een fray decsel: een schone dekmantel; S.
Augustin: In margine ‘Op den 106. Psalm’. (Enarrationes in Psalmos mysticos, In
Psalmum 106: ‘Quanto enim plus honoramur, tanto plus periclitamur’)
-
voetnoot9
- Aristophanes: de grootste Griekse
blijspeldichter (± 450-± 385 v. Chr.). In margine ‘In syn Co:’ (? vrijwel
onleesbaar; vermoedelijk wordt bedoeld: in sijn comedie, nl. de ‘Plutus’); sij:
nl. de oude Grieken uit Aristophanes' tijd
-
voetnoot11
- hem te betrouwen: vertrouwen te stellen;
om dies wille dat: omdat
-
voetnoot12
- hoocheden: hoge ambten; also: nl.
bevreesd en wantrouwend
-
voetnoot14
- die straetschenders: (en evenzo) de
straatrovers; kallingaers: aanbrengers, verraders; procesmakers: provocateurs
van processen
-
voetnoot15
- sijn: singularisering van de rijke
‘menschen’ uit reg. 12
-
voetnoot2
- officie oft staet: hoge ambt of positie;
Prince: vorst
-
voetnoot3
- officieren: ambtenaren; luysteren nau toe:
letten scherp op; actie: daad
-
voetnoot4
- syn goeden te moghen confiskeren: zijn
goederen te kunnen verbeurd verklaren
-
voetnoot5
- Iuuenalis: de beroemde Latijnse
satirendichter Juvenalis (2de helft der 1ste en 1ste helft der 2de eeuw n.
Chr.). In margine ‘In syn 10. Satira.’ (Satyra X, vs. 12 en vlg.)
-
voetnoot5-6
- met grooter sorchuuldicheyt vergheert:
met grote zorg verzameld
-
voetnoot7
- brenct vele exempelen daerop voorts: geeft
daarvan vele voorbeelden
-
voetnoot9
- wellusticheyt: genot; hanghel:
hengel
-
voetnoot11
- de goeden der fortuynen: de goederen van
de Fortuin
-
voetnoot13
- watter: wat er, hoevelen er; verdoruen:
in het verderf gestort
-
voetnoot19
- seluen: zelfs; van: door; Potentaten:
machthebbers
-
-
[tekstkritische noot]15 Vlisses deur - T Vlisses. Deur 9. van
syn seluen. - T van sy seluen. 12. leuende, - T leuende 15. wijs wordt - T wijs
wordt'
-
voetnoot1
- Daniel: In margine ‘11. Cap.’ (Daniël 11,
de profetie over Perzië); die Daniel tresoriers noempt: (het is mij niet
duidelijk, waarop Van der Noot hier doelt. Gedacht zou kunnen worden aan Daniël
11:20, maar de generalisering bij Van der Noot blijft dan moeilijkheden bieden.
Bovendien wijkt de Septuagint-Vulgaat juist in dit vers van de Hebreeuwse tekst
af, waardoor zij elke zinspeling op een tresorier mist; de Vorstermanen de
Liesveldt-Bijbel volgen hier de Vulgaat-tekst; de Deux-aes vertaalt anders,
maar eveneens zonder ‘tresorier’ of een daarmee in betekenis verwant
woord)
-
voetnoot4
- Plautus: Latijns comediedichter (± 250-184
v. Chr.)
-
voetnoot6
- veruult: voldoet, bevredigt; dierste: de
eerste
-
voetnoot8-13
- In margine ‘In commed. Mercatoria’.
(Plautus' ‘Mercator’, vs. 18-33)
-
voetnoot9
- volghen der liefden: zijn een gevolg van
de liefde; sorge: vrees; passie: pijn, kwelling
-
voetnoot10-11
- curieusheyt der cleederen:
opvallendheid van de kleding
-
voetnoot11
- raseryen: razernijen, waanzin;
cattyuicheyt: rampzaligheid; dwalinghen: dwaaltochten (of: vergisingen?)
-
voetnoot15
- de ghesellen van Vlisses: toen Ulysses
(Odysseus) op zijn zwerftochten in het land der Lotophagen (Lotus-eters) aan de
Lybische kust gekomen was, werden drie van zijn makkers, die op verkenning
waren uitgezonden door de bewoners op lotus-bloemen onthaald. De heerlijke
smaak bekoorde hen zó, dat zij niet meer weg wilden en door Odysseus met geweld
naar het schip moesten worden teruggehaald
-
voetnoot3-4
- worpt ouer rugghe: werpt onderste-boven,
overweldigt volkomen
-
voetnoot4-5
- soeticheyt ende flatterije:
vriendelijkheid en vleierij
-
voetnoot7
- diet al: die (het) alles; tot hem: naar
zich toe
-
voetnoot10
- vergaet swaerlyck: vergaat het moeilijk
(= die heeft het moeilijk)
-
voetnoot11
- nummermeer: nooit; verueurt: doet te
niet
-
voetnoot13
- Terentius: Latijns blijspeldichter (±
190-159 v. Chr.). In margine ‘In syn com. van Eunuch’ (Eunuchus, vs. 72 en 73);
hem: zich
-
voetnoot16
- dese drye: de volgende drie (nl.
‘begheerlycheit des vleeschs, oft der oogen, oft houerdye des leuens’ uit reg.
18v.); met heuren aenhanghen: met alles wat er bij behoort
-
voetnoot17
- daer - af: waarvan; so S. Ian seyt: zoals
Sint Jan zegt (de apostel Johannes; vgl. 1 Johannes 2:16)
-
-
[tekstkritische noot]2-3. ghelt, ghemack - T ghelt ghemack 5.
verslyte? Alle - T verslyte alle 8. Diodorum Siculum - T Diodorum, Siculum 9.
Plutarchum - T Plutarchnm 11. ten minsten wt een van dees dryen - T (ten
minsten wt een van dees dryen) 15. anxt - T Anxt
-
voetnoot1
- houerdye: hovaardij (de Statenvertaling
spreekt van ‘grootschheid’ des levens); waeraf: waarvan, met betrekking
waarop
-
voetnoot1-2
- wt alle staten van volcke: uit alle
rangen en standen van de maatschappij
-
voetnoot2
- tien duysent soude noemen: tienduizend
mensen (als voorbeeld) zou kunnen noemen
-
voetnoot3
- ghemack: rust en vrede; weluaren: geluk;
lijf: leven
-
voetnoot6-8
- vander Assirien.... gheschiedenissen:
van de geschiedenis der Assyriërs, Egyptenaren.... Romeinen, hetzij van die van
andere rijken
-
voetnoot8
- sijnder vol af: zijn er vol van; derf:
behoeft; Diodorus Siculus: Grieks historieschrijver ± 20 v. Chr.
-
voetnoot9
- (Flavius) Josephus: Joods-Grieks
historieschrijver 37 - ± 100; Plutarchus: Grieks historicus, beroemd om zijn
biografieën, ± 46 - ± 120; Titus Livius: Latijns geschiedschrijver 59 v. Chr. -
17 n. Chr.
-
voetnoot12-13
- dat dese oorsaken (sijn): dat deze
(drie) de oorzaak (zijn)
-
voetnoot13-14
- die heur tot Christum.... begeuen
hadden: die zich van de wereld hadden afgekeerd om zich te voegen bij Christus
en Zijn gemeente
-
voetnoot15
- hem: nl. Christus; yet: in enig
opzicht
-
voetnoot3
- betoonen: bewijzen; voorts ghebracht:
voortgebracht, (hier) verteld
-
voetnoot4
- de selue doen maken int copere: die in
koper doen graveren, er kopergravures van laten maken
-
voetnoot5
- oochsienlyck: duidelijk zichtbaar; mach:
kan
-
voetnoot6-7
- genoechdoeninghe ende ghenuchte:
voldoening en vreugde
-
voetnoot8
- achteruolghende dat H. seyt: volgens wat
H. zegt; Horatius: nl. in zijn ‘De arte poetica’, vs. 343
-
voetnoot14
- Petrarcha: de beroemde Italiaanse dichter
(1304-1374); Florensen: Florence
-
voetnoot14-15
- in Tuscaens: in het Toscaans (de taal
van Toscane, met Florence als hoofdstad; Van der Noot zelf noemt in ‘Het
Bosken’ het Toscaans ‘dbeste Italiaens’, vgl. hiervóór pag 113)
-
voetnoot16
- eerlycke: eerbare, (hier in de zin van)
Platonische
-
voetnoot17
- edel dochter: jonge vrouw van adellijke
afkomst; van: door
-
voetnoot18
- M.: Madonna; geboren van Auiniona:
geboortig van Avignon (waar Petrarca haar in 1327 voor het eerst zag)
-
-
[tekstkritische noot]5. dienen) - T dienen, 7. gepeys, - T gepeys 9.
veruolcht werde - T vreuolchtwerde 11. hont, - T hont 15. waren - T ware
6. behaecht - T behaeht 15-16. ghemaeckt, - T ghemaeckt
-
voetnoot4-5
- wel tot deser materien dienen: goed bij
dit onderwerp passen
-
voetnoot7
- dat is, in sijn gepeys: dat wil zeggen, in
zijn gedachten; een schoon hinde: vgl. epigram op pag. 194); van: door
-
voetnoot10
- deur heur misual: om het haar overkomen
onheil
-
voetnoot14
- daer hy by ghelyckt: waarmee hij
vergelijkt; yuoir ende eben houte: ivoor en ebbenhout
-
voetnoot15
- heur witte verwe: haar blanke
(gelaats)tint
-
voetnoot19
- in een nieu bosken: vgl. epigram op pag.
198
-
voetnoot20
- heylige tacxkens: de laurier is nl. de
aan Apollo gewijde boom
-
voetnoot1
- beuallycke: bevallige; redenen: woorden
(hetgeen iemand zegt)
-
voetnoot3
- de vierighe siecte: de pest (waaraan Laura
stierf)
-
voetnoot4
- dander dry naest volgende is al het
selfde: de andere drie onmiddellijk daarop volgende (visioenen) zijn van geheel
dezelfde aard
-
voetnoot14-15
- tiene naest volghende ghesichten: tien
onmiddellijk volgende visioenen
-
voetnoot15
- Ioachim de Bellay: de beroemde Franse
Pléiade-dichter (1522-1560). Voor de hier bedoelde ‘Songe’ zie men de
Inleiding
-
voetnoot17-18
- tot onsen voernemen dienen: nuttig,
geschikt zijn voor ons plan
-
voetnoot19
- inden eersten: allereerst; Fabrike:
bouwwerk (vgl. sonnet op pag. 209)
-
-
[tekstkritische noot]12. daer wt opvlieghende - T daer wt,
opvlieghende
-
voetnoot1
- poincte: gedenknaald (vgl. sonnet op pag.
211)
-
voetnoot2
- Arcke triumphael: triomfboog (vgl. sonnet
op pag. 213)
-
voetnoot2-3
- den Dodiennen boom sijn schaduwe op
seuen berghen: de schaduw van de eik (Dodiennenboom genoemd naar de heilige
orakel-eik van Zeus in Dodona) over zeven heuvels (vgl. sonnet op pag.
215)
-
voetnoot3-5
- Den Palatijnschen.... Quirinalis: de
zeven heuvels waarop Rome gebouwd is, nl. de mons Palatinus, Capitolinus,
Viminalis, Caelius, Esquilinus, Quirinalis en Aventinus (Van der Noot vergeet
deze laatste en noemt in plaats daarvan de Viminalis tweemaal)
-
voetnoot5
- den voghel: (vgl. sonnet op pag.
217)
-
voetnoot6
- statue: (hier voor) gestalte (vgl. sonnet
op pag. 219)
-
voetnoot8
- meynt: bedoelt (de punt na dit woord sluit
de zin niet af en heeft slechts de waarde van een geprolongeerd rustteken); met
de Woluinne: in gezelschap van de wolvin
-
voetnoot10
- Nimphe: jonkvrouw (vgl. sonnet op pag.
221)
-
voetnoot11
- een vier: vgl. sonnet op pag. 223;
optreckende: omhoog schietend
-
voetnoot12-13
- een clare fonteyne: een heldere bron
(vgl. sonnet op pag. 225)
-
voetnoot15
- van Tipheus dochtere: (zag hij een
visioen) van Pallas Athene (vgl. sonnet op pag. 227, waar deze trouwens
‘Tipheus suster’ wordt genoemd); na grooten hoochmoet: na een trots en
overmoedig optreden
-
voetnoot1
- betoonende: aantonende; verdoruen:
verwoest
-
voetnoot6
- Remus ende Romulus: de mythische stichters
van Rome, zonen van de god Mars en van Rea Silvia, die door een wolvin werden
gezoogd, toen zij te vondeling waren gelegd
-
voetnoot6-7
- soo sij selue segghen: zoals zij zelf
(nl. de Romeinen) beweren
-
voetnoot7
- van: door; Lupa: het Latijnse woord voor
wolvin; opgeuoydt: grootgebracht
-
voetnoot10-11
- Metridates: Mithridates VI de Grote,
koning van Pontus (aan de Zwarte Zee), 120-63 v. Chr., de verbitterde vijand
der Romeinen met wie hij de twee z.g. Mithridatische oorlogen voerde
-
voetnoot13-14
- naer ander Princen.... Landen, steden
enz.: naar de landen, steden enz. van andere vorsten en volken
-
voetnoot19
- in alder manieren: in alle opzichten;
ouerdaet: buitensporigheid, gewelddaad; hoochmoet: daad van overmoed of
geweld
-
-
[tekstkritische noot]2. Pirameden, Colomnen - T Pirameden Colomnen 7.
Alle welcke - T Allewelcke 2. Keyseren Neronis - T Keyseren, Neronis //
Traiani - T Traioni 4. wilden - T willen 5. betoonden - T betoonen 6.
naedenmael - T nae denmael 13. Perssen - T Persseen 16. beleghert - T
belegheert
-
voetnoot1
- costelycke: kostbare; bouwingen:
bouwsels
-
voetnoot2
- Arken triumphael: triomfbogen; Pirameden:
pyramiden; Colomnen: gedenkzuilen
-
voetnoot4
- Medalien: gedenkpenningen; stoffe:
materiaal
-
voetnoot5
- pourphier: porfier; plaestere: gips
-
voetnoot7
- grootsichheyt: pracht; op verscheyden
reysen: verschillende keren; altemet: somtijds
-
voetnoot9
- ionghen raet: dwaas overleg, dwaas
beleid
-
voetnoot11
- ouerlesende: doorlezende; beuinden:
bemerken
-
voetnoot11-17
- ende ghelyck sy... op en hielden: en
zoals zij in alle boosheden, gruwelen en valse godsdienst dagelijks toenamen en
voortgingen, en - nadat Christus Jezus, onze Zaligmaker en Koning van alle
Heiligen en gelovigen, onder Pilatus, de Landvoogd van Jeruzalem (die door
Keizer Tiberius daar aangesteld was), veroordeeld en gekruisigd was - niet
ophielden enz. (De hoofdzin volgt eerst met ‘So sijn sij vanden Heere’)
-
voetnoot16
- Tiberius: Romeins keizer van 14-37 n.
Chr.; daer gheset: (lees:) daer gheset was (Van der Noot ziet over het
hoofd, dat ‘gheset’ hier in een afhankelijke bijzin voorkomt en dus niet met
‘verwesen’ en ‘ghecruyst’ in een gelijkwaardige reeks kan worden
verbonden)
-
voetnoot2-3
- Neronis.... Maxentij: Nero (54-68),
Domitianus (81-96), Traianus (98-117), Aurelianus (270-275), Diocletianus
(284-305), Maxentius (306-312)
-
voetnoot3
- ende dierghelycke: (de punt sluit de zin
niet af en heeft slechts de waarde van een geprolongeerd rustteken); sij: nl.
de ‘erme Christenen’ uit reg. 17 vorige kolom
-
voetnoot5
- straften: berispten; betoonden: bewezen;
de selue: deze; te wesen: (ook hier loopt de zin, over de punt heen,
door)
-
voetnoot6
- naedenmael: aangezien; heur: zich; met
neerste: met ernst en ijver
-
voetnoot11-13
- dat heur oock ghemeten.... heeft: vgl.
Mattheüs 7:2
-
voetnoot12
- sij: (Van der Noot gaat hier van het
meervoud ‘de oude Romeynen’ plotseling over op het enkelvoud ‘Roomen’)
-
voetnoot14
- Venden: Wenden; Ostergotthen, ende
Westergotten: Oosten Westgothen; tseghen: tegen
-
voetnoot15
- het selfde: dit; verscheurt: uiteen doen
vallen
-
voetnoot17
- verstroyt: uiteengeslagen, vernield;
ghescheynt: geschonden
-
-
[tekstkritische noot]12-13. versekert - T vesekert 8-9. heeft.
De viericheyt - T heeft, de viericheyt 13. wercken, - T wercken. 14. tot
bancketeren, - T te bancketeren,
-
voetnoot2
- betoonen: tonen aan; ghesichten:
visioenen
-
voetnoot3
- het vergaet al: alles vergaat; sonder:
behalve (vgl. het motto voor deze bundel op pag. 185)
-
voetnoot6
- der Caldeen: (dat) der Chaldeeën (bedoeld
worden de Assyro-Babyloniërs, aan wier heerschappij een einde kwam, toen
Babylon in 539 v. Chr. door de Perzische koning Cyrus werd ingenomen); de
groote Cartago: het machtige Carthago (in 146 v. Chr. door de Romeinen volledig
verwoest)
-
voetnoot7
- sint die tijt: nl. sedert de plundering
door de Vandalen in 455 n. Chr., waarop hierboven werd gedoeld
-
voetnoot8
- eenighe ghelyckenisse: iets wat leek
op
-
voetnoot9
- lichtelyck mach mercken: gemakkelijk kan
zien
-
voetnoot10
- ghestichten: gebouwen; colomnen:
(gedenk)zuilen
-
voetnoot12
- daerby moghen mercken: daaraan kunnen
zien
-
voetnoot16
- van Augustulo ane: vanaf Augustulus (het
6-jarig zoontje van een Germaans aanvoerder, dat in 475 tot keizer werd
uitgeroepen, maar reeds in 476 door Odoaker werd afgezet)
-
voetnoot16-17
- tot Carolum Magnum toe: tot aan Karel
de Grote (768-814), die in 800 in Rome tot keizer werd gekroond
-
voetnoot17
- binnen middelen tijen: intussen; begost:
begon (ook in reg. 4 hiernaast)
-
voetnoot4
- liberteyt: (hier blijkbaar voor
‘liberaliteyt’:) mildheid
-
voetnoot5
- Pippyn: Pippijn de Korte, die de laatste
Merovinger afzette en zich in 751 opwierp als koning van Frankrijk
-
voetnoot6
- heylighen schijn: (hier vrijwel gelijk
aan) schijnheiligheid
-
voetnoot7
- dat hy selue.... gheclommen is: dat hij
zelf tot de hoogste plaats in het rijk opgeklommen is
-
voetnoot8
- na: naar; af ende ane gheset: afgezet en
aangesteld
-
voetnoot9
- viericheyt ende deuotie: geestdriftige
ijver en vroomheid
-
voetnoot9-14
- In margine ‘Carolus Bouillus’.
(Charles de Bovelles of Carolus Bovillus, 1470-1553, publiceerde
talloze werken, waaronder een wereldgeschiedenis met de titel ‘Aetatum mundi
septem supputatio’)
-
voetnoot10
- veel onsteken ende gheneghen sijnde tot:
velen, die in begeerte ontbrand waren voor en verlangden naar
-
voetnoot14
- bancketeren: (hier wel in het algemeen)
feestvieren; iocken: (hier wel in het algemeen) pleizier maken
-
voetnoot15
- dan - dan: nu eens - dan weer; onder
henlieden: onder elkander; ouerheyt: macht (ook in reg. 1)
-
voetnoot15-9
- In margine ‘Sigebertus Gemblaren.
Carolus Bouillus. Vuerreus Cartusiensis Ado. Viennensis. Beda. Cyrillus.
Augustinus. Ciprianus.’ (Sigebertus Gemblacensis, gest. 1112, schrijver
van de ‘Chronographia’, een wereldgeschiedenis van 381-1112; Carolus
Bouillus zie noot bij reg. 9-14; Vuerreus Cartusiensis heb ik niet
kunnen terugvinden; Ado Viennensis, gest. 874, schrijver van een
‘Chronicon sive Breviarium chronicorum de sex mundi aetatibus ab Adamo usque ad
869’; Beda Venerabilis, gest. 735, schrijver van een ‘Chronicon seu
Liber de temporibus seu De sex mundi aetatibus ab O.C.-726’. Terwijl deze namen
dus naar historieschrijvers verwijzen, zijn de laatste drie de namen van
daadwerkelijke bestrijders van ketterijen uit de patristische tijd:
Cyrillus, patriarch van Alexandrië, gest. 444, bestreed de Nestorianen;
de Kerkvader Augustinus, 354-430, voerde strijd tegen de Donatisten en
Pelagianen; de Kerkvader Cyprianus, 200- 258, bisschop van Carthago,
richtte zich in zijn ‘De catholicae ecclesiae unitate’ tegen schismatieke
stromingen)
-
-
[tekstkritische noot]3. Martelaer - T Marelaer 2. Pelagianen - T
Pelagianen, 4. Bisschoppen - T Bishoppen 7. Felicium - T Felicium,
-
voetnoot1
- eerghiericheyt: (moet hier wellicht
gelezen worden ‘eerghierichlyck’ of ‘wt
eerghiericheyt’?)
-
voetnoot6-7
- Sabellianen.... Eutichianen: allen
aanhangers van afwijkende en veroordeelde leerstellingen (Sabellius, 3de
eeuw, vatte Christus op als een verschijningsvorm der Godheid en deed daardoor
te kort aan Diens menselijkheid; Arius, begin 4de eeuw, zag in Christus
een van God onderscheiden, geschapen wezen; Eunomius - Van der Noot moet
met de ‘Emonianen’ de Eunomianen bedoelen -, 4de eeuw, was een fanatiek
verdediger van het radicale Arianisme; Macedonius, 4de eeuw, wordt
beschouwd als hoofd der Pneumatomachen, die de godheid van de Heilige Geest
bestreden; Priscillianus, 4de eeuw, sloot ten aanzien van de Triniteit
bij Sabellius aan, verwierp huwelijk en vleesgebruik, en verzette zich tegen de
hiërarchie; Nestorius, 5de eeuw, leerde dat aan Maria niet de naam van
Gods-moeder, maar slechts die van Christus-moeder toekwam; Eutyches, 5de
eeuw, verkondigde dat door de vereniging van God en mens in Christus een nieuwe
natuur was ontstaan, die noch echt goddelijk noch waarlijk menselijk
was)
-
voetnoot8
- in menigherley manieren: op velerlei
wijze; vander Godheyt: aan God
-
voetnoot9
- de Manicheen: aanhangers van Manes (3de
eeuw), die twee goddelijke wezens aannamen, een goed (het licht) en een kwaad
(de duisternis); versmayden: versmaadden, verwierpen
-
voetnoot1
- Donatisten: aanhangers van Donatus (4de
eeuw), die een eigen landelijke kerk organiseerde, welke scheuring eerst door
Augustinus in de 5de eeuw werd overwonnen; hielden: meenden
-
voetnoot2
- Pelagianen: aanhangers van Pelagius (begin
5de eeuw), die zowel erfzonde als inwendige genade ontkende
-
voetnoot4-5
- (volgende kolom). In margine ‘Hieronimus
Sigebertus. Geniblacensis. Vincentius. Anthonius. Plantina. Abbas
Vrspergensis.’ (de Kerkvader Hiëronymus, 345-420, gaf o.m. in ‘De viris
illustribus’ een chronologisch overzicht van de wereldgeschiedenis;
Sigebertus Gemblacensis, gest. 1112, schreef de ‘Chronographia’, een
wereldgeschiedenis van 381-1112; Vincentius van Beauvais, gest. 1264, is
de schrijver van het beroemde ‘Speculum historiale’; met ‘Anthonius’ wordt
waarschijnlijk bedoeld Antonius Sabellicus, naar wie beneden wordt
verwezen, vgl. de aant. bij reg. 8-12 op pag. 249 rechts. Anders misschien
Antonius de Rosellis, gest. 1466, die over de pauselijke macht schreef,
of Antonius de Butrio, schrijver van een ‘Tractatus ad cardinales
Pisanum concilium habentes a. 1409 pro pace et unione gregis Christi’;
Platina (niet: Plantina), 1421-1481, schreef ‘Liber de vita Christi ac
de vitis summorum pontificum Romanorum’; het Chronicon Urspergense, dat
vroeger als een wereldkroniek werd opgevat, behandelt de tijd van
1126-1229)
-
voetnoot5-6
- waren menighe veranderinghen in heur
verkiesinghen: week men vaak weer van de oorspronkelijke keuze af, koos men
vaak tegencandidaten
-
voetnoot6-5
- tusschen Liberium.... met meer andere:
Paus Liberius (352-366) heeft een zware strijd moeten voeren tegen de
Ariaanse richting, hij werd zelfs tijdelijk verbannen en kreeg toen de Ariaanse
Felix (Felicius) als plaatsvervanger; Paus Damasus I
(366-384) had aanvankelijk te strijden tegen het schisma van Ursinus;
Paus Bonifatius I (418-422) zag zich geplaatst tegenover Eulalius
als tegenpaus; Paus Symmachus (498-514) werd gekozen tegen de candidaat
der Byzantijnse partij, Laurentius; Paus Bonifatius II (530-532)
had als tegenpaus tegenover zich Dioscorus, die echter spoedig stierf;
Paus Constantinus I (708-715) had te kampen met de ketterse keizer
Philippicus; Paus Eugenius I (654-657) werd gekozen ter
vervanging van de verdreven Paus Martinus I (649-653), die hier
waarschijnlijk door Van der Noot wordt bedoeld (Paus Sisinnius heeft
slechts van half Jan.-4 Febr. 708 aan het hoofd der Kerk gestaan); Paus
Stephanus VI (896-897) voerde een schandelijk proces tegen zijn
voorganger Formosus (891-896), waarbij diens lijk voor een synode
gebracht, van zijn waardigheidstekenen ontdaan en in de Tiber geworpen werd;
Paus Sergius III (904-911) werd reeds in 898 gekozen, maar kon zijn ambt
eerst aanvaarden na de val van Christophorus (903-904); Paus
Benedictus V werd door de Romeinen als tegenpaus gekozen tegen Leo
VIII (963-965); met ‘Georgius’ bedoelt Van der Noot waarschijnlijk
Gregorius VI, in 1012 gekozen als tegenpaus tegen Paus Benedictus
VIII (1012-1024)
-
-
[tekstkritische noot]11. gewelt - T geewelt 1-2. de Mane werdt -
T de Mane werde 4. authoriteyt - T anthoriteyt
-
voetnoot5-10
- In margine ‘Iacobus Bergensis. Hermanus
Schedel.’ (bedoelt Van der Noot Jacobus Bergomensis of Foresta,
gest. 1520, die over de pausin Johanna schreef, en Hartmann Schedel,
1440-1514, die in 1492 een ‘Chronicon mundi’ in het licht gaf?)
-
voetnoot6
- met ketteryen berucht: van ketterij
verdacht; onmaticheit: ongebondenheid
-
voetnoot12
- al: (dat) alles; dominatie:
heerschappij
-
voetnoot1-2
- In margine ‘Apo. 6.’ (Openbaringen
6:12-13. De bedoeling van het beeld is de apocalyptische verwording te doen
uitkomen)
-
voetnoot4-8
- In margine ‘Ioan. de molyn in Ca. 6,
Carolus Bouillus de asatibus mundi’ (Johannes de Molijn heb ik niet
nader kunnen bepalen. Voor Carolus Bovillus zie de noot op pag. 247
(rechts) bij reg. 9-14; de geciteerde titel moet gelezen worden als ‘de
aetatibus mundi’: de aldaar van Bovillus vermelde wereldgeschiedenis)
-
voetnoot5
- vlieghen ende peysen: (jachtig) doen en
denken
-
voetnoot8
- moorden der volckeren: slachtingen onder
de volken 8 (of 10?)-12. In margine ‘Antonius Sabellicus. Raphel Volaterranus.’
(Antonius Sabellicus, gest. 1506, schreef o.m. ‘Enneades seu Rhapsodia
historiarum ab O.C.-1504’; Raphael Volaterranus of Maphaeus,
1451-1522, gaf verschillende werken uit, o.a. ‘Vita Sixti IV papae auctore
anonymo’)
-
voetnoot8-9
- Ioannes Eertsbisscop van
Constantinopolen: Johannes IV Jejunator, van 582-595 patriarch van
Constantinopel, noemde zichzelf ‘ecumenisch patriarch’, welk recht hem betwist
werd
-
voetnoot10
- Bonifacius de derde: Paus Bonifatius III
(± 606-607) werd, vóór zijn Pausschap, in 603 als nuntius naar Byzantium
gezonden, waar hij bereikte dat keizer Phokas Rome als ‘caput omnium
ecclesiarum’ erkende
-
voetnoot12-5
- In margine ‘Paulus Piaconus.
Bibliander.’ (Paulus Diaconus, achtste eeuw, is vooral bekend om zijn
‘Historia gentis Langobardorum’; van hem zijn ook een ‘Historia Romana’ en een
‘Liber de episcopis Mettensibus’; Bibliander, gest. 1564, was opvolger
van Zwingli als professor in de theologie en gaf in 1543 de Koran uit)
-
-
[tekstkritische noot]8-9. decreten. Ende alle die secten - T
decreten, ende alle die secten 9. Prophet Mahomet - T Prophet. Mahomet 13.
lust, - T lust
-
voetnoot1
- Mahomet: de grondlegger van het
Mohammedanisme (± 571-632)
-
voetnoot1-2
- beroemde hem seluen te wesen: beroemde
er zich op, dat hij was
-
voetnoot5-8
- In margine ‘Ioannes Annius. Ioannes
Auclerus.’ (Johannes Annius de Viterbe, 1423-1502, schreef in 1480 ‘De
futuris Christianorum triumphis in Turcas et Saracenos’; met ‘Auclerus’ zal wel
bedoeld zijn Johannes Nauclerus, 1430-1510, schrijver van een
wereldgeschiedenis ‘Memorabilium omnis aetatis et omnium gentium chronici
commentarii’, die in 1516 gedrukt werd)
-
voetnoot6
- wereltlyck vernuft: wereldse
slimheid
-
voetnoot7
- Talmut: Talmoed, waarin alle aanvullingen
op het Oude Testament zijn samengevat, die het maatschappelijke, burgerlijke en
godsdienstige leven der Joden regelen (De hierna volgende punt sluit de zin
niet af en duidt slechts een pauze aan!); Saracenen: (hier voor) Mohammedanen;
Alchoran: Koran
-
voetnoot8-9
- Ende alle die secten die: en al deze
vormen van wangeloof, nl.die (Of is hier een woord weggevallen en moeten wij
lezen ‘die onder den valschen Prophet Mahomet in Afriken ende Asien, ende onder
den Paus in Europen sijn,’?)
-
voetnoot11
- heur: (hier, en in nog sterkere mate bij
ditzelfde woord in regel 13, denkt Van der Noot blijkbaar in het bijzonder aan
de ‘Bisschoppen’ uit reg. 8, zoals volgt uit reg. 4 vv. waar van de
Mohammedanen geen sprake meer is); regulen: voorschriften
-
voetnoot1
- gheordonneert.... vonden: veel
bijgelovigheden of menselijke bedenksels ingesteld
-
voetnoot3
- simbalen: cymbalen; wieroockinghen:
bewierokingen
-
voetnoot4
- paeskersse: Paaskaars; vegheuier:
vagevuur
-
voetnoot5
- sielmessen: missen voor de zielerust van
een overledene; vigilien: gebeden voor een overledene in de nacht vóór zijn
begrafenis; wtuaerden: lijkdiensten; beuaerden: bedevaarten
-
voetnoot6
- daer in: nl. in het vagevuur; mede:
tevens
-
voetnoot7
- als sij daer ghelts ghenoech afghecreghen
hadden: als zij daarvoor genoeg geld hadden ontvangen; kermissen: reliquieën
(oorspr. geschenk, gekocht op de jaarmarkt ter gelegenheid van de plechtige mis
ter viering van het jaarfeest der kerkinwijding)
-
voetnoot8
- cassen: reliquie-kastjes; S. Laureys: Sint
Laurentius, die in 258 te Rome als martelaar ter dood gebracht werd op een
ijzeren rooster boven een kolenvuur
-
voetnoot8-9
- Ioseps cousens: de broek van Sint Jozef
(vgl. Marnix' Biencorf, I, 11: ‘S. Josephs broecke die te Aken is met
onser liefs Vrouwen hemde’)
-
voetnoot9
- S. Cornelis erm: de arm van Sint
Cornelis
-
voetnoot10-11
- sij verboden.... eten: (dit slaat op
de voorschriften voor het celibaat en de vastentijden)
-
voetnoot13
- allesins: overal; heuren Maosim: vgl.
Daniël 11:38 (hier gebruikt in de algemene zin van: hun
afgod)
-
voetnoot13-14
- groote winckelen.... cappellen: grote
winkels, nl. hun kerken, domkerken en kapellen
-
voetnoot15
- propere cremeryen: fraaie koopwaren; vry
met gheen cleyn profijt: met waarlijk geen klein voordeel
-
-
[tekstkritische noot]8. cermousynen ende - T cermousynen, ende 9.
hebben, sijn nochtans - T hebben sij nochtans 18. veruoert worden. - T veuoert
worden,
-
voetnoot1
- weulpsheyt: lichtzinnigheid; dit al: dit
alles
-
voetnoot1-2
- onder tdecxsel: onder de dekmantel,
onder het mom
-
voetnoot3
- Van dese: voor hen; S. Ian....
Apocalipsis: vgl. Openbaringen 6:8
-
voetnoot5-6
- ende die daer op sat.... was: en hem
zag, die daarop zat en wiens naam was ‘Dood’
-
voetnoot6-7
- ghemeynte der ypocriten:
huichelaars-gemeenschap
-
voetnoot8
- cermousynen ende ghecarbonckelde neusen:
karmozijnrode neuzen vol rode puisten
-
voetnoot13-17
- In margine ‘Luc. 12. Matth. 6.’
(Lucas 12:1-2 en Mattheüs 6:5 richten zich tegen
de geveinsde vroomheid)
-
voetnoot13
- Ende die daer op sidt was de doot: citaat
uit Openbaringen 6:8 (dat in reg. 3 aan de orde is gesteld)
-
voetnoot14-15
- gheueystheyt.... ane: geveinsdheid
brengt niets anders met zich mede
-
voetnoot17-18
- In margine ‘Esaias 5. Prouerb. 2.’
(vgl. vooral Jesaja 5:14 en Spreuken 2:18, 19,
22)
-
voetnoot17
- de helle volcht heur naer (= volgt hen
na): citaat uit Openbaringen 6:8
-
voetnoot18
- van heur veruoert: door hen verleid;
Daniël: vgl. Daniël 7:25 en 11:36-37
-
voetnoot1
- Paulus: vgl. 2 Thessalonicenzen
2:3-4; gheprofiteert: geprofeteerd
-
voetnoot3-6
- om vanden welcken.... hebbe: om daarover
wat uitvoeriger te spreken, heb ik ook vier visioenen aan de Openbaringen
ontleend en in vier sonnetten verwerkt (de relatieve verbinding met de vorige
zin is in modern Nederlands niet te handhaven)
-
voetnoot6-7
- daer hem.... afmaelt: waar de Heilige
Geest hem (= de Antichrist) door middel van Sint Jan (= de apostel Johannes,
die de Openbaringen schreef) heel duidelijk in zijn ware kleuren
afschildert
-
voetnoot7-9
- op datter.... wachten: opdat ieder,
daarvoor gewaarschuwd zijnde, zich voor hem zou kunnen hoeden
-
voetnoot9
- Ick sach.... opcomen: vgl.
Openbaringen 13:1a (in margine ‘Apoca. 13’.)
-
voetnoot10-11
- houerdigher gheueysde: trotse
geveinsden, huichelaars
-
voetnoot11
- heur: zich; heur vervoorderen: zich
uitbreiden (vgl. Mnl. Wrdb. i.v., II, Aanm.)
-
voetnoot11-12
- de Ceder boomen Libani (= van de
Libanon): in margine ‘Psalm. 36.91’. (vgl. Psalm 37:35 en
Psalm 92:8 en 13; de afwijkende nummering is een gevolg van het
feit dat Van der Noot die van de Vulgaat volgt)
-
voetnoot13
- Elimas de toouereer: vgl.
Handelingen 13:6-11
-
voetnoot14-15
- die oprechte.... duyuels: de ware
welpen en het ware gebroed (dus: de echte ‘kinderen’, maar in ‘beestelycke’
zin) van de duivel
-
-
[tekstkritische noot]2. de wreede - T De wreede 3. seste - T ses 8-9.
recht gheleerde, priesters, gheveysde - T recht gheleerde priesters gheveysde
12. beteeckenende - T beteeckende 14. vagheuier, - T vagheuier.
-
voetnoot1-4
- In margine, hoewel enkele regels te
laag, ‘Apo. 6. Apo. 9’ (Openbaringen 6:8, waar over het vale
paard, Openbaringen 9:3-11, waar over de sprinkhanen, en
Openbaringen 9:17, waar over de paarden met leeuwenmuilen
gesproken wordt)
-
voetnoot1-2
- in de vierde eeuwe: in het vierde
tijdperk, nl. na opening van het vierde zegel door het Lam (Openbaringen
6:7)
-
voetnoot2
- inde vijfde eeuwe: nl. wanneer de vijfde
Engel heeft gebazuind (Openbaringen 9:1)
-
voetnoot3-4
- inde seste eeuwe: nl. wanneer de zesde
Engel heeft gebazuind (Openbaringen 9:13)
-
voetnoot4
- Dese beeste.... hoornen: ontleend aan
Openbaringen 13:1
-
voetnoot5
- bediedende: betekenende, slaande op;
ouervloedighe: talrijke
-
voetnoot9
- gheveysde: geveinsde,
huichelachtige
-
voetnoot11-12
- Sy hadde.... croonen: ontleend aan
Openbaringen 13:1
-
voetnoot14-15
- ende dat.... des volcx: (bedoeld
wordt, dat het volk om zijn boosheid en ondankbaarheid jegens God niet beter
verdient dan geregeerd te worden door hen, wier vorst de duivel is)
-
voetnoot1
- den draeck ende de beeste: vgl.
Openbaringen 13:2b, ‘En de draak gaf hem (= het beest) zijn
kracht en zijn troon en grote macht’ (met de draak, beschreven in
Openbaringen 12, wordt de duivel bedoeld, met het beest diens
aanhang)
-
voetnoot2
- sijn vleeschelycke vergaderinghe: de
verzameling van zijn menselijke aanhangers
-
voetnoot3
- seuen croonen op sijn seuen hoofden: vgl.
Openbaringen 12:3
-
voetnoot4-5
- het ghene dat.... en heeft: wat bij hem
maar een eenvoudig inblazen (van het boze) is
-
voetnoot6-9
- daer hy.... toedringen: waar hij slechts
door middel van valse voorstellingen en inblazingen kan aanvallen, daar kunnen
dezen, nl. degenen die tot zijn ‘kerk’ behoren, dit doen door middel van alle
mogelijke krachtsbetoon, geweld en dreigementen
-
voetnoot9
- saechtelycken: zachtjes; speelwijs:
spelenderwijs
-
voetnoot10
- roert: tot een daad aanzet; daer
mogen.... toedringhen: daar kunnen dezen met elke vorm van dwingelandij ten
aanval gaan
-
voetnoot12-13
- voer een onbedrieghelycke....
beuestighen: als een onbedriegelijke waarheid vaststellen
-
voetnoot15
- aenbiddingen ende omdraghinghe der
afgoden: het aanbidden en in processie ronddragen van de afgoden (= de
heiligenbeelden)
-
-
[tekstkritische noot]11-12. veruolchden. Noyt - T veruolchden,
noyt 4. dierghelycke - T dierghelycke? 13. schatten Godts - T schatten,
goets (vgl. de Engelse versie: ‘the only steward of the gifts, graces, and
misteries of God’)
-
voetnoot3
- versiert: verzonnen; voorts ghebrocht:
voortgebracht; mogen: kunnen
-
voetnoot9-10
- ten ware doer Iudam gheweest: als het
niet was geweest door Judas
-
voetnoot10
- daer hy inghinck: in wie hij invoer (vgl.
Johannes 13:27)
-
voetnoot10-11
- Bisschoppen: bedoeld worden hier de
Hogepriester en de overpriesters
-
voetnoot14
- noch op dees ure.... souden: noch zouden
zij dat op dit ogenblik nog altijd worden; indyen: indien
-
voetnoot16-18
- Ende op heur hoofden.... gheschreuen:
vgl. het slot van Openbaringen 13:1
-
voetnoot19
- titulen: ere-titels; aengenomen:
aangematigde
-
voetnoot20
- verchieren: opsieren; heur: haar (nl. die
macht)
-
voetnoot1
- Patriarchen: geestelijken, één rang hoger
dan aartsbisschop; Legaten: pauselijke gezanten
-
voetnoot2
- Protonotarissen: leden van het college van
pauselijke notarissen, belast met het opmaken der akten in de pauselijke
kanselarij (ook als pauselijke eretitel); Eertsdiakenen: (vroeger) geestelijken
die een bisschop in diens ambtswerk bijstonden en vervingen
-
voetnoot3
- Officialen: bisschoppelijke rechters;
Prebendarisen: geestelijken die een prebende (inkomsten uit het kerkelijk
vermogen) genieten; Vicarisen: plaatsvervangers van een geestelijke (pastoor of
bisschop)
-
voetnoot6-8
- noch daer en is.... mentie af ghemaect:
noch wordt daarvan in de H.S. ook maar éénmaal melding gemaakt
-
voetnoot18
- nae Zacharias betuyghen: naar de
getuigenis van Zacharia (vgl. Zacharia 11:16-17)
-
-
[tekstkritische noot]11-12. veranderingen, - T veranderingeen, 14-15.
onreynicheyt. - T onreynicheyt:
-
voetnoot1
- Decretalen: verzamelingen, van pauselijke
wetten
-
voetnoot2
- statuten: verordeningen; rechten:
wetboeken
-
voetnoot2-3
- vaderlycke: voorvaderlijke, tot de
traditie behorende
-
voetnoot3
- prouincialen, ende Synodalen: provinciale
en synodale kerkvergaderingen
-
voetnoot5-6
- duuelsche geueystheden: duivelse
huichelarijen
-
voetnoot8
- onder eenen eerlycken schyn: onder het mom
van achtenswaardigheid; onderhouden: naleven, geregeld doen; lasterlick:
schandelijk
-
voetnoot9
- hem seluen: zich zelf; daer inne:
daardoor
-
voetnoot9-10
- Dese beeste.... ghelyck: citaat uit
Openbaringen 13:2
-
voetnoot11
- masselen: smetten, vlekken;
onghestadichheyt: onbestendigheid, onbetrouwbaarheid
-
voetnoot12-13
- Heur voeten.... ghelycke: vervolg van
Openbaringen 13:2
-
voetnoot14
- bediedende: wat de betekenis heeft van,
doelt op; sturicheyt: onhandelbaarheid
-
voetnoot15
- Ende heuren mont.... Leeus: vervolg van
Openbaringen 13:2
-
voetnoot16
- Hier mede verclarende: (sluit
onmiddellijk aan bij het voorafgaande citaat) waarmee duidelijk wordt gemaakt;
sij: nl. ‘dese beeste’ uit reg. 9-10; houerdyen: hovaardij
-
voetnoot17
- ouervloedicheyt: onmatigheid; Daniël: in
margine ‘Daniel. 2.’ (bedoeld wordt wel Daniël 7:1-6, het
dieren-visioen van de profeet)
-
voetnoot1
- gesichte: visioen; houerdich:
trotse
-
voetnoot1-2
- Assirien ende Caldeen: Assyriërs en
Chaldeeën (Babyloniërs); daer - by: waarmee
-
voetnoot2
- geleken was: vergeleken werd (ook in reg.
3); Beyr: beer
-
voetnoot4-5
- het onvaste ende onghestadich rijcke der
Griecken: het wankele en onbestendige rijk der Grieken (van Alexander de
Grote)
-
voetnoot5-6
- om heur.... wille: om hun roverijen en
hun trots
-
voetnoot6-7
- deur den Propheet Esaiam ende Nahum,
Abacuc: in margine ‘Esaias. 1. Abac. 1.’ (bij de vermelding van de plaats uit
Jesaja moet een 3 zijn weggevallen, bedoeld wordt Jesaja 13, ‘de
last Babels’; Habakuk 1:6-11; de profetie van Nahum over Assyrië
beslaat alle drie de hoofdstukken van het naar hem genoemde Bijbelboek)
-
voetnoot7-8
- die van Meden ende Perssen: de Meden en
Perzen
-
voetnoot8
- het volck Gods: nl. de Joden (tijdens de
Babylonische ballingschap)
-
voetnoot9
- De komma na ‘boecken’ heeft de waarde van
een tegenwoordige dubbelpunt
-
voetnoot9-10
- Hester, Paralipomenon ende Esaias:in
margine ‘Hest. 2.3. 2. Para. 3.6. Isai 22.’ (vgl. Ester 2 en 3;
2 Kronieken 36 - 3.6. is een drukfout -; Jesaja
22)
-
voetnoot11
- Antiochus: Antiochus IV Epiphanes, koning
van Syrië (176-164 v. Chr.) eiste van de Joden invoering van de Zeusdienst in
hun tempel, hetgeen de opstand der Maccabeeën (167-162) ten gevolge had. (Hij
wordt hier onder de ‘Griecken’ gerekend, omdat Syrië een der Hellenistische
diadochen-rijken was); spijtelyck verstoort: op honende wijze verstoord, vol
hoon en toorn
-
voetnoot12
- in het boeck der Machabeen: in margine
‘1. Macha. 1.’ (vgl. het apocriefe Bijbelboek 1 Maccabeeën 1);
openbaerlyck: duidelijk
-
-
[tekstkritische noot]1. den Luypaert ghelyck - T den Luypaert,
ghelyck 6. al te samen - T al te sa-//samen 12. gheestelicheyt, - T
gheestelicstheyt, 2. Antiochij, - T Antiochy, 12. het Pausdom (dat rijcke
Antichristi) - T het Pausdom dat rijcke Antichristi 13. den Beyr, ende den Leeu
- T den Beyr ende, den Leeu
-
voetnoot3-4
- selsaem rijcke Antichristi:
monsterachtig rijk van de Antichrist
-
voetnoot8
- mach: kan; houeerdicheyt: hovaardij,
trots
-
voetnoot10
- Sodomiterie: homosexualiteit; nydicheyt:
afgunst; gheveystheyt: huichelarij
-
voetnoot11
- onghestadicheyt: onbetrouwbaarheid; ydel
glorie: praalzucht
-
voetnoot12
- gheueysde gheestelicheyt: gehuichelde
vroomheid (In margine ‘Psal. 78.’; in de telling der Statenvertaling
Psalm 79, de klacht om de euveldaden der heidenen tegen God,
Zijn tempel en Zijn volk, en het gebed om hun bestraffing)
-
voetnoot13-15
- In margine ‘1. Cor. 36.’ (bedoeld
wordt ‘1. Cor. 3.6.’, nl. 1 Corinthiërs 3:16- 17 en 6:19)
-
voetnoot13
- sij: nl. de aanhangers van ‘dit rijcke
Antichristi’; den heyligen Tempel Gods: in de beide Corinthe-teksten wordt
daarmede het lichaam bedoeld
-
voetnoot16-17
- dwelck de vaten syner eere ende
glorien sijn: hetwelk God geschapen heeft tot Zijn eer en glorie (in margine
‘Rom. 9.’, vlg. Romeinen 9:21, waar God vergeleken wordt met een
pottenbakker die het ene vat ter ere en het andere ter onere maakt)
-
voetnoot2
- Pharaonis, Antiochij, ende Cayphe: van
Pharao (vgl. Exodus 1), Antiochus IV Epiphanes van Syrië (vgl.
de aant. bij reg. 11 op pag. 254 rechts) en Kajafas (de hogepriester die Jezus
veroordeelde en later medewerkte aan de vervolging der apostelen, vgl.
Mattheüs 26:57 - 27:2 en Handelingen 4, 5, 6 en
7)
-
voetnoot3
- geleken: vergeleken; schaduwe:
schaduwbeeld, schim van de werkelijkheid
-
voetnoot6-7
- gheene naturelycke noch redelyke maniere
onderhoudende: in strijd met de natuur en de redelijkheid
-
voetnoot8
- ten versoeke: op verzoek; Ammon: Haman, de
grote vijand der Joden onder koning Ahasveros van Perzië (In margine ‘Hest.
3.4.5.’; vgl. Ester 3-5, in het bijzonder 3:8-15); Antiocho:
(buigingsvorm van) Antiochus, waarmee weer Antiochus IV Epiphanes van Syrië
wordt bedoeld (In margine ‘1. Mach. 2. 3’; vgl. 1 Maccabeeën 2 en 3, in
het bijzonder 3:32-34)
-
voetnoot8-10
- en sijn byder Antichristen ordonnantien
niet te ghelycken: kunnen niet worden vergeleken met de verordeningen van de
Antichristussen (het meervoud hangt samen met de ‘sij’ uit reg. 13 vorige
kolom)
-
voetnoot14-15
- van de boosheden niet alleenlycken
mede en deylt: niet alleen deel heeft aan de boosheden
-
voetnoot15
- om dat die: omdat het deze (nl. de andere
rijken)
-
-
[tekstkritische noot]4-5. beteekenende - T beteekende 6. boosheden, -
T boosheden: 7. te storten: - T te storten, 9. nergens - T nergers 19.
stoel: - T stoel
-
voetnoot1
- In margine ‘Psal. 9.’ (in de
Statenvertaling Psalm 9 en 10 waarvan vooral de laatste een
beschrijving geeft van het bedrijf der goddelozen)
-
voetnoot2-7
- In margine ‘Roma. 3.’ (vgl.
Romeinen 3:14-15, ‘welker mond vol is van vervloeking en
bitterheid; hun voeten zijn snel om bloed te vergieten’)
-
voetnoot7-9
- In margine ‘Roma. 1.’ (vgl.
Romeinen 1:26-32, waar een opsomming wordt gegeven van de zonden
der goddelozen)
-
voetnoot7
- bemasselt ende beplekt': besmeurd en
bevlekt
-
voetnoot8
- verscheyden: onderling verschillende;
onghestadighe fantasien: onbetrouwbare hersenschimmen
-
voetnoot9
- onderhoudinghe: naleving (van bepaalde
voorschriften)
-
voetnoot10
- aller weghen: (hier in de zin van
‘allewege’) altijd, in ieder opzicht
-
voetnoot12-13
- den gheest der loghenen ende
dwalinghen: nl. de duivel
-
voetnoot14-2
- Het gecursiveerde (met uitzondering van
‘seyt Iohannes’) is een citaat van Openbaringen 13:2, laatste gedeelte
-
voetnoot15-1
- oft vermalendyde.... lichamen: of het
vervloekte geslacht van de Antichrist, nl. zijn beestelijke gestalten (dit
slaat terug op de kenschetsing der aanhangers van de Antichrist als zijn
‘welpen’: kinderen in ‘beestelycke’ zin; vgl. pag. 251 rechts reg. 14-15 met de
daarbijbehorende aantekening)
-
voetnoot1
- lasterlycken stoel: Godslasterlijke
troon
-
voetnoot2
- moghende authoriteyt: machtig gezag
hem: nl. ‘dese beeste’ uit reg. 14-15 hiernaast
-
voetnoot4
- geueystheyt: huichelarij; bequaem:
geschikt
-
voetnoot7
- stoel: troon; hun: (hier schakelt Van der
Noot over op de aanhangers van de Antichrist, die met het beest worden
bedoeld); der ydelder glorien: van praalzucht
-
voetnoot8-12
- In margine ‘2. Thess. 2.’ (2
Thessalonicenzen 2:9, ‘wiens toekomst is naar de werking des satans, in
alle kracht en tekenen en wonderen der leugen’)
-
voetnoot10
- te wercken: werkzaam te zijn; doer
bedrieghelycke leeringhen: door valse leerstukken
-
voetnoot12
- verduyuelen: in de macht van de duivel te
brengen
-
voetnoot12-15
- In margine ‘[2]. Thess. 2.’ (2
Thessalonicenzen 2:4, ‘de zoon des verderfs, die zich tegenstelt en
verheft boven al wat God genaamd of als God geëerd wordt, alzo dat hij in den
tempel Gods als een God zal zitten, zichzelven vertonende dat hij God
is’)
-
voetnoot17
- de selue: dezen (de pluralis is ontleend
aan het meervoudig begrip, dat in ‘volck’ besloten ligt); wt dien dat:
doordat
-
-
[tekstkritische noot]2-3. (te weten den Paus van Romen, den
Antichrist) - T (te weten) den Paus van Romen, den Antichrist 5. macht: - T
macht 11. ghesmaect hebben. Ghelijck den heylighen gheest - T ghesmaect hebben,
ghelijck heylighen gheest 8-9. Leuiathan - T Leniathan 11. leeftochte
berooft: - T leeftochte: berooft
-
voetnoot1-2
- in den eerlycken stoel Gods: op de
luisterrijke, heilige troon Gods (De zin loopt met ‘Alsoo’ door; de punt heeft
slechts de waarde van een geprolongeerde rust)
-
voetnoot5-6
- In margine ‘Matth. 28. Ioan. 17. Ioan.
1.’ (vgl. Matheus 28:18, Johannes 17:2,
Johannes 1:1)
-
voetnoot11
- ghesmaect hebben: geproefd hebben,
ervaring hebben opgedaan
-
voetnoot12
- sijn liefhebbers: degenen die Hem
liefhebben
-
voetnoot16-4
- In margine ‘2. Thess. 2.’ (vgl.
2 Thessalonicenzen 2:11-12, dat in het bijzonder slaat op ‘de
heymelycke ghehenghenisse Gods’ uit reg. 19-1)
-
voetnoot18-19
- doen en conste: kon doen (de punt
sluit de zin niet af, maar geeft slechts een rust aan)
-
voetnoot1-2
- den ongheloouighen hoop: de massa der
ongelovigen
-
voetnoot8-12
- In margine ‘Psal. 73. 2. Thess. 2.
Apoca. 9.’ (vgl. Psalm 74 - nummering Statenvertaling - vers 8a:
‘Zij hebben in hun hart gezegd: Laat ons hen te zamen uitplunderen’; 2
Thessalonicenzen 2:3 en 4, waar de verschijning van de Antichrist wordt
aangekondigd; Openbaringen 9:3-5, waar gesproken wordt over de
sprinkhanen uit de hel, welke de ongelovigen teisteren)
-
voetnoot8
- grypenden: inhalige; ghierighen:
begerige
-
voetnoot8-9
- Leuiathan: een o.a. in de door Van der
Noot vermelde Psalm 73 (74) voorkomend watermonster, (hier in de
betekenis van:) monster (bedoeld wordt de duivel)
-
voetnoot9-10
- verslindende sprinchanen: vgl.
Openbaringen 9:3-5 (bedoeld worden de aanhangers van de duivel,
die hierboven werden aangeduid als ‘de beeste’)
-
voetnoot10-11
- van heuren sweete.... erbeyt: van wat
zij zich verworven hadden ten koste van hun zweet, bloed, moeite en
inspanning
-
voetnoot13-14
- geenderhande goeden.... tompasse
comen: generlei goederen, hoe zondig verkregen ook, kunnen hun (nl. de
Leviathan en zijn satellieten) bij het afnemen van de biecht ongelegen komen
(De bedoeling is: zij aanvaarden gretig, als boete vóór en afkoop vàn de hun
bij de biecht beleden zonden, elke aardse rijkdom, zonder er zich om te
bekommeren hoe deze rijkdom verworven is)
-
-
[tekstkritische noot]3. snoode gheueerden - T snoode, gheueerden 4.
niet - T met 7. en is, soo en derfmen geen verwachten). - T en is) soo en
derfmen geen verwachten.
-
voetnoot1-4
- In margine ‘Mat. 23.3.’ (Mattheüs
23 en Mattheüs 3:7-8 richten zich tegen de
huichelachtige vroomheid van Farizeeërs en Schriftgeleerden)
-
voetnoot3
- hun: nl. van de ‘menschen’ uit reg. 1; tot
alder tijt: steeds; twyffelachtich: in onzekerheid verkerende
-
voetnoot4-5
- In margine ‘Collo. 2.’ (Colossenzen 2:9,
‘want in Hem (= Christus) woont al de volheid der Godheid lichamelijk’)
-
voetnoot5-8
- In margine ‘2. Thess. 2.’ (2
Thessalonicenzen 2, waar de Antichrist getekend wordt)
-
voetnoot6-8
- alle boosheyt.... te wercken: om alle
boosheid gewelddadig, stoffelijk en lichamelijk te bewerken
-
voetnoot8-9
- Ende ick sach.... syns monts: In margine
‘Apo. 13.’ (citaat uit Openbaringen 13:3; ‘met den sweerde syns
monts’ behoort daar feitelijk niet bij en had dus niet cursief gedrukt moeten
worden)
-
voetnoot9
- dat is: dit (nl. ‘met den sweerde syns
monts’) betekent
-
voetnoot10
- synder: nl. van Christus; dwelck:
hetgeen; cortelinghe: onlangs
-
voetnoot11
- sint Ian Hus tijt: sedert de tijd van
Johannes Hus (de leider van een nationaal-reformatorische beweging in Bohemen,
die in 1415 op het concilie van Constanz werd veroordeeld en levend verbrand);
Bemen: Bohemen; in Duytslandt: (gedoeld wordt op de reformatorische beweging in
dit land; hetzelfde geldt voor de landen, die in reg. 13-14 worden
vermeld)
-
voetnoot14-15
- yeghelyck dat merckelycken sien mach:
ieder dit duidelijk kan zien
-
voetnoot16-17
- eenen yeghelycken.... siet wel: voor
ieder is het wel duidelijk en ieder ziet wel
-
voetnoot1
- aen deen syde geleyt: terzijde gesteld,
afgeschaft
-
voetnoot2
- wtghewassen: weggewist; beuaerden:
bedevaarten; Afgoden: nl. de heiligenbeelden
-
voetnoot3
- snoode gheueerden: waardeloos gedoe
-
voetnoot5
- datter gheen en is: dat er helemaal geen
dodelijke wonde voorkomt
-
voetnoot6-7
- syns toecomenden vals: van zijn
aanstaande val
-
voetnoot7
- en derfmen geen verwachten: behoeft men er
geen te verwachten
-
voetnoot7-8
- Maer sijn doodelicke.... ghenesen:
citaat uit Openbaringen 13: 3 (dat dus eigenlijk cursief had moeten worden
afgedrukt)
-
voetnoot10
- het opperste neder ghekeert:
ondersteboven geworpen
-
voetnoot11
- ommers: althans; steden: plaatsen;
(cruypen) in: (kruipen) binnen
-
voetnoot13
- Sodomitische reynicheyt: kuisheid als in
Sodom (de stad der homosexualiteit, vgl. Genesis 19:1-11);
oorbichte: oorbiecht
-
voetnoot13-14
- maniere van de selue: een
verschijningsvorm daarvan
-
voetnoot14
- en sien niet nauwe: letten niet
nauwkeurig; dwelck: hetwelk
-
voetnoot15
- rechten: ware, echte (ook in reg. 17);
dryuen: brengen in praktijk
-
voetnoot16-18
- al ist heur ghebleken.... gheschrapt
syn: al hebben zij ingezien, dat de Paus de ware Antichrist is en al zijn uit
hun boeken de nàmen van deze ‘Paussche instellinghen’ geschrapt (gedoeld wordt
hier op de Anglicaanse en wellicht ook op de Lutherse kerk)
-
voetnoot18
- soo syn (ghenaempt): zo worden
(genoemd)
(vorige blz.) voortijts: weleer (nl. toen men deze dingen nog
zuiver zag)
-
-
[tekstkritische noot]18 (vorige blz.) heur - T heur 3. chierlycke
instellinghen - T chierlycke instellinghe 7. vryen wille - T vryenwille 9. is
tghesalft hooft - T ist tghesalft hooft 9. meynende) - T meynende 10.
genesen. Dit - T genesen. dit // smeerders. - T smeerders, 12. van de beeste.
Het vleesschelyck, - T van de beeste het vleesschelyck,
-
voetnoot1
- maer slecht gheacht en waren: beschouwd
werden als van slechts geringe waarde
-
voetnoot1-2
- nootsakelycke onderhoudinghen: dingen
die noodwendig moeten worden nageleefd
-
voetnoot3
- sonderlinghe: bijzondere, voortreffelijke;
chierlycke: kostelijke
-
voetnoot3-9
- In margine ‘Hebr. 9 10 Rom. 5. 9. 10.
11. Gala. 3. 4.’ (vgl. Hebreeërs 9 en 10, Romeinen 5 en
9-11, Galatiërs 3 en 4; in al deze hoofdstukken wordt
telkens het Nieuwe Verbond gesteld tegenover het Oude als dat van de
verzekerdheid des geloofs tegenover dat der wet)
-
voetnoot4-5
- sij prijsense.... offerhande: (hier
doelt Van der Noot naar alle waarschijnlijkheid op de Anglicaanse Kerk, al
staat de juistheid van zijn bewering niet zonder meer vast)
-
voetnoot5
- in hun sprake: in hun eigen (lands)taal;
voer een voldoende offerhande: als een verzoenend offer
-
voetnoot6
- Demitte nobis: dimitte nobis debita
nostra, vergeef ons onze schulden (in dit verband, waar het gaat om groepen
buiten de R.K. Kerk, enigszins vreemd, want hier wordt blijkbaar gedoeld op
degenen die met een paternoster klaar menen te zijn)
-
voetnoot7
- onuerstane: onbegrepen; sommighe
willen.... dryuen: sommigen willen (de leer van) de vrije wil voorstaan (deze
leer was zo algemeen verbreid, dat niet valt na te gaan, op welke groep in het
bijzonder wordt gedoeld)
-
voetnoot8-9
- sommige en willen.... Papisten: (hier
kan door Van der Noot zowel aan de Anglicanen als aan de Luthersen zijn
gedacht); haluen: halve (Papisten)
-
voetnoot9
- tghesalft hooft: (met een toespeling op
Christus = de Gezalfde, ironisch voor) het met een genezende zalf (vgl.
beneden, reg. 10 hiernaast) bestreken, dodelijk gewonde hoofd van het Beest;
tot: op
-
voetnoot10
- voer een weynich tijts: korte tijd
geleden; opghericht: overeind gezet, hersteld; met cracht: door middel van de
macht
-
voetnoot2
- alst ende daert hem belieft: wanneer en
waar deze wil
-
voetnoot2-3
- alle diet hun belieft: allen die zij
willen (dit slaat op de vervolging der Reformatorischen door hun
landsvorsten)
-
voetnoot5
- sij: nl. deze ‘ghetrouwe ondersaten’; te
recht: op de juiste manier
-
voetnoot5-6
- betoouert.... te doene: verleid en er
toe bewogen om dit te doen (dit slaat weer op de vervolgende aardse
vorsten)
-
voetnoot7
- namen: (hier voor) titels;
Alderchristelycxste Princen (= Vorsten): Paus Pius II (1458-1464) en Paulus II
(1464-1471) hadden aan Lodewijk XI van Frankrijk en zijn opvolgers de titel van
‘Allerchristelijkste Majesteit’ verleend, ter herinnering aan Clovis' bekering
tot het Christendom omstreeks 500
-
voetnoot7-8
- beschermers des alghemeynen Catholycken
gheloofs: Paus Leo X verleende in 1521 aan Hendrik VIII van Engeland de titel
van ‘defensor fidei’, omdat deze zijn ‘Assertio septem sacramentorum’ over de
Sacramenten, de aflaat en het pauselijk gezag tegen Luther geschreven
had
-
voetnoot10
- saluen: (genezende) zalven; smeerders:
degenen die met deze zalf (de wonde) bestrijken
-
voetnoot11-12
- Ende het gantsche.... beeste: met
uitzondering van ‘seyt Ioannes’, citaat van Openbaringen 13:3c
(feitelijk had dus de gehele zin cursief gedrukt moeten worden); verwonderde
hem van: verwonderde, verbaasde zich over
-
voetnoot12-3
- Het vleesschelyck.... inghestelt sijn:
In margine ‘1. Cor. 2.’ (vgl. 1 Corinthiërs 2:14, ‘maar de
natuurlijke mens begrijpt niet de dingen die des Geestes Gods zijn; want zij
zijn hem dwaasheid, en hij kan ze niet verstaan, omdat zij geestelijk
onderscheiden worden’)
-
-
[tekstkritische noot]8-9. de macht gaf: - T de macht gaf, 11-12. de
goddelicke Predicanten verbrant, - T de goddelicke Predicanten, verbrant,
13-14. veruolcht ende gheboden te swijghen, - T veruolcht hebben, ende gheboden
te swijghen, [Ik heb hier tot een drukfout geconcludeerd op grond van de
parallelle tekst in de Franse versie, fol. G 1 recto:
‘....nomméement quand ilz voyent sa teste en leurs gouuerneurs de rechef
guarie: Les Predicans de Dieu bruslez, les instructeurs de peuple occis ou
dechassez, persecutez & imposé silence de se taire...’]
-
voetnoot2
- (houdent) bouen: (stellen het) boven; van:
door
-
voetnoot4
- wtsinnicheyt ende raserye: dwaasheid en
waanzin
-
voetnoot7-8
- Gaudeamus: laten wij ons verheugen
(eerste woord van de introïtus van de Mis ter ere van Maria op
Maria-Hemelvaart)
-
voetnoot8-9
- Ende sy aenbidden.... macht gaf: citaat
van Openbaringen 13: 4a (ook hier is dus slechts de eerste helft van het citaat
gecursiveerd)
-
voetnoot10
- dat: dat het; sijn hooft: nl. het
oorspronkelijk ter dood gewonde, maar weer genezen hoofd van het Beest
-
voetnoot11-13
- de goddelicke.... te swijghen: (wat
betekent dat zij) de godvrezende predikers verbrand (zien), de leraars van het
volk gedood of verjaagd, vervolgd en getroffen door een spreek-verbod
-
voetnoot1-2
- die aenbidden ooc de beeste: vgl.
Openbaringen 13:4b (‘en zij aanbaden het beest’)
-
voetnoot2-3
- ghelijck de ghene.... Vader:
(anacoluthische constructie; versta:) zoals degenen, die Christus aanbidden,
ook Zijn Vader aanbidden
-
voetnoot7
- Wie isser.... ghelyck: citaat van
Openbaringen 13:4c; deser beesten: aan dit Beest
-
voetnoot9
- versierder: verzonnen; Wie isser....
strijden: citaat van Openbaringen 13:4d
-
voetnoot10
- ghemerct dat: aangezien; heur: nl. van
‘dese beeste’
-
voetnoot11
- dapperlyck ter herten neempt: flink
behartigt
-
voetnoot13
- gheueysde: huichelachtige; vermomde: (wel
met een toespelling op Mattheüs 7:15 over de wolven in
schaapsklederen)
-
voetnoot16
- vonden: kunstgrepen; onversocht: niet
geprobeerd
-
voetnoot18
- souden: (het meervoud is ontleend aan de
collectieve betekenis van ‘volck’)
-
voetnoot19-20
- voer lieden.... te wesen:
(contaminatie van ‘voer lieden van.... macht’ en ‘lieden van.... macht te
wesen’)
-
voetnoot20
- volcht naer: volgt op; inden seluen tijt
ende Capittele: als iets wat tegelijkertijd plaats vindt en in hetzelfde
(Bijbel)hoofdstuk wordt vermeld
-
-
[tekstkritische noot]2. spreken. Als hen - T spreken,
als hen
-
voetnoot1-2
- Ende heur was.... spreken: citaat van de
eerste helft uit Openbaringen 13: 5
-
voetnoot4-7
- In margine ‘Rom. 11. 21. Deut. 21.’
(‘Rom. 11’ is een drukfout voor ‘Rom. 1.’: Romeinen 1:21-22, dat
hier wordt geciteerd; Romeinen 21 bestaat niet, de toevoeging van ‘21’ is wel
een drukfout, onder invloed van de volgende verwijzing; Deuteronomium
21:18-21 geeft voorschriften omtrent de wijze van bestraffing van een
weerspannige zoon)
-
voetnoot6
- verkeerden sin: ontaardheid (eigenlijk
‘een verdraaide geest’: een geest die de dingen tegengesteld ziet aan wat ze
zijn)
-
voetnoot8
- Consistorien: vergaderingen van
geestelijken, geestelijke rechtbanken
-
voetnoot10
- het volck Gods: de werkelijke vromen;
deur wreede mandamenten: op grond van wrede voorschriften
-
voetnoot10-12
- met Roomsche....dienen: behulpzaam
zijn in hun bedelarijen ten bate van Rome, en de nietswaardige inzettingen, die
zij het (nl. ‘het volck Gods’) hebben toebedeeld
-
voetnoot12
- wat grouwel sy daer oocaf hebben: hoezeer
zij (het meervoud is ontleend aan de collectieve betekenis van ‘volck Gods’)
daar ook van gruwen
-
voetnoot13
- in ghemeyn sprake: in de volkstaal (in
tegenstelling tot het Latijn)
-
voetnoot15
- na hun profijt: tot hun voordeel; (na
hun) gheliefte: naar hun believen
-
voetnoot1
- die schrifture ongheualst: de Schrift,
wanneer deze niet vervalst is
-
voetnoot3
- sonder onse verdienste: zonder dat wij dit
(door onze goede werken) hebben verdiend
-
voetnoot4-6
- dwelck.... ghenaempt is: in margine ‘1.
Cor. 10.’ (1 Corinthiërs 10:16)
-
voetnoot6
- van eerst: van het begin af, (dus)
helemaal; een nieu cruyssinge sijns lichaems: (toespeling op de leer der
transsubstantiatie, volgens welke zich bij de Mis het offer van Christus
herhaalt)
-
voetnoot7-9
- waer inne.... de Ioden: waarbij dan
slechts één enkele verrader optreedt (bedoeld wordt de celebrerende priester),
zoals in een rederijkersspel of een zes-personen-spel (bedoeld wordt
klaarblijkelijk een spel, waarin één speler achtereenvolgens de zes rollen
vervult), namelijk met Judas, Annas, Kajafas, Herodes, Pilatus en de
Joden
-
voetnoot9-12
- In margine ‘1. Tit. 4.2. Tit. 4.’
(‘Tit.’ is een drukfout voor ‘Tim.’; bedoeld worden 1 Timotheus
4:1-5, waar gesproken wordt van ‘leringen der duivelen’ als
huwelijksverbod en gebod tot onthouding van bepaalde spijzen, en 2
Timotheus 4:4, ‘zij zullen hun gehoor van de waarheid afwenden, en
zullen zich keren tot fabelen.’)
-
voetnoot11-12
- In margine ‘Heb. 13.’
(Hebreeërs 13:4, ‘het huwelijk is eerlijk onder allen en het bed
onbevlekt, maar hoereerders en overspelers zal God oordelen’)
-
voetnoot12
- Pauselycke beloften van Monicken: door de
Paus ingestelde monniks-geloften (van huwelijks-onthouding)
-
voetnoot15
- Sodomyten: (hier wel in de ruimere zin
van) zedelijk ontaarden; ten anderen: in de tweede plaats
-
voetnoot15-1
- blinde mommelinghen: onbegrijpelijke
mompelingen
-
-
[tekstkritische noot]21 salichmakende. Ende - T salichmakende,
ende 13 Iohannis. Sij dede - T Iohannis, sij dede
-
voetnoot1-2
- eenich Priesters: door de een of andere
priester
-
voetnoot2
- en moghen niet: kunnen niet; soo:
zoals
-
voetnoot3
- haer: hun; onderhouden: in stand
gehouden
-
voetnoot4
- doer sijnen mont: nl. door de mond van het
Beest
-
voetnoot5-10
- die ick hier.... ghenoeghen laten:
(anacoluthische constructie; het slot van de met ‘die ick hier’ begonnen
relatieve bijzin blijkt vervangen door de hoofdzin ‘wille ickt hier mede
laten’)
-
voetnoot6
- om die cortheyt des tijts: ter wille van
de korte (beschikbare) tijd, uit tijdsgebrek
-
voetnoot7
- moyelyck en valle: lastig val, verveel;
dat: opdat
-
voetnoot12-14
- dat de heylighe Kercke.... ontfanghen
wordt: dat (het deelgenootschap in) de heilige Kerk alleen maar verkregen wordt
door hun zalvingen en kruinschering (bij de priesterwijding)
-
voetnoot16
- aenghenomen titel: aangematigde
rechtsgrond
-
voetnoot20
- ex opere operato: uit kracht van wat
(daarbij) is verricht
-
voetnoot1
- Antichristen: Antichristussen; maken sij:
stellen zij aan
-
voetnoot5
- opperste: hoogste bestuurders; van Gode:
door God; verre sij: (nl. naar de wens der Papisten; de betekenis wordt dus:)
zij wensen allerminst
-
voetnoot6-7
- die sij toch.... ongehoorsaem sijn: in
margine ‘Matth. 15.’ (vgl. Mattheus 15:1-14, waar Christus zich
tegen de Farizeeërs richt)
-
voetnoot7-8
- sulcken tytel aen hem soude nemen: zich
zo (nl. ‘hun hooft’) zou noemen
-
voetnoot8
- dat: wat (dit relativum slaat, over het
tussenzinnetje heen, terug op ‘hun hooft’)
-
voetnoot8-10
- In margine ‘Iob. 41. Act. 13.’ (vgl.
Job 41:25b ‘hij is een koning over alle jonge hoogmoedige
dieren’, wat slaat op de Leviathan, die door Van der Noot boven reeds met de
duivel is geïdentificeerd; Handelingen 13:10, waar Elymas de
tovenaar een kind des duivels wordt genoemd)
-
voetnoot10-11
- Ende heur.... te doene: citaat van de
tweede helft uit Openbaringen 13:5
-
voetnoot11
- te doene: nl. dit (‘groote dinghen ende
lasteringhen te spreken’, vgl. het citaat van de eerste vershelft hierboven
pag. 261 links, reg.1-2); dwelcke: welke (nl. die 42 maanden)
-
voetnoot11-12
- de dry Iaren ende een half van Helias:
de drie en een half jaar, dat de profeet Elia onder koning Achab alle dauw en
regen deed ophouden, als straf voor de Baälsdienst bij koning en volk (in
margine ‘3. Reg. 17.’ = 1 Koningen 17)
-
voetnoot12
- eenen haluen tijt Danielis: vgl.
Daniël 12:7, waar sprake is van ‘enen bestemden tijd, bestemde
tijden, en ene helft’ (in margine ‘Da. 12.’)
-
voetnoot12-13
- de duysent.... daghen Iohannis:
Johannes noemt in de Openbaringen tweemaal het getal van 42 maanden (= 1260
dagen), nl. in 11: 2 en in het geciteerde 13: 5b (in margine ‘Apo.
11.13.’)
-
voetnoot13 vorige blz.-3
- sij dede.... te lasteren:
citaat van Openbaringen 13:6 (dat feitelijk dus cursief gedrukt
had moeten zijn)
-
-
[tekstkritische noot]18 des Heeren, van hem (ghelijck sijn Apostelen
waren) in enz. - T des Heeren van hem, ghelijck sijn Apostelen waren in
enz. 9. gesloten - T geesloten
-
voetnoot3
- daer: waar (vgl. Colossenzen
2:9, ‘want in Hem woont al de volheid der Godheid lichamelijk’)
-
voetnoot4
- by de inw. wordt ghemeynt: met de inw.
wordt bedoeld
-
voetnoot9
- God den Vader.... aenbiddende: In margine
‘Ioan. 4.’ (Johannes 4:24, ‘God is een geest, en die Hem
aanbidden, moeten Hem aanbidden in geest en waarheid’)
-
voetnoot10-11
- warachtighe Christenen....
volherdende: In margine ‘Matth. 24. Luc. 9.’ (Mattheüs 24:13,
‘maar wie volharden zal tot het einde, die zal zalig worden’; Lucas 9:
23-26, waar Christus Zijn discipelen o.m. voorhoudt ‘zo wie zijn leven
verliezen zal om mijnentwil, die zal het behouden’)
-
voetnoot13-15
- Ende dese beeste.... stryden: (met
uitzondering van de woorden ‘oft beestelycken Antichrist’) citaat van
Openbaringen 13:7a (echter niet gecursiveerd)
-
voetnoot3-4
- sij vervolchdese... sweert: In margine
‘1. Cor. 6 Act. 4. 6.’ (bedoeld wordt wel 2 Corinthiërs 6:4-10,
waar Paulus o.m. over zijn vervolging spreekt; Handelingen 4 en
6, waar resp. Petrus met Johannes, en Stefanus voor de Joodse Raad
terecht staan); voortroepinghen: dagvaardingen
-
voetnoot4
- banninghen: verbanningen; met: tezamen
met, (hier in de zin van) evenals
-
voetnoot5
- Pharao: In margine ‘Exod. 1.’ (vgl.
Exodus 1, over de onderdrukking der Joden in Egypte); Antiochus:
Antiochus IV Epiphanes van Syrië (176-164 v. Chr.), die van de Joden invoering
van de Zeusdienst in hun tempel eiste, wat tot de opstand der Maccabeeën leidde
(in margine ‘Hest. 3.1. Macha. 1.’ De verwijzing naar Ester 3
slaat niet terug op een zinspeling in de tekst, maar doelt op een analoog geval
van vervolging; voor Antiochus' optreden, zie het apocriefe Bijbelboek 1
Maccabeeën 1); betoonen: bewijzen
-
voetnoot5-7
- dat Christus.... aenstoots is: In
margine ‘Mat. 20. 12 Luc. 2. 1. Pet. 1.’ (de nummering der
Mattheüs-hoofdstukken is corrupt; wat met 20 bedoeld wordt, kon ik niet
terugvinden; 12 moet zijn 21, vgl. Mattheüs 21:42-44. Zie verder
Lucas 2:34b; ook in de verwijzing naar 1 Petrus schuilt een
drukfout, bedoeld wordt 1 Petrus 2:7)
-
voetnoot8
- van rasen: met woeden; hem: (het enkelvoud
kan alleen slaan op Christus; wij zouden echter, in verband met het vervolg,
ook hier een meervoud verwachten: se, nl. ‘de reyne ghetuyghen ende Predicanten
des Heeren’)
-
voetnoot9
- ghesteken: gesloten, (hier) geworpen; vast
gesloten: veilig opgesloten
-
voetnoot10-11
- in de teghenwordicheyt der blinder (=
verblinde) werelt: (dus) in het openbaar
-
voetnoot12
- heure: nl. van ‘het werelts volck’ (het
meervoudige possessivum vindt zijn oorsprong in de collectieve betekenis van
‘volck’)
-
-
[tekstkritische noot]10. bichten - T bichten 16-17. stadt: ende in
elck huysghesin moeten sij - T stadt, ende in elck huysghesin: moeten sij
6-8. die hunnen troost op die rappige verdiensten ende onreyne verweruinghen
deser beestelycker hypocriten setten, - T die hunnen troost op die
rappige verdiensten ende onreyne verweruinghen deser beestelycker hypocriten
secte, [in beide gevallen cursivering van mij. Ik heb tot een drukfout
geconcludeerd, zowel omdat anders het verbum in dese bijzin ontbreekt, als ook
omdat het woord ‘secte’ in dit verband uit de toon valt] 12. lichaems - T
lich//haems
-
voetnoot2
- weder roepen: herroepen; sij: nl. de
gevangenen
-
voetnoot4-6
- Ende dese beeste.... ghegheuen: citaat
van Openbaringen 13:7b
-
voetnoot6
- Antichristen: Antichristussen; niemanden:
(accusatief-vorm van) niemand
-
voetnoot10
- tsiaers eens: éénmaal per jaar; voer
heur: vóór zich, in hun tegenwoordigheid; bichten: biechten
-
voetnoot13
- hulpt: helpt; ontschult:
verontschuldiging, rechtvaardiging van zijn gedrag
-
voetnoot14
- dieuen: misdadigers; met Christo: In
margine ‘Matth. 27. Marc. 15. Luc. 23. Ioan. 19. Tim. 3.’ (Mattheüs
27:38, Marcus 15:27-28, Lucas 23:32-33 en
Johannes 19:18 vermelden alle de kruisiging van Jezus tussen
twee misdadigers; 2 Timotheüs 3:12 luidt: ‘En ook allen die
godzaliglijk willen leven in Christus Jezus, die zullen vervolgd worden’); inde
Vierschare staen: terecht staan
-
voetnoot16
- (in allen) spraecken: in alle talen,
(dus) bij alle volken
-
voetnoot17-18
- allen.... verderuende: (het) geloof
dodend bij alle mensen
-
voetnoot1-2
- Want alle.... aenbidden: citaat van
Openbaringen 13:8a
-
voetnoot4
- menschen dreck: (wel met een bijgedachte
aan Fillippenzen 3:8)
-
voetnoot4-9
- (vlg. blz.). Die inwoenders der
eerden.... moeten hem (nl. het Beest) aenbidden: (één doorlopende zin, waarvan
de door mij geciteerde woorden de hoofdzin vormen. Het tussenliggende gedeelte
bestaat uit een lange reeks relatieve bijzinnen bij het subject; de punten,
welke occasioneel voorkomen, hebben slechts de betekenis van een geprolongeerde
rust)
-
voetnoot5-6
- die heur seluen.... lief hebben: In
margine ‘2. Tim. 3.’ (2 Timotheüs 3:2a en 4b ‘want de mensen
zullen zijn liefhebbers van zichzelve.... meer liefhebbers der wellusten dan
liefhebbers Gods’)
-
voetnoot7
- troost: vertrouwen; rappige:
schurftige
-
voetnoot8
- deser beestelycker hypocriten: van deze
Beestelijke huichelaars
-
voetnoot9-10
- welcker namen.... des Lams: citaat van
Openbaringen 13: 8b 10-1 (vlg. blz.). die van Christo.... geregistreert en
sijn: In margine ‘Luc. 10 Roma. 11.1. Cor. 6. Philip. 3.’ (vgl. Lucas
10:16, Romeinen 11:24, 1 Corinthiërs 6:11, 15a en
17, Filippenzen 3:9, waar telkens gewezen wordt op de
nauwe verbinding tussen Christus en de Zijnen)
-
voetnoot10
- van Christo: door Christus; wordt:
woord
-
-
[tekstkritische noot]6. al ist - T als ist 11. dierghelycke. Die
vanden - T dierghelycke die vanden
-
voetnoot1
- geteeckent: van een merkteken voorzien
(vgl. Openbaringen 22:4b); geregistreert: ingeschreven (nl. in
het Boek des Lams, vgl. vorige kolom reg. 9-10); wiens: wier
-
voetnoot2
- des leuigenden: van den levende
(God?)
-
voetnoot2-11
- die niet en sijn.... het leuen selue:
In margine ‘1. Cor. 6. Phil. 3. Ioan. 15. Psal. 26. Ioan. 14. Rom. 9. Ephe. 1.
Ioan. 1. Ioan. 15. 1. Tim. 2.’ (Al deze Bijbelplaatsen staan in min of meer
rechtstreeks verband met de heerlijkheid van de Christus-gelovige, zoals deze
hier aan de aanbidders van het Beest wordt ontzegd. Vgl. 1 Corinthiërs
6:17, ‘één geest met Hem’; Filippenzen 3:10-11, ‘komen
tot de wederopstanding der doden’; Johannes 15:16a, ‘gij hebt
mij niet uitverkoren, maar ik heb u uitverkoren’; Psalm 26 -
Statenvertaling: 27 - ‘De Heer is mijn licht en mijn heil, voor wien zoude ik
vrezen?’; Johannes 14:19b, ‘ik leef en gij zult leven’;
Romeinen 9:11-13 over de vrije verkiezing Gods; Efeziërs
1:4-5, ‘gelijk Hij ons uitverkoren heeft in hem vóór de grondlegging
der wereld’; Johannes 1:29b, ‘zie het Lam Gods dat de zonden der
wereld wegneemt’; Johannes 15:4-6, over de rank die verdort,
wanneer zij niet in de Wijnstok blijft; 1 Timotheüs 2:125-6, er
is slechts ‘één Middelaar Gods en der mensen’)
-
voetnoot2-3
- niet en sijn vanden cleynen ghetale die:
niet behoren tot het kleine aantal (dergenen) die
-
voetnoot4
- in eenen gheest deelachtich te wesen: deel
te hebben aan één geest
-
voetnoot5
- van hem: door Hem; gheordineert:
aangewezen; gheschickt: bestemd
-
voetnoot6
- in sijn voerwetenschappe opgheschreuen: in
Zijn vóóruit-weten van alles (voor het eeuwige leven) ingeschreven, (hetgeen
neerkomt op:) gepraedestineerd
-
voetnoot9
- Het Lam: (dit vat de laatste woorden op
van het citaat in reg. 9-10 vorige kolom)
-
voetnoot12
- niet, dan der gheender: slechts van
degenen
-
voetnoot1-2
- dat daer.... ghedoot word: citaat van
Openbaringen 13:8c; dat: nl. het Lam
-
voetnoot2
- voer alle de ghene: (met inbegrip dus van
de vromen, die geleefd hebben vóór de geboorte van Christus)
-
voetnoot3
- sijn eenighe doot enz.: alléén Zijn dood
enz.; opvaert: hemelvaart
-
voetnoot4-6
- want sij hebben.... gedroncken: In
margine ‘1. Cor. 10.’ (vgl. 1 Corinthiërs 10:1-4, waar Paulus
uitdrukkelijk óók de vaderen bij Christus betrekt, ‘want zij dronken uit de
geestelijke steenrots die volgde, en de steenrots was Christus’)
-
voetnoot5
- al: allen; een: één; gheten: gegeten;
eenen: één
-
voetnoot6
- steen: (steen)rots; hy: nl. Christus; naer
hun: na hen (nl. de hierboven bedoelde Oud-Testamentische vromen)
-
voetnoot7
- hy vertradt alleenlyck: toch was Hij het
alleen die vertrad
-
voetnoot7-8
- het hooft der slanghen: de macht van de
duivel (vgl. Genesis 3:15)
-
voetnoot8-9
- heeft hy ghedoot gheweest: is Hij gedood
geworden
-
voetnoot9-11
- ghelyck.... dierghelycke: In margine
‘Gene. 3. Matth. 23. Gene. 3. Matth. 14.’ (de herhaling van ‘Gene. 3.’ is
blijkbaar een drukfout; bedoeld wordt overigens Genesis 4:3-8,
het verhaal van Kaïns doodslag op Abel. Mattheüs 23:35 vermeldt
‘al het rechtvaardige bloed dat vergoten is op de aarde, van het bloed des
rechtvaardigen Abels af, tot op het bloed van Zacharia, den zoon van Barachia.’
Mattheüs 14:6-12 vertelt over de onthoofding van Johannes de
Doper)
-
voetnoot10
- Hieremia: Jeremia (dit moet een
vergissing van Van der Noot zijn; Jeremia werd niet gedood en bovendien
vermeldt Mattheüs 23:35, waarnaar in margine verwezen wordt,
uitdrukkelijk Zacharia)
-
voetnoot11
- van den Lamme: door het Lam (=
Christus)
-
-
[tekstkritische noot]12. bekent hebben. Die - T bekent hebben,
die 5. verdompt worden. Die - T verdompt worden, die 7-8. dwelck het woort
Gods is, ghedoot - T dwelck het woort Gods is ghedoot
-
voetnoot1
- ghelijck Petrus betuycht: In margine ‘2.
Petri. 2.’ (vgl. 2 Petrus 2, vooral vss. 3b, 13a en 21)
-
voetnoot3
- die daer ooren.... hoore: citaat van
Openbaringen 13:9
-
voetnoot4-5
- die verstant.... volcht: In margine
‘Ioan. 1.’ (De bedoeling van deze verwijzing is mij niet duidelijk, tenzij zij
dient om de parallel te doen uitkomen tussen deze voorbereiding op ‘dat hier
naer volcht’ en de voorbereidende prediking van Johannes de Doper, waarvan
Johannes 1:15-36 vertelt); van het ghene: door hetgeen
-
voetnoot5-6
- eerst, dat hy.... oordeele: in de eerste
plaats (late hij zich vermanen) tot de wijsheid om te oordelen in
overeenstemming met wat deze dingen (nl. die hierna zullen volgen) doen
blijken
-
voetnoot7-9
- heur waerschouwende.... gheschreuen is:
In margine ‘1. Cor. 2.’ (in 1 Corinthiërs 2:7-10 wijst Paulus op
‘de wijsheid Gods, bestaande in verborgenheid die bedekt was.... welke niemand
van de oversten dezer wereld gekend heeft.... doch God heeft het ons
geopenbaard door Zijn Geest’)
-
voetnoot8
- te aenmercken: er opmerkzaam op te
zijn
-
voetnoot9-10
- die in de gheuanckenisse.... gaen:
citaat van Openbaringen 13:10a
-
voetnoot11
- heur: nl. de vervolgers der gelovigen;
heur waernemen: daarop acht slaan
-
voetnoot1
- hy: nl. de ‘gheest’ uit reg. 14 vor. kolom
(of moeten wij dit ‘hy’ opvatten als een singularisering van ‘die de
rechtgheloouighe quellen’, onder invloed van de in het enkelvoud gestelde, in
reg. 9-10 vor. kolom geciteerde tekst van Openbaringen
13:10a?)
-
voetnoot2-4
- God wilse.... brenghen: In margine ‘Rom.
1.’ (vgl. Romeinen 1:24, ‘daarom heeft ze God ook overgegeven in
de begeerlijkheden hunner harten tot onreinheid’)
-
voetnoot2
- wilse: zal ze; sin ende lust: gezindheid
en begeerte
-
voetnoot3-4
- (De punt na ‘laten brenghen’ sluit de
zin niet af, maar heeft de betekenis van een geprolongeerde rust)
-
voetnoot4-5
- om alle manieren.... worden: In margine
‘2. Thess. 2. 2. Tim. 4. 2. Pet. 2.’ (vgl. 2 Thessalonicenzen
2:11-12, ‘en daarom zal God hun zenden een kracht der dwaling, dat zij
de leugen zouden geloven, opdat zij allen veroordeeld worden, die de waarheid
niet geloofd hebben, maar een welbehagen hebben gehad in de ongerechtigheid’.
In 2 Timotheüs 4:4 en in 2 Petrus 2:1-3 en 20-21
vindt men een verwante gedachte)
-
voetnoot5
- mochten verdompt worden: verdoemd zouden
kunnen worden
-
voetnoot5-8
- die den ermen.... verdompt worden: vrije
weergave van Openbaringen 13:10b 5. den ermen onnooselen: de
ongelukkige onschuldige
-
voetnoot7-8
- met den sweerde syns monts.... woort
Gods is: In margine ‘Ephe. 6. 2. Thess. 2.’ (vgl. Efeziërs
6:17b, ‘het zwaard des Geestes hetwelk is Gods woord’ en 2
Thessalonicenzen 2:8b, ‘denwelke de Here verdoen zal door den Geest
zijns monds’)
-
voetnoot10-11
- in Apocalipso int 11 Capitel: vgl.
Openbaringen 11:5a (waarvan het nu volgende ‘indien hem
yemant.... te niete brenghen’ een citaat is)
-
voetnoot11
- hem: hen (nl. de getuigen Gods, waarvan
in deze tekst sprake is)
-
-
[tekstkritische noot]10. glorie soeckende. Sij - T glorie soeckende,
sij 11. sijnde. De lusten - T sijnde, de lusten 4. sullen. Van het eerste
- T sullen, van het eerste
-
voetnoot2
- verteiren: verteren; te niete brenghen:
vernietigen
-
voetnoot2-4
- ende ick sach.... als een Lam: citaat
van Openbaringen 13:11 (zonder het slot)
-
voetnoot4-5
- bediedende ende voerbeldende: betekenend
en verbeeldende
-
voetnoot6-10
- die in hun voorstellen.... ydel glorie
soeckende: In margine ‘Rom. 1. 1. Cor. 10. 13. Philip.’ (De nummers der
hoofdstukken bij de twee laatste Bijbelplaatsen zijn blijkbaar corrupt. Bedoeld
worden wel: 1 Cor. 10 en Philip. 1. 3. Vgl. Romeinen 1:22-32,
1 Corinthiërs 10:20, Filippenzen 1:16a en
3:18-19)
-
voetnoot6
- voorstellen: voornemens,
bedoelingen
-
voetnoot8
- niet Godt, maer heuren eyghen buyck
(soeckende): vgl. Filippenzen 3:19b, ‘welker God is de
buik’
-
voetnoot10-11
- tot ertsche.... begheuen sijnde:
volkomen genegen tot en toegewijd aan aardse wijsheid
-
voetnoot14-15
- oft doer.... voorts ghedreuen:
(anacoluthisch toevoegsel; versta:) of door geldzucht gedreven is het, dat zij
preken
-
voetnoot15-1
- Sij comen op.... verderuen sal: In
margine ‘Apoca. 22. Psal. 84.’ (vgl. Openbaringen 22:11a, ‘die
onrecht doet, dat hij nog onrecht doe, en die vuil is, dat hij nog vuil worde’.
Psalm 84 lijkt mij een drukfout voor 34, vgl. Psalm 35 - nummering der
Statenvertaling - vers 5, ‘laat ze worden als kaf voor den wind en de Engel des
Heren drijve ze weg’)
-
voetnoot1
- ende steedts blyuen sullen: en zij zullen
dit steeds blijven doen
-
voetnoot3-4
- tot dat sij.... aenscouwen sullen: In
margine ‘2. Pet. 1. 1. Cor. 13.’ (vgl. 2 Petrus 1:10-11 en
1 Corinthiërs 13:12, waar gesproken wordt resp. over ‘de ingang
in het eeuwig Koninkrijk onzes Heren en Zaligmakers Jezus Christus’ en over het
‘zien van aangezicht tot aangezicht’)
-
voetnoot4-9
- Van het eerste beghin.... op gheresen:
In margine ‘Gene. 14. Gene. 9.17.21.57.28. Exod. 7.2. Tim. 3. Num. 22. Iudic
22. 21. Ieremi. 20. Matth. 27. Act. 13. Ioan 1. 3. Reg. 16.’ Hieronder komen
ook heel wat verwijzingen voor naar gebeurtenissen, die in de tekst zelf niet
worden vermeld (vgl. Genesis 14, Lots gevangenneming en
wegvoering met de inwoners van Sodom - of is 14 een drukfout voor 4:
Genesis 4, de doodslag van Kaïn op Abel? - Genesis 9,
Cham bespot zijn dronken vader Noach; Genesis 17, de instelling
der besnijdenis - waarschijnlijk echter is 17 een drukfout voor 11:
Genesis 11, de torenbouw van Babel -; Genesis 21, Ismaël
spot met de kleine Isaäk; Genesis 27-57 is een drukfout - en 28,
Jacob wordt door Esau bedreigd en vlucht voor hem; Exodus 7:11
en 2 Timotheüs 3:8, de tovenaars van Farao, Jannes en Jambres,
bootsen Mozes' wondertekenen na; Numeri 22, de geschiedenis van
Bileam; Richteren 20 - 22 is een drukfout - en 21, de zonde van
en de strijd tegen de Benjaminieten; Jeremia 20, Jeremia's
gevangenneming door Pashur; Mattheüs 27, de kruisiging van
Jezus; Handelingen 13:6-12, het verzet van de tovenaar Bar-Jezus
of Elymas tegen de prediking van Paulus en Barnabas; ‘Ioan. 1.’ moet zijn ‘3.
Ioan. 1.’, vgl. 3 Johannes 1:9, waar de apostel klaagt over de
tegenwerking van Diotrefes, de leider der gemeente; ‘3. Reg. 16.’ = 1
Koningen 16, waar verteld wordt over de goddeloosheid van verschillende
Koningen van Israël)
-
voetnoot7
- Cham: vgl. Genesis 9:20-26;
Noës: Noachs; Ismael: de zoon van Abraham en diens dienstmaagd Hagar (vgl.
Genesis 21:9-21); Esau: vgl. Genesis 27 en
28
-
voetnoot8
- Iannes en Iambres: vgl. 2.
Timotheüs 3:8; Balaham: Bileam, de profeet die van de Moabitische
vorsten opdracht krijgt het volk Israël te vervloeken, maar het daarentegen, in
uitdrukkelijke opdracht van God, zegent (Numeri 22); Baal Propheten: profeten
in dienst van de afgod Baäl, (dus:) valse profeten
-
voetnoot9
- In Annas ende Cayphas: Annas was de
schoonvader van Kajafas, hogepriester in het jaar dat Jezus gekruisigd werd, en
had in Diens veroordeling een belangrijk aandeel (De hoofdletter bij ‘In’ is
wellicht te verklaren, doordat hier van de voorbeelden uit het Oude Testament
wordt overgegaan op die uit het Nieuwe); Baricha: (in deze vorm komt de naam
niet voor, waarschijnlijk bedoelt Van der Noot) Bar-Jezus (vgl.
Handelingen 13:6-12); Diotrepes: vgl. 3 Johannes
1:9
-
voetnoot10-1
- Choor Esels: (naar analogie van
‘choorbisschop’ en ‘choordeken’, voor) de geestelijken, die in het priesterkoor
hun plaats hebben; (Choor) Sanghers: koorzangers (wellicht met inbegrip van de
priester die de Mis celebreert)
-
voetnoot2-3
- mercken mach: waarnemen kan (De punt
sluit de zin niet af en geeft slechts een rust aan)
-
voetnoot3-4
- daer sij heur dominatie hebben: (overal)
waar zij hun gezag uitoefenen
-
voetnoot4-6
- Het gecursiveerde gedeelte is een citaat
van Openbaringen 13:11b
-
voetnoot7-9
- alleenlyck rijst.... beloften Gods:
(deze zin is op te vatten als een nadere uitwerking van ‘rijck in het woort’:)
Zijn gemeente komt (immers) alléén maar voort uit de blijde boodschap en de
beloften Gods
-
voetnoot9-10
- dat woordt.... ordonnantien: In margine
‘Psal. 44.’ (vgl. Psalm 45 - nummering der Statenvertaling -
vers 7b, ‘de schepter uws koninkrijks is een schepter der
rechtmatigheid’)
-
voetnoot9
- recht: waarachtig, rechtmatig (ook in reg.
10)
-
voetnoot10
- roye: roede, staf, schepter; sij: nl.
deze ‘roye’
-
voetnoot2
- het Lam Gods op den berch Sion: vgl.
Openbaringen 14:1a (in margine ‘Apo. 14.’)
-
voetnoot3
- bediedende: betekenend; seuen hoornen:
vgl. Openbaringen 5:6
-
voetnoot4-7
- dese beeste.... sijns niet: In margine
‘Ioan. 16. Collo. 2.’ (vgl. Johannes 16:2b, ‘de ure komt, dat
een iegelijk die u zal doden, zal menen Gode een dienst te doen’;
Colossenzen 2:20-23, vooral vers 23, over menselijke inzettingen
en geboden ‘dewelke wel hebben een schijnrede van wijsheid in eigenwillige
godsdienst en nederigheid en in het lichaam niet te sparen, doch zijn niet in
enige waarde, maar tot verzadiging des vleses’)
-
voetnoot7
- en sijns niet: zijn dit niet; dese: nl.
deze twee hoornen
-
voetnoot7-10
- de verdoruen.... voort ghebracht: de
uitlegging en verdraaiing in vleselijke zin en verkondiging van de bedorven en
vervalste geschriften der beide Testamenten (in margine ‘2. Cor. 11. Gal. 3.’;
vgl. 2 Corinthiërs 11 en Galatiërs 3, waar Paulus
waarschuwt tegen ondergang van het geloofsleven door wettische
voorschriften)
-
voetnoot12
- meyninghe: bedoeling; het recht.... niet
hebbende: zonder het juiste onderscheidingsvermogen van de (Heilige)
Geest
-
voetnoot13-15
- dese lettere.... opsichte: In margine
‘1. Cor. 2. 2. Cor. 3.’ (vgl. 1 Corinthiërs 2:4-16 en 2
Corinthiërs 3:5-7, met in vers 6b ‘want de letter doodt, maar de Geest
maakt levend’)
-
voetnoot15
- opsichte: betrekking; Hy is.... leuen: In
margine ‘Ioan. 14.’ (vgl. Johannes 14:6, ‘Ik ben de weg, en de
waarheid, en het leven’)
-
-
[tekstkritische noot]2-3. fantastycke, gheueyst, - T fantastycke
gheueyst, 13. Testamenten - T Tessamenten
-
voetnoot1
- Sijn woordt.... leuen: In margine ‘Ioan.
6.’ (vgl. Johannes 6:63b, ‘de woorden die ik tot u spreek, zijn
geest en zijn leven’)
-
voetnoot2
- coper oft metael gheluydt gheuende: In
margine ‘1. Cor. 13.’ (vgl. 1 Corinthiërs 31:1b, ‘zo ware ik een
klinkend metaal of luidende schel geworden’); fantastycke:
hersenschimmig
-
voetnoot3
- gheueyst: gehuicheld; Sophistich:
bedrieglijk van redenering; al ist saecke dat: ofschoon; sij: nl. de
verkondigers van ‘de verdoruen ende verualste letteren’ uit reg. 7-8 vor.
kolom
-
voetnoot6
- niet Christi: niet dat van Christus;
ophouden: in stand houden
-
voetnoot7-9
- sij veranderen.... in Afgoden: zij
ontrekken het goede, dat God geschapen heeft, aan het juiste gebruik, en
veranderen b.v. bomen (bedoeld wordt: het hout daarvan) in afgoden (nl.
heiligenbeelden). In margine ‘Roma. 1.’ (vgl. Romeinen 1:23, ‘en
hebben de heerlijkheid des onverderflijken Gods veranderd in de gelijkenis eens
beelds van een verderflijk mens, en van gevogelte, en van viervoetige en
kruipende gedierten’)
-
voetnoot9-10
- siluer.... verchierselen: (Wat er
staat, kan onmogelijk juist zijn; vermoedelijk wordt bedoeld: ‘siluer, gout,
syde, laken, fluweel, in geueysde heylighen verchierselen’:) zilver,
goud, zijde, laken en fluweel in pronkgewaden voor valse heiligen (nl. de reeds
genoemde beelden)
-
voetnoot10-12
- (sij veranderen) den reynen....
oncuysheyt: In margine ‘Heb. 13.’ (vgl. Hebreeërs 13:4, ‘het
huwelijk is eerlijk onder allen, en het bed onbevlekt; maar hoereerders en
overspelers zal God oordelen’)
-
voetnoot13
- te wijcken: (hier voor) te doen afwijken;
superstitien: bijgelovigheden
-
voetnoot13-2
- om sijn gheboden.... op te rechten: In
margine ‘Matth. 15.’ (vgl. Mattheüs 15:3-6, in het bijzonder vs.
6, ‘gij hebt alzo Gods gebod krachteloos gemaakt door uw inzetting’)
-
voetnoot2
- op te rechten: (hier voor) te vestigen, in
te stellen; eyndelyck: uiteindelijk
-
voetnoot4
- sij: nl. de dienaars van het tweede
Beest
-
voetnoot6
- ghehouwen ende ghecapt: in een bepaald
model gehakt en gekapt (De punt sluit de zin niet af en geeft slechts een
geprolongeerde rust aan)
-
voetnoot8-10
- heur Misse.... dierghelycke: (dat) de
te hunner ere opgedragen Mis een verdienste (is), hun overschot aan goede
werken een nuttig iets, het vagevuur iets heel verschrikkelijks en zo meer.
(Overschot aan goede werken: dit slaat op de opvatting, dat onder de heiligen
er velen zijn, die weinig zonden bedreven en zeer veel goede werken verricht
hebben, zodat hun voldoeningen groter zijn dan de tijdelijke straffen die zij
hadden uit te boeten; de overvloed van deze voldoeningen stroomde, met de
oneindige voldoeningen van Christus, in de schatkist der Kerk, die daaraan de
losprijs ontleent voor de tijdelijke straffen harer kinderen door het verlenen
van aflaten)
-
voetnoot11
- beestelycke: (in de dubbele zin van
‘beestachtig’ en ‘van het Beest’); esels: vgl. pag. 268 links, reg. 1;
buyckbisschoppen: (voor) dienaars van hun buik en niet van God (vgl.
Filippenzen 3:19b, ‘welker God is de buik’); Antichristen:
Antichristussen
-
voetnoot12-13
- dat in de Mijters.... bediet syn: dat
de mijters, die zij dragen, het Oude en het Nieuwe Testament aanduiden (bij de
wijding van een bisschop wordt door diens consecrator de mijter o.m. aangeduid
als ‘de hoornen van beide testamenten’)
-
voetnoot13-1
- welcker waerheyt sij beuechten: tegen
welker getuigenis zij strijden
-
-
[tekstkritische noot]3. ghelijckste - T ghelijckse 11. grooten
Antichrist - T groo- // Antichrist
-
voetnoot2
- dat sij de figure dragen: dat zij
(slechts) de afbeelding dragen (en niet de zaak zelf)
-
voetnoot3
- een schaduwe: schaduwbeeld,
schijnbeeld
-
voetnoot5-4
- vlg. kolom. Sij sijn.... heylighe
Gheest: In margine ‘Matth. 7. 2. Thess. 2. 2. Tim. 3. 1. Cor. 6. Matth. 3. 2.
Cor. 11. Ezech. 34. Esai. 56. Philip. 3. Esai. 6. Ieremi. 2.’ (vgl.
Mattheüs 7:15; 2 Thessalonicenzen 2:3-4 en 9-12;
2 Timotheüs 3:2-5; 1 Corinthiërs 6:10;
Mattheüs 3:7; 2 Corinthiërs 11:3; Ezechiël
34:2-10; Jesaja 56:10; Filippenzen
3:18-19; Jesaja 6:10-12; Jeremia 2:8, 19-20,
27-28. Voor zover Van der Noot naar deze plaatsen citeert, wordt dit
hieronder nader aangegeven)
-
voetnoot6-7
- woluen: vgl. Mattheüs
7:15 over de ‘wolven in schaapsklederen’
-
voetnoot7
- lichtuerdighe: lichtzinnigen; met alle
winden wayende: mensen die met alle winden meewaaien (vgl. Efeziërs
4:14a, ‘.....die.... omgevoerd worden met alle wind der
leer’)
-
voetnoot8
- Afgodendienaers: vgl. 1 Corinthiërs
6:10 (‘noch.... noch afgodendienaars.... zullen het Koninkrijk Gods
beërven’); wederpartyen: tegenstanders
-
voetnoot9
- Aderen gheslachte: adderengebroedsel (vgl.
Mattheüs 3:7, waar Johannes de Doper de Farizeeërs en
Sadduceeërs zo noemt); slanghen ghebroetsele: gebroedsel van de slang uit het
Paradijs (vgl. 2 Corinthiërs 11:3, ‘doch ik vrees, dat enigszins
gelijk de slang Eva door haar arglistigheid bedrogen heeft, alzo uw zinnen
bedorven worden om af te wijken van de eenvoudigheid die in Christus
is’)
-
voetnoot9-10
- Vossen die den wijngaert des Heeren
verderuen: vgl. Hooglied 2:15 (‘Vangt gijlieden ons de vossen,
de kleine vossen, die de wijngaarden verderven’)
-
voetnoot11
- wanhopende (= de moed opgevende en dus
laffe, in hun taak tekort schietende) herders: vgl. Ezechiël
34:2-10, waar God de herders dreigt die ‘zichzelven weiden maar mijne
schapen niet weiden’; blinde wachters, stomme honden: vgl. Jesaja
56:10, ‘hun wachters zijn allen blind, zij weten niets, zij allen zijn
stomme honden, zij kunnen niet bassen, zij zijn slaperig, zij liggen neder, zij
hebben het sluimeren lief’
-
voetnoot1
- boos saet: onkruid (vgl. Mattheüs
13:25, ‘....kwam zijn vijand en zaaide onkruid midden in de
tarwe....’)
-
voetnoot2-3
- welcker buyck.... schande: vgl.
Filippenzen 3:19a, ‘welker einde is het verderf, welker God is
de buik’
-
voetnoot3
- alle dese ende meer deser ghelijcke: dit
alles en dergelijke meer; ghelijcktse: vergelijkt ze
-
voetnoot5
- verkeert: veranderd; nauwelyck:
nauwelijks
-
voetnoot6
- daer af: daarvan; grontsop: droesem,
drab
-
voetnoot7-8
- Dese beeste.... beesten: citaat van
Openbaringen 13:12a
-
voetnoot8-9
- dit beestelyck broetsele.... te
bedrieghen: In margine ‘2. Tess. 2. Matth. 3.’ (opnieuw een verwijzing naar de
onmiddellijk hierboven geciteerde Bijbelplaatsen; vgl. 2
Thessalonicenzen 2, Paulus' profetie van de Antichrist, en
Mattheüs 3:7)
-
voetnoot9
- in gheueystheyt: huichelachtig; de selue:
dezelfde
-
voetnoot13
- daer Sathan synen stoel heeft: (overal)
waar Satan zijn troon heeft (In margine ‘Apoca. 2.’; vgl. Openbaringen
2:13a, ‘Ik weet uwe werken, en waar gij woont, namelijk daar de troon
des satans is’); daer: (en) waar
-
voetnoot15-16
- Ende hy maect.... aenbidden: citaat
van Openbaringen 13:12b
-
-
[tekstkritische noot]7. schade van goeden te lijden - T schade van
goeden, te lijden 15. sijn? - T siin? 17-18. opgerecht - T
opggerecht
-
voetnoot2-9
- die teghen het ghelooue.... te
verliesen: In margine ‘Mat. 2. Heb. 6.10. 2. Petri. 2.’ (Met ‘Mat. 2.’ zal wel
bedoeld worden ‘Mat. 12’. Mattheüs 12:45b, Hebreeërs
6:4-6, Hebreeërs 10:26-27 en 2 Petrus
2:20-21 leggen alle de nadruk op de onmogelijkheid om ‘degenen die eens
verlicht geweest zijn.... en afvallig worden.... wederom te vernieuwen tot
bekering’)
-
voetnoot4-5
- in de eertsche bedelerye ende
lasteringen woonen: vertoeven temidden van aardse bedelarij en
Godslasteringen
-
voetnoot7
- staten: hoge waardigheden; schade van
goeden: schade aan hun eigendommen
-
voetnoot10
- wulpse: lichtzinnige; ghenuchten:
genietingen
-
voetnoot11
- Samuels sone: (drukfout voor ‘sonen’?)
Joël en Abia, door hun vader Samuël tot Richters over Israël aangesteld,
‘wandelden niet in zijn wegen, maar zij neigden zich tot de gierigheid, en
namen geschenken en bogen het recht’ (1 Samuël 8:1-3)
-
voetnoot11-12
- des Heeren ordonnantien misbruyckende:
handelende in strijd met de inzettingen des Heren (In margine ‘Rom. 2.3.8.’;
vgl. Romeinen 2, o.a. vs 23, ‘die op de wet roemt, onteert gij
God door de overtreding der wet?’; Romeinen 3, o.a. vs 28, ‘wij
besluiten dan dat de mens door het geloof gerechtvaardigd wordt zonder de
werken der wet’; Romeinen 8, o.a. vs 7, ‘daarom dat het bedenken
des vleses vijandschap is tegen God, want het onderwerpt zich der wet Gods
niet, want het kan ook niet’)
-
voetnoot12
- Dathan, Core, ende Abiron: Dathan, Korach
en Abiram verzetten zich tegen Mozes en werden tot straf met al de hunnen door
de aarde verzwolgen (vgl. Numeri 16)
-
voetnoot12-1
- de selue wederstaende: In margine
‘Matth. 10. 2. Tim. 3.’ (vgl. Mattheüs 10, o.a. vs 25b ‘indien
zij den heer des huizes Beëlzebul hebben geheten, hoeveel te meer zijn
huisgenoten’; 2 Timotheüs 3:8b, ‘alzo staan ook dezen de
waarheid tegen’)
-
voetnoot12
- de selue: deze (nl. ‘des Heeren
ordonnantien’)
-
voetnoot2-3
- grooten erbeyt te doene: zich zeer in te
spannen
-
voetnoot3-4
- heur eyghen vleesch ghemack, eere enz.:
rust en genoegen, eer enz. van hun eigen lichaam
-
voetnoot5
- en doruen heur niet laten duncken:
behoeven zich niet te verbeelden
-
voetnoot7
- wyens dootlycke wonde ghenesen was: vgl.
pag. 258 rechter kolom reg. 7-8 (wyens: welks)
-
voetnoot8
- religien: (hier wel voor) godsdienstige
voorschriften en instellingen; op een nieu: opnieuw; ghepolijstert:
gepolijst
-
voetnoot9
- leuren: lorren; nieuwelyck ghelapt ende
herbrodt: onlangs (nl. op het Concilie van Trente) opgelapt en opnieuw
versteld
-
voetnoot10
- helsche honden: (gewone uitdrukking voor)
duivels (dit slaat niet meer op de afvallige Reformatorischen, maar grijpt
terug naar de ‘sij’ van reg. 16 op pag. 270 rechts, nl. de R.K. priesters, die
van deze afval de oorzaak zijn)
-
voetnoot12-15
- haer eyghen.... gheacht worden: In
margine ‘Matth. 15.’ (vgl. Mattheüs 15:3-6, in het bijzonder vs
6, ‘gij hebt alzo Gods gebod krachteloos gemaakt door uw inzetting’)
-
voetnoot18
- Afgoden: nl. de heiligenbeelden; versien:
verzorgd; vermaect: opgeknapt
-
-
[tekstkritische noot]11. de selue - T de selde 13. drinckter, - T
drinckter 15-16. rauotten: - T rauotten, 4. veriaecht: sij worden - T
veriaecht, sij worden 8. begrauen. Dies - T begrauen, dies
-
voetnoot1
- nieu neusen ende handen aen ghelapt,
gheschildert enz.: er nieuwe neuzen en handen aan gelapt, ze (nl. die
‘Afgoden’) geschilderd enz.
-
voetnoot3
- rasende: krankzinnige; berie:
draagbaar
-
voetnoot5
- syden ende gulden koerssen: zijden en met
goud bestikte klederen
-
voetnoot6
- pater nosters: rozenkransen; riemen:
gordels
-
voetnoot7
- borsen: beurzen, geldtassen; meyen:
bloeiende takken; cruyt: groen; verchiert: versierd
-
voetnoot13
- kermissen: plechtige missen bij de
jaarlijkse viering van het feest der kerkwijding
-
voetnoot14-15
- men steckter ende ketster: men brengt
er mes- en dolksteken toe en spant zich (op die wijze) in om zijn doel te
bereiken [vgl. de Franse versie, fol. G. 8. verso: ‘....on y combat
& donne de coutelaces l'vn a l'autre....’]
-
voetnoot16
- ruffianen: bordeelhouders; coppelerssen:
koppelaarsters
-
voetnoot1
- wel ghesalft: goed met geneeskrachtige
zalf bestreken (en dus: genezen)
-
voetnoot2
- sij: nl. degenen die tot deze ‘ghemeynte’
behoren; religien: godsdienstige voorschriften
-
voetnoot3-4
- ende de dienaers Gods.... sijn
veriaecht: en (zolang moeten) de dienaars van God.... verjaagd blijven
(predicanten: predikers)
-
voetnoot6-8
- heure lichamen.... begrauen: In margine
‘Psal. 79.’ (bedoeld wordt wel ‘Psal. 78’, volgens de nummering der
Statenvertaling Psalm 79, vers 2-3: ‘zij hebben de dode lichamen
uwer knechten aan het gevogelte des hemels tot spijs gegeven, het vlees uwer
gunstgenoten aan het gedierte des lands. Zij hebben hun bloed rondom Jeruzalem
als water vergoten, en daar was niemand die ze begroef’)
-
voetnoot7
- haghen: kreupelbosjes (hier wel: lage
bomen)
-
voetnoot9
- heure handen te gader slaghen: klappen in
de handen
-
voetnoot10
- mommen: houden gemaskerde feesten;
houeren: leiden een vrolijk leven
-
voetnoot13
- straften: berispten; tracteren:
behandelen
-
voetnoot14-15
- Refereynen ende boecxkens vol
lachters: schandelijke refereinen en (lied)-boekjes
-
voetnoot15
- segghen laster ende verachtinghe: spreken
smadelijke en minachtende woorden
-
-
[tekstkritische noot]5. te Brugge, - T te Brugge. 3. in deser
manieren - T In deser manieren 4. alderghenadichste, - T alderghenadichte, 12.
missen: Godt sal - T missen, Godt sal [Ik heb hier de interpunctie van de
Franse versie gevolgd, fol. H. 1. verso] 16. wt roepe, - T wt
roepen,
-
voetnoot2-3
- heur is te wers: het is te erg,
onverdraaglijk, voor hen
-
voetnoot4
- moghen goet doen: kunnen bevestigen
sermoonen: predicaties
-
voetnoot5
- B.: Broeder; Cornelis den Hisper: (vrijwel
zeker op te vatten als:)
Cornelis den Gisper (= de geselaar), nl. de
Minderbroeder
Cornelis Adriaensz. Brouwer (1521?-1581), bekend als
‘Broer Cornelis’, die te Brugge fel de Reformatie bestreed (vgl. J.G. Sterck -
‘Marnix en Broer Cornelis’ in Miscellanea Gessleriana 1948, pag. 1166, noot
12). Zijn bijnaam ‘de geselaar’ ontleende hij aan het omtrent hem in omloop
zijnde gerucht van ‘discipline ende secrete penitentie, of geesselinghe, die hy
gebruyckte met zijn deuotarighen’
-
voetnoot6
- Ian vanden Hagen: de Dominicaan
Jan van den Haghen of
Dumaeus (1520-1573) richtte zich vanaf 1566 in woord
en geschrift vooral fel tegen de Calvinisten
-
voetnoot6-7
- dat weerdich stuck boefs: ik ben er niet
in geslaagd te ontdekken wie hier bedoeld wordt
-
voetnoot7
- tot S. Goulen: in de Sint-Goedele-kerk;
staet en predict: staat te preken
-
voetnoot11
- gewasschen: (schoon) wassen;
schoteldoecken: vaatdoeken
-
voetnoot14-15
- Ende heur.... mochte: citaat van
Openbaringen 13:15a
-
voetnoot14
- heur: nl. aan het tweede Beest (zie pag.
267 reg. 2-4 li. kol.); den beelde der beeste: aan het beeld van het (eerste)
Beest (dit slaat op wat vermeld is in het 14de vers, dat door Van der Noot is
overgeslagen: ‘het - nl. het tweede Beest - verleidt degenen die op de aarde
wonen, door de tekenen die aan hetzelve te doen gegeven zijn in de
tegenwoordigheid van het - eerste - beest, zeggende tot degenen die op de aarde
wonen, dat zij voor het beest, dat de wond des zwaards had en weder leefde, een
beeld zouden maken’)
-
voetnoot2
- het beelt: (bedoeld wordt de wereldlijke
vorst, die zich aan de Paus heeft onderworpen en daardoor ‘des Paus leuende
beelt’ geworden is; vgl. hieronder reg. 16-17); ercheyt: slechtheid
-
voetnoot3-6
- Vwer Majesteyt.... Potentaten: vgl. de
noot bij reg. 7-8 van pag. 259 re. kol.
-
voetnoot7-8
- V.M. wille is: het de wil van Uwe
Majesteit is
-
voetnoot8
- te doen in brenghen: te doen
invoeren
-
voetnoot12
- en moecht ghy niet: kunt gij niet;
missen: dwalen
-
voetnoot15
- dominien: gebieden; vercondighe: bekend
make
-
voetnoot16
- wt roepe: afkondige; betoonen:
bewijzen
-
-
[tekstkritische noot]11-12. aenbidden, oft soodanige - T aenbidden.
Oft soodanige 3-4. gesmeert worden, - T gesmeertworden, 12-13. sy, een
teeken van hem ontfangen, moetent alle - T sy, ende een teeken van hem
ontfangen, moetment alle 14. vanden Bisschoppen - T vandenBisschoppen 14-15.
het Crisma - T hetCrisma
-
voetnoot4
- onder uwe titulen: onder het gezag van de
u toekomende titels, waardigheden
-
voetnoot6-7
- ende dat v placcaet.... worde: en
(gebied) dat uw plakkaat op straffe des doods worde nageleefd
-
voetnoot7-8
- al segghen.... v na: al vertellen (de
bewoners van) andere rijken of andere vorsten van u
-
voetnoot8-9
- en acht op heur woorden niet een haer:
schenk niet de minste aandacht aan hun woorden
-
voetnoot12
- soodanige ordonnantien.... en willen:
zulke verordeningen niet willen naleven; suldy: zult gij
-
voetnoot16
- tormenten: pijnigingen; yemanden:
(accusatiefvorm van) iemand
-
voetnoot18
- ghehout: gehuwd; ionckgeselle:
vrijgezel
-
voetnoot21 vorige kolom-2
- maect alle.... te
ontfanghen: vrijwel letterlijk citaat van Openbaringen 13: 16 (maect alle te
ontfanghen: bewerk, dat allen ontvangen)
-
voetnoot2
- bouen dien dat enz.: (hier vergeet Van der
Noot weer, dat hij feitelijk bezig is met een toespraak van de R.K.
geestelijkheid tot een wereldlijk vorst en gaat hij opnieuw over tot zijn eigen
betoog)
Papen: wereldlijke geestelijken
-
voetnoot2-13
- bouen dien dat.... oock ontfanghen: (De
constructie is: ‘behalve dat de monniken en wereldlijke geestelijken van de
Paus...., moeten alle mensen het - nl. dit teken - ook aan hun voorhoofd
krijgen)
-
voetnoot3-4
- op heur hoofden.... gesmeert worden:
(dit slaat op de kruinschering en zalving bij de priesterwijding)
-
voetnoot6
- Sodomitsche reynicheyt: (ironisch)
reinheid als in Sodom (de stad der homosexualiteit, vgl. Genesis
19:1-11)
-
voetnoot9
- scholen: (in het bijzonder wel)
hogescholen; staten: (bekleders van) hoge ambten
-
voetnoot15
- Crisma: chrisma, de zalfolie die in de
R.K. kerk wordt gebruikt; geuormt: voorzien van het H. vormsel (waarbij door de
oplegging der handen van de bisschop, de zalving en de heilige woorden, de
gedoopte kracht ontvangt om het geloof standvastig te belijden)
-
-
[tekstkritische noot]9. oft Antichrist - T oft Antichrist 11. een
Minnebroeders - T eenMinnebroeders 6-7. ghesmoute, die - T ghesmoute die
8. prebenden, - T prebendeu,
-
voetnoot2
- rechtelyck: op de juiste wijze; oprecht:
goed (ook in reg. 5)
-
voetnoot4
- betrouwen heurder goeder wercken: (het)
vertrouwen op hun goede werken
-
voetnoot8
- wt den ghelooue spruyt: (De punt na deze
woorden sluit de zin niet af, maar geeft slechts een rust aan)
-
voetnoot10
- beuaerden: bedevaarten; bichten:
biechten
-
voetnoot11-12
- in een Minnebroeders.... begrauen te
worden: begraven te worden als lid der Derde Orde (van wereldlijke personen)
der Minderbroeders (de Tertiarissen mochten in het ordegewaad worden
begraven)
-
voetnoot12
- pater noster: (op te vatten in
meervoudige zin, evenals het volgende ‘aue maria’); roosen hoykens:
rozenkransen
-
voetnoot17
- te vreden is: nl. met ‘al dat ons
Christus gheleert, gheboden, ende beloeft heeft’; na: naar; wilt: wil
-
voetnoot1-2
- onder heur: onder hen, onder hun
heerschappij
-
voetnoot2
- worden: (het meervoud is afgeleid uit de
generaliserende betekenis van ‘die’ in reg. 1)
-
voetnoot4-5
- het dobbel teecken: nl. naast dat van
het Vormsel ook dat van de priesterwijding (vgl. pag. 274, reg. 7 re.
kol.)
-
voetnoot5
- Caracterem indelebilem: het onverdelgbaar
teken (nl. het innerlijk priesterlijk merkteken, dat bevoegd maakt tot het
verrichten der priesterlijke functies, en verkregen wordt door de wijding);
soo: zoals
-
voetnoot6
- te weten, sijn gheschoren ende ghesmoute:
namelijk zijn geschorenen en ingevetten (gedoeld wordt op de kruinschering en
handenzalving bij de priesterwijding)
-
voetnoot8-10
- met sermonye... omgaende: zich
bezighoudende met ‘sermonye’ (= ‘gepreek’?, gevormd om de klank-overeenkomst
met ‘simonye’?), met simonie, met het ruilen en weggeven van kerkelijke
inkomsten en prebenden, en met allerlei Roomse handelszaken in het groot en in
het klein
-
voetnoot10-11
- Christus.... ghedreuen: In margine
‘Matth. 1.’ (bedoeld wordt ‘Matth. 21’; vgl. Mattheüs 21:12, ‘En
Jezus ging in den Tempel Gods, en dreef uit allen die verkochten en kochten in
den Tempel, en keerde de tafels der wisselaars om, en de zitstoelen dergenen
die de duiven verkochten’)
-
voetnoot12
- Hier is wijsheyt: citaat van
Openbaringen 13:18a
-
voetnoot14
- te rechte verstaet: op de juiste manier
begrijpt; rechtelyck: op de juiste wijze
-
voetnoot2
- den Antichrist neerstelyck doersoecken:
een nauwkeurig onderzoek instellen naar de Antichrist
-
voetnoot3
- heur: zich; wel: in hoge mate,
zorgvuldig
-
voetnoot4-6
- die het teecken.... drincken: korte
samenvatting van Openbaringen 14:9b-10a (In margine ‘Apo.
14.’)
-
voetnoot4
- der beesten: (enkelvoud!) van het Beest
(ook in reg. 15)
-
voetnoot8
- met den Heere aen eenen disch: (toespeling
op het Heilig Avondmaal)
-
voetnoot10
- moetmen: mag men, kan men; wel: met
recht
-
voetnoot10-12
- dattet groote.... compt: dat het een
grote wijsheid is, die (wijsheid) waardoor men aan de toorn van God ontkomt en
Zijn genade en vreugde verwerft
-
voetnoot12
- hier: nl. in het zelfde 18de vers van
Openbaringen 13; terstont: nl. in onmiddellijke aansluiting op
het in reg. 12 vorige kol. geciteerde ‘Hier is wijsheyt’
-
voetnoot13
- Wie verstant.... beeste: citaat van
Openbaringen 13:18b; rekene: berekene (ook in reg. 15)
-
voetnoot18
- want het.... ghetal: citaat van
Openbaringen 13:18c
-
voetnoot1
- Aretes: Arethas, aartsbisschop van
Caesarea (± 860 tot na 932) schreef in het Grieks een commentaar op de
Openbaringen ‘In Apocalypsin Ioannis Commentarius’ (Hij drukt zich echter in
cap. 38 daarvan ‘De nomine bestiae’ heel wat minder positief uit dan Van der
Noot het doet voorkomen; de enige plaats althans, die ik heb kunnen vinden,
waarop deze hier kan doelen, luidt: ‘Siquidem non produxit aperte in medium
ipsum nomen, eo quod ne mereretur quidem libro inscribi. Ideo non intempestivum
fuerit exercitii gratia huc reducere nomina tam propria quam appellativa quae
numerum hunc conficiant’)
-
voetnoot5-6
- dat het den heylighen gheest... tellen:
dat de Heilige Geest beveelt het (nl. het getal) te berekenen en na te
tellen
-
voetnoot8-10
- dien die.... regneren: (hier wordt
gedoeld op Daniëls profetie van de Antichrist; vgl. Daniël
7:24-25, o.a. ‘hij zal drie Koningen vernederen, en hij zal woorden
spreken tegen den Allerhoogste, en hij zal de heiligen der hoge plaatsen
verstoren’)
-
voetnoot10-11
- Sijn ghetal.... sesensestich: citaat
van Openbaringen 13:18d
-
voetnoot11
- vermogen: (hier) zijn waard; begrijpen:
bevatten
-
voetnoot12
- de letteren by de Grieken: in het Grieks
heeft elke letter ook een getalswaarde; Latinos Latinus: (met het eerste woord
bedoelt Van der Noot de Griekse, met het tweede de Latijnse vorm van het woord.
De Griekse vorm, als
ΛΑΤΕΙΝΟΣ geschreven,
heeft de getalswaarde 666)
-
voetnoot13-14
- seyt de heylige Martelaer Ireneus:
Irenaeus (2de helft 2de eeuw), bisschop van Lyon, schreef ‘Contra Haereses
libri quinque’. De door Van der Noot geciteerde plaats komt voor lib. V, cap.
30, en luidt: ‘Sed et
ΛΑΤΕΙΝΟΣ nomen habet
sexcentorum sexaginta sex numerum: et valde verisimile est, quoniam novissimum
regnum hoc habet vocabulum. Latini enim sunt qui nunc regnant...’)
-
-
[tekstkritische noot]11. Ioedts - T Ioetds 16. bewijsen. Dit getal.
666. beteekent - T bewijsen dit getal. 666. beteekent 1. tegen Gods eere,
- T tegenGods eere,
-
voetnoot8
- rechthuysen: gebouwen waarin recht
gesproken wordt
-
voetnoot10
- hy en moet: of hij moet; bouen desen:
daarenboven
-
voetnoot13
- ende willen van alle man: en (zij) willen
door iedereen; verdoruen: bedorven
-
voetnoot14
- diese tonrecht Hieronymo toeschrijuen:
(waarop Van der Noot zijn ‘ten onrechte’ grondt, is mij niet geheel duidelijk.
Het Concilie van Trente stelde als enig-juiste Bijbeltekst die van de Vulgaat
vast, zoals sedert het einde der Middeleeuwen de tekst werd genoemd, welke de
Kerkvader Hiëronymus, 345-420, uit de in omloop zijnde Latijnse Bijbelteksten
had samengesteld en geëmendeerd naar het Grieks)
-
voetnoot15-16
- kennelyck meer dan ickt soude connen
bewijsen: duidelijker zichtbaar (nl. in de feiten) dan ik het zou kunnen
aantonen
-
voetnoot17
- dese prophecie: nl. de Openbaringen van
Johannes
-
voetnoot1
- Anthemos: (Deze duiding is van Primasius,
bisschop van Hadrumetum, gest. na 522. In het 4de boek van zijn ‘Commentariorum
super Apocalypsum B. Ioannis, Libri quinque’ schrijft hij over Apoc. XIII en
vindt dan het getal van het Beest terug in het woord
ἀντεμος); dat is tegen Gods eere:
(omtrent de betekenis van ἀντεμος
bestaat geen zekerheid; Van der Noot schijnt aan te sluiten bij hen, die het in
verband willen brengen met
ἀντιτιμος)
-
voetnoot2
- Aruine: (Deze duiding is van Hippolytus
van Rome, Christelijk schrijver en martelaar, gest. na 235. In zijn ‘De
consummatione mundi, ac de Antichristo, & secundo adventu Domini nostri
Jesu Christi’, cap. XXVIII, schrijft hij: ‘At dicimus fortasse scripturam
illius sigilli esse
ἀρνοῦμαι’. De letters van dit
woord geven echter eerst de juiste getalswaarde, wanneer het geschreven wordt
als ἀρνουμε)
dwelck bediet
den verlochenaer Gods: wat betekent de Godloochenaar
(ἀρνοῦμαι = ik ontken, ik
loochen)
-
voetnoot3
- Titan: (Deze duiding vindt men o.m. bij
Irenaeus, als vervolg op het citaat in de aantekening bij reg. 13-14 pag. 276
re. kol.: ‘Sed et TEITAN, prima syllaba per duas graecas vocales
ε et ι scripta, omnium nominum quae apud nos
inveniuntur, magis fide dignum est’); dwelck: wat; de Sonne: als zoon van de
Titan Hyperion werd de zonnegod Helios ook wel als Titan aangeduid (voor de
betekenis van deze verklaring, zie hieronder de aantekening bij reg. 2 vlg.
kol., ‘Lux’)
-
voetnoot3-4
- den Conincklicken Nemrotschen ende
tyrannischen naem: (Irenaeus duidt ‘Titan’ aan als een koninklijke en aan een
tyran toebehorende naam. ‘Nemrotsch’ is ontleend aan Genesis
10:8-10, waar Nimrod wordt genoemd als de grondvester van Babel, dat
als symbool gold voor het rijk van de Antichrist)
-
voetnoot5-6
- sij en begrijpen in heur: zij bevatten
in zich, houden in
-
voetnoot6-8
- dit mach al... ouereen comen: dit kan
alles blijven bestaan naast en overeen komen met (dus: dit is alles in
overeenstemming met) de Schrift en met het (gezond) verstand
-
voetnoot8
- wie met.... Christum: In margine ‘Matth.
12.’ (vgl. Mattheüs 12:30a, ‘Wie met mij niet is, die is tegen
mij’)
-
-
[tekstkritische noot]5. gheseghelt sijn, die - T gheseghelt sijn. Die
11. het. 13. Sonet - T het. 12. Sonet
-
voetnoot1-2
- hebben dit gepractiseert: hebben dit
(zelfde) uitgedacht, (hier wel:) berekend
-
voetnoot2
- Lux: (Van der Noot doelt hier op de
interpretatie TEITAN = DICLUX - nl. ‘dic: lux’ -, waarin verwerkt is dat de
Antichrist zich zal uitgeven voor een engel es lichts. Het vreemde compositum
is gevormd uit de letters van de naam van Keizer Diocletianus, 284-305, die
samen het getal 666 vormen, wanneer men 2 maal een V als X leest: DIoCLes
aVgVstVs)
-
voetnoot3
- begrijpende: bevattende; welcke: welk
woord
-
voetnoot4
- sij: nl. de volgelingen van de Antichrist;
hun seluen: zichzelf
-
voetnoot4-5
- eens geestelycken gheselschaps: van een
godsdienstige gemeenschap
-
voetnoot6
- gheen dinck min en ghelycken: op niets
minder lijken
-
voetnoot6-7
- want sij sijn.... in willen: In margine
‘Ioan. 1.’ (vgl. Johannes 1:5, ‘en het licht schijnt in de
duisternis, en de duisternis heeft het niet begrepen’)
-
voetnoot7
- in gheender voeghen: op generlei wijze;
het licht: nl. Christus
-
voetnoot9-10
- men mocht hier oock in brenghen: men
zou hier ook kunnen aanvoeren
-
voetnoot9
- Diabolus incarnatus: vlees-geworden duivel
(men vindt in DIaboLVs InCarnatVs als getalswaarde 662)
-
voetnoot10
- Filius perditionis: zoon des verderfs
(men vindt in fILIVs perDICIonIs als getalswaarde 660)
-
voetnoot10-11
- dit sijn.... Antichrist: In margine
‘2. Thess. 2.’ (vgl. 2 Thessalonicenzen 2:3, waar de Antichrist
wordt aangeduid als ‘zoon des verderfs’)
-
voetnoot11-13
- aen d'eene.... ghebrekende: waarbij
aan de ene slechts 4 en aan de andere slechts 6 ‘letters’ (bedoeld worden
letters tot een getalswaarde resp. van 4 en 6) aan de som der voor de
getalswaarde meetellende letters ontbreken (om tot het getal 666 te
komen)
-
voetnoot1-2
- compt het woordt... te passe: past het
woord ‘Aruine’ (zie hierboven de aant. bij reg. 2, pag. 277 re. kol.) het
allerbest bij het geheim (van dit getal)
-
voetnoot2
- soo veel te segghen is, als ick
verloochen: zoveel wil zeggen als ‘ik verloochen’
-
voetnoot3
- ende is openbaer ghenoch: en het is
duidelijk genoeg
-
voetnoot5
- gheseghelt: als met een zegel
voorzien
-
voetnoot7
- na: naar; noch ick en sals nymmermeer
toelaten: noch zal ik er ooit in toestemmen
-
voetnoot11
- het. 13. Sonet: zie hiervóór, het sonnet
op pag. 229; ghesichte: visioen
-
voetnoot13
- Sint Ian: de apostel Johannes als
schrijver der Openbaringen
-
voetnoot14
- Ende ick sach.... beeste: citaat van
Openbaringen 17:3b (in margine, maar twee regels te laag,
‘Apoca. 17.’); royuerwige: roodkleurig
-
voetnoot16-17
- dese beeste is den grooten Antichrist:
In margine ‘Apo 2. 14 2. Thess. 2.’ (vgl. Openbaringen 2:13;
14:9-11; 2 Thessalonicenzen 2:3-4; al deze plaatsen zijn
reeds eerder ter sprake gekomen)
-
-
[tekstkritische noot]7. den Paus, der Roomscher kercken - T den Paus
der Roomscher kercken 9-10. Grauen, Stadthouderen, - T Grauen
Stadthouderen, 4. leet is. Ick hebt - T leet is, Ick hebt
-
voetnoot1-2
- in hem begrijpende, Pausen enz.: in zich
omvattende Pausen enz.
-
voetnoot2
- Patriarchen: geestelijken, één rang hoger
dan aartsbisschop; Legaten: pauselijke gezanten
-
voetnoot3
- aflaet brieuers: verkopers van
aflaatbrieven
-
voetnoot5
- menigherhande: velerlei; verscheyden:
verschillende; geueysde: huichelachtige; selsame: wonderlijke,
afschuwelijke
-
voetnoot6
- (De punt na ‘schuylen’ sluit de zin niet
af; hij heeft slechts de waarde van een geprolongeerde rust, waarna de
opsomming begint van een nieuwe reeks personen, welke ‘het lichaem des duyuels
in hem begrijpt’)
-
voetnoot7-8
- die den Paus.... voor staen: die aan de
zijde staan van de Paus, de gruwelen en afgoderijen der Roomse Kerk, en
daarvoor opkomen
-
voetnoot8
- weer: hetzij (na dit ‘weer’ zou moeten
volgen een ‘of’, dat echter uitblijft)
-
voetnoot10
- Meyers: (lagere) rechterlijke
ambtenaren); Ballieus: baljuws (rechterlijke ambtenaren)
-
voetnoot11
- Mercgrauen: markgraven (bestuurders van
een grensgewest); Schoutet: schout (wij zouden hier feitelijk een meervoud
verwachten; is ‘schoutet’ wellicht een drukfout voor ‘schouten’?); Royroyen:
rode-roeden (dragers van de rode roede als teken van de ambtenaar, belast met
het berechten van halszaken of het ten uitvoer brengen van doodvonnissen);
Prouosten: provoosten (rechterlijke ambtenaren, ongeveer gelijkstaande met
baljuws)
-
voetnoot12
- ende bevelen: (De constructie van de
gehele zin is enigszins vreemd, zie ook hierboven de aantekening bij ‘weer’ in
reg. 8. Hier zullen wij, in verband met het voorgaande, wel moeten lezen:
‘wereltlycke regeerders, die den Paus, der Roomscher kercken grouwelen ende
afgoderijen toe ende voor staen.... ende bevelen’, d.w.z. ‘....en die daartoe
opdracht geven’)
-
voetnoot2
- onderhouden ende voerstaen: in stand
houden en verdedigen
-
voetnoot3
- tot anderen tijden: vroeger; oock een
mede: er ook een
-
voetnoot7
- misdaden: zonden; doer: ter wille
van (zo ook ‘deur’ in reg. 9)
-
voetnoot10
- ons Heeren Iesu Christi: (van) onze Heer J. Chr. (de
genitief is een gevolg van de appositie bij ‘syns ghebenedijden soons’)
-
voetnoot11
- met Paulo: met Paulus (vgl. 1
Corinthiërs 15:9-10b, waar Paulus van zichzelf zegt ‘Want ik ben de
minste van de apostelen, die niet waardig ben een apostel genaamd te worden,
daarom dat ik de gemeente Gods vervolgd heb. Doch door de genade Gods ben ik
dat ik ben..’); wt gratien: uit genade
-
voetnoot12
- sonder mijn verdienste: buiten mijn
verdienste, zonder dat ik dit verdiend had
-
voetnoot18
- bloetstortinghen: bloedvergietingen,
bloedbaden
-
-
[tekstkritische noot]1-2. beteekenende - T beteekende 14. beyde met
goude ende gesteente, - T beyde goude ende gesteente,
-
voetnoot1-2
- die heur seluen niet en willen
bewillighen tot: die zich niet willen neerleggen bij
-
voetnoot2-3
- Sij is oock vol lasterlycke (=
Godslasterlijke) namen: vrije weergave van Openbaringen
17:3c
-
voetnoot3-4
- uwe heerschappye, uwe vaderschap, uwe
meesterschap: (bedoeld worden wel de titels Dominus, Pater, Magister)
-
voetnoot4
- uwe sereniteyt: Uwe Doorluchtigheid
-
voetnoot4-6
- uwe eerweerdicheyt.... goetheyt: (Van
der Noot doelt hier wel op de gebruikelijke epitheta in de titulatuur, vooral
in geschrifte: ‘eerweerdicheyt’ staat dan voor ‘eerweerdich’; ‘eerlyckheyt’
voor ‘eerlyck’ = aanzienlijk; ‘hoocheyt’ voor ‘hooch’; ‘eerbiedinghe’ =
verering, voor ‘vereerd’; ‘grootmakinghe’ = verheerlijking, voor ‘verheven’ of
iets dergelijks; ‘goetheyt’ voor ‘goet’)
-
voetnoot10
- wtwendighe: uiterlijke; ooghsienlycke:
duidelijk zichtbare; batementen: kluchtspelen
-
voetnoot11
- Apenspelen: zotte vertoningen (waarbij
met ‘Apen’ vooral op de priesters zal worden gedoeld); pronckeryen ende
vertooninghen: (wel op te vatten als hendiadys:) pralende vertoningen
-
voetnoot12
- vorminghen: plechtige toedieningen van
het Vormsel; smeiringhen: zalvingen; Vegheuier: vagevuur; sielmissen: missen
voor de zielerust van een overledene; beuaerden: bedevaarten
-
voetnoot13-14
- Aue maris stella: kerkhymne ter ere
van Maria, toegeschreven aan St. Venantius Fortunatus (2e helft 6e eeuw); Salue
Regina: oudste Maria-antiphoon, toegeschreven aan Hermannus Contractus (gest.
1054); Placebo: Psalm 114:9 (Statenvertaling: Psalm 116:9), als
antiphoon gezongen bij deze Psalm, in de vesper van het doden-officium
-
voetnoot1
- Dese beeste.... thien hoornen: vrije
weergave van Openbaringen 17:3d (in margine tussen dit en het
volgende citaat ‘Apo. 17.’)
-
voetnoot4
- verderuen: bederven, (hier voor)
krachteloos maken; bedecte: verborgen; hoocheden: hoogmoed
-
voetnoot5-7
- Ende dese vrouwe.. verciert: citaat van
Openbaringen 17:4a
-
voetnoot6
- met purper ende roosen verwe: in purper en
rozen-rood
-
voetnoot7
- dwelck bediet: wat duidt op; cappen: (hier
voor) de verschillende hoofddeksels der geestelijken
-
voetnoot8
- casuyfelen: kazuifels (opperkleed zonder
mouwen van de priester bij de Mis); aluen: witte koorhemden (door de priester
bij de Mis gedragen); stoolen: brede, laag afhangende schouderbanden (door de
priester bij bepaalde plechtigheden gedragen); stauen:
(bisschops-)staven
-
voetnoot9
- cramosy: karmozijn; woset: (contaminatie
van ‘worset’ = effen, wollen stof, en ‘orset’ of ‘osset’ = fijne stof, soort
zijde, welke veel werd gebruikt voor de vervaardiging van kerksieraden?)
-
voetnoot11
- verchiert: versierd; bouen: méér dan in
overeenstemming is met; gheconterfeyte: nagemaakte, valse
-
voetnoot12
- dese gheschilderde.... ghemeynte: (dus:
de R.K. Kerk in de gestalte van de vrouw op het Beest)
-
voetnoot13-14
- Euangelie ende Apostelen: Evangelium
en Epistolarium (als liturgische boeken, waaruit bij de Mis een gedeelte wordt
voorgelezen)
-
-
[tekstkritische noot]6. vervloecte Religie, - T vervloecteReligie,
10. listighe wijsheyt - T listighewijsheyt 15. Christi, de heylighe - T
Christi. De heylighe 3. vrouwe is. Doer heure - T vrouwe is, doer heure
14. te wesen - T tewesen 15-16. ondanckbaerheyts - T ondanckbacrheyts 16.
der hoerderyen, in boosheyt - T der hoerderyen. In
boosheyt
-
voetnoot1
- blinckende: schitterende; verwen: schone
schijn
-
voetnoot1-2
- noyt en dachten sij min: aan niets
dachten zij minder
-
voetnoot2
- hun: nl. Evangelium en Epistolarium;
wandelinghen: levenswandel; naer: na
-
voetnoot4-5
- Sy hadde.... hoerderyen: citaat van
Openbaringen 17:4b
-
voetnoot6
- wtreyckt: (hier figuurlijk voor)
verkondigt
-
voetnoot7
- bediet: uitlegt; beneuen: naast, samen
met; den Beker: (hier voor) de Miskelk; heur Cooplieden: haar priesters (vgl.
hierboven pag. 275 re. kol., reg. 4-12)
-
voetnoot8-13
- Dese begrijpt.... godloosheit: In
margine ‘2. Tim. 4.2. Thess. 2.2. Tim. 3.’ (vgl. 2 Timotheüs
4:3-4; 2 Thessalonicenzen 2:3-4, 9-12; 2
Timotheüs 3:2-9)
-
voetnoot11
- subtijle: spitsvondige; vonden: vondsten,
bedenksels
-
voetnoot12
- selsame: monsterachtige; Sodomiterye:
homosexualiteit
-
voetnoot13
- sij: (hoewel ‘vergult’ beter past bij de
beker dan bij de vrouw op het Beest, blijkt uit het verband toch, dat deze
laatste, en met haar dus de R.K. Kerk, wordt bedoeld)
-
voetnoot16-17
- het en sijn al maer valsche....
verwen: het is alles maar valse.... schone-schijn
-
voetnoot1-2
- Ende sy hadde.... Babylon: citaat van
Openbaringen 17:5a
-
voetnoot2
- verborghentheyt: mysterie; der grooter
Babylon: van het grote Babylon
-
voetnoot4
- vruchten: (hier in de zin van) werken,
daden
-
voetnoot5-9
- soo dat sij.... ghegoten: In margine
‘Collo. 2. Hebr. 10. Prouer. 2.2. Cor. 3.’ (vgl. Colossenzen 2;
Hebreeërs 10; 2 Corinthiërs 3, waarin telkens
gewezen wordt op de kenmerkende verschillen tussen gelovigen en ongelovigen.
Spreuken wekt op tot de vreze des Heren en de kennis Gods, als middel om
zichzelf te bewaren voor ontuchtige omgang met ‘de vreemde vrouw, de onbekende
die met hare redenen vleit’)
-
voetnoot7
- merckelijck: duidelijk; bekennen:
onderkennen, bemerken
-
voetnoot11
- verwen: (zowel in de letterlijke zin als
in de figuurlijke van:) uiterlijke schone schijn
-
voetnoot12
- ciraten: sieraden; cruypmerten:
voortdurend knielen (naar analogie van ‘loopmerct’, ‘drincmerct’, enz. = druk
geloop, gedrink enz.); sleypinghe: gesleep (van gewaden)
-
voetnoot16
- Sy is.... hoerderyen: citaat van
Openbaringen 17:5b (In margine ‘Apo. 17.’)
-
-
[tekstkritische noot]4. (seyt S. Ian) - T seyt (S. Ian) 9. dus sach,
- T dus sach 9. ghegrondeert staen. Met dese - T ghegrondeert staen met
dese
-
voetnoot1
- der Stadt der Caldeen: de stad der
Chaldeeërs of Babyloniërs (de datief hangt af van ‘te bouen gaende’); verde:
verre
-
voetnoot4
- seyt S. Ian: (feitelijk slaat dit niet op
de inhoud van deze, maar van de volgende zin)
-
voetnoot5-6
- ick sachse.... Iesu: citaat van
Openbaringen 17:6a
-
voetnoot8-9
- Ende ick verwonderde.... sach: citaat
van Openbaringen 17:6b
-
voetnoot9-12
- niet alleenlyck.... wille: In margine
‘Psal. 85. Rom. 2.’ (vgl. Psalm 86 - nummering der
Statenvertaling - vers 14, ‘O God! de hovaardigen staan tegen mij op, en de
vergaderingen der tyrannen zoeken mijn ziel, en zij stellen U niet voor hun
ogen’; Romeinen 2:2, ‘en wij weten dat het oordeel Gods naar
waarheid is over degenen die zulke dingen doen’)
-
voetnoot10
- ouerlastighe: gewelddadige; der
onnooselen: op de onschuldigen
-
voetnoot11-12
- om heure wtnemende groote lasteringhe
wille: om haar ongewoon grote Godslastering
-
voetnoot15
- van den Enghel: door de Engel (nl. de
Engel die in Openbaringen 17 de betekenis van dit visioen aan
Johannes verklaart)
-
voetnoot1-2
- onderhoudinghen: nalevingen (van
bepaalde voorschriften)
-
voetnoot3-5
- als in heur is.... ghesien waren: In
margine ‘2. Thess. Gen. 11.19. Esa. 19’. (2 Thessalonicenzen 2
geeft Paulus' profetie over de Antichrist; Genesis 11:1-9
verhaalt van de torenbouw en de spraakverwarring van Babel; Genesis
19 vertelt van Sodoms zonde en ondergang; in Jesaja 19
wordt de straf geprofeteerd, die over Egypte komen zal); de ellendige Egypten:
het rampzalige Egypte
-
voetnoot5-6
- vermomde Sinagoghe: een naar het
uiterlijk godsdienstige, maar in werkelijkheid goddeloze gemeenschap (vgl.
Openbaringen 2:9b, ‘dergenen die zeggen dat zij Joden zijn en
zijn het niet, maar zijn een synagoge des satans’)
-
voetnoot6
- der gheschorene ende besmeerde: van
degenen die de kruinschering en handenzalving hebben ondergaan (d.w.z. de
priesters)
-
voetnoot6-7
- sidt op veel wateren, dat sijn volcken:
vgl. Openbaringen 17:15, waar de Engel zegt ‘De wateren die gij
gezien hebt, daar de hoer zit, zijn volken en scharen en natiën en
tongen’
-
voetnoot7
- phantastyck: waanzinnig; wankelbaer:
onstandvastig
-
voetnoot8
- onghestadich: wuft, onbetrouwbaar; ende
niet op de ghene die: en zij zit niet op diè volken, welke
sekere:
vaststaande
-
voetnoot8-9
- die inde sekere.... staen: In margine
‘Iaco. 1.’ (wellicht wordt bedoeld Jacobus 1:25, ‘die inziet in
de volmaakte wet die der vrijheid is, en daarbij blijft.... deze, zeg ik, zal
gelukzalig zijn in dit zijn doen’)
-
voetnoot9
- oprechten: waren; ghegrondeert:
gefundeerd
-
voetnoot9-5
- Met dese.... bedreuen: In margine ‘Apo.
17.’ (vgl. Openbaringen 17:9-14, waar gesproken wordt over de
koningen, die het Beest aanhangen)
-
voetnoot10
- allen mannen ghemeyne: toebehorende aan
alle mannen
-
-
[tekstkritische noot]4-5. ghewoonten begheuende, gheestelycke - T
ghewoonten, begheuende gheestelycke 13. menschen. Deur de - T menschen, deur
de 9. alleenlyck - T alleenlytk
-
voetnoot1
- als sijn: als daar zijn; Princen:
vorsten
-
voetnoot2
- treffelycke: hooggeplaatste; menighe:
vele; vremde: (hier in ongunstige zin:) ongehoorde, onbehoorlijke
-
voetnoot3
- aenbiddinghen ende eerbiedinghen: vormen
van aanbidding en eerbiedsbetuiging (gedacht wordt wel in de eerste plaats aan
de Heiligen-verering)
-
voetnoot3-5
- heur tot hunne godloose.... begheuende:
zich aansluitende bij de goddeloze en boze verordeningen en gewoonten, waartoe
zij (nl. de ‘gheschorene ende besmeerde’) besloten en die zij ingesteld
hebben
-
voetnoot6
- alle: alles; hier ende oock ouer alle dese
verhalinghe: hierover en ook naar aanleiding van dit alles
-
voetnoot10-11
- dese ghesichten: deze visioenen (nl.
de sonnetten van het ‘Theatre’, in het bijzonder de Apocalyptische)
-
voetnoot15
- mandamenten: bevelschriften; Princen:
vorsten
-
voetnoot17
- versierde: verzonnen, op geen Goddelijke
opdracht steunende
-
voetnoot18
- buyten: geen verband houdende met, in
strijd met; beschreuen: geschreven, in de Heilige Schrift opgetekende
-
voetnoot2-3
- eenen ontallycken hoop des wtuercoren
ghetals: een ontelbaar aantal van hen, die behoorden tot het getal der
uitverkorenen, (dus:) een ontelbaar aantal vrome en gelovige mensen
-
voetnoot4-5
- hebben gheweest: zijn geweest, zijn
geworden; met hunne raseryen soo verslaghen: zó verdorven door hun (nl. van de
priesters ter eenre en de vorsten ter andere zijde) onzinnige
opvattingen
-
voetnoot6-7
- sonder eenich goddelick ghedencken,
redene enz.: zonder enige gedachte aan God, zonder enig inzicht enz.
-
voetnoot8
- aen deen syde gheleyt: terzijde
gelegd
-
voetnoot9-1
- Sij en hebben.... daer op geset: In
margine ‘Esa. 45. Baruc. 6. Iere. 2.’ (vgl. Jesaja 45:16, ‘Zij
zullen beschaamd en ook tot schande worden, zij allen; tezamen zullen zij met
schande henengaan die de afgoden maken’, zie ook vs. 20b; Jeremia
2:27a, ‘die tot een hout zeggen: Gij zijt mijn vader, en tot een steen:
Gij hebt mij gegenereerd’; hoofdstuk 6 van het apocriefe boek
Baruch bevat een waarschuwing tegen afgoderij aan de gevangenen
te Babel, vgl. vs. 4 en 5: ‘Maar ondertussen zult gij zien te Babel, dat men op
de schouders zal dragen al de zilveren, gouden en houten afgoden, voor welke de
heidenen vrezen. Daarom wacht u, dat gij hun zulks niet nadoet en den heidenen
niet gelijk wordt’)
-
voetnoot10
- verrotte stocken ende blocken:
half-vergane stukken hout (nl. de heiligenbeelden)
-
voetnoot10-11
- gecruyst, ghesegent: het teken des
kruises gemaakt onder het uitspreken van een gebed of zegenspreuk
-
voetnoot11
- ghecust: (b.v. de voeten van het
beeld)
-
voetnoot12
- voer de selue: voor deze (nl. de
‘verrotte stocken ende blocken’); te samen gheleyt: samengevouwen
-
-
[tekstkritische noot]10. niet en merckt - T niet eu merckt 15. dat
hij bedrogen wordt, - T dat sij bedrogen wordt, 19. verclaert wordt: - T
verclaert woordt: 2 veel Coninghen, - T veelConinghen, 3. die vercondinghe
- T die vercondighe
-
voetnoot1-2
- ende ten sal doch niet altijt duren:
maar dit zal niet altijd zo blijven
-
voetnoot2-3
- De tien hoornen.... hebt: citaat van
Openbaringen 17:16a
-
voetnoot3
- bediedende: betekenende (de verklaring die
nu volgt, is ontleend aan Openbaringen 17:16 en 17)
-
voetnoot5-6
- ende gedienstich geweest sijn: (versta:
‘ende der Roomscher Kercken gedienstich geweest sijn’)
-
voetnoot7
- daer op: nl. op deze ‘hoere’; verduyuelt:
goddeloos verliefd
-
voetnoot8
- versnot: smoorlijk verliefd (ook in reg. 7
vlg. kol.)
-
voetnoot8-1
- Ghelijck een man.... ende te versmaden:
In margine ‘Comparatio’ (vergelijking)
-
voetnoot10-11
- doet heur allen tghelief, vrientschap
enz.: bewijst haar alle liefde, vriendschap enz.
-
voetnoot1
- meer: voortaan; Also sijn: (hiermee begint
geen eigenlijke nieuwe zin, maar slechts de toepassing der vergelijking)
-
voetnoot6
- soo dapperlyck voer pleghen te stane: zo
flink plachten te verdedigen
-
voetnoot6-7
- die heur vrienden waren: zij, die haar
vrienden waren
-
voetnoot16-17
- Metropolitanen: aartsbisschoppen,
staande aan het hoofd van een kerkprovincie
-
voetnoot20-1
- Al ist dat sij.... waren: (vgl.
Openbaringen 17:16, ‘En de tien hoornen die gij gezien hebt op
het beest, die zullen de hoer haten, en zullen ze woest maken en naakt, en zij
zullen haar vlees eten, en zullen ze met vuur verbranden’)
-
-
[tekstkritische noot]3. ghenaempt), - T ghenaempt)
-
voetnoot4
- merct: let er op; Ian Wiclef: John
Wiclif (gest. 1384), een Engels geestelijke, die scherpe critiek oefende op
verwereldlijking en machtsmisbruik van de Kerk en o.m. de transsubstantiatie
verwierp; Ian Hus: Johannes Hus, leider van een
nationaal-reformatorische beweging in Bohemen, die sterk onder invloed van
Wiclifs ideeën stond, werd op het Concilie van Konstanz gevangen genomen en
wegens ketterij levend verbrand (1415)
-
voetnoot5
- Oecolampadius: Johannes
Oecolampadius (1482-1531), reformator van Bazel en vriend van Zwingli, die
hij vergeefs met Luther trachtte te verzoenen; Pomeranus: Johann
Bugenhagen of Pomeranus (1485-1558), vriend van Luther en prediker
van het Lutheranisme in Brunswijk, Hamburg, Lübeck en Pommeren
-
voetnoot6
- Bucerus: Martin Bucer (1491-1551),
een der reformatoren van Straatsburg en de Elzas, wiens invloed zich uitstrekte
tot de Nederlanden, Frankrijk en Italië, en die o.m. trachtte een synthese te
vinden tussen de opvattingen van Luther en Zwingli; Capito: Wolfgang
Capito (1478-1541), sedert 1523 in Straatsburg, was een krachtig
medestander van Bucer; Brineus: omtrent Brineus ben ik er niet in
geslaagd nadere gegevens te vinden; Caluinus: Calvijn
-
voetnoot6-7
- Theodorus de Beze: Theodorus Beza
of De Bèze (1519-1605) was de medestander en later de opvolger van
Calvijn in Genève
-
voetnoot7
- Brensius: Johannes Brenz
(1499-1570), Duits reformator, die vooral in Zwaben en Würtemberg heeft
gewerkt; Franciscus Lambertus: François Lambert (1486-1530), de
reformator van Hessen; Viretus: Pierre Viret of Viretus
(1511-1571), Zwitsers reformator
-
voetnoot7-8
- Bullingerus: Heinrich Bullinger
(1504-1575), leerling van Zwingli en later diens opvolger, oefende ook in
Nederland en Engeland invloed uit
-
voetnoot8
- Petrus Martyr: Pietro Martire
Vermigli (1500-1562), Italiaans reformator, later uitgeweken naar
Straatsburg en tenslotte hoogleraar in Oxford; Bale: John Bale
(1495-1563), Engels geestelijke, die de zijde der Reformatie koos, ten gevolge
waarvan hij van 1540-1548 in Vlaanderen een toevlucht moest zoeken en later
nogmaals de wijk moest nemen naar Holland en Zwitserland; Regius: Urbanus
Rhegius (1489-1541), Duits reformator die vooral in Neder-Saksen werkzaam
is geweest; Alasco: Johannes à Lasco (± 1499-1560), Pools reformator,
die nauw verbonden raakte met de Nederlanden en een belangrijk aandeel had in
de stichting en organisatie der Nederlandse vluchtelingen-gemeenten te Emden,
Londen en Frankfort
-
voetnoot3
- Vegheuier: vagevuur; sielmissen: missen
voor de zielerust van een overledene
-
voetnoot4
- noch meer: nog meer (nl. van dergelijke
reformatoren)
-
voetnoot6
- troosteloos: hulpeloos; byder tijt:
mettertijd; heur gade slagen: zich iets van haar aantrekken
-
voetnoot7
- acht op heur hebben: acht op haar slaan;
soo naect: (vgl. Openbaringen 17:16b, ‘en zullen ze woest maken
en naakt’)
-
voetnoot9-10
- sullen sij heur vleesch eten: (vgl.
Openbaringen 17:16c, ‘en zij zullen haar vlees eten’)
-
voetnoot10-11
- beneuen de wechneminghe ....
ghenuchten: behalve dat zij haar vleselijke (= wereldlijke) voordelen en
vreugden aan haar ontnemen
-
voetnoot11-12
- heur vleesschelyck verstant der
Schrifturen: haar vleselijke (= aardse, zondige) opvatting van de
Schrift
-
voetnoot13-14
- de menichvuldighe onderhoudinghen
heurder hoerscher ceremonien: de naleving van haar velerlei ‘hoerse’
ceremoniën
-
voetnoot14
- verteiren: vernietigen; verderuen:
vernielen; In somma: kortom
-
voetnoot15
- eyndelinghe: tot het einde toe, volkomen;
met vier verbranden: (vgl. Openbaringen 17:16d, ‘en zullen ze
met vuur verbranden’)
-
-
[tekstkritische noot]15. verclaert (als in onsen tijden - T
verclaert. Als in onsen tijden 18. als Baals Cappelanen - T Baals Cappelanen
19. Kyson van Heliam waren), - T Ryson van Heliam waren,
-
voetnoot1
- regulen: leefregels, (ook) klooster- en
orderegels
-
voetnoot5-6
- dan haren hoerdom in weerden is: dan
haar hoererij in aanzien is, op prijs wordt gesteld
-
voetnoot7-8
- de beelden ende lichten.... vaderschap:
de zinnebeelden en de luister van haar macht en (geestelijk) vaderschap
-
voetnoot11
- iet meer weerdich wesen: in enig opzicht
nog in aanzien staan
-
voetnoot12-13
- pronckeryen ende ceremonien:
(hendiadys) pralende plechtigheden
-
voetnoot13-15
- en is niet alleenlyck.... verclaert:
vindt niet alleen zijn verklaring in, doelt niet alleen op, uiterlijke
ondervindingen en (uiterlijke) gebeurtenissen
-
voetnoot16-17
- die voer de Roomsche Kercke opghestaen
hebben: die het voor de Roomse Kerk hebben opgenomen
-
voetnoot18
- ende noch sullen: en ook verder nog
zullen worden omgebracht
-
voetnoot18-19
- als Baals Cappelanen.... van Heliam
waren: zoals de priesters van Baäl dat bij de rivier Kison werden door Elia
(vgl. 1 Koningen 18, in het bijzonder vs. 40, ‘En Elia zeide tot
hen: Grijpt de profeten Baäls, dat niemand van hen ontkome. En zij grepen ze,
en Elia voerde ze af aan de beek Kison en slachtte ze aldaar’)
-
voetnoot19 (vorige kolom)-1
- maer oock gheestelyck
onder een verborghentheyt: (versta: ‘maer is oock gheestelyck onder een
verborghentheyt (verclaert’) maar heeft ook een verborgen geestelijke
zin
-
voetnoot1-2
- van het ghene.... gheweest: ten aanzien
van (alles) wat er hierboven is gezegd
-
voetnoot2-3
- want de voghelen.... verteiren: (dit
slaat op Openbaringen 19:17 en 18, die later ter sprake zullen
komen: vgl. pag. 309, li. kol., reg. 6 v.v.)
-
voetnoot3
- sullent al verteiren: zullen dit alles
opeten (nl. als het hun toekomende aas)
den Enghel: nl. de Engel, die in
Openbaringen 17 aan Johannes het visioen van de vrouw op het Beest toont en
uitlegt
-
voetnoot3-7
- want Godt heeft.... te vervullen: In
margine ‘Apo. 17.’ (vgl. Openbaringen 17:17a, ‘Want God heeft
hun in hun harten gegeven, dat zij zijn mening doen’)
-
voetnoot6
- beslotenen: vastgestelde; geliefte:
believen, behagen
-
voetnoot7
- het gheueyst Religie: de gehuichelde
religie
-
voetnoot8
- Antichristi: van de Antichrist; verderuen:
vernietigen
-
voetnoot10-11
- Sach ick een anderen Enghel: citaat
van Openbaringen 18:1a (‘en na dezen zag ik een anderen
Engel’)
-
voetnoot13
- in Apocalipsis int 6. Capittel: (bedoeld
wordt Openbaringen 7:2a, ‘En ik zag enen anderen Engel opkomen
van den opgang der zon, hebbende het zegel des levenden Gods’)
-
voetnoot14
- leuendighen: levenden; dyen: die; int 10.
Capittel: vgl. Openbaringen 10:1a, ‘En ik zag een anderen
sterken Engel afkomende van den hemel, die bekleed was met een wolk’
-
-
[tekstkritische noot]1. ghecleet - T gheleert 2-3. beteekende.
Dalende vanden hemel neder: de goddelycke - T beteekende (Dalende
vanden hemel neder) de goddelycke
-
voetnoot1
- int 14. Capittel: vgl. Openbaringen
14:8a, ‘En daar is een andere Engel gevolgd, zeggende: Zij is gevallen,
zij is gevallen, Babylon die grote stad’
-
voetnoot3
- Dalende vanden hemel neder: citaat van
Openbaringen 18:1b (feitelijk het slot van het citaat uit reg.
10-11 vor. kol.)
-
voetnoot3-9
- de goddelycke Predicanten.... dienaers
in hem: In margine ‘Ioan. 1. 3. Act. 13. Mar. 3. Act. 18. Rom. 12. Ioan 6. Esa.
11.’ (vgl. Johannes 1:6, ‘Daar was een mens van God gezonden,
wiens naam was Johannes’; Johannes 3:34, ‘Want dien God gezonden
heeft, die spreekt de woorden Gods; want God geeft hem den Geest niet met
mate’; Handelingen 13:2, ‘En als zij den Here dienden, en
vastten, zeide de Heilige Geest: Zondert mij af beide Barnabas en Saulus tot
het werk waartoe ik ze geroepen heb’; Marcus 3:13-19 verhaalt
van de keuze der discipelen door Jezus; in Handelingen 18:5 en
9-10 geeft God rechtstreeks opdrachten aan Zijn apostel Paulus;
Romeinen 12:3a, ‘Want door de genade die mij gegeven is, zeg ik aan een
iegelijk die onder u is....’; in Johannes 6:26-71 spreekt Jezus
telkens over ‘de Vader die mij gezonden heeft’; Jesaja 11:2, ‘en op hem zal de
Geest des Heren rusten, de Geest der wijsheid en des verstands, de Geest des
raads en der sterkte, de Geest der kennis en der vreze des Heren’)
-
voetnoot4
- van Gode: door God; volstandige:
volhardende
-
voetnoot6
- verclaren: verkondigen; cloecklyck:
krachtig, met aandrang
-
voetnoot8
- heuet: heeft het; synen sone Iesus:
(nominatief!); diesgelyck: desgelijks, evenzo
-
voetnoot10
- Ende de eerde.... verlicht: citaat van
Openbaringen 18:1c
-
voetnoot1
- van die macht: door de macht (in
Openbaringen 18:1 wordt, in een door Van der Noot niet geciteerd
gedeelte, ook nog gezegd: ‘hebbende grote macht’)
-
voetnoot1-4
- waer Gods woort.... heerlyckheit Gods:
In margine ‘Esa. 9. 10’ (vgl. Jesaja 9:1, ‘Het volk dat in
duisternis wandelt, zal een groot licht zien, degenen die wonen in het land van
de schaduw des doods, over dezelven zal een licht schijnen’; Jesaja
10:17a, ‘want het licht Israëls zal tot een vuur zijn, en zijn Heilige
tot een vlam’)
-
voetnoot2
- eens: eenmaal; doerschijnt: dóórschijnt,
zichtbaar wordt; vande: door de
-
voetnoot5-6
- Ende desen Enghel.... Babylon: citaat
van Openbaringen 18:2a
-
voetnoot6
- die groote Babylon: het grote
Babylon
-
voetnoot7-8
- die lasterlycke ghemeynte der
gheueysder: de Godslasterlijke gemeenschap der huichelaars
-
voetnoot8
- het opperste neder: het onderste
boven
-
voetnoot10-11
- Als de Prince.... eenen val: In
margine ‘Ioan. 12.’ (vgl. Johannes 12:31, waar Jezus, met het
oog op Zijn sterven, zegt: ‘Nu is het oordeel dezer wereld: nu zal de overste
dezer wereld buitengeworpen worden’)
-
voetnoot10
- de Prince (= de vorst) der werelt: nl. de
duivel
-
voetnoot11-12
- aenmerct wel by v seluen: sla voor
uzelf nauwkeurig acht op;
-
voetnoot14-15
- als den materialen Tempel.... en
werdt: In margine, hoewel enkele regels te laag, ‘Luc. 19.’ (vgl. Lucas
19:44, waar Jezus tot Jeruzalem zegt: ‘en zij zullen u tot den grond
nederwerpen en uwe kinderen in u, en zij zullen in u den enen steen op den
anderen steen niet laten, daarom dat gij den tijd uwer bezoeking niet bekend
hebt’)
-
voetnoot14
- den materialen Tempel: de stoffelijke
tempel (in tegenstelling tot de geestelijke tempel in de harten der gelovigen);
dat opperste onder: onderste boven
-
voetnoot15
- Nv: (nl., evenals in reg. 12, pag. 286
re. kol., ‘nv in onsen tijden’)
-
-
[tekstkritische noot]3. sy syn beyde - T sy synt beyde 4. het ander -
T het anders 9. sijn. Doorsake - T sijn doorsake 1. heeten), - T
heeten)
-
voetnoot1
- salse: zal zij (nl. ‘die groote Babylon’,
die zich voordien geopenbaard had in ‘die gemeynte der Ioden’)
-
voetnoot3
- sy: (nl. het oordeel over Jeruzalem en het
oordeel ‘nv in onsen tijden’); alleene: even
-
voetnoot5
- met deser plaetsen: nl. met Lucas
19:44, over de verwoesting van Jeruzalem en de tempel
-
voetnoot6
- tonderbringhinghe: (gewelddadige) val;
verdestrueringhe: verwoesting
-
voetnoot9
- cortelyck: binnenkort; toecomende:
naderende
-
voetnoot9-10
- Doorsake heurs vals ende heur
verwoestinge: de oorzaak van haar val en haar verwoesting
-
voetnoot11-12
- voer heuren eersten val: vóór haar
eerste val (nl. de val van Jeruzalem, waarover zo juist gesproken is. In
margine ‘Esa. 22.’: Jesaja 22:1-14, de profetie van Jeruzalems
ondergang)
-
voetnoot13-14
- Ende een bewaringe.... gheworden:
enigszins vrije weergave van Openbaringen 18:2c
-
voetnoot13
- bewaringe: (hier voor) bewaarplaats (ook
in reg. 5 vlg. kol.); onsuyueren: onreine
-
voetnoot15
- coopslaghers: handelaars, kooplieden
(vgl. boven, pag. 275 re. kol., reg. 4-12); soo: zoals
-
voetnoot2
- regneert: heerst; simonye: simonie (in
margine ‘Act. 8’: Handelingen 8:18-24, waar verhaald wordt van
Simon de tovenaar, naar wie de simonie is genoemd); beneficien: inkomsten uit
kerkelijke goederen; kerckroof: het roven van heilige voorwerpen uit een
kerk
-
voetnoot3-5
- eerghiericheyt.... alderley boosheden:
In margine ‘Galla. 5. Eph 3.’ (vgl. Galatiërs 5:19-21, met een
opsomming van zonden, ‘van dewelke ik u te voren zeg, gelijk ik ook te voren
gezegd heb, dat die zulke dingen doen, het Koninkrijk Gods niet zullen
beërven’; ‘Eph 3.’ zal wel moeten zijn ‘Eph. 5.’: Efeziërs
5:3-5, met een soortgelijke opsomming en conclusie)
-
voetnoot3
- gelt ende bloetghiericheyt: geldzucht en
bloeddorst
-
voetnoot4
- ercheit: boosheid, ondeugd; houerdije:
hovaardij
-
voetnoot5-6
- Sij is een bewaringhe.... gheworden:
vrije weergave van Openbaringen 18:2d
-
voetnoot6
- ghehaetter: gehate, (vandaar)
afschuwelijke (ook in reg. 13)
-
voetnoot6-10
- want in heur wonen.... Bagijnen: In
margine ‘Gen. 18.19.’ (vgl. Genesis 18 en 19, met de
geschiedenis van de zonde en de verwoesting van Sodom)
-
voetnoot10
- ghelijct Esaias by: vergelijkt Jesaja met
(in margine ‘Esa 34.’; vgl. Jesaja 34:11-15)
-
voetnoot11
- scheminkelen: apen; wylen: uilen;
mermachden: sirenen, meerminnen
-
voetnoot12
- herpien: harpijen; vleesschelycke:
zinnelijk-zondige
-
voetnoot12-13
- onuermoghen: traag door overmatige
vetheid, (hier wel) dik-gevreten
-
voetnoot13
- versmayde: verachte, (vandaar)
verachtelijke
-
-
[tekstkritische noot]14. blaect - T blaect,
-
voetnoot1
- gexmeyren: gekkenpraatjes, (hier)
onzinnigheden
-
voetnoot2
- cruysmakingen: het maken van een
kruisteken; gapinghen: het staan gapen (naar een indrukwekkend kijkspel)
-
voetnoot3
- grimmagien: capriolen; guyghelryen:
goochelarijen; apen spel: zotte vertoning(en)
-
voetnoot4
- tweederley hoerdom: tweeërlei soort
hoererij (nl. de natuurlijke en de tegennatuurlijke)
-
voetnoot5
- roffiaen: bordeelhouder (bedoeld wordt wel
de Paus); daer af: daarvan
-
voetnoot5-6
- verachtinghe, verdoeminghe der kinderen:
het nietswaardig-achten en in-het-verderf-storten van de kinderen, d.w.z. het
te-vondeling-leggen en doden van de (blijkbaar uit ontucht geboren) kinderen
(vgl. de Engelse versie van Het Theatre: ‘the drouning and killing of
children, and secretly murthering, and casting in corners and ditches’, en de
Franse: ‘les estranglemens & suffocations, ou plustost meurtres des
enfans’)
-
voetnoot7-8
- om met den cortsten daer af te scheyden:
om daarmee zo spoedig mogelijk op te houden
-
voetnoot8-9
- dwelck ick.... gheset hadde: dat ik
reeds vroeger in alexandrijnen in het Nederlands geschreven (vertaald?)
had
-
voetnoot12
-
Sonet: de herkomst van dit
sonnet (dat kennelijk is geïnspireerd op de sonnettenbundel Les Regrets
van 1558, waarin Du Bellay tijdens zijn verblijf in Rome zijn afschuw van
Pauselijk hof en Italiaanse zeden, en zijn heimwee naar Frankrijk uitsprak) is
onzeker. Is het sonnet in de Franse versie van Het Theatre het
oorspronkelijke en van een Fransman afkomstig dan wel misschien van Van der
Noot zelf? Met enkele kleine wijzigingen komt het ook voor in La chasse de
la beste romaine van George Thomson, Genève 1611, met de vermelding:
‘Iodelle l'a nayfuement pourtraite en ces vers’; in de bundels van Jodelle zelf
vindt men het echter niet. Vgl. Vermeylen, pag. 52-53. De Engelse versie van
Het Theatre laat het sonnet wegvallen; in het Frans luidt het:
Sonet.
Ie say a mon regret que Rome est vn bourdeau,
Ou l'on voit paillarder sans fin le corps & l'ame:
Le corps y est epris d'vne bougresse flamme,
Lame paillarde auec l'Antichrist son borreau,
Elle est de toute erreur contre Christ, le Chateau,
La forge des faux Dieux, des imposteurs la Dame,
De tous noz Rois charnelz, la concubine infame,
De la foy, des vertus, des Muses le tombeau:
Elle est des Empereurs la fine larronnesse,
De la grace de Dieu fause reuenderesse,
L'enfer de tous les bons, le gouffre de tout bien,
Brief, que diray-ie plus! ceste putain' immonde,
Se peut or a bon droit appeller chef du monde,
Puis que le monde entier auiourd'huy ne vaut rien.
-
voetnoot1
- deur t'flammich bugghers vier: door de
brandende homosexuële begeerte
-
voetnoot3
- tslot: de burcht; blameren:
lasteren
-
voetnoot4
- d'afgoden smisse: de smidse, de plaats
van vervaardiging, der afgoden (= heiligen); die tgoet versaect: die de deugd
verloochent
-
voetnoot5
- der eertscher Princen boel: de
minnares der aardse vorsten; rasende: dol van (zinnelijke) begeerte
-
voetnoot6
- der Musen verneren: de vernedering der
Muzen, de ondergang van de kunst
-
-
[tekstkritische noot]7. die God - T dieGod 3. misbruyckende:
deur de - T misbruyckende, deur de
-
voetnoot1
- de helle van tgoet: het graf van het
goede
-
voetnoot5
- Sy is gheuallen: recapitulatie van het
boven reeds behandelde citaat uit Openbaringen 18:2a
-
voetnoot5-10
- want alle Heydenen.... ghedroncken:
citaat van Openbaringen 18:3a (met uitzondering van wat tussen
haakjes staat)
-
voetnoot10-12
- om dies wille....ghegheuen was: In
margine ‘Rom. 10’. (vgl Romeinen 10:21, ‘Maar tegen Israël zegt
Hij: den gehelen dag heb Ik mijne handen uitgestrekt tot een ongehoorzaam en
tegensprekend volk’)
-
voetnoot11
- als heur: toen hun; stonde:
gelegenheid
-
voetnoot13
- lijfs: (versta: des lijfs); heur: haar
(nl. van ‘die groote Babylon’); schadelycke: verderfelijke
-
voetnoot16-(3 vlg. kolom)
- Ende de Coninghen....
misbruyckende: In margine ‘Psal. 13. Ier. 3. Eze. 16. Osee. 2. Apo. 18.’ (vgl.
Psalm 14 - nummering der Statenvertaling - vs 3, ‘zij zijn allen
afgeweken, te zamen zijn zij stinkende geworden, daar is niemand die goed doet,
ook niet één’; in Jeremia 3, Ezechiël 16 en
Hosea 2 wordt telkens de afval der Israëlieten van God met
overspel vergeleken; ‘Apo. 18.’ verwijst naar Openbaringen
18:3b, ‘en de koningen der aarde met haar gehoereerd hebben’)
-
voetnoot2-3
- heur seluen....misbruyckende:
zondigende door allerlei rare vormen van aanbidding
-
voetnoot5
- hoereerders: nl. de geestelijken; het
verbont des vreeds: In margine ‘Esa. 54. Eze. 17.’ (vgl. Jesaja
54:10b, ‘en het verbond mijns vredes zal niet wankelen, zegt de Here uw
Ontfermer’; Ezechiël 17:19, ‘daarom alzó zegt de Here Here: zo
waarachtig als Ik leef, zo Ik mijn eed dien hij veracht heeft, en mijn verbond
dat hij gebroken heeft, niet op zijn hoofd geve!’)
-
voetnoot7
- ghescoffiert: schande aangedaan;
ouerlast: geweld; heure goeden: hun bezittingen
-
voetnoot12
- achterdencken: berouw
alleleens
ofter: precies alsof er (De zinsconstructie is: ‘alsof er hemel noch hel, God
noch duivel was, alsof er geen verdoemenis of eeuwig leven was, en alsof er
voor God geen rekenschap moest worden afgelegd’)
-
voetnoot12-14
- alleleens ofter...en ware: In
margine ‘Luc. 16. Rom. 14.’ (vgl. Lucas 16:31b, ‘Indien zij
Mozes en de Profeten niet horen, zo zullen zij ook, al ware het dat er iemand
uit de doden opstond, zich niet laten gezeggen’; Romeinen 14:12,
‘zo dan een iegelijk van ons zal voor zichzelven Gode rekenschap geven’)
-
-
[tekstkritische noot]9. dies sij - T die sij
-
voetnoot1
- gheschoren: (dit doelt op de
kruinschering bij de Priesterwijding); misdoenders: (woordspeling met
‘misdoender’ = celebrant, en ‘misdoender’ = misdadiger); sielvercoopers:
ronselaars
-
voetnoot2-9
- deur de vercoopinghe....
dootbeenderen: In margine ‘2. Pet. 2.’ (vgl. 2 Petrus 2:3, ‘en zij zullen door
gierigheid, met gemaakte woorden, van u een koopmanschap maken; over welke het
oordeel van over lang niet ledig is, en hun verderf sluimert niet’)
-
voetnoot3
- chrisma: gewijde zalfolie; bichte:
biecht; kerssen: kaarsen
-
voetnoot4
- speecksel: ‘een der laatste exorcismen,
welke aan het Doopsel voorafgaan, is dat, waarbij oren en neus met een weinig
speeksel worden aangeraakt’ (Kath. Encycl.); assen: as (As-dag is de eerste dag
der grote vasten); palm: palm-tak(ken)
-
voetnoot5
- wasch: was; pater nosters: rozenkransen;
consentbrieuen: schriftelijke toestemmingen (met dispensatie van bepaalde
voorschriften)
-
voetnoot9
- dies: waarom, zodat; weeldich:
weelderig, verwend; wellustich: genotzuchtig
-
voetnoot11-14
- ende hebben voer heur deur den duuel
maken te crijghen: en er voor gezorgd hebben door toedoen van de duivel voor
zich te verwerven
-
voetnoot1
- knechtkens: knapen, jongens (hier wordt
gedoeld op de paederastie)
-
voetnoot2
- bedoruen: in het verderf gestort
tot heur: aan zich
-
voetnoot2-3
- wat profijt....vercreghen hebben: (ter
verbinding met het voorgaande denke men zich een inleidend ‘om maar niet te
vermelden’)
-
voetnoot3
- Bisschopperijen:
‘bisschopschappen’
-
voetnoot4
- Prelaterijen: prelaatschappen;
Prouincien: kerkprovincies; Beneficien: inkomsten uit kerkelijke
goederen
-
voetnoot6
- renten: inkomsten; der Cathedraelder
kercken: der kathedrale kerken (hoofdkerken); Collegien, Conuenten: bepaalde
soorten kloosters
-
voetnoot8
- vercreghen ende incomende hebben:
ontvangen hebben en nog steeds zien binnenkomen
-
voetnoot11
- sij en willender: of zij willen er; af:
van
-
voetnoot13
- met eenen gheveisden monde: met
huichelachtige woorden
-
voetnoot15
- Ende ick hoorde een ander stemme:
citaat van Openbaringen 18:4a
-
voetnoot15-20
- een ander waerschouwinghe....Sodoma:
In margine ‘1. Esdra. 2 Gen. 19. Esa 52. 2. Cor. 6.’ (Ezra 2
geeft de opsomming van degenen ‘die optogen uit de gevangenschap der
weggevoerden, die Nebukadnezar, Koning van Babel, weggevoerd had naar Babel,
die naar Jeruzalem en Juda zijn wedergekeerd, een iegelijk naar zijn stad’;
Genesis 19:12-13 vertelt van de waarschuwing der Engelen aan
Lot, om het door God ten ondergang gedoemde Sodom te verlaten; Jesaja
52:11, ‘Vertrekt, vertrekt, gaat uit van daar, raakt het onreine niet
aan, gaat uit het midden van haar, reinigt u, gij die de vaten des Heren
draagt’; 2 Corinthiërs 6:17, ‘Daarom gaat uit het midden van hen
en scheidt u af, zegt de Here, en raakt niet aan hetgeen onrein is, en Ik zal
ulieden aannemen’)
-
voetnoot18
- Gaet wt.... volck: citaat van
Openbaringen 18:4b
-
voetnoot19
- Esdra: Ezra; wt Caldeen: nl. Ur der
Chaldeeën (vgl. Genesis 11:31)
-
voetnoot20
- de stinckende Sodoma: het (van zonden)
stinkende Sodom
-
voetnoot2
- teenemale: volkomen (ook in reg. 3 en
11)
-
voetnoot4
- versierde: verzonnen, niet op Goddelijke
voorschriften berustende; gheueystheyt: huichelachtigheid
-
voetnoot5
- heure snoode baggagien: al het
waardeloze dat zij met zich meesleept; rabawerijen: onbetamelijkheden; en
verkeert niet: verkeert niet (dubbele ontkenning)
-
voetnoot6
- Nicolaiten ende Balaamiten: aanhangers
van ketterse secten in de oudste Christen-gemeenten (vgl. Openbaringen 2:6, 14
en 15; in margine ‘Apo. 2.’)
-
voetnoot7
- grouwel: afschuw; wt uwer herten: van
harte
-
voetnoot8
- leetschap: spijt, berouw; voorleden:
vroegere
-
voetnoot9-11
- compt tot my.... verlichten: In
margine ‘Iere. 8.d. Matth. 11’ (Voor ‘Iere. 8.d.’ zal wel gelezen moeten worden
‘Iere. 6.d.’, Jeremia 6:16, ‘Zo zegt de Here: Staat op de wegen
en ziet toe, en vraagt naar de oude paden, waar toch de goede weg zij, en
wandelt daarin, zo zult gij rust vinden voor uw ziel’; Mattheüs
11:28, ‘Komt herwaarts tot mij, allen die vermoeid en belast zijt, en
ik zal u rust geven’)
-
voetnoot10
- erbeyt: in moeite verkeert; verladen:
belast
-
voetnoot11-12
- sonder omme te siene: (vgl. de
waarschuwing aan Lot in Genesis 19:17b)
-
voetnoot2-3
- hebbender gheweest: zijn er geweest;
treffelycke: voortreffelijke
-
voetnoot5
- sonderlinghe: in het bijzonder; sint
dat: sedert; eerst: voor het eerst
-
voetnoot7-6 (pag. 294 li. kol.)
- Bertrandus....
Ioannes Crestonus: (De heer E.L. Ruitenberg, assistent voor Kerkgeschiedenis
aan de R.U. te Utrecht, was zo vriendelijk mij de volgende gegevens te
verstrekken, al kon niet overal met volkomen zekerheid worden vastgesteld, wie
Van der Noot heeft bedoeld). Bertramus of Ratramus (gest. 868), monnik
uit het Franse klooster Corbie, verdedigde de leer der dubbele praedestinatie
en bestreed die der transsubstantiatie; Heribald (9de eeuw), bisschop
van Auxerre, later aartsbisschop van Mainz, was bevriend met de abt Hrabanus
Maurus, die in de Avondmaalsstrijd aan de zijde van Bertramus stond;
Berengarius van Tours (gest. 1088), hoofd van de domschool te Tours,
bestrijder van de leer der transsubstantiatie; Bruno of Eusebius van
Angers (gest. 1081), bisschop van Angers, aanvankelijk medestander en
beschermer van Berengarius; Petrus Damiani (gest. 1072), abt van een
klooster der streng ascetische Camaldulenzers, bestreed het bederf van de Kerk
en streefde naar een hervorming in samenwerking met de wereldlijke macht;
Walram van Maagdenburg (?? De Hugenoot Ph. du Plessis Mornay noemt in
1611 in zijn ‘Mysterium iniquitatis seu historia papatus’ een Waltrami
Magdeburgensis, die in de strijd tussen Keizer en Paus gewezen zou hebben op de
gehoorzaamheid, die de onderdanen hun vorst verschuldigd zijn); Bernard van
Clairvaux (gest. 1153), de bekende Cisterciënser abt van Clairvaux, o.m.
voorstander van een pausdom dat afziet van wereldlijke macht; Rupert van
Deutz (gest. 1135), abt van het Benedictijner klooster Deutz bij Keulen,
keerde zich af van de toen in Frankrijk opkomende dialectiek en legde de nadruk
op de verklaring van de Bijbel; Abt Joachim van Fiore (gest. 1202), abt
van het Cisterciënser klooster Floris in Calabrië, verkondigde de leer der drie
rijken: van Vader, Zoon en Geest. Het derde zou in 1260 aanbreken, en de
verwereldlijkte kerk zou dan tot de apostolische eenvoud terugkeren. Zijn
ideeën werken later in verscherpte, anti-pauselijke zin vooral door bij de
Franciscaner Spiritualen; Cyrillus (gest. 1224), geb. te Constantinopel,
derde generaal der Carmelieten. Aan hem werd een ‘Oraculum angelicum’
toegeschreven, gericht tegen de verwereldlijkte Kerk en het verwereldlijkte
pausdom; Johannes van Salisbury (gest. 1180), bisschop van Chartres,
vertegenwoordiger der Humanistische stroming in de 12de eeuw, hekelde in zijn
‘Policraticus’ o.a. misstanden onder de geestelijkheid; Gilbertus
Foliot, ten onrechte wel Lecestriensis genoemd, (gest. 1187),
bisschop van Londen, koos in een conflict van de Engelse koning met de paus de
zijde van de vorst; Angelus Hierosolymitanus (gest. 1220), Carmeliet,
geboren te Jeruzalem; Willem van St. Amour (gest. 1272), hoogleraar in
de theologie te Parijs, wegens zijn heftige verzet tegen de intrede van de
bedelorden in de Universiteit tenslotte door de paus verbannen; Guido
Bonatus (gest. vóór 1296), Franciscaan te Bologna, bestreed allerlei
wondergeloof; Nicolaus Gallus (gest. 1270), zevende generaal der
Carmelieten, hekelde misstanden onder de monniken; Hubertinus de Casale
(gest. 1330), leider der Franciscaner Spiritualen, sprak van een
anti-christelijk pausschap; Pelius Casali (?? Bedoelt Van der Noot
misschien de Spaanse Franciscaan Pelagius of Pelayo, gest. 1352, die in de
armoede-strijd aan de kant der strengere richting stond en alle ellende van
zijn tijd veroorzaakt achtte door de verwereldlijking en rijkdom van de kerk?);
Petrus Johannes Olivi(?), gest. 1298, evenals Hubertinus de Casale een
voorman der Spiritualen; Marsilius van Padua (gest. ± 1340), hoogleraar
te Parijs, verdediger der Spiritualen. In zijn samen met Johannes van Jandun
geschreven ‘Defensor Pacis’ wil hij als hoogste kerkelijke instantie een
algemeen concilie, terwijl de paus zich heeft te bepalen tot een geestelijke
taak; Johannes van Parijs (gest. 1306), Dominicaan, werkzaam aan de
Parijse Universiteit, verdediger van het Gallicanisme (Frankrijk onafhankelijk
zowel van de keizer als van het wereldlijk gezag van de paus); Arnoldus van
Villanova (gest. 1311), lijfarts van koning Jacobus van Aragon, voorstander
van een hervorming der Kerk; Michael van Cesena (gest. 1342), generaal
der Franciscanen en leider van de oppositie der Spiritualen tegen paus Johannes
XXII; Willem van Occam (gest. 1349), de bekende scholasticus. Als
spirituaal en conciliarist (zie boven bij Marsilius van Padua) zocht hij met
Cesena bescherming tegen de paus bij keizer Lodewijk de Beier; Nicolaas van
Luca (gest. ± 1400), Carmeliet, predikte openlijk tegen de paus; Marcus
de Florentia (gest. ± 1450), aartsbisschop van Efeze, om zijn strijd tegen
Rome in de Grieks-orthodoxe Kerk als heilige vereerd; John Wiclif (gest.
1384), Engels geestelijke, die scherpe kritiek oefende op verwereldlijking en
machtsmisbruik van de Kerk en o.m. de transsubstantiatie verwierp; Johannes
Hus (gest. 1415), leider van een nationaal-reformatorische stroming in
Bohemen, stond sterk onder invloed van Wiclifs ideeën. Hij werd op het Concilie
van Konstanz gevangen genomen en wegens ketterij levend verbrand; Michael de
Bononia of Angrianus (gest. 1416), tijdens het grote Westerse schisma
generaal van het aan Urbanus VI trouw gebleven deel der Carmelieten;
Johannes van Hildesheim (gest. 1375), Carmeliet, die schreef over
allerlei in de Kerk binnengeslopen misbruiken; Dante Alighieri (gest.
1321), de grote dichter, behoorde in de strijd tussen keizer en paus tot de
keizerlijk-gezinde Ghibellijnen. In zijn ‘De Monarchia’ komt hij op voor een
zelfstandige goddelijke roeping van de staat naast de kerk, terwijl in de
‘Divina Commedia’ het verworden pausdom de hoer uit Babylon is; Francesco
Petrarca (gest. 1374), de beroemde dichter, oefende vaak scherpe kritiek op
kerk en geestelijkheid; Nicolaas van Clémanges (gest. 1437), doceerde te
Parijs. Hij oefende scherpe kritiek op de uitwassen van het hiërarchisch
systeem, verzette zich tegen scholastieke speculatie en drong aan op verdiepte
Bijbelstudie; Pierre d'Ailly (gest. 1420), hoogleraar te Parijs en
conciliarist, had scherpe kritiek op misstanden bij de geestelijkheid; Jean
Charlier, gen. Gerson (gest. 1429), leerling van d'Ailly, eveneens
hoogleraar te Parijs en conciliarist, voorstander van ‘een hervorming der kerk
in hoofd en leden’; Laurentius Valla (gest. 1457), Humanist, die heftige
aanvallen deed op het pausdom, aan welks wereldlijke heerschappij hij de
ellende van Italië weet. Later herriep hij en wist hij zich de gunst van de
pausen Nicolaas V en Calixtus II te verwerven; Louis d'Allemand,
aartsbisschop van Arles (gest. 1450), later kardinaal, was leider van de
conciliaristen op het concilie van Bazel. Door paus Eugenius IV afgezet en van
al zijn waardigheden vervallen verklaard, werd hij later, na onderwerping, weer
in zijn ambt hersteld; Johannes van Segovia (1ste helft 15de eeuw),
Spaans geestelijke en conciliarist. Toen het anti-pauselijke Concilie van Bazel
(1431-1437) tot een schisma geleid had, hij kardinaal van de tegenpaus Felix V;
Thomas Connecta van Rennes (gest. ± 1435), Carmeliet en boetprediker
tegen de ontaarding der geestelijkheid, tenslotte als ketter verbrand;
Matthaeus Palmieri (gest. 1475), Florentijns Humanist, misschien als
ketter verbrand; David Boys (gest. 1451), Carmeliet en hoogleraar in de
theologie te Oxford; Dionysius de Karthuizer (gest. 1471), monnik van
het Karthuizer klooster bij Roermond, groot geleerde en vruchtbaar schrijver,
voorstander van een hiërarchisch-ascetische kerkreformatie; Johannes van
Milverton (gest. 1486), Carmeliet, hoogleraar te Oxford. Tot bisschop
gekozen, werd hij wegens zijn kritiek op het leven der prelaten niet als
zodanig gewijd en zelfs voor een onderzoek in de Engelsburcht te Rome
opgesloten. Na de gunstige afloop van dit onderzoek werd hij gerehabiliteerd;
Johan Pupper van Goch (gest. 1475), rector van het klooster Thabor der
Augustijner Kanonikessen bij Mechelen, streed tegen overschatting van het
monnikwezen en de ascese; Johannes Ruchrath van Wesel (gest. 1481),
hoogleraar in de theologie te Erfurt, die tegen aflaat en hiërarchie predikte
en de Bijbel als enige norm erkende, werd tenslotte gedwongen te herroepen en
stierf kort nadat hij in levenslange kloostergevangenschap was gegaan;
Johannes Geiler van Kaisersberg, beroemd boetprediker, vooral te
Straatsburg, dat hij zedelijk trachtte te reformeren; Ioannes Crutser
(?? Bedoelt Van der Noot wellicht Johannes Gritsch, gest. 1430, Franciscaan, en
evenals Geiler een bekend prediker?); Wessel Gansfort van
Groningen (gest. 1489), vertegenwoordiger van het Bijbels Humanisme, had
principiële kritiek op de aflaten, en afwijkende opvattingen over het
Avondmaal. Luther beschouwde hem later als zijn voorganger; Enea Silvio
Piccolomini (gest. 1464), was als kardinaal conciliaristisch gezind, maar
veroordeelde het conciliarisme na zijn keuze tot paus (Pius II); Rodericus
Zamorensis (gest. ± 1470), bisschop van Zamora, becritiseerde paus en
geestelijkheid; Julianus van Brescia (gest. 1499), vicaris-generaal der
Carmelieten, behoorde tot de strenge Congregatie van Mantua; Hiëronymus
Savonarola (gest. 1498), de bekende Florentijnse boetprediker. Hij viel
paus Alexander VI aan en werd door deze als ketter verbrand; Johannes
Reuchlin (gest. 1522), beroemd Humanist, van grote betekenis voor de
beoefening van het Grieks en het Hebreeuws. Hij kreeg moeilijkheden met de
Keulse Dominicanen naar aanleiding van de Rabbijnse geschriften, die hij niet
vernietigd wilde zien; Baptista Mantuanus (gest. 1516), Carmeliet, die
zijn generalaat opgaf om zich geheel aan studie te kunnen wijden; Baptista
Panetius (gest. 1497), vicaris-generaal der Carmelieten, die waarschijnlijk
door zijn kritiek in conflict is gekomen met de Curie; Johannes
Crestonus of Placentinus (gest. 1491), aartsbisschop van Placentia,
Carmeliet en geleerde
-
-
[tekstkritische noot]1. Andegauensis - T Andeganensis 5. de santo
Amore - T de santo Aniore 6. Petrus Ioannes - T Petrus, Ioannes 2.
Wiclefus - T wiclefus 5. Segobius - T Segebius 7. Gochius - T Gorchius
-
-
[tekstkritische noot]1. Vesalia - T Vsalia 2. Rodericus - T
Redoricus 4-5. ouerschricken. Alleenlyck - T ouerschricken, alleenlyck 6.
tijden - T tiiden 11. in onse tijden hebben. Veel - T in onse tijden hebben,
veel
-
voetnoot4
- beloopen: (hier) in beslag nemen;
ouerschricken: overslaan
-
voetnoot7-8
- die heur tot.... willen bewilligen:
die zich bij hun (nl. van ‘de Papisten’) Godslasteringen in alle opzichten niet
hebben willen neerleggen
-
voetnoot9
- tot dier tijt: toentertijd (in
tegenstelling tot de tijd der Reformatie)
-
voetnoot13
- in alder manieren: op alle mogelijke
manieren; gheproeft: getracht; hun nersticheit: hun best
-
-
[tekstkritische noot]8-9. verghingen, oock haest (inden tijt die -
T verghingen oock haest, inden tijt (die 2. toegheseyt wesende) verdient -
T toegheseyt) wesende verdient
-
voetnoot3
- heur: zich; de Antichristen: de
Anti-christussen
-
voetnoot4
- stedes: steeds; op hielden: steunden; de
selfde: dezen
-
voetnoot6-7
- als Pharao.... inder zee: zoals Farao
met zijn legerscharen in de (Rode) zee (vgl. Exodus 14)
-
voetnoot7-8
- als de houerdighe.... verghingen:
zoals de trotse Joodse priesters in de stad (nl. bij de verwoesting van
Jeruzalem door Titus in 70 n. Chr.) ten onder gingen
-
voetnoot9
- vanden Heere: door de Heer; gheset:
bestemd
-
voetnoot10-14
- Want de sonden deser hoere syn ten
hemele teghen heur opgheclommen: vrije weergave van Openbaringen
18:5a (In margine, bij het gecursiveerde slot van dit citaat, ‘Apo.
18.’)
-
voetnoot11
- heylichheyt heurder grouwelen: het
heilig-verklaren(?) van haar gruwelen (waarvan dan de opsomming
volgt)
-
voetnoot16
- hebben: (het meervoud valt te verklaren
uit het feit, dat Van der Noot zich hier als subject niet alleen ‘heure
onsuyuerheyt’ denkt, maar alles wat hij in reg. 10-13 heeft opgesomd);
onsteken: ontstoken
-
voetnoot16-17
- Dies hy.... heeft gheweest: vrije
weergave van Openbaringen 18:5b (dies: zodat)
-
voetnoot18
- den hemel gheraect hebben: tot aan de
hemel reikten
-
voetnoot1
- met Sodoma ende Gomorra: evenals Sodom
en Gomorra (vgl. Genesis 19:1-29)
-
voetnoot2
- van God: door God; toegheseyt:
aangezegd; op heur: over zich
-
voetnoot3-4
- Verghelt heur.... heeft: citaat van
Openbaringen 18:6a (heur = ‘de grote stad Babylon’)
-
voetnoot4-5
- Meet heur.... ghemeten heeft: In
margine ‘Matth. 7.’ (vgl. Mattheüs 7:2b, ‘met welke maat gij
meet, zal u wedergemeten worden’)
-
voetnoot5-6
- ghemerct.... vercreghen hebt: In
margine ‘Matth. 19.’ (vgl. Mattheüs 19:28c, ‘....dat gij ook
zult zitten op twaalf tronen, oordelende de twaalf geslachten
Israëls’)
-
voetnoot6
- roept op heur: gaat tekeer tegen
haar
-
voetnoot7-14
- Ghelijck sy heur tonrecht.... helsche
vier: In margine ‘Matth. 5. 10. Ioan. 16. 1. Cor. 4.’ (de bedoelde
Bijbelplaatsen slaan telkens slechts op het onrecht en leed, dat aan de
navolgers van Christus wordt aangedaan. Vgl. Mattheüs 5:39-41;
Mattheüs 10:17-18; Johannes 16:2; 1
Corinthiërs 4:11-13)
-
voetnoot8
- sy heur tonrecht ouer v ghewroken heeft:
zij zich in strijd met het recht (daartegenover staat in reg. 9 en 12 ‘te
rechte’: in overeenstemming met het recht) op u gewroken heeft; wreckt:
wreekt
-
voetnoot12
- ordeelt heur voer: spreekt het oordeel
uit dat zij is....
-
voetnoot15-17
- Siet dat ghy.... verghelt: vrije
weergave van Openbaringen 18:6b. In margine ‘Matth. 10.’
(evenals bij reg. 7-14 slaat deze Bijbelplaats ook hier slechts op wat
aan de Christenen wordt angedaan. Vgl. Mattheüs 10:17-18,
‘Maar wacht u voor de mensen, want zij zullen u overleveren in de
raadsvergaderingen, en in hun synagogen zullen zij u geselen, en gij zult ook
voor Stadhouders en Koningen geleid worden om mijnentwil, hun en den heidenen
tot getuigenis’)
-
voetnoot15
- traffinghe: berisping, (hier wel)
vervloekende woorden
-
-
[tekstkritische noot]4 ten Coninghinne, - T ren
Coninghinne, 9-10. van deser werelt - T van deserwerelt 12. weduwe.
De ouerheden - T weduwe, De ouerheden
-
voetnoot1
- daer: waar; lijf: leven; nempt:
neemt
-
voetnoot3-4
- Ende inden seluen....weder: vrije
weergave van Openbaringen 18:6c
-
voetnoot3
- seluen: zelfden; ercheyt:
boosaardigheid
-
voetnoot6
- alle de hertsweiren: al het
zieleleed
-
voetnoot8-9
- weeninghe.. der tanden: In margine
‘Matth. 24.’ (vgl. Mattheüs 24:51b, ‘daar zal wening zijn en
knersing der tanden’)
-
voetnoot10-16
- want sy heeft.... ontfanghen:
uitbreidende weergave van Openbaringen 18:7a
-
voetnoot10-13
- want sy heeft.... ghebruyct: In
margine ‘Exod. 10. 1. Pet. 2’ (bedoeld wordt wel Exodus 19:6a,
‘en gij zult mij een priesterlijk Koninkrijk en een heilig volk zijn’, waarop
ook 1 Petrus 2:9 teruggrijpt)
-
voetnoot11
- aen heur ghenomen: zich toegeëigend;
gheueysdelyck wt ghegheuen: huichelend verkondigd
-
voetnoot15-16
- die toecomende straffen ende
wreetheden heurder vermetenheyt: de wrede straffen, die haar aanmatiging te
wachten staan
-
voetnoot16-1
- heuren ghenuechelyken Euphrates: haar
aangename Euphraat (bron van welvaart en weelde voor ‘het grote
Babylon’)
-
voetnoot1-2
- daer sy heur.... verheucht heeft:
waarin zij zich in strijd met recht en betamelijkheid verheugd heeft
-
voetnoot3
- worptse: werpt ze; snootheyt:
rampzaligheid
-
voetnoot3-4
- Want sy spreect.... Coninghinne:
citaat van Openbaringen 18:7b (In margine ‘Esa. 47.’,
Jesaja 47:7a, waaraan Openbaringen 18 deze tekst
ontleent)
-
voetnoot5
- genuchten: vreugden
eerlycke:
edele
-
voetnoot5-7
- Ick ben.... hellen: In margine ‘Mat.
11. 28.’ (deze verwijzingen dienen om te doen uitkomen dat ‘Babel’ zich gelijk
stelt met Christus. Vgl. Mattheüs 11:27a, ‘alle dingen zijn Mij
overgegeven van mijn Vader’; Mattheüs 28:18b, ‘Mij is gegeven
alle macht in hemel en op aarde’)
-
voetnoot7-8
- met macht te binden ende te ontbinden:
In margine ‘Mat. 16.’ (vgl. Mattheüs 16:19, ‘En Ik zal u geven
de sleutelen van het Koninkrijk der hemelen; en zo wat gij zult binden op de
aarde, zal in de hemelen gebonden zijn; en zo wat gij ontbinden zult op de
aarde, zal in de hemelen ontbonden zijn’)
-
voetnoot9-10
- die van deser werelt niet en sijn:
(maar juist daarom de ware Christenen zijn, vgl. Johannes 17:16,
‘Zij zijn niet van de wereld, gelijkerwijs Ik van de wereld niet ben’)
-
voetnoot11-12
- Ick en ben.... weduwe: citaat van
Openbaringen 18:7c
-
voetnoot14
- met de doot des onnoosel volcx: door
het doden van onschuldigen
-
voetnoot14-1
- (vlg. pag.). Nero.... Maxentius: de
Romeinse keizers Nero (54-68), Domitianus (81-96), Trajanus (98-117) en
Maxentius (in 312 omgekomen in de strijd tegen Constantijn de Grote) hebben
allen de Christenen vervolgd
-
-
[tekstkritische noot]1. steedts - T steetds
-
voetnoot1
- vrome Capiteynen: flinke
gezagsdragers
-
voetnoot2-3
- tot mijnder voerstaenders....
ceremonien: tot bescherming van mijn aanhangers en van hun ceremoniën
-
voetnoot6-7
- Hieromme.... lijden: vrije weergave
van Openbaringen 18:7d, ‘en (ik) zal geen rouw zien’
-
voetnoot7-11
- Ick moet eeuwelyck.... aencomen: In
margine ‘Deut. 8.’ (vgl. Deuteronomium 8:11-20, waar de
Israëlieten er voor gewaarschuwd worden, hun voorspoed niet aan eigen kracht
toe te schrijven en er zich niet op te verheffen, zoals hier ‘Babel’
doet)
-
voetnoot9
- stoel: troon; mach: kan; nymmermeer:
nooit (ook in de volgende regels)
-
voetnoot12
- in deser ghelijcker manieren: op
soortgelijke wijze; heur: zich
-
voetnoot13-14
- het cleyn scheepken Petri: (symbool
voor de R.K. Kerk)
-
voetnoot15
- ghequelt werden: in onstuimige beweging
gebracht worden
-
voetnoot19-1
- het Lam dat.... staet: Christus (vgl.
Openbaringen 14:1)
-
voetnoot4
- Daeromme sullen.... comen: citaat van
Openbaringen 18:8a (In margine ‘Apo. 18’.)
-
voetnoot5-11
- GOD sal eens.... steruen: In margine
‘Gen. 19. Exo. 9. Psal. 11. Collo. 3. Matth. 24. Mar. 9’. (Genesis
19:1-28 verhaalt van de ondergang der ‘sondighe Steden’ Sodom en
Gomorra door een regen van zwavel en vuur; Exodus 9:23-26
beschrijft de analoge geschiedenis van de plaag van hagel en vuur over Egypte;
in Psalm 12 - nummering der Statenvertaling - vers 6 kondigt God Zijn wraak aan
‘om de verwoesting der ellendigen, om het kermen der nooddruftigen’; uit
Colossenzen 3:3b wordt in de tekst gedoeld op ‘en uw leven is
met Christus verborgen in God’; Mattheüs 24:51b beschrijft het
deel der geveinsden, ‘daar zal wening zijn en knersing der tanden’;
Marcus 9:46 tekent de hel als het onuitblusselijk vuur, ‘waar
hun worm niet sterft’)
-
voetnoot5-6
- doot, droefheyt ende hongher: citaat
van Openbaringen 18:8b
-
voetnoot13
- al heur geslachte der Hipocriten: heel
haar nakomelingschap van huichelaars
-
voetnoot13-14
- met onblusschelyck.... bereyt: In
margine, hoewel enkele regels te hoog, ‘Matth. 25.’ (vgl. Mattheüs
25:41b, ‘Gaat weg van Mij, gij vervloekten, in het eeuwige vuur hetwelk
den duivel en zijn engelen bereid is’)
-
-
[tekstkritische noot]10-11. afmalen), Ia oock - T afmalen) Ia oock
12. Propheten des Heeren, - T Propheten, des Heeren, 12. de wercken - T
dewercken 14. ende afgoderyen - T eude afgoderyen 16. Babylon, sullen sij
segghen, - T Babylon sullen sij segghen, 17. Kercke, die soo menighe - T Kercke
die soo menighe
-
voetnoot1-7
- want de Heere.... achterwaerts te
houden: In margine ‘Psal. 50. Rom. 3. Dani. 5. Leui. 10. Deu. 10.’
(Psalm 51 - nummering der Statenvertaling - vers 6b, ‘opdat Gij
rechtvaardig zijt in uw spreken, en rein zijt in uw richten’; Romeinen
3:4b citeert deze Psalmwoorden; Daniël 5 en
Leviticus 10:1-2 geven voorbeelden van Gods ‘oordeelen teghen de
boose’, resp. tegen Belsazar, koning der Chaldeeën, en tegen twee zonen van
Aäron, die ‘vreemd vuur voor het aangezicht des Heren’ hadden gebracht;
Deuteronomium 10:16-18 vermaant tot gehoorzaamheid aan ‘die
grote, die machtige en die vreselijke God’)
-
voetnoot5
- tot dien daghe: op die dag (van Gods
wraak)
-
voetnoot6
- sijnder gheordender ende geschieder
wraken: van de door Hem verordende en voltrokken wraak
-
voetnoot7-8
- worpende heur.... weechschale: haar
paternosters (hier wel in de zin van: vele gebeden achtereen) in de weegschaal
van Sint Michiel (de aartsengel Michaël wordt soms afgebeeld met een
weegschaal, waarin hij de zielen voor het oordeel weegt) werpende (om zodoende
de schaal ten gunste der ziel te doen doorslaan)
-
voetnoot9
- een Lam met een cruysken: (de gewone
attributen van Johannes de Doper)
-
voetnoot10
- met sijn lanck sweert: (symbool voor
Paulus' martelaarschap. Volgens de legende zou hij onder Nero te Rome onthoofd
zijn); soo: zoals; afmalen: afbeelden
-
voetnoot1-3
- De Coninghen der eerden.... beweenen:
vrije weergave van Openbaringen 18:9a
-
voetnoot1
- de vleeschelycke ghesinde Princen: de
tot zinnenlust gezinde vorsten
-
voetnoot4
- dus: aldus; bedoruen: in het verderf
gestort; getracteert: behandeld
-
voetnoot4-5
- het sal heur seer qualyck henden: het
zal hun zeer onaangenaam vallen
-
voetnoot14-15
- Sij sullen seer.... sullen sien:
citaat van Openbaringen 18:9b (In margine ‘Apo. 18.’)
-
voetnoot17-18
- die soo menighe Pausen perdoenen:
(helaas,) de zo vele pauselijke aflaten
-
voetnoot18
- Bisschoppen segheninghen: (helaas,) het
zegenen (der gelovigen) door de bisschoppen
-
-
[tekstkritische noot]2. liefflicke - T liefflcike 13-14. beuende,
segghende - T beuende segghende 3-4. Jaerghetijden, dertichsten -
Jaerghetijden derstichsten
-
voetnoot2
- gheestelycke Vaders: geestelijken;
liefflicke: beminnelijke
-
voetnoot3
- frissche Canoniken: flinke
kanunniken
-
voetnoot4
- beuallycke: bevallige; Vrouwenbroeders:
Carmelieten
-
voetnoot5
- veelderley manieren: velerlei
soorten
-
voetnoot6
- Soo veel Baghijnkens: (De klacht van de
‘Coninghen der eerden’ wordt hier nog steeds voortgezet: ‘Helaas, om het
verloren gaan van zoveel begijntjes, enz.’)
-
voetnoot8
- voor: (hier:) tegen; S. Ians Euangelie
tseghen de neckers: het reciteren van (het begin van) het Johannes-evangelie
(Johannes 1:1-14) als bescherming tegen de duivels
-
voetnoot9-10
- S. Gregorius.... die haestige doot:
het aanroepen van Sint Gregorius en Sint Brigitta, met de daarbij behorende
paternosters, als bescherming tegen een plotselinge dood (‘haestige doot’ is
ook: beroerte, pest. Vgl. de Franse versie, fol. K2 recto: ‘Helas les oraisons
de S. Gregoire, & S. Brigitte, auec tant de Paternótres & Aue Mariás,
remede preseruatif contre la mort soudaine & depourueüe’)
-
voetnoot10-11
- ghewijde Palmen.... donder: gewijde
palmtakken en (geblaas op) Akense horens (een soort schelklinkende hoorn) als
bescherming tegen onweer
-
voetnoot11
- S. Ians. cruyt: bos veldbloemen en
veldgewas, op Sint-Jan (24 Juni) in de kerk gewijd en dan verdeeld over de
hoeken van de akkers, ter bescherming van het gewas tegen schadelijke
invloeden; Aluen: boze geesten
-
voetnoot14-15
- segghende, Wee, wee.... ghecomen:
citaat van Openbaringen 18:10b
-
voetnoot1
- met den sweerde sijns monts: door het
zwaard uit Zijn, nl. Christus', mond (vgl. Openbaringen 1:16 en
19:15); verdoruen: ten verderve gebracht
-
voetnoot1-2
- ghyer v voor ghewacht hadt: gij er op
verdacht waart
-
voetnoot2-9
- Elaes wie sal nv.... singhen?: In
margine ‘2. Thess. 2.’ (vgl. 2 Thessalonicenzen 2:4, ‘die zich
tegenstelt en verheft boven al wat God genaamd of als God geëerd wordt, alzo
dat hij in de tempel Gods als een God zal zitten, zichzelven vertonende dat hij
God is’)
-
voetnoot3
- Vigilien: gebeden voor een overledene in
de avond en nacht voor de begrafenis; sielmissen: missen voor de zielerust van
een gestorvene; wtuaerden: uitvaartdiensten
-
voetnoot3-4
- Iaerghetijden: missen, op de
verjaardag van iemands sterven te zijnen behoeve gelezen
-
voetnoot4
- dertichsten: (laatste) zielmissen voor
een gestorvene op de 30ste dag na zijn begrafenis; voer wien: bij wie
-
voetnoot6
- asschen: nl. het teken des kruises met
gewijde as en wijwater op het voorhoofd op As-Woensdag
-
voetnoot6-7
- palmen.... wijen: palmtakken en
kaarsen wijden
-
voetnoot7-8
- met eender spaijen seghenen: met een
spade het kruisteken (over ons) maken
-
voetnoot8-9
- wt het Vegheuier singhen: door het
zingen (van zielmissen) uit het vagevuur verlossen
-
voetnoot11-2
- Ende de Cooplieden der eerden -
sullen weenen ende.... maken: citaat van Openbaringen
18:11a
-
voetnoot11-12
- die met de ware.... ommegaen: die
zich bezighouden met, handel drijven met, de koopwaar van hun tempels
-
voetnoot12-1
- dwelck heur Iaermert.... spreken: In
margine ‘Matth. 22.’ (bedoeld is wel Mattheüs 21:12-13, waar
Jezus de kooplieden en wisselaars uit de tempel verdrijft)
-
voetnoot12
- dwelck heur Iaermert is: welke
(tempels) hun tot markt dienen
-
-
[tekstkritische noot]1. spreken), Dese - T spreken) Dese 5-6. ende
meerssen sijn kelcklackingen, - T ende meerssen, sijn kelcklackingen, 8-9.
kieremiren met den oblieken maken, - T kieremiren, met den oblieken
maken,
-
voetnoot2
- wtnemenden grooten: bijzonder
grote
-
voetnoot3-4
- Want niemant.... waren: cit aat van
Openbaringen 18:11b
-
voetnoot4-5
- en wordt niet meer getrocken: vindt
geen aftrek meer 5.vv. de cremerijen heurder winckelen enz.: (heel de volgende
opsomming blijft toch enigszins parallel lopen met Openbaringen
18:12-13)
-
voetnoot6
- kelcklackingen: likken uit de kelk (hier
en in het onmiddellijk volgende gedeelte wordt telkens sarcastisch gedoeld op
verschillende handelingen bij het bedienen der Mis)
segheninghen: het
maken van het kruisteken
-
voetnoot7
- daer syt mede decken: waarmee zij de
kelk afdekken
-
voetnoot7-8
- nv siet ghy my.... niet: (spot met het
feit dat de kelk afwisselend getoond en bedekt wordt)
-
voetnoot9
- met den oblieken: met de ouwel;
achterna: daarna
-
voetnoot9-11
- daer mede spelen ghelijck de catte
metter muys: (d.w.z. de ouwel eerst na lang talmen opeten)
-
voetnoot11
- stoole: lange bandstrook, door de
priester bij bepaalde plechtigheden gedragen; Corporael: altaardoek
-
voetnoot12
- Aue Maris stellen: pluralisering van
‘Ave Maris Stella’ (Maria-hymne)
-
voetnoot12-1
- Salue reginen: pluralisering van
‘Salve Regina’ (Maria-antiphoon)
-
voetnoot1
- Gaudeamissen: (spottende verhaspeling
van) Gaudeamussen, pluralisering van ‘Gaudeamus’ (introïtus van de Mis ter ere
van Maria op Maria-Hemelvaart); Afgodts beelden: nl. heiligenbeelden
-
voetnoot1-2
- van verscheyden manieren ende
crachten: van verschillende soort en met verschillende (wonderdadige)
vermogens
-
voetnoot4
- ampullen: schenkkannetjes voor water en
wijn bij het opdragen der Mis; peysen: vredekussen (bij de Mis)
-
voetnoot6
- dierbaer: kostbaar; verchiert:
versierd
-
voetnoot7
- fijne geknipte: mooi-gemaakte; lynen:
linnen; kerspen: krippen
-
voetnoot8
- Choorcleeden: priesterklederen;
caprullen: (drukfout voor ‘caprunen’? kaproenen of kapruinen zijn) kappen of
kap-schoudermantels met neerhangende slippen (de ‘cattensterten’?); calaber:
Calabrisch bont
-
voetnoot9
- purpere tabbarden: (purper is de kleur
der gewaden van kardinalen); costelycke chierselen: kostbare sieraden
-
voetnoot10
- ghestoelten: (ere-)zetels in de kerk;
roosenhoykens: rozenkransen
-
voetnoot11-13
- dootbeenderen.... brachten: (nadere
bepaling bij ‘reliquien’)
-
voetnoot13
- platteelkens: platte schalen;
riecballen: met welriekend kruid of water bereide reukballetjes
-
voetnoot14
- tafereelkens: schilderijtjes, (hier
wellicht) reliëfs; costelicken: kostbaar
-
voetnoot16-2
- voorts van latoen.... meer andere:
(de constructie: is ‘en verder, gemaakt van latoen.... en brons, hun kandelaren
enz.’)
-
voetnoot16
- latoen: geelkoper, messing; blec:
vertind metaal, blik
-
voetnoot17-1
- wijwater blocken ende ketelen: grote
en kleine wijwatervaten
-
-
[tekstkritische noot]17 (vor. pag.) - 1. wijwater blocken - T
wijwater, blocken 12-13. alle Schippers - T alleSchippers 13. Schipslieden
- T Shipslieden
-
voetnoot1
- lesseneren: lezenaars; pileiren:
pilaren
-
voetnoot1-2
- tuynen oft schutsels: afschuttingen
(nl. koperen of bronzen hekken)
-
voetnoot3
- van ijsere groote tuynen enz.:
(aansluitend bij de constructie van reg. 16-2 hierboven) en, gemaakt van ijzer,
grote hekken
-
voetnoot3-4
- met groote wtreyckende rancken: met
wijd-uitgestrekte zij-armen
-
voetnoot4
- Afgoden: nl. de heiligenbeelden;
anckeren, ketenen: muurankers en kettingen
-
voetnoot5
- de selfde: deze (nl. de
heiligenbeelden); houden: behoeden
-
voetnoot6
- ende met den cortsten.... meer andere:
en om zo kort mogelijk te spreken over nog veel meer andere dingen (na de
dubbelpunt wordt nu volstaan met een blote vermelding van enkele hoofdpunten,
zonder dat op détails daarvan wordt ingegaan)
-
voetnoot8-9
- comenschappe der menschen sielen enz.:
handel in zielen enz. van mensen
-
voetnoot10
- en houden sijer niet te min: houden zij
er niet minder van over
-
voetnoot11
- en hebben maer: bezitten slechts,
krijgen slechts de beschikking over
-
voetnoot12-8
- Ende alle Schippers.. ghelijcke?:
uitbreidende weergave van Openbaringen 18:17-18
-
voetnoot12-13
- alle Schippers enz.: (Van der Noot
handhaaft in zijn beeldspraak de hiërarchie: de schippers laat hij doelen op
bisschoppen en hoge geestelijken, de stuurlieden op pastoors en vicarissen, de
matrozen op kapelaans e.d.)
-
voetnoot13
- Diocesianen: bisschoppen die een
diocees besturen; ordonnarisen: personen, bekleed met kerkelijke rechts- en
bestuursmacht (De punt na dit woord sluit de zin niet af, maar dient als
scheidingsteken tussen twee groepen. Hetzelfde geldt voor de punt na ‘varen’ in
reg. 3)
-
voetnoot1
- alle die: allen, die; Bargien: (bepaald
soort) vaartuigen; canteren: (drukfout voor ‘hanteren’ = besturen? Of spottende
contaminatie van ‘hanteren’ met ‘cantere’ = kerkelijk zanger?)
-
voetnoot2
- als sijn: als daar zijn; persoonen:
pastoors; Vicarisen: plaatsvervangers van geestelijken (hier wel: van
pastoors)
-
voetnoot2-3
- die op de ongestadige gemeynte varen:
die op (het schip van) de onbestendige gemeente varen, d.w.z. die een weinig
koersvaste kerkelijke gemeenschap te besturen hebben
-
voetnoot3
- schiplieden: matrozen; erbeyden: zich
inspannen
-
voetnoot4
- Sielmislesers: bedienaars van zielmissen
(missen voor de zielerust van gestorvenen); penitencisetters: opleggers van
boetedoeningen (d.w.z. biechthoorders)
-
voetnoot5
- (De punt na ‘der menscen’ heeft de
waarde van een tegenwoordige dubbelpunt)
de stemme: nl. de stem, die
Johannes in Openbaringen 18:4-20 uit de hemel hoort
spreken
-
voetnoot5-6
- Alle dese stonden van verre: citaat
van Openbaringen 18:17b
-
voetnoot6-8
- ende riepen als.... ghelijcke?: citaat
van Openbaringen 18:18
-
voetnoot7-8
- waer wasser deser Stadt ghelijcke:
waar was er een stad, gelijk aan deze
-
voetnoot10
- costelycker gebout, ghedost:
kostbaarder uitgerust en gekleed
-
voetnoot11
- dit gescoren geslachte: nl. de
geestelijkheid
-
voetnoot13
- Schipslieden: (hier in de algemene zin
van) schepelingen
-
voetnoot14-1
- dat sij stof.... worpen (= werpen):
vrije weergave van Openbaringen 18:19a
-
-
[tekstkritische noot]7. de weerdige - T deweerdige 2. sijn nv
- T siju nv 6. aen presen - T aen preseu 20. en hout - T eu hout
-
voetnoot3
- kennisse: (hier) verstand; plomp: stomp,
bot
sulcken: Zulk een
-
voetnoot3-5
- ende sij sullen sulcken.... deden:
(d.w.z. dat zij in het geheel geen berouw zullen hebben en hun leven niet
zullen beteren)
-
voetnoot4-5
- ghelijck Cain.... deden: In margine
‘Gen. 4. 27. Exod. 8.9.10.11.12. Matth. 26.’ (Genesis 4:1-16
verhaalt de geschiedenis van Kaïn en Abel; Genesis 27 beschrijft, hoe Ezau zijn
eerstgeboorterecht verkwanselt en daarom later zijn broeder Jacob wil doden;
Exodus 8-12 doen het verhaal van de plagen over Egypte en de
verstoktheid van Pharao; Mattheüs 26:47-50 vertelt van het
verraad van Judas); Antiochus: koning Antiochus IV Epiphanes van Syrië (176-164
v. Chr.), die van de Joden invoering van de Zeusdienst in hun tempel eiste, wat
aanleiding werd tot de opstand der Maccabeeën
-
voetnoot7-12
- Eylaes.... gheuallen: (deze klacht
loopt enigszins parallel met Openbaringen 18:19b
-
voetnoot9
- moghende: machtig; verwaent:
weelderig
-
voetnoot10-12
- ende diende.... gheuallen: (de punt
na ‘diende’ sluit de zin niet af; ‘is nv gheuallen’ is praedicaat bij het
subject ‘de weerdige stat enz.’. ‘Ende wij en gheuoelden.... smerte’ moet
beschouwd worden als een voortzetting van de voorafgaande bijzin: ‘dat heel de
wereld ons.... diende, en wij geen droefheid, armoede, ellende of smart gewaar
werden’)
-
voetnoot13
- De appelen.... gheweken: citaat van
Openbaringen 18:14a; lust: begeerte
-
voetnoot1
- ws chierlycken hoerdoms: van uw schone
overspel
-
voetnoot3
- nademael dat: aangezien; verstaen:
inzien
-
voetnoot6
- grouwel: afschuw; daer: waar; der
werelt: (datief) aan de wereld
-
voetnoot7
- (v) schoon woorden gauen: goed van u
spraken; deur: op grond van; rechte: ware
-
voetnoot8-9
- de lieden oock.... leuen: ook de
mensen met een wel-geordend, fatsoenlijk, leven
-
voetnoot11-12
- goddelyck ende.... onderhouden:
goddelijk waren en noodzakelijk moesten worden onderhouden
-
voetnoot13
- schandeleus is: (in het verband zouden
wij hier eerder ‘was’ verwachten, maar blijkbaar speelt bij Van der Noot de
gedachte aan zijn eigen tijd door het apocalyptische visioen heen); alsoo haest
als: zodra
-
voetnoot17-19
- In somma... beschermen: In margine
‘Matth. 6. Gala. 1. 1. Tim. 4. 2. Tim. 4.’ (al deze Bijbelplaatsen stellen ‘de
waerheyt’ tegenover de leugen. Mattheüs 6:1-16 waarschuwt tegen
huichelachtige vroomheid; Galatiërs 1:6-9 betuigt met nadruk dat
er geen ander Evangelie is dan dat van Christus; 1 Timotheüs
4:1-7 en 2 Timotheüs 4:3-4 waarschuwen tegen de
dwaalleringen die komen zullen)
-
voetnoot17-18
- de waerheyt eens.... wesende: aan
wie eenmaal de waarheid is geopenbaard
-
-
[tekstkritische noot]1-2. strijdende Canonisten - T strijdende,
Canonisten 3. vleesschelycke - T veesschelycke (De custos op
I.iij.vo kondigt als eerste woord van I.iiij.ro ‘ende’
aan, dat echter in de tekst ontbreekt) 3-4. Antichristen. - T Anltichristen. 7.
draghende, sij willen - T draghende, willen
-
voetnoot1
- rasende Sophisten: wartaal sprekende
drogredenaars
-
voetnoot2
- Canonisten: kenners van het kerkelijk
recht; Sorbonisten: leden of afgestudeerden van de Sorbonne, de theologische
faculteit der Parijse Universiteit, wier uitspraken in heel de R.K. wereld
groot gezag genoten; Epicureen: (hier wel algemeen voor) genotzoekers;
Libertinen: vrijgeesten (wellicht denkt Van der Noot als Antwerpenaar hier in
het bijzonder aan de Antwerpse Libertijnen of Loïsten, 1525-1545, die leerden
dat wie de H. Geest bezit, geen zonde meer kan doen; misschien ook aan de door
Calvijn bestreden pantheïstisch-animistische Libertijnen of Quintinisten, die
het eerst in de Nederlanden optraden en zich vandaar naar Frankrijk
verbreidden)
-
voetnoot3
- vleesschelycke: aards-,
zondig-gezinde
-
voetnoot3-4
- lasterlycke Antichristen: schandelijke
Anti-christussen
-
voetnoot5-7
- wel besich.... draghende: In margine
‘1. Tim. 3.1. Tim. 5.’ (in 1 Timotheüs 3 en 5 geeft Paulus
voorschriften voor het leven van ouderlingen en diakenen, en van gemeente-leden
in het algemeen)
-
voetnoot7
- willen: zullen; fenijnighe: (hier)
verderfelijke
-
voetnoot9
- Schipheeren: reders (hier wordt
teruggegrepen op de beeldspraak van pag. 301, li. kol. reg. 12 v.v.)
-
voetnoot3
- prebenden: kerkelijke inkomsten;
lijftochten: lijfrenten
-
voetnoot5
- weeldich ende wellustich: in overvloed
en genot levende; diere: kostbare
-
voetnoot7
- ontellyck om te verhalen: te talrijk om
op te noemen
-
voetnoot9
- want sy.... ghemaect: citaat van
Openbaringen 18:19c
-
voetnoot10
- Het 14. Sonet: zie hiervóór, het sonnet
op pag. 230
-
voetnoot12
- wrake des onnooselen bloets: wraak voor
het onschuldig bloed
-
voetnoot15
- Ick sach den hemel open: citaat van
Openbaringen 19:11a
-
voetnoot16
- my: nl. Johannes (wiens woorden hier
door Van der Noot worden verklaard); secreten: geheimen
-
voetnoot18
- saechtmoedicheyt: zachtaardigheid,
onderworpenheid aan God
-
voetnoot19-2
- want den hemel.... geleert worden: In
margine, maar blijkbaar voornamelijk slaande op het onmiddellijk voorafgaande
‘dat de menschen doer tghelooue ende saechtmoedicheyt groote kennisse der
verholentheyt Gods crijghen’, ‘Esa. 66 Sapi. 1. Ma. 11.13. 1. Cor. 1.’ (vgl.
Jesaja 66:1a, ‘Alzó zegt de Here: De hemel is mijn troon, en de
aarde is de voetbank mijner voeten’; de - apocriefe - Wijsheid van Salomo 1:4,
‘want de wijsheid komt niet in een boosaardige ziel, noch woont in een lichaam
aan de zonde onderworpen’; in Mattheüs 11:25 en 13:11 wijst
Jezus er op, dat de verborgenheden Gods slechts aan de eenvoudige gelovigen en
aan Zijn discipelen worden geopenbaard; 1 Corinthiërs 1:27a zegt
ditzelfde met andere woorden, ‘maar het dwaze der wereld heeft God uitverkoren,
opdat Hij de wijzen beschamen zoude’)
-
-
[tekstkritische noot]1. by syden [ghedaen] - T by syden 8.
gheordeelt, de houerdighe - T gheordeelt. De houerdighe
-
voetnoot1
- het selfde: dit; by syden ghedaen: op
zij geschoven
-
voetnoot2
- droomen: fantasieën; Ende siet....
peert: citaat van Openbaringen 19:11b
-
voetnoot4
- bediedende: betekenende,
verbeeldende
-
voetnoot4-8
- der welcker.... te leeren: In margine,
hoewel enkele regels te laag, ‘Mar. 16. Act. 9. Rom. 10. Matth. 10. Psal. 18.
Rom. 9.’ (al deze Bijbelplaatsen spreken van de opdracht tot verkondiging van
het Evangelie over de gehele wereld. Vgl. Marcus 16:15, ‘En Hij
zeide tot hen: Gaat henen in de gehele wereld, predikt het Evangelie allen
creaturen’; Handelingen 9:1-25 verhaalt de bekering van Paulus
en zijn roeping tot apostel; Romeinen 10 legt er de nadruk op
dat er geen onderscheid is ‘noch van Jood noch van Griek, want eenzelfde is
Here van allen, rijk zijnde over allen die Hem aanroepen’; Mattheüs
10 verhaalt van de uitzending der twaalf discipelen door Jezus;
Psalm 19 - nummering der Statenvertaling - vers 5 laat de
hemelen, de dag en de nacht Gods heerlijkheid verkondigen ‘over de ganse aarde’
en tot ‘aan het einde der wereld’; in Romeinen 9 zet Paulus
uiteen, dat God de Zijnen vrijmachtig kiest, niet alleen uit Israël, maar ook
uit de heidenen)
-
voetnoot5
- in Paulo: in (de brieven van) Paulus
(vgl. de in margine vermelde plaatsen uit Romeinen 9 en
10)
-
voetnoot8-9
- Ende die.... ghetrouwe: (met
uitzondering van ‘oft Predicant’) citaat van Openbaringen
19:11c
-
voetnoot9
- ghenompt: genaamd; ghetrouwe: Getrouw
(als eigennaam)
-
voetnoot3
- spreect Dauid: nl. in Psalm
145:17a (In margine ‘Psal. 51 144.’ (vgl., naar de nummering der
Statenvertaling, Psalm 52:11a, ‘ik zal U loven in eeuwigheid,
omdat Gij het gedaan hebt’; Psalm 145:17a, ‘De Here is
rechtvaardig in alle Zijn wegen’)
-
voetnoot6
- die de waerheyt selue is: In margine
‘Ioan. 14’ (Johannes 14:6a, ‘Jezus zeide tot hem: Ik ben de weg,
en de waarheid, en het leven’)
-
voetnoot6-7
- met sijnen godlycken gheest begaeft:
In margine ‘Act. 2.’ (Handelingen 2, de geschiedenis van de
uitstorting van de Heilige Geest)
-
voetnoot8-9
- de houerdighe Sinagogen Satans: de
trotse ‘gemeenten’, d.w.z. de aanhangers, van Satan (vgl. voor deze uitdrukking
Openbaringen 2:9); de houerdighe... verdoemende: In margine ‘Matth. 12.’
(Mattheüs 12:39-45, Jezus' veroordeling van ‘het boos en
overspelig geslacht’)
-
voetnoot9-10
- sijn eyghen.... verheffende: In
margine ‘Matth. 5.11.’ (Mattheüs 5:3-11 geeft de
zaligsprekingen, o.a. van de armen van geest en de zachtmoedigen;
Mattheüs 11:6 brengt nog een laatste zaligspreking, terwijl vers
21-24 daartegenover de vervloeking stelt van de steden, die zich niet bekeerd
hebben)
-
voetnoot10
- erm van gheeste: (‘erm-van-gheest’ is
hier verbogen alsof het in zijn geheel een adiectief was)
-
voetnoot11
- Hy streedt.... campvechter: In margine
‘Psal. 23.’ (Psalm 24 - nummering der Statenvertaling - vers 8,
‘Wie is de Koning der ere? De Here sterk en geweldig, de Here geweldig in den
strijd’); vroem: dapper
-
voetnoot12-13
- ouerwan hem doer sijn doot: In
margine ‘Ioan. 16.’ (Johannes 16:33b, ‘In de wereld zult gij
verdrukking hebben, maar hebt goeden moed, Ik heb de wereld overwonnen’)
-
voetnoot13
- worpt: werpt; met rechte: naar recht en
billijkheid
-
-
[tekstkritische noot]3. wt seynt, des duyuels - T wt seynt. Des
duyuels 11. den Coningen - denConingen
-
voetnoot1
- vercondighers sijns woorts: In margine
‘1. Cor. 15.’ (vgl. 1 Corinthiërs 15:1, ‘Voorts, broeders, ik
maak u bekend het Evangelie dat ik u verkondigd heb, hetwelk gij ook aangenomen
hebt, in hetwelk gij ook staat’)
-
voetnoot1-2
- deur de cracht des seluen (= daarvan,
van dit Woord): In margine ‘Ioan. 12.’ (Johannes 12:48, ‘Die Mij
verwerpt en mijn woorden niet ontvangt, heeft die hem oordeelt: het woord dat
Ik gesproken heb, dat zal hem oordelen ten laatsten dage’)
-
voetnoot2
- die: (slaat terug op ‘dienaers ende
vercondighers’); figure: gestalte, zinnebeeld
-
voetnoot3
- wt seynt: uitzendt; teenemale:
volkomen
-
voetnoot4
- na Abacucs bewijsen: naar de aanwijzing
van Habakuk (In margine ‘Aba. 3.’: Habakuk 3:8b, ‘Was Uw toorn
tegen de rivieren, was Uw verbolgenheid tegen de zee, toen Gij op Uw paarden
reedt?’, met in vers 15 nogmaals vrijwel hetzelfde); lustige: schone; vrome:
krachtige
-
voetnoot6
- nae Ieremias verhalen: naar de
mededeling van Jeremia (vgl. Klaagliederen van Jeremia 4:7a,
‘Hare edelsten waren reiner dan de sneeuw’); haer: hun
-
voetnoot6-7
- Syn ooghen....viers: citaat van
Openbaringen 19:12a
-
voetnoot8
- Dit en is niet alleenlyck: dit doelt
niet enkel op
-
voetnoot8-10
- sijn goddelyck verstant.... ordeelt:
In margine ‘1. Cor. 1.’ (in 1 Corinthiërs 1:24 en 30 wordt
Christus aangeduid als ‘de wijsheid Gods’)
-
voetnoot10-11
- de gansche gauen (= de totaliteit
der gaven) des heylighen gheests: In margine ‘Act. 2. 1. Cor. 14.’
(Handelingen 2 verhaalt de uitstorting van de Heilige Geest; in
1 Corinthiërs 14 bespreekt Paulus de verschillende ‘geestelijke
gaven’)
-
voetnoot11
- seyt Zacharias: In margine ‘Zacha. 3.’
(Zacharia 3:9, ‘Want zie, aangaande dien steen, welken Ik gelegd
heb voor het aangezicht van Jozua, op dien énen steen zullen zeven ogen
wezen’)
-
voetnoot11-12
- den welcken.... wesen: In margine
‘1. Cor. 10.’ (vgl. 1 Corinthiërs 10:4c, ‘en de steenrots was
Christus’)
-
voetnoot1
- de seuen gheesten Gods: In margine ‘Apo.
15.’ (bedoeld is echter wel Openbaringen 5:6b, ‘....een Lam
staande als geslacht, hebbende zeven hoornen en zeven ogen, dewelke zijn de
zeven Geesten Gods, die uitgezonden zijn in alle landen’)
-
voetnoot2
- godlycker: godvruchtige; ontfunct:
ontvonkt
-
voetnoot3
- onsteckt: ontsteekt; in sijnder liefden:
in liefde voor Hem
-
voetnoot3-4
- Sijn woordt.... voeten: In margine
‘Psal. 118.’ (naar de nummering der Statenvertaling Psalm
119:105, ‘Uw woord is een lamp voor mijn voet en een licht voor mijn
pad’)
-
voetnoot5-6
- Ende op syn.... croonen: citaat van
Openbaringen 19:12b
-
voetnoot6
- te voren: vroeger; in een figure: als
zinnebeeld
-
voetnoot6-7
- op het hooft.... Priester: op het
hoofd van de hogepriester Jezus of Jozua, de zoon van Jozadak (In margine
‘Deut. 49. Zach. 3. Esd. 3.’ (Deuteronomium 49 bestaat niet, en
wat hier bedoeld kan zijn, is mij niet duidelijk; Zacharia 3
vertelt van Zacharia's visioen, waarin hij de hogepriester Jozua voor God ziet
staan, ‘en de satan stond aan zijn rechterhand om hem te wederstaan’; in hfdst.
6:11 geeft God Zacharia de opdracht: ‘neem zilver en goud en maak kronen, en
zet ze op het hoofd van Jozua den zoon van Jozadak, den Hogepriester’;
Ezra 3 toont ons deze Jozua, na de terugkeer der Joden uit de
Babylonische ballingschap, bezig met de herbouw van de tempel)
-
voetnoot7-9
- dat Christus.... Coninck is: In
margine ‘Esa. 49.’ (vgl. Jesaja 49:6b, ‘Ik heb u ook gegeven ten
licht der heidenen, om mijn heil te zijn tot aan het einde der aarde’)
-
voetnoot8
- werelt lantschappen: landen der
wereld
-
voetnoot10-11
- hy is een.... ghestelt: hij is tot
een machtig regeerder gesteld over de heilige berg des Heren (In margine ‘Psal.
2.’, Psalm 2:6, ‘Ik toch heb mijn Koning gezalfd over Sion, den
berg mijner heiligheid’)
-
-
[tekstkritische noot]9-10. vreeselyck, Adonaj, - T vreeselyck.
Adonaj, 12. sijns hoofts - T sijns hoofs 13. moghenden Hooftman - T
moghenden Hooftman
-
voetnoot3
- vriendelyckheyt: vriendschappelijke
gezindheid, gunst
-
voetnoot3-4
- voer Petro.... eeren: In margine ‘2.
Pet. 1.’ (in de beide Petrusbrieven wordt echter slechts van een kroon
gesproken in 1 Petrus 5:4, ‘En als de overste Herder verschenen
zal zijn, zo zult gij de onverwelkelijke kroon der heerlijkheid
behalen’)
-
voetnoot4
- Petro: (datiefvorm van) Petrus;
onuerderffelycker: onvergankelijke
-
voetnoot4-5
- een croone.... Ioannem: In margine ‘2.
Ioan. 1’ (in géén der brieven van
Johannes komt echter de ‘kroon des levens’ voor,
maar wel in diens Openbaringen, nl. 2:10c, ‘Wees getrouw tot den
dood, en Ik zal u geven de kroon des levens’); Ioannem: (accusatiefvorm van)
Ioannes
-
voetnoot5-6
- om Paulo.... gherechticheyt: In
margine ‘2. Tim. 4.’ (2 Timotheüs 4:8a, ‘voorts is mij weggelegd
de kroon der rechtvaardigheid’); om Paulo: ten behoeve van Paulus (in de
datiefvorm)
-
voetnoot8
- Hy heeft.... gheschreuen: hij draagt een
geschreven naam (citaat van Openbaringen 19:12c)
-
voetnoot8-12
- Almachtich.... rechtuerdichmaker: (al
deze namen zijn uiteraard aan de Bijbel ontleend)
-
voetnoot9
- eerlyck: heerlijk; vreeselyck:
ontzagwekkend, geweldig
-
voetnoot10
- Adonaj: mijn Heer (Hebreeuws); Emanuel:
God met ons (Hebreeuws)
-
voetnoot11
- des Sabaoths: van het hemelheir
(‘Sabaoth’ is de Griekse vorm van een Hebreeuws woord)
-
voetnoot13
- Niemant.... hy selue: vrije weergave
van Openbaringen 19:12d; de syne: de Zijnen (meerv.)
-
voetnoot14
- noch vleesch noch bloet.... teekenen
hebben: In margine ‘Mat. 7’. (bedoeld is wel Mattheus 16:17,
waar Jezus op Petrus' geloofsbelijdenis omtrent Hem antwoordt: ‘Zalig zijt gij
Simon Bar-Jona; want vlees en bloed hebben u dat niet geopenbaard, maar mijn
Vader die in de hemelen is’)
-
voetnoot1
- Christen: Christenen (meerv.);
Hipocryten: huichelaars
-
voetnoot2
- te rechte: juist, goed; teekenen:
aanwijzingen
-
voetnoot3-4
- want niemant.... Gheest: In margine
‘1. Cor. 12.’ (1 Corinthiërs 12:3b, ‘en niemand kan zeggen Jezus
den Here te zijn, dan door den Heiligen Geest’)
-
voetnoot6
- is: ligt besloten; dewelcke: (slaat
terug op ‘wtuercoren kinderen Gods’)
-
voetnoot7
- noch nymmermeer.... wilt: noch ooit als
de hare wil aannemen
-
voetnoot7-8
- Hy is met.... verchiert: uitbreidende
weergave van Openbaringen 19:13a
-
voetnoot8
- chierlyck: schoon, kostbaar; verchiert:
getooid
-
voetnoot8-9
- Maer het was.... gheverwet: vrije
weergave van Openbaringen 19:13b (In margine ‘Esa. 1. Esa. 63’. Vgl.
Jesaja 1:18b, waar God de schuldvergeving in Christus
aankondigt, ‘Al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als
sneeuw; al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol’;
Jesaja 63:1-3a, dat in de tekst wordt uitgewerkt: ‘Wie is deze
die van Edom komt met besprenkelde klederen, van Bozra? deze die versierd is in
zijn gewaad, die voorttrekt in zijn grote kracht? - Ik ben het, die in
gerechtigheid spreek, die machtig ben te verlossen. - Waarom zijt gij rood aan
uw gewaad, en uw klederen als van een die in de wijnpers treedt? - Ik heb de
pers alléén getreden, en daar was niemand van de volkeren met Mij’)
-
voetnoot13
- gheheel: gaaf, ongeschonden; moghenden:
machtige
-
voetnoot13
- gheheel: gaaf, ongeschonden; moghenden:
machtige
-
-
[tekstkritische noot]9. Gods. Beneuen - T Gods,
Beneuen 3-4. in een gedichte ordene, - T in een gesichte, ordene,
-
voetnoot1
- Edum: Edom, het land der Edomieten;
Bosra: stad in Edom, ten Z. van de Dode Zee
-
voetnoot3
- ghelijck daermen.... treedt: als een
kleed, dat men aan heeft, wanneer men de wijnpers treedt
-
voetnoot4-5
- ten dien tijden: nl. ten tijde van
Zijn sterven
-
voetnoot6-8
- hy was alleenlyck.... ghenesen: In
margine, hoewel enkele regels te laag, ‘Esa. 53. 1. Cor. 11.’ (vgl.
Jesaja 53:5, dat hier geciteerd wordt, en 1 Corinthiërs
11:24-25, waar Paulus de instelling van het H. Avondmaal bespreekt, met
vermelding van Jezus' woorden ‘Neemt, eet, dat is mijn lichaam dat voor u
gebroken wordt’ en ‘Deze drinkbeker is het nieuwe testament in mijn
bloed’)
-
voetnoot8-9
- Ende synen naem.... Gods: citaat van
Openbaringen 19:13c; werdt: wordt
-
voetnoot9-10
- Beneuen.... is gheweest: behalve wat
er hierboven (vgl. pag. 306, li. kol. reg. 8-12) over gezegd is
-
voetnoot10-11
- het woort....by God was: In margine,
hoewel veel te laag, ‘Ioan. 1.’ (Johannes 1:1, ‘In den beginne
was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God’)
-
voetnoot11-14
- die de hemelen.... verchiert heeft:
In margine ‘Gen. 1.’ (Genesis 1, de geschiedenis der
schepping)
-
voetnoot13-14
- al dat de menscen nootsakelyck is:
alles wat voor de mensen nodig is
-
voetnoot1-4
- Ende die heerscharen.... witte
peerden: uitbreidende weergave van Openbaringen 19:14a
-
voetnoot2
- der vromer voorstandigher strijders: der
dappere, aan Zijn zaak verbonden, strijders
-
voetnoot2-3
- in het heylich.... sijn: (d.w.z.
behoren tot de gelovigen)
-
voetnoot4-5
- sij leyden.... leere: In margine
‘Ioan. 1. Phil. 2. Ephe. 2.’ (vgl. Johannes 1:12, ‘zovelen Hem
aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden,
namelijk die in Zijn naam geloven’; Filippenzen 2:15b,
‘....kinderen Gods zijnde, onstraffelijk in 't midden van een krom en verdraaid
geslacht, onder welke gij schijnt als lichten in de wereld’; Efeziërs
2:10, ‘wij zijn Zijn maaksel, geschapen in Christus Jezus tot goede
werken, welke God voorbereid heeft opdat wij in dezelve zouden
wandelen’)
-
voetnoot6-8
- de oprechte.... gheneyghentheden: In
margine ‘Colloss. 3. Galla. 5.’ (Colossenzen 3:5a, ‘Doodt dan
uwe leden die op de aarde zijn’; Galatiërs 5:16, ‘En ik zeg,
wandelt door den Geest, en volbrengt de begeerlijkheid des vleses niet’)
-
voetnoot8
- haer: hun; gheneyghentheden: (hier)
begeerten
-
voetnoot9-10
- sij worden.... rechtuerdicheyt: In
margine ‘Rom. 6.’ (Romeinen 6:19c, ‘alzo stelt nu uw leden om
dienstbaar te zijn der gerechtigheid tot heiligmaking’)
-
voetnoot11-12
- sij volgen den Heere der herscharen:
In margine, hoewel te laag, ‘Iere. 11. 25.’ (in Jeremia 11 en 25
wordt God als de strijdbare wreker van het kwaad telkens aangeduid als ‘Here
der heirscharen’)
-
voetnoot12-1
- Alsulcke schare.... open-baringe: In
margine ‘4. Reg. 6.’ (vgl. 2 Koningen 6:14-17, waar de koning
van Syrië de stad Dothan belegert, maar de profeet Elisa zijn beangste knecht
bemoedigt door hem de onzichtbare krijgsmacht Gods te doen zien: ‘en de Here
opende de ogen des jongens dat hij zag: en zie, de berg was vol vurige paarden
en wagenen rondom Elisa’)
-
-
[tekstkritische noot]5. maer (als Paulus seyt) - T (maer als Paulus
seyt) 6. wandelen wij - T wandelen wj 13. Enghel, de Apostelen - T
Enghel. De Apostelen
-
voetnoot1-2
- Sij waren.... ghecleet: vrije weergave
van Openbaringen 19:14b
-
voetnoot2
- bediedende: betekenende, duidende
op
-
voetnoot3
- eenuoudighe onnooselheyt: oprechte
onschuld
-
voetnoot5
- als Paulus seyt: In margine ‘2. Cor.
10.’ (2 Corinthiërs 10:3-4, ‘Want wandelende in het vlees,
voeren wij den krijg niet naar het vlees; want de wapenen onzes krijgs zijn
niet vleselijk, maar krachtig door God tot nederwerping der sterkten’)
-
voetnoot7-8
- Ende wt synen mont.... sweert: citaat
van Openbaringen 19:15a (In margine ‘Apo. 1.19.’: ook in
Openbaringen 1:16b staat ‘en uit zijn mond ging een tweesnijdend
scherp zwaard’)
-
voetnoot9-13
- deur dit snijdende.... leuen: In
margine ‘2. Cor. 2.’ (2 Corinthiërs 2:15-16a, ‘Want wij zijn
Gode een goede reuk van Christus, in degenen die zalig worden en in degenen die
verloren gaan: dezen wel een reuk des doods ten dode, maar genen een reuk des
levens ten leven’)
-
voetnoot14-15
- sullen de verdoruen.... gesneden
worden: In margine ‘Ioan. 15. 1. Cor. 5.6’ (vgl. Johannes 15:2a,
‘Alle rank die in Mij geen vrucht draagt, die neemt Hij weg’; in 1
Corinthiërs 5 en 6 bestrijdt Paulus dergelijke ‘verdoruen rancken’, nl.
bedrijvers van schandelijk kwaad in de gemeente)
-
voetnoot1-3
- Insghelijcx.... ghescheyden worden: In
margine ‘Matth. 25. Psal. 1.’ (vgl. Mattheüs 25:31-33, waar
Christus voorzegt hoe Hij bij het laatste oordeel de goeden van de kwaden zal
scheiden, ‘gelijk de herder de schapen van de bokken scheidt’; Psalm 1:6, ‘want
de Here kent den weg der rechtvaardigen, maar de weg der goddelozen zal
vergaan’)
-
voetnoot5-6
- Gaet van my.... vier: In margine
‘Matth. 25.’ (Mattheüs 25:41b, dat hier geciteerd wordt);
vermalendijde: vervloekten
-
voetnoot8-11
- Hy treedt.... verstroyt worden: In
margine ‘Esa. 2. Apo. 1.6. Esa. 40. Iere. 50.’ (Al deze Bijbelplaatsen spreken
van het komende oordeel. Vgl. Jesaja 2:6-22 met de aankondiging
van des Heren wraak over alles wat hoog is; Openbaringen 1:7a,
‘Zie, Hij komt met de wolken, en alle oog zal Hem zien, ook degenen die Hem
doorstoken hebben’; Openbaringen 6:12-17, waar de mensen zich
verbergen voor ‘den toorn des Lams’; Jesaja 40:24b, waar van de
vorsten der aarde gezegd wordt, ‘als Hij op hen blazen zal, zo zullen zij
verdorren, en een stormwind zal ze als een stoppel wegnemen’; Jeremia
50 met de aankondiging van het oordeel over Babel)
-
voetnoot8-9
- Hy treedt des torens (= toorns)
persse: vrije weergave van Openbaringen 19:15c (‘Hij treedt den
wijnpersbak van den wijn des toorns en der gramschap des almachtigen
Gods’)
-
voetnoot13-1
- Hier na sach ick eenen Enghel inde
clare Sonne: citaat van Openbaringen 19:17a
-
-
[tekstkritische noot]14 (vor. pag.) - 1. des woorts Gods
bediedende, inde clare Sonne - T des woorts, Gods bediedende inde clare
Sonne 3. Mesopotanien - T Mesopotanien 8. roeps - T roepts
-
voetnoot1
- Sonne der gherechticheyt: In margine
‘Mala. 4.’ (Maleachi 4:2, ‘Ulieden daarentegen die Mijn naam
vreest, zal de Zon der gerechtigheid opgaan’)
-
voetnoot1-2
- die lieflycke... morghensterre: In
margine ‘Apo. 20.’ (bedoeld wordt wel Openbaringen 22:16b, ‘Ik
ben de wortel en het geslacht Davids, de blinkende morgenster’)
-
voetnoot2
- dese weerdighe ghetuyghen: In margine
‘Heb. 1.’ (bedoeld wordt wel Hebreeërs 12:1, waar gesproken
wordt van ‘een wolk der getuigen rondom ons’); weerdighe: eerwaardige
-
voetnoot4
- Antichristen: Anti-christussen; eens:
éénmaal
-
voetnoot4-5
- den steen (die Christus is): In
margine ‘1. Cor. 10.’ (1 Corinthiërs 10:4c, ‘en de steenrots was
Christus’)
-
voetnoot6-9
- Desen riep.... vlieghen: vrije
weergave van Openbaringen 19:17b, ‘en hij riep met een grote
stem tot alle de vogelen, die in het midden des hemels vlogen’ (In margine
‘Esa. 55. Pro. 1.’: Jesaja 55:1, ‘O alle gij dorstigen, komt tot
de wateren, en gij die geen geld hebt, komt, koopt en eet, ja komt, koopt
zonder geld en zonder prijs wijn en melk’; Spreuken 1:20, ‘De
opperste Wijsheid roept overluid daarbuiten, zij verheft haar stem op de
straten’)
-
voetnoot7
- totten eynde der werelt: tot aan de
ondergang der wereld
-
voetnoot8-9
- alle vogelen: (hier opgevat als
zinnebeeld voor: de gelovigen)
-
voetnoot12-15
- Dese vliegende.... hemels leuen: In
margine ‘Iaco. 1. Esa. 51. 2. Tim. 4. Mat. 10.16. Ioan. 15.’ (Jacobus
1:21, ‘Daarom afgelegd hebbende alle vuilheid en overvloed van
boosheid, ontvangt met zachtmoedigheid het woord dat in u geplant wordt,
hetwelk uw zielen kan zalig maken’; Jesaja 51:7a, ‘Hoort naar
Mij, gijlieden die de gerechtigheid kent, gij volk in welks hart mijn wet is’;
2 Timotheüs 4:18a, ‘En de Here zal mij verlossen van alle boos
werk, en bewaren tot zijn hemels Koninkrijk’; Mattheüs 10:37,
‘Die vader of moeder liefheeft boven Mij, is Mijns niet waardig; en die zoon of
dochter liefheeft boven Mij, is Mijns niet waardig’; Mattheüs
16:24b, ‘Zo iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelven, en
neme zijn kruis op en volge Mij’; Johannes 15:19, ‘Indien gij
van de wereld waart, zo zou de wereld het hare liefhebben; doch omdat gij van
de wereld niet zijt, maar Ik u uit de wereld heb uitverkoren, daarom haat u de
wereld’)
-
voetnoot14-15 (vor. kol.)
- ende hebben.... hemel:
In margine, hoewel verscheidene regels te laag en eerst op de volgende
bladzijde, ‘Phil. 3.’ (Filippenzen 3:20a, ‘Maar onze wandel is
in de hemelen’)
-
voetnoot3
- Abraham in Mesopotanien: In margine
‘Gen. 2.11.’ (Genesis 2 vertelt van Adam en Eva vóór hun
zondeval, in de heerlijkheid van het Paradijs; Genesis 11:27-32
van Abraham tot aan diens vertrek uit Ur der Chaldeeën, in Mesopotamië, naar
Kanaän); Moyses in Sina: In margine ‘Exod. 19.’ (Exodus 19,
aankomst der Israëlieten in de woestijn Sinaï en besprekingen van God met Mozes
omtrent de wetgeving op de berg Sinaï)
-
voetnoot4
- Helias op den berch Carmelus: In margine
‘3. Reg. 18.’ (1 Koningen 18:18-40, Elia overwint op de berg
Karmel de Baälpriesters, doordat God vuur neerzendt om zijn brandoffer te
verteren); Daniel onder de Leeuwen: In margine ‘Dani. 6.’ (Daniël
6, de geschiedenis van Daniël in de leeuwenkuil)
-
voetnoot5
- Paulus in Damasco: In margine ‘Act. 9.’
(Handelingen 9:9-25, Paulus' vertroosting door Ananias, zijn
prediking in en zijn redding uit Damascus); Damasco: (datiefvorm van) Damascus;
Ioannes in Pathmos: In margine ‘Apo. 1.’ Openbaringen 1:9, ‘Ik
Johannes.... was op het eiland genaamd Patmos, om het woord Gods en om de
getuigenis van Jezus Christus’)
-
voetnoot6
- sint: nadien; Enghelen in de Sonne:
Evangelie-verkondigers (= ‘Predicanten’) in Christus (zie boven, pag. 308, re.
kol., reg. 13 v.v.)
-
-
[tekstkritische noot]12. rechtuerdelyck - T rechtuerdclyck 12-13.
verwachtende Gods - T verwachtendeGods 10. sijn, - T siin,
-
voetnoot1
- in eenicheyt.... gheests: In margine
‘Eph. 4.’ (Efeziërs 4:3, ‘.... u benaaarstigende te behouden de
enigheid des Geestes door den band des vredes’)
-
voetnoot2-3
- de liefde.... volcomenheyt is: In
margine ‘Collo. 3.’ (Colossenzen 3:14, ‘En boven dit alles doet
aan de liefde, dewelke is de band der volmaaktheid’)
-
voetnoot3-4
- den vrede Gods.... beware: citaat van
Filippenzen 4:7
-
voetnoot5-6
- bereyt v.... Gods: vrije weergave van
Openbaringen 19:17c
-
voetnoot9
- Leert wt Gods woort.... wille is: In
margine ‘Matth. 11. Rom. 13. Eph. 6. 1. Pet. 5. Tim. 2.’ (Mattheüs
11:29, ‘Neemt Mijn juk op u, en leert van Mij dat Ik zachtmoedig ben en
nederig van hart, en gij zult rust vinden voor uw zielen’; in Romeinen
13, Efeziërs 6 en 1 Timotheüs 2 geeft
Paulus vermaningen en voorschriften voor het leven der Christenen; in 1
Petrus 5 doet Petrus hetzelfde)
-
voetnoot10
- vliet ende schout: vliedt en schuwt,
ontvlucht en vermijdt
-
voetnoot13
- schickt: richt in 14-(19 vlg. kol.).
dat ghy het vleesch der Coninghen.... gheweldighe: (deze passage loopt
enigszins parallel met Openbaringen 19:18)
-
voetnoot15
- dat ghy deur enz.: namelijk dat gij
door enz.; goddelycke: godvruchtige
-
voetnoot7
- ydelheden: wuftheden; ouerdaden:
wandaden; laten: nalaten
-
voetnoot7-8
- en spaert (‘en’ is bijwoord van
ontkenning; ook in reg. 16) ....sitten: (Boven, pag. 304, li. kol., reg. 2-8,
is voor de Evangelie-predikers het beeld van het paard gebruikt dat door
Christus bereden wordt. Omgekeerd worden hier en in de volgende regels nu de
aardse machthebbers voorgesteld als paarden, bereden door de
Anti-christussen)
-
voetnoot11
- sprinckhanen: (vgl. Openbaringen
9:3-11. Boven, pag. 252, li. kol., reg.2, heeft Van der Noot deze
apocalyptische sprinkhanen reeds gelijkgesteld met ‘het Beest’)
-
voetnoot11-14
- ontrect.... navolghen: In margine
‘Phil. 2.’ (Filippenzen 2:21, ‘Want zij zoeken allen het hunne,
niet hetgeen van Christus Jezus is’)
-
voetnoot14
- de ghene: (datief) aan degenen;
gheveystheyt: huichelarij
-
voetnoot16
- ongheraect: onaangetast; onghestraft:
onberispt
-
voetnoot19
- gheweldighe: machtigen; straftse al:
berispt ze allen; na: naar; speelt: gaat te werk
-
-
[tekstkritische noot]14. sorghe daer voor draecht - T sorghe daer
voor haer draecht
-
voetnoot1-3
- waer ghy een doot.... terstont by: In
margine ‘Matth. 24. Luc. 24.’ (Mattheüs 24:28, ‘Want alwaar het
dode lichaam zal zijn, daar zullen de arenden vergaderd worden’; ‘Luc. 24.’ is
wel een drukfout voor ‘Luc. 17.’, Lucas 17:37b, ‘waar het
lichaam is, aldaar zullen de arenden vergaderd worden’)
-
voetnoot2
- dat is, sonder ghelooue: dat wil zeggen
(een lichaam) zonder geloof
-
voetnoot3-4
- sijnen toestaenden dienst: het hem
toebehorende ambt
-
voetnoot4
- gerechtelyck: op rechtvaardige
wijze
-
voetnoot5
- behoeuen gheleert te syne: het nodig
hebben onderricht te worden
-
voetnoot9
- met recht ende reden: naar recht en
billijkheid
-
voetnoot9-10
- de goede ende.... verdrucken: (deze
constructie hangt rechtstreeks af van ‘vermaent’); onnooselen:
onschuldigen
-
voetnoot10
- voer te stane: te verdedigen;
beurijden: beschermen
-
voetnoot11
- Princen: vorsten; dat sij wijs sijn: om
wijs te zijn (dezelfde constructie in reg. 14-15)
-
voetnoot12
- ouersten: overheidspersonen;
ghemeynten: burgerijen
-
voetnoot13
- verschatten: te zware belastingen
opleggen; ouerlasten: te zwaar belasten
-
voetnoot15-16
- den vleeschelycken Hipocriten: de
zondig-gezinde huichelaars (blijkens het verband worden de hogere geestelijken
bedoeld, in tegenstelling tot ‘heur gheschorene’, de lagere geestelijken, in
reg. 2 vlg. kol.)
-
voetnoot5
- Sodomiterijen: homosexuële
praktijken
-
voetnoot7-8
- om alsulcx te schouwen: om dit te
vermijden
-
voetnoot9-10
- den ghemeynen volcke.. te wesen: In
margine ‘Rom. 13.1. Pet. 2.’ (Romeinen 13:1, ‘Alle ziel zij den
machten over haar gesteld, onderworpen, want daar is geen macht dan van God, en
de machten die daar zijn, die zijn van God geordineerd’; 1 Petrus
2:13a, ‘Zijt dan aller menselijke ordening onderdanig om des Heren
wil’)
-
voetnoot9
- den ghemeynen volcke: (beveelt aan) het
gewone volk; den seluen: dezen; lieffelyck: vriendelijk, rustig
-
voetnoot10-14
- den vrouwen.... draecht: In margine
‘Ephe. 5.’ (Efeziërs 5:22-25, die hier vrij worden
geciteerd)
-
voetnoot14-18
- dat de kinders... ionstich sijn: In
margine ‘Collo. 3.4.’ (Colossenzen 3:20-4:1, die hier vrij
worden geciteerd)
-
voetnoot18
- ionstich: genegen, welwillend; straftse
(= berispt ze) ....oock sijn: In margine ‘2. Tim. 4.’ (2 Timotheüs
4:2, ‘predik het woord; houd aan tijdiglijk, ontijdiglijk; wederleg,
bestraf, vermaan in alle lankmoedigheid en leer’)
-
-
[tekstkritische noot]5. ende drincken het bloet - T ende drincken,
het bloet
-
voetnoot1-3
- Tyrannen.... dierghelycke: In margine
‘1. Cor. 6. Galla. 5. Eph. 5.’ (in 1 Corinthiërs 6:10,
Galatiërs 5:19-21 en Efeziërs 5:3-5 geeft Paulus
telkens een opsomming van ergerlijke zonden of van hun bedrijvers)
-
voetnoot2
- ouerlasters: geweldplegers; boeuen:
lichtmissen
-
voetnoot3
- trect: (nog steeds in het beeld van de
vogels, die het vlees der zonde van de lichamen afscheuren)
-
voetnoot4-7
- Ghy sult.... sullen worden: In margine
‘Ezech. 39. Psal. 67.2.’ (Ezechiël 39:18, dat hier geciteerd
wordt; Psalm 68 - nummering der Statenvertaling - vers 23-24,
‘De Here heeft gezegd: Ik zal wederbrengen uit Basan, Ik zal wederbrengen uit
de diepten der zee, opdat gij uw voet, ja de tong uwer honden moogt steken in
het bloed van de vijanden, van een iegelijk van hen’; Psalm 2:9,
‘Gij zult ze verpletteren met een ijzeren schepter, gij zult ze in stukken
slaan als een pottenbakkersvat’)
-
voetnoot6
- Princen: vorsten; weren: rammen; verren:
varren
-
voetnoot7
- Basan: landstreek in Trans-Jordanië;
gheslaghen: geslacht
-
voetnoot7-9
- Maer ick sach.... versamelt: citaat
van Openbaringen 19:19a (de wonderlijke wijze van cursiveren
dient wellicht om de overeenkomst te doen uitkomen met een vroeger citaat, uit
Openbaringen 18:9; vgl. pag. 298, re. kol., reg. 1)
-
voetnoot9
- sijn heeren: zijn vorsten (= de hem, nl.
het Beest, onderhorige vorsten)
-
voetnoot10
- alle den geschorenen hoop: heel de
massa der geestelijken
-
voetnoot11
- wtsinnighe: razende, krankzinnige
ertsche ghesinde: aards-gezinde
-
voetnoot13
- Serganten: trawanten, gewapende
dienaars; versaemden heur: verzamelden zich
-
voetnoot1
- monsterden: wierven manschappen; rusten
heur op: rustten zich toe
-
voetnoot1-2
- om tseghen (= tegen).... te strijden:
citaat van Openbaringen 19:19b
-
voetnoot7
- regiment: bestuur; ongoddelick:
goddeloos
-
voetnoot11-12
- Hipocriten: zie de aant. bij reg.
15-16 op pag. 311, li. kol.
-
voetnoot12
- vergaderinghe: samenscholing; beroerte:
oploop, oproer
-
voetnoot12-13
- Het woort.... wedersegghinghe: In
margine ‘Luc. 2.’ (Lucas 2:34b, ‘Zie, deze wordt gezet tot een
val en opstanding veler in Israël, en tot een teken dat wedersproken zal
worden’)
-
voetnoot13-14
- den steen des aenstootens: In
margine ‘1. Pet. 2.’ (1 Petrus 2:7b, ‘De steen dien de
bouwlieden verworpen hebben, deze is geworden tot een hoofd des hoeks, en een
steen des aanstoots, en een rots der ergernis’)
-
voetnoot15
- van: door; voorts: voort (ook in reg. 6
vlg. kol.)
-
voetnoot16-18
- Herodes ende Pilatus.... brengen: In
margine ‘Matth. 27.’ (Mattheüs 27:1-26, de geschiedenis van
Jezus voor Pilatus; die van Jezus voor Herodes vindt men slechts in
Lucas 23:6-12)
-
voetnoot17
- van: door; Annas ende Cayphas: Kajafas
was de hogepriester van dat jaar, de overpriester Annas diens schoonvader;
Christum: (accusatief-vorm van) Christus
-
-
[tekstkritische noot]1. Felix die (doer het.... - T Felix (die doer
het.... 17. Richardus - T Richadus
-
voetnoot1
- doer het ingeuen ende versueck: op
instigatie en verzoek
-
voetnoot2
- Prelaet: (hier) hogepriester; Paulum:
(accusatief-vorm van) Paulus
-
voetnoot5
- hun peerden: (deze beeldspraak grijpt
terug op de voorstelling van pag. 310, re. kol., reg. 7-8; de betekenis is dus
ongeveer: ‘zij, als paarden van de Anti-christ’)
-
voetnoot7
- nerstich: ijverig; sij: nl. de ‘boose
Prelaten’
-
voetnoot9
- teenemael: volkomen; wt te royen: uit te
roeien; machmen bevroyen: kan men begrijpen
-
voetnoot12
- om Ian Wiclef: ten opzichte van John
Wiclif (Engels geestelijke, gest. 1384, die scherpe kritiek oefende op
verwereldlijking en machtsmisbruik van de Kerk en o.m. de transsubstantiatie
verwierp)
-
voetnoot12-13
- na dat hy... hadde gheweest: veertig
jaren na zijn dood
-
voetnoot17
- nerstich: ernstig, dringend; Richardus:
Richard II (1377-1399)
-
voetnoot18
- Sigismondus: Keizer Sigismund van
Duitsland (1411-1437) had aan Johannes Hus een vrijgeleide gegeven om op het
Concilie van Konstanz zijn zaak te kunnen bepleiten, maar schond dit door toe
te laten dat Hus gevangen genomen en wegens ketterij levend verbrand werd
(1415)
-
voetnoot1
- Ian Hus: Johannes Hus, leider van een
nationaal-reformatorische beweging in Bohemen, die sterk onder invloed van
Wiclifs ideeën stond
-
voetnoot4
- Beemen: Bohemen; quellagie:
overlast
-
voetnoot6-7
- het beelt der beesten: (als zodanig
zijn op pag. 273, li. kol., reg. 14 vv., de aardse vorsten aangeduid, die zich
aan de Paus onderwerpen)
-
voetnoot11
- aldermerckelycxste: het
allerduidelijkst; wijt: wij het
-
voetnoot14
- ghescheynt: benadeeld, te gronde
gericht
-
voetnoot15
- hoe de Afgoderije om verre viel:
(zinspeling op het omver vallen van de heiligenbeelden bij de Beeldenstorm);
ouerdaet: onbehoorlijkheid
-
voetnoot16
- begonsten: begonnen; heur: zich (ook in
reg. 18)
-
voetnoot21
- wassen: groeien; verborchden heur:
verborgen zich
-
-
[tekstkritische noot]4. werelt. Ende merct - T werelt, ende merct
15. den duyuel, die oude - T den duyuel die oude 17-18. verwoesten - T
verwoensten 1-2. teghen den heere - T teghen denHeere
-
voetnoot2
- neiringhen: broodwinningen; slabacten:
achteruitgingen
-
voetnoot3
- en wisten.... berghen: wisten niet waar
zich te bergen
-
voetnoot4
- merct daer teghen: let er van de andere
kant op
-
voetnoot7
- gebenedijde: zegende,
verheerlijkte
-
voetnoot8-9
- (van) vremden regimente: (van)
abnormaal levensgedrag
-
voetnoot10
- heur schicten tot: zich voegden naar,
zich toelegden op
-
voetnoot14
- ter contrarien: in tegenstelling
hiermee
-
voetnoot15-17
- den draeck.... ghehaedt heeft: (vgl.
Openbaringen 12:9, ‘....de grote draak.... namelijk de oude
slang, welke genaamd wordt duivel en satan, die de gehele wereld
verleidt’)
-
voetnoot18
- ceremoniale: aan ceremoniën rijke;
blinckende: (van pracht) schitterende
-
voetnoot1
- heur onder een doen verbinden: onderling
een verbond doen sluiten
-
voetnoot1-2
- ende hebben.... raet ghehouden: In
margine, hoewel enkele regels te laag, ‘Psal. 2. Act. 2.c.’ (Psalm
2:2, ‘De koningen der aarde stellen zich op en de vorsten beraadslagen
tegen den Here en tegen Zijn Gezalfde’; de verwijzing naar Handelingen
2:42-47, de beschrijving van de eerste Christen-gemeente, behoort wel
slechts bij de woorden ‘ende sijn Ghemeynte’); ende hebben: en zij (nl. de
‘Antichrist met de Coninghen tsamen’) hebben; raet ghehouden:
beraadslaagd
-
voetnoot4
- stellent daer ane: leggen het daar aan;
mach: kan
-
voetnoot5-6
- van sommighe: door enigen (nl. enkele
latere auteurs)
-
voetnoot7-9
- de Heere daer.... verderffenisse: In
margine, hoewel enkele regels te hoog. ‘Pro. 1.c. Psal. 37.b. Psal. 59.a’
(Spreuken 1:26, ‘Zo zal Ik ook in ulieder verderf lachen, Ik zal
spotten wanneer uw vreze komt’; Psalm 37:12-13, ‘De goddeloze
bedenkt listige aanslagen tegen den rechtvaardige, en hij knerst over hem met
zijn tanden: de Here belacht hem, want Hij ziet dat zijn dag komt’;
Psalm 59:9, ‘Maar Gij, Here, zult ze belachen, Gij zult alle
heidenen bespotten’)
-
voetnoot10
- sijne ende sijnder wtuercoren victorie:
de overwinning van Zichzelf en van Zijn uitverkorenen
-
voetnoot11
- versmoren: (hier in de algemene zin
van) doden; so: zoals
-
voetnoot12
- Salich sijn... steruen: citaat van
Openbaringen 14:13b; sij: nl. de ‘Antichrist met de Coninghen
tsamen’
-
voetnoot14-2
- Want het Lam.... met hem: vgl.
Openbaringen 14:1 (‘En ik zag, en zie, het Lam stond op den berg
Sion, en met hem honderd vier en veertig duizend, hebbende den naam zijns
Vaders geschreven aan hun voorhoofden’)
-
-
[tekstkritische noot]2. ende 44000. met hem, - T ende 4400000. met
hem, [De Franse en de Engelse versie hebben eveneens 4400000] 3. ghelooue - T
gheloouighe 2. wiens - T wie-//ens 7. den H. Gheest - T denH. Gheest //
spreect, niet - T spreect niet
-
voetnoot1
- vromelick: moedig; onberoerlicken:
onwrikbare
-
voetnoot2
- also veel alsser: zovelen als er, (dus)
al degenen die
-
voetnoot3-4
- warachtighe kinderen Abrahe (=
Abrahams): In margine ‘Matth. 3. Ioan. 8. Rom. 4.9.’ (Mattheüs
3:8-9, ‘Brengt dan vruchten voort der bekering waardig; en meent niet
bij uzelven te zeggen: Wij hebben Abraham tot een vader; want ik zeg u, dat God
zelfs uit deze stenen Abraham kinderen kan verwekken’; Johannes
8:33-40, waar de Joden Jezus tegenwerpen dat zij Abrahams zaad zijn en
Jezus antwoordt: ‘Indien gij Abrahams kinderen waart, zo zoudt gij de werken
van Abraham doen’; in Romeinen 4 handelt Paulus over de vraag:
‘Wat zullen wij dan zeggen dat Abraham onze vader verkregen heeft naar het
vlees?’; Romeinen 9:6b-8 stelt de ‘kinderen der beloftenis’ als het ware zaad
van Abraham tegenover ‘de kinderen des vleses’)
-
voetnoot4-5
- met het teecken.... beseghelt: In
margine ‘2. Cor. 1. 2. Cor. 2. Ephe. 1. 2. Rom. 9.’ (2 Corinthiërs
1:22, ‘God, die ons ook heeft verzegeld, en het onderpand des Geestes
in onze harten gegeven’; met ‘2. Cor. 2.’ zal wel bedoeld zijn 2
Corinthiërs 5:5, ‘Die ons nu hiertoe bereid heeft, is God, die ons ook
het onderpand des Geestes gegeven heeft’; Efeziërs 1:13b,
‘....in welken gij ook, nadat gij geloofd hebt, zijt verzegeld geworden met den
Heiligen Geest der belofte’; Efeziërs 2 behandelt in het algemeen de betekenis
van deze verzegeling; Romeinen 9 spreekt over de vrije
uitverkiezing van de Zijnen door God: ‘Zo ontfermt Hij Zich dan diens Hij wil,
en verhardt dien Hij wil’)
-
voetnoot5-(6 vlg. kol.)
- die den naem....
Antichristen niet: In margine ‘Apo. 14. Ephe. 4’ (vgl. Openbaringen
14:1 - zie de aant. bij reg. 14-2, vor. kol.-; 14:3b, ‘de honderd vier
en veertig duizend die van de aarde gekocht waren’; 14:4a, ‘Dezen zijn het die
met vrouwen niet bevlekt zijn, want zij zijn maagden’; Efeziërs
4:14 doelt op het onbesmet blijven met ‘valsche leere, afgoderije, oft
Pauschelycke grouwelen’: ‘....opdat wij niet meer kinderen zouden zijn, die als
de vloed bewogen en omgevoerd worden met allen wind der leer, door de
bedriegerij der mensen, door arglistigheid om listiglijk tot dwaling te
brengen...’)
-
voetnoot1
- verordent ende gheschict: geroepen en
bestemd
-
voetnoot4
- meechden: maagden; ontfanghen:
aanvaarden
-
voetnoot7-8
- niet iuyst: niet bepaaldelijk (vgl.
Franse versie, fol. L2 recto, ‘non point precisement’)
-
voetnoot8
- ongehout: ongehuwd; sij: nl. de
aanhangers van de Paus
-
voetnoot9
- dat sijt sijn: dat zij het (wel) zijn,
(dus:) dat het geval is
-
voetnoot9-10
- Abraham.... Philippum: (al deze
Bijbelse personen zijn gehuwd geweest. Vgl. voor Abraham Genesis
11:31; voor Mozes Exodus 2:21; voor David 1
Samuël 18:27; voor Zacharias Lucas 1:5; voor Petrus
Mattheüs 8:14; wat Filippus betreft, in de 2de eeuw worden er
drie, of vier, dochters van hem vermeld, al is er blijkbaar verwarring tussen
de discipel Filippus en Filippus de diaken uit Handelingen 6:5 en
8:5-12, 26-40. De namen staan telkens in de accusatief-vorm)
-
voetnoot15
- heur beloften: hun
(kuisheids-)geloften; Fy: foei
-
-
[tekstkritische noot]4. sprekende - T speken 4. van den
Schepper, GOD, lief heeft, - T van den Schepper, GOD lief heeft.
-
voetnoot1
- Asmodeus: naam van een boze geest, in de
Talmoed de vorst der geesten en zelfs Satan genoemd; Belsebub: in het Nieuwe
Testament de prins der demonen, Satan
-
voetnoot1-2
- den gheest daer die... begaeft waren:
de geest waarmee de bewoners van Sodom, Gomorra en de andere steden vervuld
waren (nl. de geest der zonde; vgl. voor de zonde en voor de straf van Sodom en
Gomorra, Genesis 19)
-
voetnoot3-8
- de prophecien.... alle dingen: In
margine ‘Dan. 11. 2. Thess. 2. Apo. 15.’ (de tekst citeert eerst Paulus uit
2 Thessalonicenzen 2:4a, ‘die zich tegenstelt en verheft boven
al wat God genaamd of als God geëerd wordt’, en vervolgens Daniël
11:37-38a, ‘En op de goden zijner vaderen zal hij geen acht geven, noch
op de begeerte der vrouwen; hij zal ook op geen god acht geven, maar hij zal
zich boven alles groot maken. En hij zal den god Maüzzim in zijn standplaats
eren’; ‘Apo. 15’ zal wel ‘Apo. 13’ moeten zijn, Openbaringen
13:11-18, waar bij deze beide profetieën wordt aangesloten)
-
voetnoot4
- daer: waar; onder ander woorden: onder
meer
-
voetnoot7-8
- hy en sal noch... achten: hij zal noch
aan liefde voor vrouwen noch aan die voor God waarde hechten, maar slechts aan
zijn Maosim (hier gebruikt in de algemene zin van: afgod)
-
voetnoot9-(11 vlg. kol.)
- De natuerlycke schult..
daer wij af segghen: (Deze zin verloopt in de lange reeks van bij- en
tussenzinnen, zonder een eigenlijk slot te vinden. Uit het samenvattende begin
van de volgende zin zou men wellicht kunnen afleiden, dat Van der Noot een
constructie voor ogen heeft gehad als: ‘De natuerlycke schult ende affectie
die...., dese goede goddelycke ende naturelycke liefde en hebben.... Antichrist
noch sijn Sodomietsche gheschoren niet’)
-
voetnoot9
- schult ende affectie: (wederzijdse)
verplichting en genegenheid
-
voetnoot1
- inden eersten: in de eerste plaats,
allereerst; goetionsticheyt (= goetwillicheyt): vriendelijke gezindheid,
liefde
-
voetnoot2
- het eendeel: (drukfout voor ‘een deel’?)
het ene deel (de ‘menschelycke nature’ wordt hier onderscheiden in het
mannelijke en vrouwelijke deel)
-
voetnoot3-4
- om die ghelijckheyt.... GOD: ter wille
van de gelijkheid in natuur en uit liefde voor de Schepper, God
-
voetnoot5
- neerstich: ijverig; draecht sorghe:
treft maatregelen
-
voetnoot13
- sijn Sodomietsche gheschoren: zijn
homosexuële geschorenen (= wereldlijke- en ordensgeestelijken)
-
voetnoot15
- sack: (hier voor) maag, buik; draghen:
(hier) koesteren
-
voetnoot16-17
- om generatie oft om Gods wille: ter
wille van een nakomelingschap of ter wille van God
-
voetnoot17
- dier de Schepper... af is: die de
Schepper en verlosser er van (nl. van de vrouwen) is; erbeyden: spannen zich
in
-
-
[tekstkritische noot]19. misbruyckende, - T misbruyckende:
4-5. comen. Maer - T comen Maer 8. der werelt, staet - T der werelt.
Staet
-
voetnoot1-2
- ende dat heur..en doe: en (te
verhoeden) dat haar iemand een gemeenheid, geweld, schade of schande
aandoet
-
voetnoot2-3
- alst heur lust: indien het hun lust,
als zij daar zin in hebben
-
voetnoot3
- deene voere.... na: de ene (vrouw) voor
en de andere na; bederuen: in het verderf storten; voorts: vervolgens
-
voetnoot6
- Hipocriten: huichelaars; Coccocken:
koekoeken
-
voetnoot7-8
- dit is om.... onteeren: dit (nl. ‘als
sij heur daer toe niet willen verstaen, om enz.’) leidt tot geringschatting,
schending en ontering van het vrouwelijk geslacht
-
voetnoot8-9
- heur daer toe niet en willen verstaen:
er niet van willen weten
-
voetnoot11
- om die te misbruycken: om ongeoorloofde
gemeenschap met haar te hebben (ook in reg. 19); voorts: vervolgens
-
voetnoot13
- hier af: hiervan; machmen mercken: kan
men zien; daer meest: waar het meest
-
voetnoot14
- buyckgoden: tot god verheven buiken
(vgl. Filippenzen 3:19b, ‘welker God is de buik’; hier als pars-pro-toto voor:)
buikdienaars
-
voetnoot16
- elendighe: ongelukkige; geschilderde
Coertesanen: geverfde, opgemaakte, courtisanes
-
voetnoot18
- daer - toe: waarvoor, voor wie; sij
(2-maal): nl. ‘dese beestelycke lieden’
-
voetnoot1
- beneuen: benevens, nog afgezien
van
-
voetnoot4
- van heur beloefde.... reynicheyt: van de
door hen beloofde en bezworen kuisheid
-
voetnoot6
- sijn voor maechden gherekent: worden als
maagden beschouwd
-
voetnoot7
- Paulus noemptse alsoo: In margine ‘2.
Cor. 12.’ (bedoeld wordt wel 2 Corinthiërs 11:2b, ‘want ik heb
ulieden toebereid, om u als een reine maagd aan één man voor te stellen,
namelijk aan Christus’)
-
voetnoot7-9
- Het Lam.... berch Sion: (hier wordt,
na de uitweiding over de maagden, teruggegrepen op pag. 314, re. kol., reg. 14
vv.)
-
voetnoot7-8
- Het Lam.... der werelt: vgl.
Johannes 1:29b; datter: dat daar
-
voetnoot10
- met de beesten: met het Beest
(enkelv.); properen: fraaie
-
voetnoot11
- drijuende: heen en weer gaande,
beweeglijke
-
voetnoot15
- op het onvaste.... sant ghebout: vgl.
Mattheüs 7:26-27; de geschorene: de geestelijken
-
-
[tekstkritische noot]6. na wilden - T nawilden
-
voetnoot1
- sullen: (meervoudige persoonsvorm, omdat
‘al heur valscheyt’ als tweede subject naast ‘dese beeste’ is beschouwd)
-
voetnoot2
- moghen: kunnen; volcht hier: er volgt
hier (nl. in de Bijbeltekst. Vgl. Openbaringen 19:20a, ‘En het beest werd
gegrepen, en met hetzelve de valse profeet, die de tekenen in de
tegenwoordigheid van hetzelve gedaan had, door welke hij verleid had die het
merkteken van het beest ontvangen hadden, en die deszelfs beeld
aanbaden’)
-
voetnoot4
- voor heur: vóór haar, in haar
tegenwoordigheid
-
voetnoot4-7
- die de Egipsce.... die (so sij de
lieden wijs maken)....: (Een weinig duidelijke constructie, met vermoedelijk
corrupte interpunctie. Ik kan er slechts uit lezen:) die de Egyptische
tovenaars Jannes en Jambres de wondertekens wilden nadoen welke dezen vóór
Farao, Mozes en Aäron verrichtten (dit waren namelijk
‘transsubstantiatie’-wonderen: staven werden tot slangen, water werd bloed. In
margine ‘Exod. 8.’: Exodus 8:7 en 18; de door mij genoemde, in
dit verband meest sprekende, wonderen vindt men echter in Exodus 7:12 en
20-22) en die, zoals zij de mensen wijs maken....
-
voetnoot5
- Ioannes ende Iambres: (deze namen van de
tovenaars komen voor in 2 Timotheüs 3:8); Pharaonem, Moysem:
(accusatief-vormen van) Farao, Mozes
-
voetnoot7
- transubstantiatien: verandering van
brood en wijn in het lichaam en bloed van Christus, door de woorden der
consecratie
-
voetnoot12-13
- in het Vegheuier,... offerhanden:
Missen die (de zielen) in het vagevuur als verdienste of verzoening ten goede
komen (dit slaat op de zielmissen ten behoeve van overledenen)
-
voetnoot1-3
- de ghene die.... aenbidden: In margine
‘Apo. 19.’ (vgl. het citaat van Openbaringen 19:20a in de
aantekening bij reg. 2 vor. kol.)
-
voetnoot4-9
- Ende dese twee.... verslagen worden:
uitbreidende weergave van Openbaringen 19:20b en 21a
-
voetnoot8
- heur: nl. ‘de beste’; state: rang,
stand
-
voetnoot10
- bouen geseyt: (vgl. pag. 308, li. kol.,
reg. 7 vv.)
-
voetnoot11-16
- Wie met dit sweert.... ghedoot
worden: In margine ‘Rom. 8.’ (vgl. Romeinen 8:5-8, in het
bijzonder vers 6, ‘want het bedenken des vleses is de dood, maar het bedenken
des Geestes is het leven en vrede’)
-
voetnoot12-13
- van heure valsche.... en wordt: niet
wordt weg- (of los-)geslagen van hun valse leer en valse inzettingen
-
voetnoot14
- verlaten: (deze meervoudige
persoonsvorm, na het enkelvoudige ‘wordt’, valt te verklaren uit de
generaliserende betekenis van ‘wie’); hem gheuen tot: zich zetten tot, zich
wijden aan
-
voetnoot16-19
- Ende alle de voghelen.... versaet (=
verzadigd) worden: uitbreidende weergave van Openbaringen
19:21b
-
voetnoot19
- weer - oft: hetzij - hetzij; sij: nl.
de aanhangers der ‘valsche leere ende ordonnantien’ (ook na ‘indyen’ =
indien)
-
-
[tekstkritische noot]2. vermeerdert - T vermeedert 7. die God - T
dieGod 9. inder eewicheyt - T inder ee wicheyt 12. heerlijck - T heerlijct
1-2. sien sullen. Maer die - T sien sullen Maer die
-
voetnoot1-2
- sullen sij hen verblijden: zullen zij
(nl. ‘de voghelen oft menschen die God van dese ertsche begheerlyckheden op
ghetrocken heeft’) zich verblijden
-
voetnoot2-4
- siende die boose ghestraft: indien zij
zien dat de bozen gestraft worden
-
voetnoot4-5
- de rechtueerdighe: de rechtvaardigen
(meerv.)
-
voetnoot5
- seyt Dauid: In margine ‘Psal. 58.’
(Psalm 58:11, ‘De rechtvaardige zal zich verblijden als hij de
wraak aanschouwt, hij zal zijn voeten wassen in het bloed des
goddelozen’)
-
voetnoot10
- sinckt (= zingt) Dauid: In margine
‘Psal. 36.’ (Psalm 36:13, ‘Aldaar zijn de werkers der
ongerechtigheid gevallen, zij zijn nedergestoten en kunnen niet weder
opstaan’)
-
voetnoot11-14
- De goddeloose.... ghelijck den
roock: citaat van Psalm 37:20 (In margine ‘Psal. 37.’)
-
voetnoot12-13
- als sij heerlijck sijn: al zijn zij
heerlijk, kostbaar
-
voetnoot13
- eenen costelycken beemt: een kostbaar,
prachtig weiland
-
voetnoot15-16
- het stof dwelck (= dat)....verstroyt
wordt: In margine ‘Psal. 1.’ (Psalm 1:4, ‘Alzó zijn de
goddelozen niet, maar als het kaf dat de wind henendrijft’. De Vulgaat-tekst
spreekt van ‘stof’ in plaats van ‘kaf’)
-
voetnoot3
- ontfermherticheden:
barmhartigheden
-
voetnoot5
-
Eenen hemel al nieu sach ick ende
nieu erde: Hier begint de behandeling van het 15de en laatste
sonnet (zie hiervóór, het sonnet op pag. 231); al: geheel; seyt S. Ian:
In margine ‘Apo. 21.’ (Openbaringen 21:1a. Van der Noot citeert
dit echter naar de bewerking in de eerste regel van zijn eigen sonnet)
-
voetnoot6-9
- S. Peeter seyt.... moeten worden: In
margine ‘2. Pet. 2. Sapi. 3. Psal. 50.’ (‘2. Pet. 2.’ zal wel moeten zijn
2 Petrus 3:7, 10 en 12, in het bijzonder vers 10, ‘Maar de dag
des Heren zal komen als een dief in den nacht, in welken de hemelen met een
gedruis zullen voorbijgaan, en de elementen branden zullen en vergaan, en de
aarde en de werken die daarin zijn, zullen verbranden’. De louterende werking
van het vuur is ontleend aan het apocriefe Boek der Wijsheid
3:6, ‘Hij beproeft hen als goud in den oven en neemt ze aan als een
volkomen offer’. In Psalm 50:3, ‘Onze God zal komen en zal niet
zwijgen; een vuur voor Zijn aangezicht zal verteren, en rondom Hem zal het zeer
stormen’, vindt men het vuur dat vóór de Rechter uit gaat)
-
voetnoot10
- Aretes: Arethas, aartsbisschop van
Caesarea, (± 860 tot na 932) schreef in het Grieks een commentaar op de
Openbaringen, ‘In Apocalypsin Ioannis Commentarius’. Van der Noot doelt hier op
de volgende zin uit het begin van cap. LXV (De coelo et terra novis, supernaque
Jerusalem): ‘Hoc ait non creaturae significans interitum, sed renovationem in
melius’; wtgeroyt: uitgeroeid
-
voetnoot13
- hier: nl. op aarde; daer: nl. in het
hiernamaals
-
-
[tekstkritische noot]5. gesien worden: niet dat - T gesien worden,
niet dat 10. mistroostinge - T mistrootinge 12. benautheyt, - T beuautheyt,
14-15. lijden, sullen - T lijden sullen 5. de heylighe stadt - T dat de
heylighe stadt 7. eewighen God - T eewighenGod 10. wesen. Hier en - T wesen,
hier en
-
voetnoot1
- erfdeel der kinderen Godts: In margine
‘Rom. 8.’ (Romeinen 8:16-17a, ‘Die Geest getuigt met onzen geest
dat wij kinderen Gods zijn; en indien wij kinderen zijn, zo zijn wij ook
erfgenamen, erfgenamen Gods en medeerfgenamen van Christus’)
-
voetnoot2-5
- Den eersten hemel... gesien worden:
vrije weergave van Openbaringen 21:1b (‘want de eerste hemel en de eerste aarde
was voorbijgegaan’)
-
voetnoot2
- deur de houerdye der Enghelen: door de
overmoedige trots der Engelen (nl. bij de opstand van Lucifer en de
zijnen)
-
voetnoot5
- die substantie van die: hun materie, de
materie waaruit zij bestaan
-
voetnoot7-8
- Ende de zee en was niet meer: citaat
van Openbaringen 21:1c
-
voetnoot8
- het ydel ende onghestadich volck:
(namelijk) het lichtzinnige en wufte volk (waarvoor Van der Noot dus hier de
zee als symbool beschouwt)
-
voetnoot10
- mistroostinge: moedeloosheid;
wtuercoren: (meervoud)
-
voetnoot13
- verhinderinghe: hinder; veruolch:
vervolging
-
voetnoot14
- van de zee: (als symbool voor ‘het ydel
ende onghestadich volck’)
-
voetnoot15-16
- aensicht aen aensicht: van
aangezicht tot aangezicht (In margine ‘1. Cor. 13.’: 1 Corinthiërs
13:12b, ‘maar alsdan zullen wij zien aangezicht tot aangezicht’)
-
voetnoot16-17
- en sal niet langer.... andere
creaturen: In margine ‘Rom. 8.’ (Romeinen 8:20a, ‘Want het
schepsel is der ijdelheid onderworpen’ en vs. 21, ‘op hoop dat ook het schepsel
zelf zal vrijgemaakt worden van de dienstbaarheid der verderfenis, tot de
vrijheid van de heerlijkheid der kinderen Gods’)
-
voetnoot1
- verderffelyckheyt: vergankelijkheid (ook
in reg. 2 vlg. kol.)
-
voetnoot2
- van dan voorts aen: van die tijd af aan;
christael: kristal
-
voetnoot3
- de selue: dezelfde; substantie:
materie
-
voetnoot4-7
- Ende voorts.... neder dalen:
uitbreidende weergave van Openbaringen 21:2a (In margine ‘Apo.
12.’, wat moet zijn ‘Apo. 21.’)
-
voetnoot6
- vergaderinge: gemeente (vgl. de Franse
versie, Lvi recto, ‘l'Eglise du Seigneur’)
-
voetnoot8-9
- sy is hier.... des Lams: In margine
‘Ephe. 5. Apo. 12. Matth. 19.’ (‘Apo. 12.’ moet weer zijn ‘Apo. 21.’:
Openbaringen 21:9c, ‘Kom herwaarts, ik zal u tonen de bruid, de
vrouw des Lams’. In Efeziërs 5:31 en Mattheüs
19:5 wordt uit Genesis 2:24 de instelling van het
huwelijk geciteerd, ‘Daarom zal een mens vader en moeder verlaten, en zal zijn
vrouw aanhangen, en die twee zullen tot één vlees zijn’
-
voetnoot11-12
- alleenlyck aen sijn.... woort:
(houdt zij zich) uitsluitend aan Zijn enig en eeuwig Woord
-
voetnoot16
- sijn vuyle wercken: In margine ‘Ephe.
5. Colloss. 3.’ (Efeziërs 5:3-5 en Colossenzen
3:5 geven de opsomming van deze ‘vuyle wercken’)
-
-
[tekstkritische noot]1. doer - T daer 11. Vaders. Dat nieuwe - T
Vaders, dat nieuwe 13. Stadt - T Sadt 7. lanckmoedichheyt, - T
lanchmoedichheyt, 9. deuchdelyckēnMan - T deuchdelyckeMan // verchiert -
T verthiert 12. beneden is - T benedēis
-
voetnoot4-5
- van eender eerlyckheyt: van één
heerlijkheid
-
voetnoot6-7
- Hier sijn haer Borghers.... Gods: In
margine, hoewel enkele regels te hoog, ‘Ephe. 2.’ (Efeziërs
2:19, ‘Zo zijt gij dan niet meer vreemdelingen en bijwoners, maar
medeburgers der heiligen en huisgenoten Gods’)
-
voetnoot7-8
- kinderen ende.... met Christo: In
margine ‘Rom. 8.’ (Romeinen 8:17a, ‘en indien wij kinderen zijn,
zo zijn wij ook erfgenamen, erfgenamen Gods en mede-erfgenamen van
Christus’)
-
voetnoot8-9
- Sy quam... nederghedaelt: vrije
weergave van het slot van Openbaringen 21:2a, ‘nederdalende van
God uit den hemel’ (In margine ‘Apo. 21.’)
-
voetnoot9-11
- heur Christelyck ghelooue.... Vaders:
In margine ‘Matth. 16.’ (Mattheüs 16:17, ‘En Jezus antwoordende,
zeide tot hem: Zalig zijt gij, Simon Bar-Jona; want vlees en bloed heeft u dat
niet geopenbaard, maar mijn Vader die in de hemelen is’)
-
voetnoot12
- seyt Paulus: In margine ‘Galla. 4.’
(Galatiërs 4:26, ‘Maar Jeruzalem dat boven is, dat vrij, hetwelk
is ons aller moeder’); alder: aller
-
voetnoot13
- de Stadt.... werckman is: vgl.
Hebreeërs 11:10 (‘want hij verwachtte de stad die fundamenten
heeft, welker kunstenaar en bouwmeester God is’); waeraf: waarvan werckman:
bouwmeester
-
voetnoot13-2
- sij is van (= door) God.... te wesen:
In margine ‘Titum. 3.’ (enkele regels te hoog), ‘Ephe. 5. 1. Pet. 3.’ (De tekst
volgt vnl. Efeziërs 5:26-27, ‘....opdat Hij ze [= de gemeente]
heiligen zoude, haar gereinigd hebbende met het bad des waters door het woord;
opdat Hij ze zichzelven zoude heerlijk voorstellen, een gemeente die geen vlek
of rimpel heeft of iets dergelijks, maar dat zij zoude heilig zijn en
onberispelijk’. Vgl. Titus 3:5, ‘....heeft Hij ons zalig
gemaakt.... door het bad der wedergeboorte en vernieuwing des Heiligen
Geestes’, en 1 Petrus 3:21a, ‘waarvan het tegenbeeld, de doop,
ons nu ook behoudt’)
-
voetnoot2-4
- sij is van.... bloet: In margine ‘1.
Ioan. 1.’ (1 Johannes 1:7b, ‘en het bloed van Jezus Christus
zijn Zoon reinigt ons van alle zonde’)
-
voetnoot5
- wtnemende costelyck: bijzonder
rijk
-
voetnoot6
- toeghemaect: uitgedost, gekleed;
verchiert: versierd (ook in reg. 9 en 10-11)
-
voetnoot6-8
- vreucht.... gheestes: In margine
‘Galla. 5. Ephe. 5.’ (In Galatiërs 5:22 en Efeziërs
5:9 geeft Paulus een opsomming van de ‘vruchten des gheestes’)
-
voetnoot8-10
- alleleens.... opgheschict is: vrije
weergave van Openbaringen 21:2b (‘toebereid als een bruid, die haren man
versierd is’)
-
voetnoot8
- alleleens ghelijck: precies zoals;
eerlycke: reine; tot: voor
-
voetnoot9
- eerweerdighen: eerzame, brave;
deuchdelycken: deugdzame, edele
-
voetnoot10
- seyt Dauid: In margine ‘Psal. 45.’
(Psalm 45:10b, ‘De Koningin staat aan uw rechterhand, in het
fijnste goud van Ofir’)
-
voetnoot11
- Ophier: Ofir, beroemd goudland uit de
Oudheid, waarschijnlijk in Indië of Arabië
-
voetnoot12
- chierlyckheden: sieraden; te wijle:
terwijl; hier beneden: nl. op aarde; onsichbaer: onzichtbaar
-
-
[tekstkritische noot]3. Segghende, - T Seggdende, 9-10.
rechtgeloouigher menschen - T rechtgeloouighermenschen 13. Diesghelycx spreect
- T Diesghelycx-spreect
-
voetnoot1-3
- Ende ick hoorde een mogende stemme....
Gods: citaat van Openbarigen 21:3a (In margine ‘Apo.
21.’)
-
voetnoot1-2
- int middel.. openbaringhen: midden in
dit laatste visioen
-
voetnoot4-5 (vlg. kol.)
- Siet Ioannes.. mijn volck
sijn: uitbreidende weergave van Openbaringen 21:3b (‘Ziet, de
Tabernakel Gods is bij de mensen’)
-
voetnoot6-8
- die hier namaels.... synen Tabernakel
is: die (nl. de Here) hiernamaals eeuwig bij de uitverkorenen (zal wonen), maar
hier in deze wereld (reeds) woont bij de strijdende Kerk, welke Zijn Tabernakel
(= tent, woonplaats) is (De bedoeling, zoals ook uit het vervolg blijkt, is te
doen uitkomen, dat God ook reeds hier op aarde woonplaats kiest bij Zijn
Gemeente en bij elke afzonderlijke gelovige)
-
voetnoot8-9
- dat bouen dien noch: (afhangende van
‘merct wel aen’ in reg. 4)
-
voetnoot10
- een woonstede des heyligen gheests: In
margine ‘1. Cor. 6.’ (1 Corinthiërs 6:19a, ‘Of weet gij niet,
dat ulieder lichaam een tempel is des Heiligen Geestes die in u is’)
-
voetnoot11-13
- Die my lief heeft.... bereyden: In
margine ‘Ioan. 14.’ (Johannes 14:23b, ‘Zo iemand mij liefheeft,
die zal mijn woord bewaren; en mijn Vader zal hem liefhebben, en wij zullen tot
hem komen en zullen woning bij hem maken’)
-
voetnoot1 (vlg. kol.)
- deur den Propheet Ezechiel:
In margine ‘Eze. 43.37’ (Van der Noot citeert hier Ezechiël
37:26-27, ‘En Ik zal een verbond des vredes met hen maken, het zal een
eeuwig verbond met hen zijn; en Ik zal ze inzetten en zal ze vermenigvuldigen,
en Ik zal mijn heiligdom in het midden van hen zetten tot in eeuwigheid; en
mijn Tabernakel zal bij hen zijn, en Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen
Mij tot een volk zijn’. ‘Eze. 43.’ zal wel ‘34.’ moeten zijn: Ezechiël
34:25-30, een parallel-tekst van de vorige: ‘En Ik zal een verbond des
vredes met hen maken.... maar zij zullen weten dat Ik, de Here hun God, met hen
ben, en dat zij mijn volk zijn, het huis Israëls, spreekt de Here HERE’)
-
voetnoot4
- in sulcker voeghen, dat: op zodanige
wijze dat (ook in reg. 8)
-
voetnoot5
- hier: nl. in het behandelde gedeelte van
Openbaringen 21
-
voetnoot6-8
- Hy sal.... God syn: citaat van
Openbaringen 21:3c (In margine, behalve ‘Apo. 21.’, ook nog ‘Esa
25.8.’: Jesaja 25:8b, ‘en de Here HERE zal de tranen van alle
aangezichten afwissen, en Hij zal de smaadheid zijns volks van de ganse aarde
wegnemen’, dat echter behoort bij de tekst uit Openbaringen
21:4a aan het begin van de volgende alinea)
-
voetnoot10
- deur synen gheest: In margine ‘Ioan.
15. 26. Matth. 10.’ (In Johannes 15:26 noemt Jezus de Heilige
Geest, die Hij na Zijn Hemelvaart zenden zal, ‘de Trooster’; in Mattheüs
10:19-20 wekt Hij de Zijnen op om niet bezorgd te zijn omtrent hun
getuigenis bij vervolgingen, ‘want gij zijt het niet die spreekt, maar het is
de Geest uws Vaders die in u spreekt’)
-
voetnoot14
- Ende God sal... drooghen: citaat van
Openbaringen 21:4a (In margine ‘Apo. 21.’); soo reyne: zo
volkomen
-
voetnoot15
- gheenderhande quellagie: generlei
kwelling, leed
-
-
[tekstkritische noot]3. Stadt - T Sadt 7. rijcke Christi, - T
rijckeChristi, 8. in Christo - T inChristo
-
voetnoot1
- deur den Propheet: In margine ‘Esa. 25.’
(Bedoeld wordt wel ‘Esa. 65.’: Jesaja 65:18b en 19, ‘Want zie,
Ik schep Jeruzalem een verheuging, en zijn volk een vrolijkheid; en Ik zal Mij
verheugen over Jeruzalem en vrolijk zijn over mijn volk, en daarin zal niet
meer gehoord worden de stem der wening noch de stem des geschreeuws’);
ghenuchelyck: aangenaam
-
voetnoot2-4
- van dier tijt af.... ghehoort worden:
In margine ‘Apo. 7.’ (Openbaringen 7:16-17, ‘Zij zullen niet
meer hongeren en zullen niet meer dorsten, en de zon zal op hen niet vallen
noch enige hitte.... en God zal alle tranen van hun ogen afwissen’)
-
voetnoot4-5
- noch in heur en sal gheen doot meer
wesen: en ook zal er in haar (nl. in Jeruzalem) geen dood meer zijn (vgl.
Openbaringen 21:4b, ‘en de dood zal niet meer zijn’)
-
voetnoot5
- inder eewicheyt verdoruen: voor eeuwig
vernietigd
-
voetnoot10-11
- noch die gheblanckette hoere....
droncken worden: en ook zal de geblankette hoer (zie hierboven pag. 278, re.
kol., en vv., naar aanleiding van Openbaringen 17:3-6) daar niet
meer.... dronken worden
-
voetnoot14-17
- noch eenich vervolch... achterclap:
In margine ‘Matth. 5.’ (De zaligsprekingen van Mattheüs 5:3-11
spreken, omgekeerd, voor deze aarde juist zalig wie treuren en
vervolgd, gesmaad of gelasterd worden)
-
voetnoot17
- achterclap: kwaadsprekerij; moghen:
kunnen
-
voetnoot17-2 (vlg. kol.)
- want alle droefheyt....
verdreuen wesen: In margine ‘2. Cor. 4. Esa. 25. Apo. 7.’ (2 Corinthiërs
4:17, ‘Want onze lichte verdrukking, die zeer haast voorbijgaat, werkt
ons een gans zeer uitnemend gewicht der heerlijkheid’; voor Jesaja
25:8 zie de aant. bij reg. 6-8 op pag. 322, re. kol.; en voor
Openbaringen 7:16-17 vor. kol., aant. bij reg. 2-4)
-
voetnoot2-3
- De bouwinghe.... was viercant: vrije
weergave van Openbaringen 21:16a, ‘En de stad lag vierkant, en
haar lengte was zo groot als haar breedte’
-
voetnoot3
- gheleghentheyt: gesteldheid
beteeckent: geeft te kennen
-
voetnoot3-6
- Dit en beteeckent... bewaert: In
margine ‘Apo. 20.’ (Openbaringen 20, waarin verhaald wordt van
Gods laatste overwinning op de duivel)
-
voetnoot8
- dat de hope niet en beschaempt: citaat
van Romeinen 5:5a; Christo: (datief-vorm van) Christus
-
voetnoot9
- nymmermeer: nooit; te schanden comen:
beschaamd worden
-
voetnoot9-12
- wat dat (= hetgeen) viercant is....
dat ront is: In margine ‘Psal 125. Prouer. 10.’ (Psalm 125:1,
‘Die op den Here vertrouwen, zijn als de berg Sions, die niet wankelt, maar
blijft in eeuwigheid’; Spreuken 10:25, ‘Gelijk een wervelwind
voorbijgaat, alzo is de goddeloze niet meer, maar de rechtvaardige is een
eeuwige grondvest’; vgl. ook vs. 30)
-
voetnoot11-12
- als sijn eenen bol oft cloot: zoals
een bol of kogel (bal) dit wèl zijn
-
voetnoot14
- waeraf: waarvan; materiale:
stoffelijke, (dus:) aardse; de figure: het (zinne-)beeld
-
-
[tekstkritische noot]1. oft ghelijckenisse was, ooc om te kennen -
T oft ghelijckenisse was. Ooc om te kennen 15. Christvs is. Dese
heylighe - T Christvs is, Dese heylighe
-
voetnoot2
- state: rang, stand; achterdeel:
nadeel
-
voetnoot4-5
- Grieck oft Barbarus: vgl.
Romeinen 1:14 (Barbarus = niet-Griek, ‘barbaar’)
-
voetnoot9-10
- want de poorten der hellen....
ghewinnen: In margine ‘Matth. 16. Esa. 28.’ (Mattheüs 16:18, ‘En
Ik zeg u ook, dat gij zijt Petrus, en op dese petra zal Ik Mijn gemeente
bouwen, en de poorten der hel zullen dezelve niet overweldigen’; Jesaja
28:16b, ‘Zie, Ik leg een grondsteen in Sion, een beproefden steen, een
kostelijken hoeksteen, die wel vast gegrondvest is: wie gelooft, die zal niet
haasten’)
-
voetnoot10
- noch yet op ghewinnen: noch er enig
voordeel op behalen
-
voetnoot10-13
- Den seluen (= deze) muer is oock soo
hooghe.... en can gheraken: In margine ‘Apo. 21.’ (Openbaringen
21:12a, ‘En zij [nl. de stad] had een groten en hogen muur’)
-
voetnoot12
- vernuft: (hier) knappe kop; gheueysde:
huichelaar; schalck: arglistig; dubbel: dubbelhartig, vals
-
voetnoot14-15
- de eenighe poort....
Christvs is: vgl. Johannes 10:7-9
-
voetnoot15-19
- Dese heylighe Ierusalem...
nederghesonden: In margine ‘Hebr. 12. Iacob. 1.’ (Hebreeërs
12:22, ‘gij zijt gekomen tot den berg Sion en de stad des levenden
Gods, tot het hemelse Jeruzalem en de vele duizenden der Engelen’;
Jacobus 1:17, ‘Alle goede gave en alle volmaakte gift is van
boven, van den Vader der lichten afkomende, bij welken geen verandering is of
schaduw van omkering’)
-
voetnoot1-2
- oft wijsheyt.... Gods: (als
symbolische duiding van ‘claerheyt’)
-
voetnoot2-6
- Het Lam Christus Iesus.... aldermeeste
suyuerheyt: In margine ‘Psal. 118. Philip. 3. Apo. 21. Psal. 118.’ en, hoewel
verscheidene regels te laag, ‘Psal. 18.’ (In de volgorde van Van der Noots
tekst wordt eerst geciteerd Openbaringen 21:23c, ‘en het Lam is
haar kaars’; vervolgens Psalm 119 - nummering der
Statenvertaling - vs. 105, ‘Uw woord is een lamp voor mijn voet en een licht
voor mijn pad’; tenslotte dezelfde Psalm 119, vs. 127, ‘daarom heb ik uw
geboden lief, meer dan goud, ja meer dan het fijnste goud’, met de
paralleltekst uit Psalm 19 - nummering der Statenvertaling - vs. 11a, ‘zij [nl.
de rechten des Heren] zijn begeerlijker dan goud, ja dan veel fijn goud’. In
Filippenzen 3:8 wordt door Paulus, zij het ook met geheel andere
woorden, eveneens op de betekenis der ‘kennis van Christus Jezus’ gewezen: ‘Ja
gewis, ik acht ook alle dingen schade te zijn om de uitnemendheid der kennis
van Christus Jezus mijn Here, om wiens wil ik alle die dingen schade gerekend
heb, en acht die drek te zijn, opdat ik Christus moge gewinnen’)
-
voetnoot4-5
- eenen Orientalen ende costelycken
steen: een Oosterse en kostbare (edel)steen
-
voetnoot6-7
- Dese Stadt hadde twelf poorten: citaat
van Openbaringen 21:12b, ‘en (zij) had twaalf poorten’
-
voetnoot7-8
- met verscheyden (= verschillende)
namen: vgl. Openbaringen 21:12d, ‘en namen daarop geschreven,
welke zijn de namen der twaalf geslachten der kinderen Israëls’
-
voetnoot8
- om: ter wille van; geslachten: (hier
vrijwel) volken
-
voetnoot9-10
- van alle hoecken.... Christi:
Inmargine ‘Esai. 2.’ (Jesaja 2:3, ‘En vele volken zullen
henengaan en zeggen: Komt, laat ons opgaan tot den berg des Heren, tot het Huis
van den God Jakobs, opdat Hij ons lere van zijn wegen en dat wij wandelen in
zijn paden; want uit Sion zal de wet uitgaan, en des HEREN woord uit
Jeruzalem’)
-
-
[tekstkritische noot]8. comen. Ende aen - T comen, Ende
aen 11. heeft wachters - T heeft-wachters
-
voetnoot1
- inne: binnen; dewelcke hy is: vgl.
hieronder, de aant. bij reg. 2-4
-
voetnoot1-2
- Niemant en compt.... deur my: citaat
van Johannes 14:6b (In margine ‘Ioan. 14.’)
-
voetnoot2-4
- Ick ben de deure.... salich wesen: In
margine ‘Ioan. 10.’ (Johannes 10:7b, ‘Ik ben de deur der
schapen’ en vs. 9a, ‘Ik ben de deur: indien iemand door Mij ingaat, die zal
behouden worden’)
-
voetnoot4-5
- in elcke poorte was een schoon peerle:
In margine ‘Apo. 21.’ (Openbaringen 21:21a, ‘En de twaalf
poorten waren twaalf paarlen, een iegelijke poort was elk uit één
parel’)
-
voetnoot6
- costelyck: kostbaar; waer deur: (slaat
terug op ‘de leere des Euangeliums’)
-
voetnoot8-9
- Ende aen de twelf.... gheset: vrije
weergave van Opebaringen 21:12c (‘en in de poorten twaalf
Engelen’)
-
voetnoot9
- heeft Dauid ghesonghen: In margine
‘Psal. 33.’ (Psalm 34 - nummering der Statenvertaling - vs. 8,
‘De Engel des Heren legert zich rondom degenen die Hem vrezen, en rukt ze
uit’)
-
voetnoot10
- slaghen heur Tenten: slaan hun tenten
op
-
voetnoot12
- seyt Esaias: In margine ‘Esa. 62.’
(Jesaja 62:6a, ‘O Jeruzalem! Ik heb wachters op uw muren
besteld, die geduriglijk al den dag en al den nacht niet zullen
zwijgen’)
-
voetnoot1-2
- de duyuel.. winnen: In margine ‘Matth.
16.’ (Mattheüs 16:18c, ‘en de poorten der hel zullen haar niet
overweldigen’)
-
voetnoot1
- alle sijn heercracht: heel zijn
legermacht; en cander niet: kan er niets
-
voetnoot2-3
- Niemant en is... te trecken: In
margine ‘Ioan. 10.’ (Johannes 10:28, ‘en Ik geef hun het eeuwige
leven, en zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid, en niemand zal ze
uit Mijn hand rukken’)
-
voetnoot3-4
- Ende ouer (= boven) heure poorten....
van Israel: vrije weergave van Openbaringen 21:12d (‘en namen
daarop geschreven, welke zijn de namen der twaalf geslachten der kinderen
Israëls’)
-
voetnoot7-8
- het recht (= ware) erfdeel....
beloeft: In margine ‘Ioan. 4.’ (Johannes 4:22b, ‘want de
zaligheid is uit de Joden’)
-
voetnoot8-9
- het eenich saet Abrahe': het enige
(enig-werkelijke) zaad van Abraham
-
voetnoot9-10
- deur hem... geworden: vgl.
Romeinen 9:7-8 en Galatiërs 4:28 (‘Maar wij,
broeders, zijn kinderen der belofte, als Isaäk was’)
-
voetnoot10-11
- Den muer.... fondamenten: vrije
weergave van Openbaringen 21:14a, ‘En de muur der stad had
twaalf fondamenten’ (In margine ‘Apo. 21.’)
-
voetnoot11
- herden: harde; onberoerlycken:
onwrikbare
-
voetnoot12
- Christum: (accusatief-vorm van)
Christus
-
voetnoot12-13
- op hem was.... ghebouwet: In margine
‘1. Cor. 3. 1. Pet. 1.’ (1 Corinthiërs 3:11, ‘Want niemand kan
een ander fundament leggen dan hetgeen gelegd is, hetwelk is Jezus Christus’;
in 1 Petrus 1:10-12 wordt met geheel andere woorden hetzelfde
betoogd)
-
voetnoot13
- eerst: het eerst; ghegrondeert:
gegrondvest
-
voetnoot13-4
- Adam, Noe (= Noach).... ghedaen
hadde: In margine ‘Gen. 3.11.12. 1. Reg. 19. Exod. 2. 3. Reg. 17. Luc. 1.’ (In
Genesis 3:15 belooft God, bij het uitspreken van de straf over
Adam en Eva, de uiteindelijke overwinning op de duivel; Genesis
11:31-12:4 vertelt van Abrahams wegtrekken uit Ur der Chaldeeën, in
vertrouwen op Gods belofte: ‘in zullen alle geslachten des aardrijks gezegend
worden’; 1 Samuël 19 verhaalt van de vervolging, die David van
Saul te verduren had, en zijn redding; Exodus 2 behandelt de redding van Mozes
in het biezen kistje en diens eerste, mislukte, optreden ten behoeve der
Israëlieten in Egypte; 1 Koningen 17 vertelt van de wonderbare wijze waarop
Elia tijdens een hongersnood gespijzigd werd, eerst door de raven in de
woestijn, en later bij de weduwe van Zarfath; Lucas 1 brengt de
geschiedenis van het geloof in Gods belofte, eerst bij Zacharias, daarna bij
Maria)
-
-
[tekstkritische noot]8. Paulus - T Paulus 9-10. Iesvs is.
Op dit - T Iesvs is, op dit 1. Simon, Thadeus, - T Simon Thadeus,
10. het Lam - T hetLam 11. der salicheyt, - T de salicheyt,
-
voetnoot4
- heurlieden: hun; van hem: omtrent
Hem
-
voetnoot4-7
- Sij wesende.... ghecomen is: In
margine ‘1. Cor. 10.’ (1 Corinthiërs 10:1-4, ‘En ik wil niet,
broeders, dat gij onwetende zijt, dat onze vaderen allen onder de wolk
waren.... en allen dezelfde geestelijke spijze gegeten hebben, en allen
denzelfden geestelijken drank gedronken hebben: want zij dronken uit de
geestelijke steenrots die volgde, en de steenrots was Christus’)
-
voetnoot7-9
- Niemant en can.... Iesvs is:
citaat van 1 Corinthiërs 3:11 (In margine ‘1. Cor. 3.’)
-
voetnoot11-1 (vlg. kol.)
- dese twelue (= twaalf)
fondamenten.... Matthias: vgl. Openbaringen 21:14b, ‘en in
dezelve de namen der twaalf Apostelen des Lams’ (In margine ‘Matth. 10. Act.
1.’: Mattheüs 10:2-4 geeft de namen der twaalf discipelen;
Handelingen 1:15-26 vertelt hoe, in de plaats van Judas
Iskarioth, Matthias tot apostel wordt verkozen)
-
voetnoot11
- met dit selfde ouer een comende:
daarmee overeenkomende, van dezelfde aard
-
voetnoot13
- Iacobus de mindere: Jacobus minor, nl.
Jacobus de zoon van Alfeüs (in tegenstelling met Jacobus, de zoon van Zebedeüs
en broeder van Johannes)
-
voetnoot1
- Simon: Simon Kananites of Zelotes; sijn
bediet by: worden (zinnebeeldig) bedoeld met (ook in reg. 4)
-
voetnoot1-4
- de twelf steenen.... oprechte: In
margine ‘Iosue. 4.’ (Jozua 4 vertelt van de twaalf stenen uit
het rivierbed van de Jordaan, die na de wonderbare doortocht der Israëlieten
door Jozua tot een gedenkteken werden opgericht)
-
voetnoot2
- Galgala: Gilgal (een plaatsje tussen de
Westelijke Jordaanoever en Jericho)
-
voetnoot2-3
- ghedenckenisse des droogen doerghanck:
gedachtenis aan de droge doortocht
-
voetnoot5-6
- waer af (= waarvan) Helias (= Elia)..
outaer maecte: In margine ‘3. Reg. 18.’ (1 Koningen 18:31-32,
waar Elia, bij zijn uitdaging van de Baälpriesters, van twaalf stenen, ‘naar
het getal der stammen der kinderen Jakobs’, voor God ‘in den naam des HEREN’
een altaar bouwt)
-
voetnoot5
- inden berch Carmelus: op de berg
Karmel
-
voetnoot7
- dat Christus.... Gods is: In margine
‘Matth. 16.’ (Mattheüs 16:15-18, waar Petrus getuigt ‘Gij zijt
de Christus, de Zoon des levenden Gods’, en Christus antwoordt ‘Op deze petra
zal Ik Mijn gemeente bouwen’)
-
voetnoot8
- vercondinghen: verkondigingen,
predikingen
-
voetnoot9-10
- dat hy het Lam.... nemen: In margine,
hoewel enkele regels te laag, ‘Ioan. 1.’ (Johannes 1:29b, ‘Zie,
het Lam Gods dat de zonde der wereld wegneemt’)
-
voetnoot12
- het rijcke Godts ende sijn
gherechticheyt: In margine, hoewel iets te laag, ‘Matth. 6.’ (Mattheüs
6:33, ‘Maar zoekt eerst het Koninkrijk Gods en zijn gerechtigheid, en
alle deze dingen zullen u toegeworpen worden’)
-
-
[tekstkritische noot]1. betoonden - T betoonde 6
bouwinghe - T bouginghe 7 beteeckent - T beeteeckent
-
voetnoot1-2
- het ghelooue.... Apostelen: In margine
‘2. Pet. 2.’ (Bedoeld wordt wel 2 Petrus 3:2, ‘opdat gij
gedachtig zijt aan de woorden die van de heilige profeten te voren gesproken
zijn, en aan ons gebod, die des Heren en Zaligmakers apostelen zijn’)
-
voetnoot2
- al: geheel en al; eenen seluen:
eenzelfde
-
voetnoot4-6
- Nv sijdy (= zijt gij)... ghebout: In
margine ‘Ephe. 2.’ (Efeziërs 2:19-20, ‘Zo zijt gij dan niet meer
vreemdelingen en bijwoners, maar medeburgers der heiligen en huisgenoten Gods,
gebouwd op het fundament der Apostelen en Profeten, waarvan Jezus Christus is
de uiterste hoeksteen’)
-
voetnoot6-7
- voer de twelf.... alleene nemen: als
de twaalf fundamenten moet men niet uitsluitend de bovengenoemden (nl. de
twaalf apostelen, genoemd in reg. 12-1 van de vor. pag.) beschouwen
-
voetnoot7-8
- die meer erbeyde.... die andere: In
margine ‘2 Cor. 11.’ (2 Corinthiërs 11:5, ‘want ik acht, dat ik
nergens minder in ben geweest dan de uitnemendste apostelen’. Van der Noots
tekst sluit echter veel meer aan bij 1 Corinthiërs 15:10b, ‘maar
ik heb overvloediger gearbeid dan zij allen, doch niet ik, maar de genade Gods
die met mij is’)
-
voetnoot9-12
- Diesghelycx.... wtghesloten wesen: In
margine ‘Act 9.13.15.21.’ (Handelingen 9:27 vertelt hoe Barnabas
de bekeerde Paulus bij de gemeente van Jeruzalem inleidt; in Handelingen 13
trekken Paulus en Barnabas op een zendingsreis uit; in Handelingen 15 worden
zowel Paulus' latere reisgenoot Silas als Judas Barsabas - in
Handelingen 1:23 vermeld als ‘Jozef genaamd Barsabas, die
toegenaamd was Justus’ - en ‘Johannes die genaamd is Marcus’ genoemd;
Handelingen 21:10-11 verhaalt hoe de profeet Agabus de
gevangenneming van Paulus voorzegt)
-
voetnoot12 (vor. kol.)-2
- maer sommighe...
voerghenoemde: maar (zo is het niet, want) nog enkele (andere) Godsdienaars,
die hetzelfde geloofd en geleerd hebben, zijn er behalve deze bovengenoemden (=
de twaalf apostelen)
-
voetnoot3
- een gemeyn ende gheheel ghetal: een
veel-voor-komend (allen omvattend?) en rond getal (vgl. de Franse versie, M.ij.
recto, ‘vn nombre commun & entier’, en de Engelse versie, 84 recto, ‘a
perfecte and a common number’)
-
voetnoot3-4
- in ander plaetsen: vgl. bijv. de zeven
hoofden en tien hoornen van het Beest op pag. 252 en 280, en de verklaring van
de tien hoornen op pag. 284, li. kol.
-
voetnoot5
- voor de principaelste: gelijk gesteld
met de voornaamsten (daarvan)
-
voetnoot6-7
- De bouwinghe (= het bouwsel)....
Iaspis: citaat van Openbaringen 21:18a (In margine ‘Apo.
21.’)
-
voetnoot7
- beteeckent: geeft te kennen; Christo
Iesv: (ablatief-vorm van) Christus Jezus
-
voetnoot7-8
- alder costelycxste.... lieffelycxste:
allerkostbaarste, alleraangenaamste, allerliefelijkste
-
voetnoot12
- ophoudende colomnen oft pileyren:
steunende zuilen of pilaren
-
voetnoot13-14
- De ghene die.... smaken: In margine
‘Ioan. 5.8.’ (Johannes 5:24, ‘Voorwaar, voorwaar zeg Ik u, die
mijn woord hoort, en gelooft Hem die Mij gezonden heeft, die heeft het eeuwige
leven, en komt niet in de verdoemenis, maar is uit den dood overgegaan in het
leven’; Johannes 8:51, ‘Voorwaar, voorwaar zeg Ik u, zo iemand
mijn woord zal bewaard hebben, die zal den dood niet zien in der
eeuwigheid’)
-
voetnoot14
- nymmermeer: nooit; smaken: proeven,
ondervinden
-
voetnoot14-2
- Ende de Stadt.... ghelas: vrije
weergave van Openbaringen 21:18b (‘en de stad was zuiver goud,
zijnde zuiver glas gelijk’)
-
-
[tekstkritische noot]4-5. is Christus - T isChristus 15. ende
groen. - T ende groen is. 16. eenen Saphier, - T eenēSaphier, 10.
waren Helias, - T warenHelias,
-
voetnoot2-3
- de ghemeynte Gods... vlecke: In
margine ‘Ephe. 5.’ (Efeziërs 5:27b, ‘....een gemeente die geen
vlek of rimpel heeft of iets dergelijks’)
-
voetnoot3-4
- sij is suyuer.... gheproeft is: In
margine ‘Prouer. 17. 1. Pet. 1.’ (Spreuken 17:3, ‘De smeltkroes
is voor het zilver, en de oven voor het goud, maar de HERE proeft de harten’;
1 Petrus 1:7, ‘..opdat de beproeving uws geloofs, die veel
kostelijker is dan des gouds, hetwelk vergaat en door het vuur beproefd wordt,
bevonden worde te zijn tot lof en eer en heerlijkheid, in de openbaring van
Jezus Christus’)
-
voetnoot6
- costelycker: kostbaarder (zie ook reg.
8, en (vlg. kol.) 2 en 5)
-
voetnoot7-8
- Den gront (= het fundament)....
verchiert (= versierd): citaat van Openbaringen 21:19a; der
mueren: van de muur (enkelv.)
-
voetnoot10
- Het eerste.... Iaspis: citaat van
Openbaringen 21:19b
-
voetnoot11
- beteekent: te kennen geeft; eerster:
(hier) oudste
-
voetnoot13
- tghelooue van Enoch: In margine ‘Gen.
6’ (Bedoeld wordt wel Genesis 5:22 en 24, ‘Henoch wandelde met
God’); aldereerste: het allereerst
-
voetnoot16
- Het tweede grondeersel (=
fundament).... Saphier: vgl. Openbaringen 21:19c
-
voetnoot3
- met Iob: In margine ‘Iob. 1.’
(Job 1, waarin Job alles verliest wat hij bezit en tenslotte
moet uitroepen: ‘Naakt ben ik uit den moederschoot gekomen, en naakt zal ik
daarhenen wederkeren’); Tobiam: (accusatief-vorm van) Tobias, de vrome
Israëliet over wiens beproevingen, geloof en uitredding het apocriefe Boek
Tobia vertelt (Tobia 2:12, ‘Maar die beproeving liet God hem
overkomen, opdat de nakomelingen een voorbeeld van lijdzaamheid hadden, gelijk
aan den heiligen Job’)
-
voetnoot5-6
- hemelsche wandelinghe: In margine,
hoewel enkele regels te hoog, ‘Philip. 3.’ (Filippenzen 3:20a,
‘Maar onze wandel is in de hemelen’)
-
voetnoot7
- Den derden gront.... Cassidonie: vgl.
Openbaringen 21:19d; den gront: het fundament; Cassidonie:
chalcedon, een soort edelsteen
-
voetnoot9
- costelyck: kostbaar; moghende: krachtig
(van werking)
-
voetnoot10
- Helias: Elia (In margine ‘4. Reg. 18.’,
wat wel zal moeten zijn ‘3. Reg. 18.’: 1 Koningen 18, de
geschiedenis van Elia en de Baälpriesters op de Karmel); Ioannes den Dooper: In
margine ‘Matth. 3. Luc. 1. Matth. 3. Mar. 1.’ (Mattheüs 3
vertelt van het optreden van Johannes de Doper; Lucas 1:5-80
over diens geboorte; de tweede vermelding van Mattheüs 3 zal wel als
dittographie moeten worden opgevat; Marcus 1:2-11 brengt
eveneens het verhaal van Johannes' optreden in de woestijn)
-
voetnoot12-13
- verschenen sij.... tijde:
openbaarden zij zich als kostbaar op hun bestemde tijd
-
voetnoot13
- straffende: berispende (ook in reg. 2
vlg. kol.); vromelyck: moedig; de selfde: deze
-
-
[tekstkritische noot]12. inde middel - T inde milddel 10.
welcke - T welcker
-
voetnoot1-2
- gelijck de cassidonie..... aftreckt:
Plinius (Naturalis Historia XXXVII, 7) deelt mee, dat de chalcedon, als hij
door de zon of door gewrijf met de vingers verwarmd is, kaf en snippers papier
(‘paleas et chartarum fila’) naar zich toetrekt
-
voetnoot1
- caf: kaf, (hie wel in het algemeen voor)
stof (vgl. de Engelse versie, 85 recto, ‘the duste’)
-
voetnoot4
- Den vierden gront.... Smaragdus: vgl.
Openbaringen 21:19e; Esmeraude: smaragd
-
voetnoot5
- diewelcke... en is: die niet alleen zelf
groen is
-
voetnoot6-9
- Van desen aerde (= geaardheid)....
ontfangen hadden: In margine, hoewel enkele regels te hoog, ‘Iere. 2.3. Zacha.
13. Act 9.16.17’ (Jeremia 2 en 3 geven enkele van Jeremia's
vermaningen en profetieën; Zacharia 13:1, ‘Te dien dage zal er
een fontein geopend zijn voor het huis Davids en voor de inwoners van
Jeruzalem, tegen de zonde en tegen de onreinheid’; Handelingen 9, 16 en
17 behandelen de bekering van Paulus en enkele episoden uit zijn
zendingsreizen)
-
voetnoot10
- Het vijfde grondeersel.... Sardonix:
vgl. Openbaringen 21:20a; grondeersel: fundament; Sardonix:
edelsteen, variëteit van agaat, met dikke lagen, geschikt om er cameeën uit te
snijden
-
voetnoot11
- Sardis: rood edelgesteente (ook in reg.
6 vlg. kol.); Onix: een soort agaat met witte ondoorzichtige lagen
-
voetnoot12-14
- Alsoo sijn.... Orientael: In margine
‘Mattth. [sic] 5. Psal. 50 Luc. 7.’ (Mattheüs 5:5, ‘Zalig
zijn de zachtmoedigen, want zij zullen het aardrijk beërven’; Psalm
51 - nummering der Staten-vertaling - is de boetpsalm van David, ‘toen
de Profeet Nathan tot hem was gekomen, nadat hij tot Bathséba was ingegaan’;
Lucas 7:36-50 vertelt hoe de zondares, geïdentificeerd met Maria
Magdalena, de voeten van Jezus met haar tranen wast en daarna zalft)
-
voetnoot14 (vor. kol.)
- Orientael: Oosters, (hier,
door de verbinding met ‘Orientalen steen’ = edelsteen:) edel, kostbaar
-
voetnoot1-2
- Al ben ick.... wel behaghelyck: In
margine ‘Cant. 1.’ (Hooglied 1:5a, ‘Ik ben zwart, doch
liefelijk, gij dochteren Jeruzalems’)
-
voetnoot1
- de warachtighe Ghemeynte: (naar de
symbolische duiding van de bruid uit het Hooglied als de Gemeente of Kerk van
Christus)
-
voetnoot2-5
- Al ist dat.... vernieut: In margine
‘1. Cor. 4.6.’ (bedoeld wordt 2 Corinthiërs 4:16, ‘Daarom
vertragen wij niet; maar hoewel onze uitwendige mens verdorven wordt, zo wordt
nochtans de inwendige vernieuwd van dag tot dag’; 2 Corinthiërs
6:16b, ‘Want gij zijt de tempel des levenden Gods’)
-
voetnoot6
- Het seste.... Sardis: vgl.
Openbaringen 21:20b
-
voetnoot6-7
- die der rooder.... ghelijck is: die
naar het uiterlijke voorkomen lijkt op rode aarde
-
voetnoot7-8
- heur laten duncken: menen (nl. als
gevolg van hun nederigheid)
-
voetnoot8-10
- dat sij.... ontfanghen hebben: In
margine ‘Luc. 16.’ (in Lucas 16:15 verwijt Jezus aan de
Farizeeërs juist het omgekeerde, nl. hun hoogmoedige zelfverheffing: ‘En Hij
zeide tot hen: Gij zijt het die uzelve rechtvaardigt voor de mensen, maar God
kent uw harten; want dat hoog is onder de mensen, is een gruwel voor
God’)
-
voetnoot10
- welcke: (slaat terug op Adam); naer
Phylo wtlegghinghe: volgens de uitleg van Philo (Philo van Alexandrië, 25 v.
Chr.-45 n. Chr., schreef o.m. ‘Legum Allegoriae’. In Liber I, caput 29, daarvan
zegt hij, naar aanleiding van Genesis 2:16-17: ‘Appellat, inquit eum terram:
sic enim vox haec Adam interpretatur’)
-
-
[tekstkritische noot]7. den Heere - T denHeere 8-9. van alderley
verwen, die daer schijnt als gout, - T van alderley verwen de daer schijnt als
gout, 11. wijsheyt - T wijshet 12. onsteken de andere - T onstekende
andere 2. ghetrouwe - T ghetro uwe
-
voetnoot1
- Van desen gheselschappe was: tot deze
groep behoorde
-
voetnoot1-2
- ons Heeren Iesu Christi: van onze Heer
Jezus Christus
-
voetnoot2-5
- die heurseluen (= zichzelf)....
salichmaker: In margine ‘Luc. 1.’ (Lucas 1:47-48a, ‘mijn geest
verheugt zich in God mijn Zaligmaker, omdat Hij de nederheid zijner dienstmaagd
heeft aangezien’; vgl. ook vs. 38a)
-
voetnoot5-7
- Alsulcx (= zo).... te wesen: In
margine ‘Gen. 18.’ (Genesis 18:27, ‘En Abraham antwoordde en
zeide: Zie toch, ik heb mij anderwonden te spreken tot den Here, hoewel ik stof
en asse ben’)
-
voetnoot8
- Den sevensten gront..... Chrisolitus:
vgl. Openbaringen 21:20c; Chrisolitus: chrysoliet (letterl.
goudsteen)
-
voetnoot10
- ghlijsteren wtwerpende: vonken
schietende
-
voetnoot10-11
- sijn dese begrepen de ghene die:
worden de hier volgende (personen) samengevat, namelijk zij die [tenzij ‘dese’
een invoegsel is dat behoort weg te vallen]
-
voetnoot11-12
- ontvoncken ende onsteken: doen
ontvlammen en ontbranden
-
voetnoot13
- de liefde Godts.... naesten: de liefde
voor God en hun naaste
-
voetnoot14-16
- Aldus dede... verscheen: In margine
‘Exod. 4. Esa. 2.34. Act. 14.’ (Exodus 4 vertelt van Mozes'
zending door God naar Farao; Jesaja 2 brengt een woord van
Jesaja tot de Joden, Jesaja 34 tot de heidenen; Handelingen 14
vertelt een episode uit de zendingsreis van Paulus en Barnabas)
-
voetnoot1
- Het achste.... Beril: vgl.
Openbaringen 21:20d; Beril: groene edelsteen
-
voetnoot4-5
- Stephanus die.... steenden (=
stenigden): In margine ‘Act. 7.’ (Handelingen 7:60, ‘En vallende
op de knieën, riep hij met grote stem: Here, reken hun deze zonde niet toe! En
als hij dat gezegd had, ontsliep hij’)
-
voetnoot6-8
- Alsoo was.... te sijne: In margine ‘1.
Reg. 15. 16’, (1 Samuël 15 en 16, waarin Samuël Saul aanzegt dat
hij door God verworpen is en in diens plaats David tot koning zalft; vgl.
vooral 15: 35a, ‘En Samuël zag Saul niet meer tot den dag zijns doods toe;
evenwel droeg Samuël leed om Saul’)
-
voetnoot7-8
- wanneer (= toen).... te sijne:
(accusativus-cum-infinitivo-constructie) toen hij zag, dat deze uit de gunst
des Heren verworpen was
-
voetnoot9
- Het neghenste.... Topazer: vgl.
Openbaringen 21:20e; Topazer: topaas; in hem: in zich
-
voetnoot11
- met aller deuchden: met elke deugd;
verchiert: getooid
-
voetnoot11-12
- ghelijck als Daniel.... begheerten:
In margine ‘Dan. 19.’ (Dit moet zijn ‘Dan. 1.9.’ Vgl. Daniël
1:8-16, waar Daniël weigert van des konings tafel te eten, opdat ‘hij
zich niet zoude ontreinigen’; Daniël 9, waar hij zich tot God wendt ‘met het
gebed en smekingen, met vasten en zak en as’)
-
voetnoot13
- Ioannes den Euangelist.... lief hadde:
In margine ‘Ioan. 12.’ (Bedoeld wordt wel Johannes 13:23, ‘En
één van Zijn discipelen was aanzittende in den schoot van Jezus, welken Jezus
liefhad’)
-
voetnoot13-14
- die de openbaringhe.... heeft: vgl.
Openbaringen 1:9 (‘Ik Johannes.... was op het eiland genaamd
Patmos, om het woord Gods en om de getuigenis van Jezus Christus’)
-
-
[tekstkritische noot]4. heur - T henr 9. een Hiacijnt - T
eenHiacijnt 14-15. wonderlijcke - T wonderljcke 9-10. der Machabeen - T
derMachabeen
-
voetnoot1
- Het thiende.... Chrysophrasus: vgl.
Openbaringen 21:20f; Chrysophrasus: chrysopraas, door nikkeloxyde groen
gekleurde agaat; wiens nature is: welks aard het is
-
voetnoot4-5
- naer den Talent.... ghegheuen: In
margine, hoewel enkele regels te hoog, ‘Matth. 25.’ (Mattheüs
25:14-30, de gelijkenis van de talenten)
-
voetnoot7
- dit gheselschap: deze groep
Ezechiel: In margine ‘Eze. 10.11.’ (Ezechiël 10 en 11 geven
enkele van Ezechiëls visioenen)
-
voetnoot9
- Het elfste.... Hiacijnt: vgl.
Openbaringen 21:20g; Hiacijnt: hyacint, geelachtig rode edelsteen
-
voetnoot14-15
- sijn sij van (= door) God....
openbaren: In margine ‘Iaco. 1. Ioan. 3.’ (Jacobus 1:5, ‘En
indien iemand van u wijsheid ontbreekt, dat hij ze van God begere, die een
iegelijk mildelijk geeft, en niet verwijt: en zij zal hem gegeven worden’;
Johannes 3:1-21 geeft het verhaal van Nicodemus' nachtelijk
bezoek aan Jezus, die hem ‘wonderlijcke verborghen dinghen’ leert)
-
voetnoot1
- Oseas, Iohel: (de profeten) Hosea,
Joël
-
voetnoot1-2
- Amos die.... en was: In margine ‘Amos.
17.’ (Dit moet zijn ‘Amos. 1.7.’: Amos 1:1a, ‘De woorden van Amos, die onder de
veeherders was van Tekóa’; Amos 7:14-15a, ‘Toen antwoordde Amos
en zeide tot Amazia: Ik was geen Profeet en ik was niet eens Profeten zoon,
maar ik was een ossenherder, en las wilde vijgen af; maar de HERE nam mij van
achter de kudde’)
-
voetnoot2
- cleyn Propheten: de 12 z.g. kleine
profeten zijn: Hosea, Joël, Amos, Obadja, Jona, Micha, Nahum, Habakuk, Zefanja,
Haggai, Zacharia en Maleachi
-
voetnoot2-4
- Also waren.... Christi: In margine
‘Matth. 4. Ioan. 5.6’ (Mattheüs 4:18-22 verhaalt, hoe Jezus
Petrus en Andreas, benevens Johannes en Jacobus als discipelen aanneemt; in
Johannes 5 geeft Jezus getuigenis van Zichzelve, terwijl in
Johannes 6:66-71 Petrus, als vele volgelingen zich van Jezus
afwenden, namens de twaalve getuigt: ‘wij hebben geloofd en bekend, dat gij
zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods’)
-
voetnoot4
- Leeriongheren Christi: discipelen van
Christus
-
voetnoot5
- Het twelfste.... Ematyst: vgl.
Openbaringen 21:20h; Ematyst: amethist, lila edelsteen
-
voetnoot5-6
- purpur,...... roosen verwich: purper-,
violet- en rooskleurig
-
voetnoot9-10
- de seuen broederen.... moeder: In
margine ‘2. Macha. 7.’ (in het apocriefe 2 Makkabeeën 7 wordt de
marteldood verteld van zeven broeders en hun moeder, die liever de felste
martelingen verduren dan, voor hen onrein, varkensvlees te eten); der
Machabeen: uit de tijd (of: uit de boeken) der Makkabeeën (leiders van de
opstand der Joden tegen koning Antiochus IV Epiphanes van Syrië in 165 v. Chr.,
toen deze de Joden met geweld wilde helleniseren)
-
-
[tekstkritische noot]12. dewelcke sijn - T dewelcke siin 1-2.
ende wellustighe genoechten) hebben ghebrocht, en sijn - T endewellustighe
genoechten hebben ghebrocht) en sijn
-
voetnoot1
- Iacobus de meerder: Jacobus maior, nl.
Jacobus de zoon van Zebedeüs, in tegenstelling tot Jacobus minor, de zoon van
Alfeüs (In margine ‘Act. 12.’: Handelingen 12:2, ‘En hij [=
Herodes] doodde Jacobus den broeder van Johannes met het zwaard’); Antipas de
ghetrouwe ghetuyghe: In margine ‘Apo. 2.’ (Openbaringen 2:13b,
‘en gij houdt Mijn naam, en hebt Mijn geloof niet verloochend, ook in die
dagen, in welke Antipas Mijn getrouwe getuige was, welke gedood is bij ulieden
daar de satan woont’)
-
voetnoot2-4
- Niemant en can.... offert: In margine
‘Ioan. 15.’ (Johannes 15:13, ‘Niemand heeft meerder liefde dan
deze, dat iemand zijn leven zette voor zijn vrienden’)
-
voetnoot4-6
- Al dit gheselschap.... toebehoort: In
margine ‘Mattth. [sic] 5.’ (Mattheüs 5:10, ‘Zalig zijn
die vervolgd worden om der gerechtigheid wil, want hunner is het Koninkrijk der
hemelen’); Al dit gheselschap.... te wesen: van al dezen verkondigt Hij (nl.
Christus) uitdrukkelijk, dat zij zalig zijn
-
voetnoot8-9
- na (= naar) de verscheyden....
ghegeuen: In margine ‘Rom. 12. 1. Cor. 12.’ (Romeinen 12:6,
‘hebbende nu verscheiden gaven, naar de genade die ons gegeven is’; in 1
Corinthiërs 12:4-11 wordt dezelfde gedachte breder uitgewerkt); van
God: door God
-
voetnoot9-11
- op hem (= Christus).... ghebouwet
hebben: In margine ‘1. Cor. 3.’ (1 Corinthiërs 3:12-13a, ‘En
indien iemand op dit fundament bouwt goud, zilver, kostelijke stenen, hout,
hooi, stoppelen, eens iegelijks werk zal openbaar worden’)
-
voetnoot1
- wellustighe genoechten: aangename (hier
wel: zinnelijke) genietingen; ghebrocht: (hier) aangevoerd
-
voetnoot2
- en sijn in... toeghelaten: worden onder
dit hemelse gezelschap niet toegelaten
-
voetnoot3-4
- de costelycke (= kostbare) steenen....
waren: In margine ‘Exod. 28.’ (Exodus 28:15-30, de beschrijving
van de borstlap des gerichts, met de twaalf daarin gevatte edelstenen, die de
Israëlieten voor Aäron moesten maken)
-
voetnoot4
- voorghebeelt: gepraefigureerd, te voren
symbolisch verbeeld
-
voetnoot4-6
- inde costelycke... Tirus: in de
kostbaarheden waarmee de koning van Tyrus behangen en bekleed was (vgl.
Ezechiël 28:12-13, ‘Mensenkind, hef een klaaglied op over den koning van Tyrus,
en zeg tot hem: Zó zegt de Here HERE:.... gij waart in Eden, Gods hof; alle
kostelijk gesteente was uw deksel, sardisstenen, topazen en diamanten,
turkooizen, sardonyxstenen, en jaspisstenen, saffieren, robijnen en smaragden,
en goud....’)
-
voetnoot7-8
- Plinium in... Historien: de Romeinse
geleerde C. Plinius Secundus (23-79) schreef een uitvoerige ‘Naturalis
Historia’, waarvan het 37ste en laatste boek aan aard en eigenschappen der
edelstenen is gewijd (In margine ‘Plinius de naturalibus lib. 7.’; het cijfer
moet uiteraard zijn ‘37.’)
-
voetnoot8-9
- Bartholomeum... rerum: Bartholomeus
Anglicus (gest. 1240), een Franciscaner monnik, wiens ‘De proprietatibus rerum’
de meest bekende natuurwetenschappelijke encyclopaedie der M.E. werd. Liber XVI
daarvan handelt ‘De lapidibus preciosis et metallis’ (In margine ‘Bartholomeus
de proprietatibus rerum.’)
-
voetnoot9
- de verborghentheyt: de verborgen
symbolische betekenis
-
-
[tekstkritische noot]1. te verstane, - T te verstane. 2.
Baconthorpe, - T Bacouthorpe, 3-4. den Apocalipsis - T denApocalipsis 9. gauen
wtdeelende, - T gauenwtdeelende, 11. crachtighe - T chrachtighe
-
voetnoot1
- (vlg. kol.)S. Ieronymum... Esa.:
(de Kerkvader) Hiëronymus (345-420) in zijn commentaar op het 54ste hoofdstuk
van Jesaja (In zijn ‘Commentarius in Esaiam Prophetam’ betoogt Hiëronymus, naar
aanleiding van Jesaja 54:11-12, dat de daar vermelde edelstenen,
evenals op verwante Bijbelplaatsen, o.a. in Openbaringen 21:19-20, symbolisch
moeten worden geïnterpreteerd. Van der Noots zin in reg. 2-5 hierboven, ‘Dese
fondamenten.... des Conincx van Tirus’, blijkt vrijwel letterlijk uit dit
betoog overgenomen te zijn)
-
voetnoot2
- Bedam, Haymonem (= accusatief-vormen
van: Beda, Haymo).... Tilney: Beda Venerabilis (± 670-735), Engels
theoloog en geleerde, schreef o.m. een groot aantal commentaren op
Bijbelboeken, waaronder op de Apocalyps; Haymo (gest. 853), Benedictijn,
schreef o.m. ‘In Apocalypsim libri septem’; Henricus Cosseius of
Costesaius (ook wel Costebius) † 1336, Engels Franciscaan en
godgeleerde, schreef o.m. ‘Commentarii in Apocalipsin divi Ioannis’;
Johannes de Baconthorpe (gest. 1346), Engels Carmeliet en godgeleerde,
schreef meer dan 120 boeken, die echter grotendeels verloren zijn gegaan;
Joannes Elinius † 1379, Engels Carmeliet en godgeleerde, ‘opus aureis
imaginibus decoratum edidit in Apocalypsin’; John Tilney (1e helft 15de
eeuw), Engels Carmeliet en godgeleerde, schreef o.m. een commentaar op de
Apocalyps, welke verloren is gegaan, maar waarin de 16de-eeuwer John Bale
reformatorische tendensen meende te herkennen
-
voetnoot4
- nerstelyck ouersien: nauwkeurig
doorlezen (deze twee woorden hangen nog altijd af van ‘die mach’ in reg. 7 vor.
kol.)
-
voetnoot5
- na de meyninghe Augustini: in
overeenstemming met de mening van Augustinus (In margine ‘Augustinus’. Vgl.
diens ‘Expositio in Apocalypsim B. Ioannis’, Homilia 19, waar hij n.a.v.
Openbaringen 21:19-20 zegt: ‘ideo diversitatem gemmarum in fundamentis nominare
voluit, ut dona diversarum gratiarum, quae Apostolis data sunt, demonstraret;
sicut de Spiritu sancto dictum est, Dividens singulis prout vult’. Ook
Van der Noot citeert deze laatste tekst uit 1 Corinthiers
12:11); vertoonen: aantonen
-
voetnoot6-7
- dese steenen.... te beteekenen:
(accusativus-cum-infinitivo-constructie) dat deze stenen de verschillende
soorten genade-gaven van de Heilige Geest aanduiden
-
voetnoot7-9
- Want alle.... wtdeelende: In margine
‘Rom. 12. 1. Cor. 12. 1. Cor. 14.’ (Romeinen 12:6, ‘hebbende nu
verscheiden gaven, naar de genade die ons gegeven is’; 1 Corinthiërs
12:11, ‘Doch deze dingen alle werkt één en dezelfde Geest, delende aan
een iegelijk in 't bijzonder gelijkerwijs hij wil’; 1 Corinthiërs
14:1a, ‘Jaagt de liefde na, en ijvert om de geestelijke gaven’)
-
voetnoot2
- den eerlycken (= luisterrijke) dach....
Gods: nl. de dag van Christus' wederkomst en van het laatste oordeel
-
voetnoot4-9
- Ende den Enghel toonde my eenen claren
waterstroom, het.... was: vrije weergave van Openbaringen 22:1a (‘En hij toonde
mij een zuivere rivier van het water des levens, klaar als kristal’)
-
voetnoot4
- alle dese voerschreuen: al de hierboven
genoemde
-
voetnoot5-6
- roerde my.... te verstane: bewoog mij
in de geest (= wekte in mijn geest het verlangen) om het genade-plan des Heren
nog uitvoeriger te kennen
-
voetnoot7
- sijnder verborghentheyt: van Zijn
mysterie
-
voetnoot8
- toonde my: toonde hij mij (de functie
van deze beide woorden is dus in de eigenlijke zin enigszins anders dan men uit
het gecursiveerde citaat zou mogen verwachten)
-
voetnoot9
- ghesont ende salichmakende: gezond- en
zalig-makende
-
voetnoot9-11
- Dese Riuiere.... Christi: In margine
‘Ioan. 4.5.7.’ (Johannes 4:14, ‘Zo wie gedronken zal hebben van
het water dat Ik hem geven zal, dien zal in eeuwigheid niet dorsten, maar het
water dat Ik hem zal geven, zal in hem worden een fontein van water, springende
tot in het eeuwige leven’; ‘5.’ zal wel moeten zijn ‘6.’: Johannes
6:35c, ‘die in Mij gelooft zal nimmermeer dorsten’; Johannes
7:38, ‘Die in Mij gelooft, gelijkerwijs de Schrift zegt, stromen des
levenden waters zullen uit zijn binnenste vloeien’)
-
-
[tekstkritische noot]5. te weten, - T teweten, 7. werelt. Wt den
struyck - T werelt, wt den struyck 11. alsoo is hy nv - T alsoo is // is hy nv
13. gheluckich - T gheluchich (ook in reg. 3 vlg. kol.)
-
voetnoot1-3
- Dit is den soeten vloet (= de
liefelijke stroom) die.... veruerst: In margine ‘Gen. 2.’ (Genesis
2:10, ‘En een rivier was voortgaande uit Eden om dezen hof te
besproeien, en werd van daar verdeeld en werd tot vier hoofden’)
-
voetnoot1
- van Edom: (bedoeld is hier wel ‘van
Eden’, al noemen ook de Franse en de Engelse versie Edom)
-
voetnoot2
- veruersschen: verfrissen (ook in reg.
3); hem: zich
-
voetnoot4
- lopende: stromende
lustich:
liefelijk (ook in reg. 5)
-
voetnoot4-5
- de stat Gods.... verheuchdelyck: In
margine ‘Psal. 121.’ (Psalm 122 - nummering der Statenvertaling
- vs. 3, ‘Jeruzalem is gebouwd als een stad die wèl samengevoegd is’)
-
voetnoot5-6
- in het eeuwich leuen springhende: In
margine ‘Ioan. 4.’ (Johannes 4:14c; vgl. het citaat in de aant.
bij reg. 9-11 vor. kol.)
-
voetnoot8-10
- Tot wien.... leuens: In margine
‘Ioan. 6.’ (Johannes 6:68, ‘Simon Petrus dan antwoordde Hem:
Here, tot wien zullen wij henengaan? Gij hebt de woorden des eeuwigen
levens’)
-
voetnoot13-16
- het compt wt van (= het komt
tevoorschijn uit).... Gheests: uitbreiding van Openbaringen
22:1b (‘voortkomende uit den troon Gods en des Lams’)
-
voetnoot16-2 (vlg. kol.)
- Ick wil reyn water....
planten: In margine ‘Eze. 36.’ (Ezechiël 36:25-26a, ‘Dan zal Ik
rein water op u sprengen en gij zult rein worden: van alle uw onreinheden en
van alle uw drekgoden zal Ik u reinigen. En Ik zal u een nieuw hart geven, en
zal een nieuwen geest geven in het binnenste van u’)
-
voetnoot3-5
- Inde strate.... boom des leuens:
uitbreidende weergave van Openbaringen 22:2a (‘In het midden van
hare straat, en op de ene en op de andere zijde der rivier, was de boom des
levens’)
-
voetnoot4
- de twee Testamenten: nl. het Oude en het
Nieuwe Testament
-
voetnoot5
- alderghenuchelycxsten: alleraangenaamste
(om te zien), allerschoonste
-
voetnoot6
- die: de (tweemaal); voedere: (degene die
voedsel geeft, dus:) verzorger (In margine ‘Ioan. 6.’: Johannes
6:1-13, de geschiedenis van de wonderbare spijziging)
-
voetnoot7-8
- Wt den struyck (= tronk, stam)....
boom: In margine ‘Matth. 1.’ (Mattheüs 1:1-16 geeft ‘het boek
des geslachts van Jezus Christus, den zoon van David, den zoon van
Abraham’)
-
voetnoot8
- na (= naar) den vleessche: In margine
‘Rom. 1.’ (Romeinen 1:3, ‘....van zijnen Zoon, die geworden is
uit den zade Davids naar het vlees’)
-
voetnoot8-9
- ontfanghen... gheest: In margine ‘Luc.
1.’ (Lucas 1:26-38 vertelt van de annunciatie aan Maria)
-
voetnoot9-11
- Ghelijck den boom.... gheplant was:
In margine ‘Gen. 2.’ (Genesis 2:9, ‘En de HERE God had alle
geboomte uit het aardrijk doen spruiten, begeerlijk voor het gezicht en goed
ter spijze, en den boom des levens in het midden van den hof....’)
-
-
[tekstkritische noot]5-6. de ghantsche ghenaden - T der ghantscher
ghenaden 12. in den vleesche. Ende de - T in den vleesche, ende
de 13. ghesontheyt - T ghsontheyt 14-15. ende crachten - T
enden crachten 17. gheleert wort, - T gheleert woort, 2. ende het herte
verblydt: - T ende herte verblydt: 4. Soo worden - T Soo woorden 8. alst wel
ghenut is ende dat - T alst wel ghenut ende dat 10-11. Mostaert saet. Bouen
alle - T Mostaert saet, bouen alle
-
voetnoot5
- tweederley manieren van vruchten:
tweeërlei soort vruchten (nl. de ‘Somer ende Winter vruchten’ uit reg.
8-9)
-
voetnoot5-6
- de ghantsche ghenaden ende gauen:
(hendiadys) de totaliteit der genade-gaven
-
voetnoot7-9
- maer hy gheeft.... vruchten: vrije
weergave van Openbaringen 22:2b (‘voortbrengende twaalf
vruchten, van maand tot maand gevende zijn vrucht’)
-
voetnoot10-12
- beyde de soete.... in den vleesche:
zowel de zoete vertroostingen naar de geest (= de ‘Somer vruchten’) als ook
zijn (= van de Boom des levens, die Christus is; dus: de door Christus, als
noodzakelijk voor Zijn gemeente, toegelaten of verordineerde) wrede vervolging
naar het vlees (= de ‘Winter vruchten’)
-
voetnoot12-13
- Ende de bladeren.... Heydenen:
citaat van Openbaringen 22:2c (In margine ‘Apo. 22.’)
-
voetnoot13-14
- De beloften.... leuen: In margine
‘Ioan. 6.’ (Johannes 6:63b, ‘de woorden die Ik tot u spreek,
zijn geest en zijn leven’)
-
voetnoot14-15
- deuchden ende crachten: (genezende)
eigenschappen en vermogens
-
voetnoot16-17
- Dese bladeren.... verwelcken: In
margine, hoewel enkele regels te laag, ‘Psal. 1.’ (Psalm 1:3,
‘....als een boom, geplant aan waterbeken, die zijn vrucht geeft op zijn tijd,
en welks blad niet afvalt’)
-
voetnoot2-4
- het herte verblydt: soo verheucht heur
(= zich).... danck: In margine, hoewel enkele regels te laag, ‘Psal. 15.’
(Psalm 16 - nummering der Statenvertaling - vs. 9a, ‘Daarom is
mijn hart verblijd’ en vs. 7a, ‘Ik zal den HERE loven, die mij raad heeft
gegeven’)
-
voetnoot4-6
- Soo worden.... bekennende: In margine
‘Esa. 11.60’ (Jesaja 11:10, ‘want het zal geschieden te dien
dage, dat de heidenen naar den wortel van Isaï, die staan zal tot een banier
der volkeren, zullen vragen, en zijn rust zal heerlijk zijn’; Jesaja
60:3, ‘de heidenen zullen tot uw licht gaan, en Koningen tot den glans
die u is opgegaan’)
-
voetnoot5-6
- Christum voer heuren Salichmaker
bekennende: Christus als hun Zaligmaker erkennende, belijdende
-
voetnoot7
- ghelijck een blat: vgl. het citaat in
reg. 12-13 (vor. kol.)
-
voetnoot8
- wel ghenut: op de juiste wijze (als
geneesmiddel) genuttigd; dat: indien
-
voetnoot9
- (alder)ghesontmakenste: in de hoogste
mate genezende
-
voetnoot10
- als een Mostaert saet: In margine
‘Matth. 13.’ (Mattheüs 13:31-32, de gelijkenis van het
mostaardzaad)
-
voetnoot10-12
- Bouen alle dinghen... verwinnet al:
In margine ‘3. Esd. 3.’ (In het apocriefe boek III Ezra, hoofdstuk 3 en
4, wordt verteld van een wedstrijd tussen drie der ‘jongelingen’ van
koning Darius over de vraag wie of wat het allersterkste is. De eerste noemt de
kracht van de wijn het grootste, de tweede die van de koning, de derde die van
de vrouw, waarboven hij echter nog die van de waarheid stelt. Aan hem, een Jood
met de naam Zerubabel, wordt de prijs toegekend, waarvan hij gebruik maakt om
vergunning te vragen tot de weder-opbouw van Jeruzalem, wat hem wordt
toegestaan. Van der Noot citeert hier III Ezra 3:12, ‘De derde
schreef: de vrouwen zijn de sterkste, maar boven alle overwint de
waarheid’)
-
-
[tekstkritische noot]4. van Gode - T vanGode 7. verblijden. - T
verblii-//den. 15. T heeft hier geen nieuwe alinea 9. heurseluen - T
heurselueu 10. ende aen lijf. - T eude aen lijf. 13-14. gheweest, van desen - T
gheweest: ende van desen (Vgl. hierbij de Franse versie, M.7. ro,
‘comment l'Antichrist.... qui a esté reuelé...., est nay & venu....
d'iceluy’; en de Engelse, 90 vo-91 ro, ‘how that that
mischeuous Antechrist [whiche.... hath ben reueled] did proceede and was borne
of him’)
-
voetnoot2
- de oprechtgeloouige: de ware
gelovigen
-
voetnoot4
- gesterct ende gerust wesen: versterkt en
tot rust gebracht worden
-
voetnoot4-5
- van Gode (= door God).... bewaert
worden: In margine ‘Zacha. 2. Psal. 17.’ (Zacharia 2:8c, ‘want
die ulieden aanraakt, die raakt zijn oogappel aan’; Psalm 17:8,
‘bewaar mij als het zwart des oogappels, verberg mij onder de schaduw uwer
vleugelen’)
-
voetnoot8-10
- Om van welcke.... tot mijnen vermete
comen: ik zou vergeefse moeite doen en nooit mijn doel bereiken, als ik wilde
(trachten) u van deze zaligheid en blijdschap een volledige uiteenzetting en
beschrijving te geven
-
voetnoot10-14
- noyt oore.... lief hebben: vgl.
1 Corinthiërs 2:9 (‘Maar gelijk geschreven is: hetgeen het oog
niet heeft gezien en het oor niet heeft gehoord, en in het hart des mensen niet
is opgeklommen, hetgeen God bereid heeft dien die Hem liefhebben’)
-
voetnoot11-12
- noch noyt en ist.... ghecomen: noch
is het ooit in het hart der mensen opgekomen
-
voetnoot12-13
- noch de mensche.... begrijpen: noch
kan de mens het begrijpen
-
voetnoot1-2
- wat boosheyt... verdriet: wat voor
boosheid enz. (object!)
-
voetnoot2
- wulpsheyt: dartelheid, lichtzinnigheid;
houerdye: trots
-
voetnoot3
- de ghene: (datief) aan degenen;
nauolgen: najagen; begheiren: begeren
-
voetnoot4
- redene: recht en billijkheid (of:
verstand, wijsheid)
-
voetnoot6
- onredelyckheyt: onbetamelijkheid,
onbillijkheid (of: dwaasheid)
-
voetnoot8-9
- om tot heurder.... gheraken: om
bevrediging van hun begeerten te verkrijgen
-
voetnoot9
- heurseluen: zichzelf; verlies:
nadeel
-
voetnoot10-12
- hoe dat de duyuel Prince (= vorst)
der werelt is: In margine ‘Ioan. 12.d. Matth. 4.b Luc. 4.a.’ (in
Johannes 12:31 wordt de duivel ‘overste dezer wereld’ genoemd;
in Mattheüs 4:8-9 en Lucas 4:5-7 biedt hij, bij
de verzoeking in de woestijn, Jezus de heerschappij over alle koninkrijken der
wereld aan, als deze hem wil aanbidden, ‘want zij is mij overgegeven, en ik
geef ze wien ik ook wil’)
-
voetnoot13
- binnen luttel Iaren herwaerts: in de
laatste paar jaren; gheopenbaert is gheweest: zich heeft geopenbaard
-
voetnoot13-14
- van desen... ghecomen is: uit hem
geboren en voortgekomen is
-
voetnoot15
- boom: geslachtsboom; boeck der
gheboorten: geslachtslijst
-
-
[tekstkritische noot]3-4. Onwetenheyt. - T Onwetenheyt, 3. der
ghenaden heeft - T der ghenaden, heeft 6. voortghebracht - T voortghebrach 10.
Papen. - T Papen,
-
voetnoot1
-
HET BOECK DER GEBOORTEN
ANTICHRISTI: de geslachtslijst van de Antichrist (Deze lijst is opgezet als
tegenhanger van ‘het boek des geslachts van Jezus Christus’ in Mattheüs
1:1-17. Voor elke daar voorkomende naam wordt hier een begrip
vermeld; de parallel omvat zelfs het af en toe vermelden van de naam der moeder
- behalve in reg. 7-8 en 9-10 (volg. kol.), vgl. Mattheüs 1:5 -
en van niet met name genoemde broeders. De Bijbelplaatsen in margine heb ik in
dit bijzondere geval niet alleen in de noten verwerkt, maar ook bij de tekst
zelf opgenomen. Zij dienen niet zozeer om de door Van der Noot aangegeven
‘voortbrenging’ te bewijzen als wel om uit de Bijbel de realiteit aan te tonen
van elk der in de tekst als ‘nieuw-geboren’ voorgestelde
begrippen)
-
voetnoot2
- Ephe. 6.: Efeziërs 6:12
(‘Want wij hebben den strijd niet tegen vlees en bloed, maar tegen de
overheden, tegen de machten, tegen de geweldhebbers der wereld, der duisternis
dezer eeuw, tegen de geestelijke boosheden in de lucht’)
-
voetnoot3
- Act. 17.: Handelingen
17:22-34 (Paulus predikt in Athene naar aanleiding an een altaar ‘op
hetwelk een opschrift stond: Den onbekenden God’)
-
voetnoot5
- 1. Tim. 4.: 1 Timotheüs
4:1-3 (Paulus waarschuwt tegen ‘verleidende geesten en leringen der
duivelen’)
-
voetnoot7
- Esa. 10.: Jesaja 10:12-19
(de aankondiging van Gods toorn tegen de koning van Assyrië, die zijn
overwinningen aan zichzelf toeschrijft en zich niet beschouwt als een werktuig
van God: ‘Zal een bijl zich beroemen tegen dien die daarmede houwt? Zal een
zaag pochen tegen dien die ze trekt? Alsof een staf bewoog degenen die hem
opheffen! Als men een stok opheft, is het geen hout?’)
-
voetnoot8
- Van liefde totten rijckdommen: uit
Liefde-tot-rijkdommen (hier dus voorgesteld als de vrouw van
Dwalinghe)
-
voetnoot9
- Esa. 58.: Jesaja 58:1-7
(God toornt tegen de Israëlieten, die zich op hun uiterlijke naleving der
godsdienst-voorschriften als op een verdienste beroepen en klagen: ‘Waarom
vasten wij en Gij ziet het niet aan, waarom kwellen wij onze ziel en Gij weet
het niet?’)
-
voetnoot1
- Rom. 10.: Romeinen 10:1-4
(Paulus zet uiteen, dat de Joden ‘hun eigen gerechtigheid zoeken op te richten’
en zich niet aan de rechtvaardiging uit genade willen onderwerpen, terwijl toch
‘het einde der wet is Christus, tot rechtvaardigheid een iegelijk die
gelooft’)
-
voetnoot1-2
- verghetenheyt der ghenaden: het
vergeten, over het hoofd zien, van de genade
-
voetnoot3
- Rom. 1.: Romeinen 1:18-32
(Paulus somt de zonden op, waartoe degenen vervallen, die ‘God kennende, Hem
als God niet hebben verheerlijkt of gedankt, maar zijn verijdeld geworden in
hun overleggingen, en hun onverstandig hart is verduisterd geworden’)
-
voetnoot5
- Gen. 3.: Genesis 3:9-10
(‘En de HERE God riep Adam, en zeide tot hem: Waar zijt gij? En hij zeide: Ik
hoorde Uw stem in den hof, en ik vreesde: want ik ben naakt; daarom verborg ik
mij’); mistrauwen: (hier) vrees
-
voetnoot6
- Mat. 17.: Mattheüs
17:24-27 (Jezus laat door Petrus de didrachmen der tempelbelasting
betalen, berustend op het voorschrift van Exodus 30:11-15 voor
het hefoffer: ‘zo zullen zij een iegelijk de verzoening zijner ziel den HERE
geven’); voldoeninghe: genoegdoening, betaling (van schuld of straf),
‘verzoening’ in de zin van Exodus 30
-
voetnoot7
- Dan. 12.: Daniël 12:11,
waar sprake is van een ‘gedurig offer’ (‘En van dien tijd af, dat het gedurig
offer zal weggenomen en de verwoestende gruwel zal gesteld zijn, zullen zijn
duizend tweehonderd en negentig dagen’)
-
voetnoot9
-
2. Thes. 7.: (2
Thessalonicenzen telt slechts 3 hoofdstukken. De Franse versie heeft bij deze
geslachtslijst geen marginalia; de Engelse, 91 ro, vermeldt ‘2.
Thess. 3.’ Waarschijnlijk wordt dus bedoeld 2 Thessalonicenzen
3:6-12, waar Paulus onder verwijzing naar zijn eigen voorbeeld de eis
stelt dat ieder door eigen arbeid in zijn onderhoud zal voorzien, ‘want wij
horen dat sommigen onder u ongeregeld wandelen, niet werkende maar ijdele
dingen doende’. Dit laatste zou dan doelen op het gemakkelijke en luie
leventje, dat aan de geestelijkheid werd verweten)
-
voetnoot9-10
- saluinghe der Papen: zalving der
priesters (bij de priesterwijding)
-
-
[tekstkritische noot]5. Den Coninck - T DenConinck 9 Iaerghetijden.
- T Iaerghetijden, 7. Satheit. - T Satheit 9-10. voortghebracht
Wtnementheyt. - T voortghebrachtWtnementheyt.
-
voetnoot1
- Matt. 15.: Mattheüs
15:1-9 (Jezus verwijt de Schriftgeleerden en Farizeeërs, dat zij eigen
inzettingen stellen in de plaats van Gods geboden, ‘lerende leringen die
geboden van mensen zijn’)
-
voetnoot3
- Mat. 23.: Mattheüs 23
(Jezus noemt de Schriftgeleerden en Farizeeërs ‘geveinsden’ en waarschuwt de
scharen: ‘Daarom al wat zij u zeggen, dat gij houden zult, houdt dat en doet
het; maar doet niet naar hun werken; want zij zeggen het en doen het
niet’)
-
voetnoot3-4
- den Coninck Hypocrisie (=
schijnheiligheid): naar analogie van Mattheüs 1:6a (‘En Jesse
gewon David den Koning’)
-
voetnoot5
- 1. Tim. 6.: 1 Timotheüs
6:10 (‘Want de geldgierigheid is een wortel van alle kwaad: tot welke
sommigen lust hebbende, zijn afgedwaald van het geloof, en hebben zichzelve met
vele smarten doorstoken’)
-
voetnoot6
- des ghelts: tot het geld; vande vrouwe
Offertorium: uit de vrouw Offertorium (Offertorium is een deel der Mis.
‘Oorspronkelijk bestond het uit drie deelen: het aanbieden door geloovigen en
geestelijkheid van hun gaven, brood en wijn, veelal door den diaken in
ontvangst genomen en door dezen op altaar - op credens - geplaatst; dan de
keuze uit deze gaven door den priester; eindelijk de gereedmaking daarvan op
het altaar’ [Kath. Enc.]. Van der Noot wil dus zeggen, dat dit inzamelen van
gaven de ‘moeder’ is geworden van Liefde-tot-het-geld)
-
voetnoot7
- Apo. 9.: Openbaringen 9:2
(‘En zij heeft den put des afgronds geopend; en daar is rook opgegaan uit den
put, als rook eens groten ovens; en de zon en de lucht is verduisterd geworden
van den rook des puts’)
-
voetnoot8
- 1. Cor. 15.: 1 Corinthiërs
15 (Paulus spreekt over de opstanding van Christus als bewijs voor de
opstanding der doden. Hier wordt wel in het bijzonder gedoeld op vs. 29, waar
sprake is van de doop ten behoeve der doden: ‘Anders wat zullen zij doen die
voor de doden gedoopt worden? Indien de doden ganselijk niet opgewekt worden,
waarom worden zij voor de doden ook gedoopt?’)
-
voetnoot8-9(vor. kol.)
- Besetten: verplichtingen,
als voorwaarde aan een testamentaire begunstiging verbonden (b.v. om geregeld
voor ‘Iaerghetijden’ ten behoeve van de erflater te zorgen)
-
voetnoot9(vor. kol.)
- Iaerghetijden: Missen, op de
verjaardag van iemands sterven voor de rust van zijn ziel gelezen
-
voetnoot1
- Deut. 32.: Deuteronomium 32:15 (‘Als nu
Jeschurun [= Israël] vet werd, zo sloeg hij achteruit.... en hij liet God varen
die hem gemaakt heeft, en versmaadde den rotssteen zijns heils’)
-
voetnoot3
- Luc. 16.: Lucas 16:1-12
(de gelijkenis van de onrechtvaardige rentmeester, waarbij in vs. 9 en 11
gesproken wordt van ‘de onrechtvaardige Mammon’)
-
voetnoot3-4
- den Schat der boosheyt: (bedoeld
wordt) de onrechtvaardige Mammon (vgl. de Franse versie, M. 7. vo,
‘Mammon d'iniquité’; en de Engelse, 91 vo, ‘Mammon of
iniquitie’)
-
voetnoot5
- Iob. 12.: (bedoeld wordt wel ‘Iob. 21.’:
Job 21:7-16, waar Job een beeld geeft van de voorspoed en de
overvloed der goddelozen, die toch God niet willen dienen)
-
voetnoot7
- Esa. 28.: Jesaja 28:1-22
(Jesaja's profetie over Samaria en tegen de leiders van Jeruzalem: ‘de
hovaardige kroon der dronkenen van Efraïm’ en de priesters en profeten, die
‘zijn verslonden van den wijn, zij dolen van sterken drank, zij dwalen in het
gezicht, zij waggelen in het gericht’); Satheit: dronkenschap (hier vooral in
figuurlijke zin)
-
voetnoot8
- 2. Tim. 3.: 2 Timotheüs
3:2-9 (Paulus somt de zonden op, waartoe ‘in de laatste dagen’ de
mensen zullen vervallen; vgl. vooral vs. 3: zij zullen zijn ‘zonder natuurlijke
liefde, onverzoenlijk, achterklappers, onmatig, wreed, zonder liefde tot de
goeden’); Wreetheyt: (hier wel in de algemene zin van) liefdeloosheid,
meedogenloosheid
-
voetnoot9
- Mat. 23. Mattheüs 23:5-7
(Jezus verwijt de Schriftgeleerden en Farizeeërs, dat zij zich door
ostentatieve vroomheid een ereplaats onder het volk zoeken te verwerven: ‘zij
beminnen de vooraanzitting in de maaltijden, en de voorgestoelten in de
synagogen, ook de begroetingen op de markten, en van de mensen genaamd te
worden Rabbi, Rabbi’)
-
-
[tekstkritische noot]11. gebracht orlof - T gebracht,
orlof
-
voetnoot1
- Eze. 34.: Ezechiël
34:2-10 (de profetie tegen de slechte herders van Israël, die van hun
positie slechts gebruik maken om zichzelf te bevoordelen: ‘Gij eet het vette en
bekleedt u met de wol, gij slacht het gemeste, maar de schapen weidt gij
niet’); Gewelt: macht
-
voetnoot2
- Eze. 16.: Ezechiël
16:1-34 (Jeruzalem, voorgesteld als een vrouw, heeft de schoonheid en
rijkdom, die God haar gaf, misbruikt om er ontucht mee te bedrijven)
-
voetnoot3
- Ioan. 5.: Johannes 5:41
(Jezus betuigt, in tegenstelling tot de eergierigheid der wereld, ‘Ik neem geen
eer van mensen’)
-
voetnoot4
- Act. 8.: Handelingen
8:5-24 (de geschiedenis van de tovenaar Simon, naar wie de simonie is
genoemd)
-
voetnoot4-5
- Symonie: het kopen of verkopen van
geestelijke ambten e.d. uit winstbejag
-
voetnoot6
- 2. Thes. 2.: 2 Thessalonicenzen
2:3-4 (Paulus' tekening van de Antichrist als ‘de mens der zonde, de
zoon des verderfs, die zich tegenstelt en verheft boven al wat God genaamd of
als God geëerd wordt, alzo dat hij in den tempel Gods als een God zal zitten,
zichzelven vertonende dat hij God is’)
-
voetnoot7-8
- in die oueruoeringe der
Afgrijselycheyt: (parallel van Mattheüs 1:11b, ‘omtrent de
Babylonische overvoering’) ten tijde van de overbrenging in de Afgrijselijkheid
(= ten tijde dat de Kerk haar vrijheid verloor en met geweld onder het
gruwelijk gezag van het Pausdom gebracht werd)
-
voetnoot9
- Mat. 7.: Mattheüs 7:15-20
(Jezus waarschuwt voor de valse profeten, ‘dewelke in schaapsklederen tot u
komen, maar van binnen zijn zij grijpende wolven’)
-
voetnoot10
- verholentheyt der boosheyt: verberging
der slechtheid
-
voetnoot11
- 1. Tim. 4.: 1 Timotheüs
4:1-3 (Paulus waarschuwt tegen ‘verleidende geesten en leringen der
duivelen’ en tegen ‘geveinsdheid der leugensprekers hebbende hun eigen geweten
als met een brandijzer toegeschroeid’)
-
voetnoot1
- Hier. 17.: Jeremia 17:23
(in verband met de door Hem gegeven geboden zegt God: ‘maar zij hebben niet
gehoord noch hun oor geneigd, maar zij hebben hun nek verhard om niet te horen
en om de tucht niet aan te nemen’)
-
voetnoot3
- Mat. 24.: Mattheüs 24:9
(‘Alsdan zullen zij u overleveren in verdrukking, en zullen u doden, en gij
zult gehaat worden van alle volkeren om mijns naams wil’)
-
voetnoot5
- Act. 7.: Handelingen 7
(de geschiedenis van de marteldood van Stefanus)
-
voetnoot7
- Psal. 32.: (in de nummering der
Statenvertaling) Psalm 33 (Deze Psalm stelt tegenover de
‘verachtinghe Gods’ de verheerlijking van Diens almacht en constateert in vs.
10: ‘De HERE vernietigt den raad der heidenen, Hij breekt de gedachten der
volkeren’)
-
voetnoot9
- Psal. 50.: (in de nummering der
Statenvertaling) Psalm 51 (Deze boetepsalm van David, ‘toen de
Profeet Nathan tot hem was gekomen, nadat hij tot Bathséba was ingegaan’, doet
uitkomen waartoe ‘ghedooch tot quaet’ leidt)
-
voetnoot9-10
- ghedooch tot quaet: toestemmen in,
toegeven aan, het kwade
-
voetnoot11
- Apo. 15.: Openbaringen
15 (in vs. 1 en 7 wordt daar gesproken over ‘de zeven gouden fiolen,
vol van den toorn Gods die in alle eeuwigheid leeft’ en die uitgestort moeten
worden over ‘de mensen die het merkteken van het Beest hadden en die zijn beeld
aanbaden’)
-
voetnoot11-12
- orlof totter sonden: vergunning tot
de zonde (misschien doelt Van der Noot hier op kerkelijke dispensaties)
-
voetnoot13
- Esa. 1.: Jesaja 1:4
(‘Wee den zondigen volke, den volke van zware ongerechtigheid, den zade der
boosdoeners, den verdervenden kinderen. Zij hebben den HERE verlaten, zij
hebben den Heilige Israëls gelasterd, zij hebben zich vervreemd, wijkende
achterwaarts’)
-
-
[tekstkritische noot]6. Amen. - T Amen 11. sijnen - T siinen
10. hoe Christus - T hoeChristus
-
voetnoot1
- Apo. 13.: Openbaringen
13:1-10 (de beschrijving van het Beest met zeven hoofden, ‘en op zijn
hoofden was een naam van godslastering.... en aan hetzelve werd een mond
gegeven om grote dingen en godslasteringen te spreken’); lasteringe:
Godslastering
-
voetnoot2
- Mich. 7.: Micha 7:2-6
(Micha's klacht over de verwording van zijn volk: ‘De goedertierene is vergaan
uit het land, en daar is niemand oprecht onder de mensen; zij loeren altemaal
op bloed, zij jagen een iegelijk zijn broeder met een jachtgaren’);
Verwoestheit: razernij
-
voetnoot3
- 1. Tim. 1.: 1 Timotheüs
1:3-4 (Paulus herhaalt zijn opdracht aan Timotheüs om te Efeze te
blijven, ‘opdat gij sommigen beveelt geen andere leer te leren, noch zich te
begeven tot fabelen en oneindige geslachtrekeningen, welke meer twistvragen
voortbrengen dan stichting Gods die in het geloof is’); questien:
twistvragen
-
voetnoot7
- voorts: (dit ‘voorts’ sluit aan bij de
recapitulatie, die met reg. 15 op pag. 336 linker kolom aanving, maar werd
onderbroken door het invoegen van ‘Het Boeck der geboorten Antichristi’);
Eerwerdighe: vereerde, hooggeachte
-
voetnoot7-14
- hoe dat de Duyuel.... sonder eynde:
(deze bijzin mist een praedicaat bij het onderwerp ‘de Duyuel’. Waarschijnlijk
heeft Van der Noot ‘wesen sal sonder eynde’ mede als zodanig opgevat)
-
voetnoot10-12
- dwelck (= hetwelk) voor hem....
bereyt is: vgl. Mattheüs 25:41c (‘....in het eeuwige vuur
hetwelk den duivel en zijn engelen bereid is’)
-
voetnoot12(vor. kol.)
- sijn teecken: zijn merkteken
(vgl. Openbaringen 13:16-17); het beghintsel: het begin, (hier)
de schepping
-
voetnoot13-14(vor. kol.)
- daer (= waar)
knerselinghe.... sonder eynde: vgl. Mattheüs 24:51b en 25:30b;
knerselinghe der tanden: tandgekners
-
voetnoot2
- van deser werelt niet en sijn: (in
modern Nederlands, dat de dubbele ontkenning niet kent, zou hier gelezen moeten
worden) tot deze wereld behoren
-
voetnoot3-4
- vanden duuel (= duivel).... menschen:
(‘van’ betekent hier telkens ‘door’)
-
voetnoot4
- vleesschelycke: op het zondige vlees
gerichte, zondig-gezinde
-
voetnoot5
- hebben (gheweest): zijn (geweest; of:
geworden. Ook in reg. 7 ‘gheweest heeft’ = geweest is)
-
voetnoot5-6
- noch sijn, ende sullen: (nu) nòg
worden en (ook in de toekomst) zullen worden
-
voetnoot6
- staen: bestaan; altemet: soms, zo nu en
dan
-
voetnoot9
- gratien: gunst, geluk; gebeuren: te
beurt vallen; eyndelinge: tenslotte; hebdy: hebt gij
-
voetnoot13
- deur heur: door hen (nl. Christus'
‘Apostolen ende wtvercoren vrienden’)
-
voetnoot14
- dat: (het antecedent van dit ‘dat’ is:
‘het rijcke sijns Vaders’ in reg. 11)
-
-
[tekstkritische noot]7. datter - T dateer 11. bedrieghen: - T
bedriegben: 17. gereformeerde - T geereformeerde
-
voetnoot4
- vergaderinge: vereniging,
gemeenschap
-
voetnoot4-5
- den enghen.... wech: de smalle en de
brede weg (vgl. Mattheüs 7:13-14)
-
voetnoot7-8
- datter schier.... hy en soude: dat er
haast niemand is of hij zou
-
voetnoot12
- ghiericheyt: begerigheid, hebzucht;
houerdije: trots
-
voetnoot13
- de eerste kercke: de Kerk uit de eerste
eeuwen na Christus
-
voetnoot14
- Also: (de hoofdletter duidt hier niet
op het begin van een nieuwe zin, maar markeert slechts dat met het tweede deel
der vergelijking een nieuw punt wordt aangeroerd); noch tot alder tijt: nog
altijd
-
voetnoot15
- regneren: heersen; niet
teghenstaende.... verclaert is: ofschoon de zoon des verderfs (= de Antichrist)
zich geopenbaard heeft (en men dus zou mogen verwachten, dat men zich voldoende
voor hem wachten kan. Vgl. 2 Thessalonicenzen 2:3, waar Paulus
zegt dat de dag van Christus niet zal komen, ‘tenzij dat eerst de afval gekomen
zij, en dat geopenbaard zij de mens der zonde, de zoon des verderfs’)
-
voetnoot16
- Ia soect: (de constructie hangt nog af
van de vorige zin: ‘Also sal de duyuel.... regneren....’,) ja, zoekt hij; deur
dese dry voerschreuen: door de drie hierboven genoemde dingen (nl. ‘de
ghiericheyt, houerdije ende wellust des vleeschs’ in reg. 12); beroerten:
onlusten, moeilijkheden
-
voetnoot1
- ende is te beduchten: en het valt te
vrezen; achterna: naderhand
-
voetnoot2
- daer staet: nl. in Mattheüs
24:12 (‘En omdat de ongerechtigheid vermenigvuldigd zal worden, zo zal
de liefde van velen verkouden’)
-
voetnoot4-5
- lieuer hebben ende behaghen willen:
méér liefhebben en liever behagen willen
-
voetnoot6
- heur schicken: zich er op
toeleggen
-
voetnoot7
- Om het welcke te doene:
(relatief-verbinding) En om dit te doen; ghenoch: genoeg
-
voetnoot12-14
- Want niet al (= allen).... Vaders:
vgl. Mattheüs 7:21 (‘Niet een iegelijk die tot Mij zegt: Here,
Here, zal ingaan in het Koninkrijk der hemelen, maar die daar doet den wil
mijns Vaders, die in de hemelen is’)
-
voetnoot14-17
- Wie sijn leuen.... leuen: In margine
‘Mar. 8. Luc. 9. Ioan. 12.’ (Van der Noot citeert hier vrij letterlijk
Johannes 12:25; Marcus 8:35 en Lucas
9:24 geven parallel-teksten)
-
voetnoot17-19
- Die my dienen wil... Vader eeren: In
margine ‘Ioan. 13. Luc. 6. Mat. 5.’ (‘Ioan. 13.’ moet zijn ‘Ioan. 12.’:
Johannes 12:26, dat hier gevolgd wordt; in Lucas
6:20-49 en Mattheüs 5 zet Jezus uiteen welke eisen er
gelden voor wie Hem willen navolgen)
-
-
[tekstkritische noot]1-2. in sijnder liefden, ghelijck hy - T in
sijnder liefden. Ghelick hy 7. leuen Christi, - T leuenChristi, 5. syt
Gods - T sytGods 6. des vleeschs, - T desvleeschs,
-
voetnoot1-5
- Ist dat (= indien) wij.... lief
ghehadt heeft: In margine ‘Ioan. 15.’ (Johannes 15:10 en 12,
‘Indien gij mijn geboden bewaart, zo zult gij in mijn liefde blijven,
gelijkerwijs Ik de geboden mijns Vaders bewaard heb en blijf in zijn liefde. -
Dit is mijn gebod, dat gij elkander liefhebt gelijkerwijs Ik u liefgehad
heb’)
-
voetnoot1
- in die gheboden Christi blijuen: blijven
bij, vasthouden aan de geboden van Christus
-
voetnoot5-8
- Hierom laet ons.... des Heeren
gheboden: In margine ‘Gen. 16.’ (Ik weet hiermee geen weg, tenzij als drukfout
voor ‘Gen. 17.’: Genesis 17:1, ‘Als nu Abram negen en negentig
jaren oud was, zo verscheen de HERE aan Abram, en zeide tot hem: Ik ben God de
Almachtige: wandel voor mijn aangezicht en wees oprecht’)
-
voetnoot5
- voortsaene: voortaan (ook in reg. 8 vlg.
kol.); na: naar (ook in reg. 7)
-
voetnoot9
- laet ons malcanderen lief hebben: citaat
van 1 Johannes 4:7a
-
voetnoot9-11
- Bidt.... volmaect ben: In margine
‘Luc. 6. Mat. 5.’ (Lucas 6:28, ‘Zegent degenen die u vervloeken,
en bidt voor degenen die u geweld doen’; Mattheüs 5:44, ‘Maar Ik
zeg u, hebt uw vijanden lief, zegent ze die u vervloeken, doet wèl dengenen die
u haten, en bidt voor degenen die u geweld doen en die u vervolgen’ en vs. 48,
‘Weest dan gijlieden volmaakt, gelijk uw Vader die in de hemelen is, volmaakt
is’)
-
voetnoot11-13 (vlg. kol.)
- laet ons sondich
lichaem.. eewich leuen: In margine, bij de eerste regels, ‘Rom. 6.’ (dit gehele
stuk is een samenvatting van Romeinen 6:6b-23, waarvan de vss.
6b-7, 11-13, 20-22 vrijwel letterlijk zijn verwerkt)
-
voetnoot13
- der sonden: (dativus singularis. Ook in
reg. 2 vlg. kol.)
-
voetnoot3
- en laet: (‘en’ maakt met ‘gheen’ deel
uit van de ontkenning, en moet dus niet als voegwoord worden opgevat)
-
voetnoot7
- en begheeft uwe leden niet: geeft uw
leden niet over (Statenvertaling: ‘stelt uw leden niet’); onsuyuerheyt:
onkuisheid
-
voetnoot8
- begheeft v: geeft uzelf over, wijdt u
(misschien met nog iets van de oude betekenis: ‘sterft uzelf af’)
-
voetnoot13-5 (vlg. kol.)
- Lieue broeders.... des
gheests: In margine ‘Rom. 13. Colloss. 3.’ (dit gehele stuk is een uitbreiding
van Romeinen 13:12-14, ‘De nacht is voorbijgegaan en de dag is
nabij gekomen: laat ons dan afleggen de werken der duisternis en aandoen de
wapenen des lichts; laat ons, als in den dag, eerbaar wandelen, niet in
brasserijen en dronkenschappen, niet in slaapkameren en ontuchtigheden, niet in
twist en nijdigheid: maar doet aan den Here Jezus Christus, en verzorgt het
vlees niet tot begeerlijkheden’; Colossenzen 3:1-17 geeft een
hiermee enigszins parallel lopende vermaning)
-
voetnoot16
- vrijmoedich: edelmoedig (dus: in groten
getale)
-
-
[tekstkritische noot]19 (vor. kol.)-1. eerlyck (als inden dach)
wandelen, seyt - T eerlyck (als inden dach wandelen) seyt 4-5. des Heeren, //
in alle - T des Heeren. // In alle 7. ende kyuagie, - T eude kyuagie, 3.
den nieuwen mensche - T den den nieuwen mensche 3-4. na Godt - T naGodt 7.
malcanderen. Wordt toornich - T malcanderen. wordt toornich
-
voetnoot2
- dertelheyt: lichtzinnigheid; weelden:
overvloed en brooddronkenheid
-
voetnoot3-4
- niet in den vleessche sijn lusten te
boeten: niet in het bevredigen van de begeerten van het vlees
-
voetnoot4
- (naer den) goet behaghen: (naar het)
welbehagen
-
voetnoot5-15
- De wercken des vleeschs.... ende
dierghelycke: In margine ‘Gala. 5.c. 1. Cor. 6.b. Ephe. 5.a. Apo. 22.c. Ephe.
5.b.’ (dit gehele stuk is een vrijwel letterlijk citaat van Galatiërs
5:19-22; 1 Corinthiërs 6:10, Efeziërs
5:3-5 en Openbaringen 22:15 betuigen telkens weer dat
bedrijvers van zonden als de hier genoemde het Koninkrijk Gods niet zullen
binnengaan; Efeziërs 5:17-21 stelt daartegenover de eisen die voor de gelovigen
gelden)
-
voetnoot8
- benijdinge: jaloezie; strijdinge: twist;
secten: ketterijen
-
voetnoot11
- diese wel dienen ende sulcx doen:
degenen die ze (nl. ‘de wercken des vleeschs’) trouw dienen en (dus) zo
doen
-
voetnoot16
- Hierna: hiernaar; sullen: moeten;
wandelen: (hier) leven
-
voetnoot17
- cruyssen: kruisigen; met: door;
verworpen: verwerpen
-
voetnoot1-2
- den ouden mensche.... dooyt (= doodt):
In margine ‘Ephe. 4.c. Rom. 6.a. Collo. 3.4.’ (Efeziërs 4:22,
‘te weten dat gij zoudt afleggen, aangaande den vorigen wandel, den ouden mens
die verdorven wordt door de begeerlijkheid der verleiding’; Romeinen
6:6 en Colossenzen 3:9 geven daarvan elk een
paralleltekst, die zich in het laatste geval met vs. 10 ook uitstrekt over reg.
2-4. ‘Collo. 3.4.’ zal wel een drukfout zijn voor ‘Collo. 3.b.’)
-
voetnoot2-10 (vlg. kol.)
- Wordt vernieut.... in
Christo vergheuen heeft: (dit gehele stuk is een vrijwel letterlijk citaat van
Efeziërs 4:23-32, waarbij de marginalia voor bepaalde onderdelen
de parallelteksten vermelden)
-
voetnoot5-7
- Daerom legt af.... onder malcanderen
(= elkander): In margine ‘1. Pet. 2.a. Zach. 8.c.’ (parallelteksten in 1
Petrus 2:1 en Zacharia 8:16)
-
voetnoot7-8
- Wordt toornich.... ondergaen: In
margine ‘Matth. 5.d. Psal. 4.a.’ (parallelteksten in Mattheüs
5:23-24 en Psalm 4:5a)
-
voetnoot10-11
- maer erbeyde.... redelyck is: In
margine ‘2. Tess. 3.a.’ (2 Thessalonicenzen 3:10, ‘Want ook toen
wij bij u waren, hebben wij u dit bevolen, dat zo iemand niet wil werken, hij
ook niet ete’. De ‘a’ in de opgave zal wel ‘b’ of ‘c’ moeten zijn); wercke met
den handen dat redelyck is: verrichte met zijn handen het werk dat in
overeenstemming is met recht en billijkheid
-
voetnoot11-12
- op dat hy... mede te deylen: opdat
hij ook nog iets hebbe om aan de armen te geven
-
voetnoot12-3 (vlg. kol.)
- En laet gheenen.... te
hooren: In margine ‘Mat. 12.d. Ephe. 4.c.5.a. 1. Cor. 11.c.’ (‘Ephe. 4.c.’
herinnert er slechts aan, dat hier voortgegaan wordt met het citeren van
Efeziërs 4:23-32; Mattheüs 12:36-37,
Efeziërs 5:6 en 1 Corinthiërs 11:16 geven
parallelteksten)
-
voetnoot12
- en laet: (‘en’ maakt met ‘gheenen’ deel
uit van de ontkenning, en mag dus niet als voegwoord worden opgevat; een
analoog geval ook in reg. 1 vlg. kol.); clap: praat; oneerbare redenen:
onfatsoenlijke taal
-
-
[tekstkritische noot]1. met ydelen woorden, - T met ydelen,
woorden, 7. des lichts. // Die vrucht - T des lichts, // Die vrucht 8-9. voor
Gode - T voorGode
-
voetnoot1
- dat: hetgeen, wat; orborlyck:
nuttig
-
voetnoot2-3
- daert noot doet.... te hooren: waar
het nodig is en waar het heilzaam is er naar te horen (wanneer daaraan behoefte
bestaat en er een heilzaam effect van kan uitgaan)
-
voetnoot7
- schout: schuwt, vermijdt; die sulcx
hanteren: die dit doen
-
voetnoot8-10
- maer sijt onder malcanderen (=
elkander).... vergheuen heeft: In margine ‘Collo. 3.b. Matth. 6.b.’
(parallelteksten in Colossenzen 3:12-13 en Mattheüs
6:14-15)
-
voetnoot10-18
- Weest nv alsoo.... danckbaerheyt: In
margine ‘Ephe. 5.a.’ (dit gehele stuk is een citaat van Efeziërs
5:1-4)
-
voetnoot10-11
- weest nv alsoo.... kinderen: In
margine ‘Matth. 5.c.’ (de ‘c’ moet wel een ‘e’ zijn: Mattheüs
5:48, ‘Weest dan gijlieden volmaakt, gelijk uw Vader die in de hemelen
is, volmaakt is’)
-
voetnoot11-12
- wandelt inder liefden.... lief
ghehadt heeft: In margine ‘Ioan. 13.b.’ (Johannes 13:15, ‘want
Ik heb u een voorbeeld gegeven, opdat gelijkerwijs Ik u gedaan heb, gijlieden
ook doet’)
-
voetnoot15
- ghiericheyt: begerigheid, hebzucht; van
v niet gheseyt worden: door u (zelfs) niet uitgesproken worden; ghelyckt:
gelijk het
-
voetnoot16-17(vor. kol.)
- noch schandelycke
woorden.... betamen: In margine ‘Exod. 23. Eccle. 23.c.’ (Exodus
23:1a, ‘Gij zult geen vals gerucht opnemen’; het apocriefe boek
Ecclesiasticus of Spreuken van Jezus Sirach 23:17, ‘Gewen uw
mond niet aan lichtvaardige en onreine gesprekken, want die zijn
zondig’)
-
voetnoot1-11
- En laet v.... straftse: (dit gehele
stuk is een citaat van Efeziërs 5:6-11)
-
voetnoot2
- om deser wille: ten gevolge hiervan;
die: de (ook in reg. 7)
-
voetnoot3-4
- daerom en verselt v.... medeghenooten:
In margine, hoewel enkele regels te hoog, ‘1. Cor. 5.6.’ (bedoeld is wel ‘1.
Cor. 5.b.’: 1 Corinthiërs 5:9-11, met een gelijksoortige
vermaning); en verselt v met heurlieden niet: gaat niet met hen om
-
voetnoot5-7
- want ghy waert.... kinderen des
lichts: In margine ‘1. Tess. 5.a. Gala. 5.a.’ (paralleltekst in 1
Thessalonicenzen 5:5-6; Galatiërs 5:1, ‘Staat dan in de
vrijheid met welke ons Christus vrijgemaakt heeft, en wordt niet wederom met
het juk der dienstbaarheid bevangen’)
-
voetnoot11-13 (vlg. pag. 2e kol.)
- Siet toe hoe
ghy.... aenhanghen: (dit gehele stuk is een vrijwel letterlijk citaat van
Efeziërs 5:15-31a. De voornaamste afwijkingen zijn: in reg. 3
vlg. kol. wordt vs. 17a, ‘daarom zijt niet onverstandig’, onmiddellijk
verbonden met vs. 18b, ‘maar wordt vervuld met den geest’; in reg. 1-6 vlg.
pag. 2e kol. worden vss. 25-27 bekort en tevens wordt daar óók de formulering
van de paralleltekst in 1 Petrus 3:7 verwerkt; in reg. 7-10
d.a.v. wordt vs. 28a, ‘Alzo zijn de mannen schuldig hun eigen vrouwen lief te
hebben gelijk hun eigen lichamen’, onmiddellijk verbonden met vs. 29, ‘Want
niemand heeft ooit zijn eigen vlees gehaat.... enz.’)
-
voetnoot11-2
- Siet toe hoe ghy.... quade daghen: In
margine ‘Collos. 4.a. Rom. 12.a.b 1.Thess. 4.a. Eccle. 31.c.’
(Colossenzen 4:5 geeft een paralleltekst; in Romeinen
12:3 vermaant Paulus ieder ‘dat hij niet wijs zij boven hetgeen men
behoort wijs te zijn, maar dat hij wijs zij tot matigheid, gelijk als God aan
een iegelijk de mate des geloofs toegedeeld heeft’; Romeinen
12:16c, ‘Zijt niet wijs bij uzelve’; 1 Thessalonicenzen
4:1, ‘Voorts dan, broeders, wij bidden en vermanen u in den Here Jezus,
gelijk gij van ons ontvangen hebt hoe gij moet wandelen en Gode behagen, dat
gij daarin meer overvloedig wordt’; het apocriefe boek
Ecclesiasticus of Spreuken van Jezus Sirach
31:18b, ‘en houd u verstandig in alle dingen’)
-
-
[tekstkritische noot]13. aenhanghen. - T aen hanghen.
-
voetnoot1-2
- windt (= wint) ende coopt den tijt:
buit de tijd uit
-
voetnoot3
- wordt vol gheests: wordt vol van (de
Heilige) Geest (In margine ‘Act. 2.b.’: Handelingen 2:17-18, de
door Petrus op de Pinkstermorgen aangehaalde profetie van Joel over de
uitstorting van Gods Geest op alle vlees)
-
voetnoot4-6
- spreect met malcanderen (=
elkander).... in uwer herten: In margine ‘Collo. 3.b. Ephe. 5.b. Psal. 97.a.’
(Colossenzen 3:16 geeft een paralleltekst van de hier uit
Efeziërs 5:19 geciteerde plaats; Psalm 98 -
nummering der Statenvertaling - vs. 1a. ‘Zingt den HERE een nieuw lied’)
-
voetnoot6-7
- ende seght Gode... tot allen tijden:
In margine ‘Colloss.3.c.’ (paralleltekst in Colossenzen
3:17)
-
voetnoot6
- ons Heeren Iesu Christi: (genitief-vorm)
van onze Heer Jezus Christus
-
voetnoot7
- tot allen tijden: steeds; deen: de
een
-
voetnoot10-11
- hy is sijns lichaems besonder: hij
is de beste vriend (d.w.z. de verdediger en verzorger) van zijn lichaam (vgl.
voor deze betekenis van ‘besonder’ WNT i.v. bijzonder, II, 2, kol. 2682,
sub 6, al. 3 en 4. Vgl. ook de Franse versie, N. 3.vo, ‘& il est
priué de son corps’; Godefroy noemt als betekenis voor privé als subst.
o.m. ‘intime, confident’. De Engelse tekst, 96 vo, vertaalt: ‘and is
the sauioure of his bodie’); Christo: (datief-vorm) aan Christus
-
voetnoot1-4
- Ende diesgelijcx.... deur ghenade: In
margine, hoewel iets te hoog, ‘1. Pet. 3.a.’ (1 Petrus 3:7, dat
hier door de tekst van Efeziërs 5:25-27 is heengewerkt: ‘Gij
mannen insgelijks, woont bij haar met verstand, aan het vrouwelijke vat, als
het zwakste, ere gevende, als die ook mede-erfgenamen der genade des levens met
haar zijt, opdat uw gebeden niet verhinderd worden’)
-
voetnoot2
- verdraecht heur als crancke vaetkens (=
als zwakke vaten): (behoort hierbij wellicht de verwijzing in margine naar ‘1.
Cor. 14.’, die noch in de Franse noch in de Engelse versie voorkomt? Ter
plaatse waar zij staat, tezamen met ‘Gal. 2.c. Ephe. 5.a.’, bij reg. 4-6, heeft
zij geen zin. Hier zou men kunnen denken aan 1 Corinthiërs
14:34-35, waar Paulus de vrouwen in de gemeente het zwijgen oplegt, ‘en
zo zij iets willen leren, laat zij te huis haar eigen mannen vragen’)
-
voetnoot4-6
- ghelijck Christus.... te maken: In
margine ‘Gal. 2.c. Ephe. 5.a.’ (Galatiërs 2:20b, ‘hetgeen ik nu
in het vlees leef, dat leef ik door het geloof des Zoons Gods, die mij
liefgehad heeft en zichzelven voor mij overgegeven heeft’; Efeziërs
5:2 verwijst terug naar het begin van het hier door Van der Noot
overgenomen hoofdstuk: zie boven, pag. 344, li. kol. reg. 11-14. ‘ende
wandelt... soeten reuck’)
-
voetnoot14-16 (vlg. kol.)
- De kinders moeten....
der persoonen en is: In margine ‘Ephe. 6.a.’ (dit gehele stuk is een vrijwel
letterlijk citaat van Efeziërs 6:1-9, waarbij slechts vs. 3 is
weggelaten)
-
voetnoot14-15
- De kinders moeten.... inden Heere:
In margine ‘Collo. 3.c. Exod. 20.6.’ (Colossenzen 3:20-21 geeft
een paralleltekst; ‘Exod. 20.6.’ moet zijn ‘Exod. 20.b.’: Exodus
20:12, het vijfde gebod uit de Decaloog, ‘Eer uw vader en uw moeder,
opdat uw dagen verlengd worden in het land, dat u de HERE uw God geeft’)
-
voetnoot15
- dat een beloefte heeft: waaraan een
belofte verbonden is (nl. ‘opdat uw dagen verlengd worden.... enz.’)
-
-
[tekstkritische noot]4. lichamelycken - T lichame-//melycken 8.
dienst Gode - T dienst-Gode 11. yeghelycken - T yeghelycken, 12. vanden Heere -
T vandenHeere 14. te doene, - T de doene, 2-3. redelyck, ende - T redelyck
ende 5. dat sij (met der waerheyt) teghen v - T dat sij (met der waerheyt
teghen v 6. den Prince - T denPrince
-
voetnoot4-12
- De knechten.... hy ghedaen heeft: In
margine ‘Ephe. 6.a. Coll. 3.c. Titum 2.6. 1. Pet. 2.c.’ (‘Ephe. 6.a.’ herinnert
er aan dat hier het begin van Efeziërs 6 wordt geciteerd, i.c. vs. 5-8;
Colossenzen 3:22-25, Titus 2:9-10 en 1
Petrus 2:18 geven parallelteksten; ‘Titum 2.6.’ moet zijn ‘Titum
2.b.’)
-
voetnoot4
- sullen: moeten; heure Heeren als
Christo: (datiefvormen) aan hun meesters als aan Christus
-
voetnoot6-7
- niet alleenlyck met dienst....
behaghende: niet alleen met een dienen dat in het oog valt, zoals wie er op uit
zijn de mensen te behagen
-
voetnoot9
- latende heur duncken: zich
voorstellende
-
voetnoot13-16
- Hieromme behooren.... der persoonen
en is: In margine ‘Eccle. 33.d. Collos 3.c.’ (het apocriefe boek
Ecclesiasticus of Spreuken van Jezus Sirach 33:31b, ‘Hebt gij
een knecht, dat hij geacht worde als waart gij het zelf; want gij hebt hem
nodig, gelijk uw eigen leven’; de paralleltekst uit Colossenzen staat niet in
‘3.c’, maar in ‘4.a.’: Colossenzen 4:1)
-
voetnoot15-16(vor. kol.)
- voer wien gheen wtnemen
der persoonen en is: die geen onderscheid maakt tussen de een en de
ander
-
voetnoot16(vor. kol.)-6
- Int gemeyn (= in het
algemeen).... moghen segghen: (dit stuk is een, slechts in de aanvang
gewijzigd, citaat van Titus 2:7-8, wat echter in margine niet
wordt vermeld)
-
voetnoot1-2
- dat ghy v seluen.... wilt bewijsen: In
margine ‘2. Tim. 4.6. 1. Pet. 5.6.’ (bedoeld worden wel ‘1. Tim. 4.b.’ en ‘1.
Pet. 5.a.’: 1 Timotheüs 4:12 en 1 Petrus 5:3, die
beide een paralleltekst geven)
-
voetnoot2
- leeringe: leer; onscadelyck: zonder
letsel (dus: zuiver)
-
voetnoot3
- hout dat woort heelsaem ende
onstraffelyck: houdt het Woord heilzaam en onberispelijk, bewaart het Woord in
heilbrengende en onaanvechtbare staat
-
voetnoot3-6
- op dat de gene:... moghen segghen: In
margine ‘1. Pet. 2.b. 3.b.’ (parallelteksten in 1 Petrus 2:12 en
3:16)
-
voetnoot6
- moghen: kunnen
den Prince: de
vorst; de geweldighe: de machthebbers
-
voetnoot6-8
- Hierom sijt.... bereyt: In margine ‘2.
Timo. 3.a. Rom. 13.a. 1. Pet. 2.b.’ (De verwijzing naar 2
Timotheüs moet op een vergissing berusten: Van der Noot geeft hier
namelijk een vrije weergave van Titus 3:1; Romeinen
13:1 en 1 Petrus 2:13-14 brengen parallelteksten)
-
voetnoot8-1 (vlg. kol.)
- begort de lendenen..
aengheboden wordt: In margine ‘1. Pet. 1.c. Luc. 12.d.’ (1 Petrus
1:13, ‘Daarom opschortende de lendenen uws verstands, en nuchter
zijnde, hoopt volkomenlijk op de genade die u toegebracht wordt in de
openbaring van Jezus Christus’; Lucas 12:35, ‘Laat uw lendenen
omgord zijn, en de kaarsen brandende’)
-
-
[tekstkritische noot]9. is Christus - T isChristus
-
voetnoot1-5
- v liefde sy.... in den gheest: In
margine ‘Rom. 12.b. Deut. 15. Amos. 5.b. Eccle. 5.c.’ (dit gedeelte is een
citaat van Romeinen 12:9-11b; Deuteronomium
15:11b, ‘Gij zult uw hand mildelijk opendoen aan uw broeder, aan uw
bedrukte en aan uw arme in uw land’; Amos 5:15a, ‘Haat het boze
en hebt lief het goede, en bestelt het recht in de poort’; het apocriefe boek
Ecclesiasticus of Spreuken van Jezus Sirach 5:13, ‘Wees gereed
te horen en antwoord hetgeen recht is; en overhaast u niet’)
-
voetnoot2
- hatet, hanghet: haat het, hangt
het
-
voetnoot4
- en sijt: (‘en’ maakt met ‘niet’ deel uit
van de ontkenning, en mag dus niet als voegwoord worden opgevat; een analoog
geval ook in reg. 10-11); in v voornemen: in wat gij u voorneemt
-
voetnoot6
- VOECHT V NA (= naar) DEN TYT: vertaling
van Van der Noots zinspreuk Tempera te tempori, maar tevens citaat van
het onmiddellijk bij het voorgaande aansluitende Romeinen 12:11c, naar de
Erasmus-tekst ‘tempori servientes’ (zie hierover
de inleiding, pag. 12)
-
voetnoot7-9
- sijt vrolyck.... met alle menschen: In
margine ‘Rom. 12. Prouer. 20.c’ (geciteerd worden hier Romeinen 12:12a,
13b, 14 en 18; Spreuken 20:22, ‘Zeg niet: ik zal het
kwaad vergelden; wacht op den HERE, en Hij zal u verlossen’)
-
voetnoot9-13
- sijt eens sins.... eens anders: In
margine ‘Rom. 12.c. 1. Cor. 8.c Philip. 2.a. Rom. 12.c. 1. Cor. 3.a.’ (de
plaats is een vrij letterlijke weergave van Filippenzen 2:2b-4;
Romeinen 12:16a, ‘Weest eensgezind onder elkander’; ‘1. Cor.
8.c.’ moet wel zijn ‘2. Cor. 8.c.’: 2 Corinthiërs 8:21, ‘....als
die bezorgen hetgeen eerlijk is, niet alleen voor den Here maar ook voor de
mensen’; Romeinen 12:17b, ‘Bezorgt hetgeen eerlijk is, voor alle
mensen’; 1 Corinthiërs 3:3, ‘gij zijt nog vleeslijk. Want dewijl
onder u nijd is en twist en tweedracht, zijt gij niet vleeslijk, en wandelt gij
niet naar den mens?’)
-
voetnoot10 (vor. kol.)
- eens sins ghesint ende eens
ghemoets: eensgezind en van één gevoelen; gelijcke liefde: (onderling) even
grote liefde (voor elkander)
-
voetnoot1-2
- sonder de liefde.... beroemen: In
margine ‘1. Cor. 13.a.’ (1 Corinthiërs 13:2b, ‘en al ware het
dat ik al het geloof had, zodat ik bergen verzette, en de liefde niet had, zo
ware ik niets’. De verwijzing duidt er tevens op, dat ook het onmiddellijke
vervolg nog aan 1 Corinthiërs 13 is ontleend)
-
voetnoot2-9
- De liefde is.... nymmermeer: (dit
gehele stuk is een citaat van 1 Corinthiërs 13:4-8a, met
weglating van vs. 7a)
-
voetnoot2
- De liefde is lanckmoedich: In margine
‘Luc. 13.a.’ (blijkens de Franse en de Engelse versie wordt bedoeld ‘Luc.
17.a.’: Lucas 17:3-4, waar Jezus aandringt op een zevenmaal 's
daags vergeven van de broeder die ‘tegen u zondigt’ en daarna berouw
toont)
-
voetnoot4
- verschalckt: misleidt
haer seluen:
zichzelf
-
voetnoot5
- niet oneerbaerlyck: niets onbehoorlijks;
sij en soect het heure niet: In margine ‘Philip. 26.’ (bedoeld wordt ‘Philip.
2.b.’: Filippenzen 2:21, ‘Want zij zoeken allen het hunne, niet
hetgeen van Christus Jezus is’); heur: zich
-
voetnoot7
- verheucht haer van: verheugt zich
in
-
voetnoot9
- verualt: gaat te niet; nymmermeer:
nooit
-
voetnoot9-12
- wt liefden.... den doot des cruys: In
margine ‘Philip. 2.a. 1. Petri. 2.c.’ (Filippenzen 2:8, ‘en in
gedaante gevonden als een mens, heeft Hij zichzelven vernederd, gehoorzaam
geworden zijnde tot den dood, ja den dood des kruises’; 1 Petrus
2:21-24 wijst eveneens op het geduldig lijden van Christus om
onzentwil)
-
voetnoot10
- hem: zich; de meeste: de grootst
mogelijke
-
-
[tekstkritische noot]3. den naem Christi - T den naemChristi 8. de
vrucht - T de vreucht (ik concludeerde tot een drukfout op grond van de Franse
versie, N. 5.vo, ‘le fruit sourdant à la vie eternelle’, wat
door de Engelse tekst, 99 ro, wordt gevolgd)
-
voetnoot1-5
- Aldus laet ons.... het leuen mayen: In
margine ‘Gala. 6.a. 1. Tessa. 3.b.’ (vanaf ‘ende goet doen sonder ophouden’ is
deze plaats een vrij letterlijke weergave van Galatiërs 6:9a, 7b en
8; ‘1. Tessa. 3.b.’ moet zijn ‘2. Tessa. 3.b.’: 2
Thessalonicenzen 3:13, ‘En gij, broeders, vertraagt niet in goed te
doen’)
-
voetnoot7
- Moysen: (accusatief-vorm van) Moyses
(Mozes)
-
voetnoot8
- Tobiam: (accusatiefvorm van) Tobias (de
vrome Israëliet over wiens beproevingen, geloof en uitredding het apocriefe
boek Tobia vertelt; vgl. Tobia 2:12, ‘Maar die beproeving liet
God hem overkomen, opdat de nakomelingen een voorbeeld van lijdzaamheid hadden,
gelijk aan den heiligen Job’); verduldich: geduldig; lijdtsamich: lijdzaam,
geduldig
-
voetnoot9-10
- De Heere beghint.... eerste: de Heer
begint allereerst met Zijn eigen huis (= Zijn kinderen) te straffen
-
voetnoot12-14
- Den gheloouighen.. ende gheheyst: In
margine ‘Matth. 6. Iacob. 1.’ (Mattheüs 6:24c, ‘Gij kunt niet
God dienen en den Mammon’, en vs. 21, ‘Want waar uw schat is, daar zal ook uw
hart zijn’; Jacobus 1:2-3, ‘Acht het voor grote vreugde, mijn
broeders, wanneer gij in velerlei verzoekingen valt, wetende dat de beproeving
uws geloofs lijdzaamheid werkt’)
-
voetnoot13-14
- is de lijdsamicheyt... ende
gheheyst: wordt het geduld beproefd en hun geloof op de proef gesteld en (van
hen) geëist
-
voetnoot14
- Abraham was hier versocht: Abraham werd
hier (op aarde) op de proef gesteld (In margine ‘Gen. 12.22.’: Genesis
12 en 22, de geschiedenis resp. van Abrahams tocht uit Ur der Chaldeeën
naar Kanaän, en van het offer van Isaäk)
-
voetnoot15
- Iob seer gequelt: In margine ‘Iob.
1.2.’ (Job 1 en 2, de geschiedenis resp. van Jobs verliezen, en
van zijn lichamelijke beproeving)
-
voetnoot1-3
- d'Apostolen verheuchden heur (=
zich).... te lijden: In margine ‘Act. 4.’ (bedoeld wordt wel ‘Act. 5.’:
Handelingen 5:41, ‘Zij dan gingen henen van het aangezicht des
Raads, verblijd zijnde dat zij waren waardig geacht geweest, om zijns naams wil
smaadheid te lijden’)
-
voetnoot3
- spijtighe lasteringhen: krenkende
smaad
-
voetnoot4
- De Heere beproeft.... int forneys: In
margine, hoewel enkele regels te hoog, ‘Pro. 17. Sapi. 3.’ en, twee regels
lager, ‘Iacob. 1.’ (Spreuken 17:3, ‘De smeltkroes is voor het
zilver, en de oven voor het goud; maar de HERE proeft de harten’; het apocriefe
Boek der Wijsheid 3:6a, ‘Hij beproeft hen als goud in den oven’;
Jacobus 1:12, ‘Zalig is de man die verzoeking verdraagt; want als hij beproefd
zal geweest zijn, zo zal hij de kroon des levens ontvangen, welke de Here
beloofd heeft dengenen die Hem liefhebben’); forneys: oven
-
voetnoot5-6
- hy castijt.... ontfanct: In margine
‘Heb. 12. Prouer. 3.’ (deze zin is een citaat van Hebreeërs 12:6;
Spreuken 3:12 geeft een paralleltekst)
-
voetnoot5
- elcken knecht: ieder (‘knecht’ heeft
hier eerder de algemene betekenis van ‘jongeman, man’ dan van ‘dienaar’)
-
voetnoot6
- ontfanct: (in genade) aanneemt (ook in
reg. 8 vlg. kol. en 1 d.a.v.)
-
voetnoot6-8
- het is tgelooue... vercrijcht: In
margine ‘2. Ioan. 5.’ (bedoeld wordt ‘1. Ioan. 5.’: 1 Johannes
5:4, ‘Want al wat uit God geboren is, overwint de wereld; en dit is de
overwinning die de wereld overwint, namelijk ons geloof’)
-
voetnoot8-9
- de vrucht.... ghepijnicht: In margine
‘Ioan. 7. Iacob. 5.’ (in Johannes 7:7 getuigt Jezus van Zichzelf
dat de wereld Hem haat, ‘omdat Ik van haar getuig dat haar werken boos zijn’;
Jacobus 5:10 vermaant Zijn volgelingen: ‘Mijn broeders, neemt
tot een voorbeeld des lijdens en der lankmoedigheid de profeten, die in den
naam des Heren gesproken hebben’)
-
voetnoot9
- int ghelooue: ten aanzien van het
geloof
-
-
[tekstkritische noot]15. dan God - T danGod
-
voetnoot1
- in dit leuen daer (= waar) wij
onvolmaect sijn: In margine ‘2. Cor. 13.’ (in 2 Corinthiërs 13:5
dringt Paulus aan: ‘Onderzoekt uzelve of gij in het geloof zijt, beproeft
uzelve’; het doel daarvan blijkt uit vs. 9b ‘en wij wensen ook dit, namelijk uw
volmaking’)
-
voetnoot3
- lijdende verduldichlyck: terwijl wij
geduldig verdragen
-
voetnoot5-6
- ghedenckende dat wij.... gequelt
worden: In margine ‘Sapi. 3. 1. Pet. 1. Rom. 8.2. Cor. 5.’ (het apocriefe
Boek der Wijsheid 3:5, ‘Zij worden een weinig getuchtigd, maar
veel goeds zal hen wedervaren; want God beproeft hen en bevindt dat zij Hem
waardig zijn’; in 1 Petrus 1:6-9 wijst Petrus er op dat de
gelovigen in hun geloof worden beproefd, ‘nu een weinig tijds, zo het nodig is,
bedroefd zijnde door menigerlei verzoekingen’, ter verkrijging van de volkomen
zaligheid; Romeinen 8:18, ‘Want ik houd het daarvoor, dat het
lijden dezes tegenwoordigen tijds niet is te waarderen tegen de heerlijkheid
die aan ons zal geopenbaard worden’; 2 Corinthiërs 5:1, ‘Want
wij weten dat, zo ons aardse huis dezes tabernakels gebroken wordt, wij een
gebouw van God hebben, een huis niet met handen gemaakt, maar eeuwig, in de
hemelen’)
voor dat: voor hetgeen
-
voetnoot6
- God wil ons proeuen (= op de proef
stellen): In margine, hoewel enkele regels te hoog, ‘Exod. 16. Deut. 8.’
(Exodus 16 geeft het verhaal van het manna en de kwakkels
waarmee God Zijn volk in de woestijn spijzigde, dat de achtergrond vormt van de
vermaning in Deuteronomium 8, waar aan de Israëlieten wordt
opgelegd de 40-jarige tocht door de woestijn te herdenken, welke God hen deed
maken ‘opdat Hij u verootmoedigde om u te verzoeken, om te weten wat in uw hart
was, of gij Zijn geboden zoudt houden of niet’, maar waarbij Hij hen spijzigde
met het manna en voor alle gebrek behoedde, zoals een vader doet met de zoon
die hij kastijdt)
-
voetnoot6-15 (vlg. pag. 1e kol.)
- God wil ons
proeuen, ende hy sal ons.... so is hy ooc bermhertich: In margine, hoewel iets
hoger dan het begin van deze passage, ‘Eccle. 2.’ (dit gehele stuk is een, soms
letterlijke, soms vrije en vooral uitbreidende, weergave van het 2de hoofdstuk
uit het apocriefe boek Ecclesiasticus of Spreuken van Jezus
Sirach)
-
voetnoot7
- soo verre: mits; volstandich:
standvastig
-
voetnoot3
- verouwen: verouderen, oud worden
ouermerct: overdenkt, gaat in gedachten na; alle die tijden: (hier in de zin
van) heel het verleden
-
voetnoot3-5
- Ouermerct.... hoopten?: In margine
‘Psal. 3. Esa. 26.’ (Psalm 3:5, ‘Ik riep met mijn stem tot den
HERE, en Hij verhoorde mij van den berg Zijner Heiligheid’; Jesaja
26:3, ‘Het is een bevestigd voornemen: Gij zult allerlei vrede bewaren,
want men heeft op U vertrouwd’)
-
voetnoot6
- van hem versmaeyt geweest: door Hem
verworpen geworden
-
voetnoot10
- der beureesder herten: (datief) het
bevreesde hart; wijfelaers: weifelaars, aarzelenden
-
voetnoot11
- gheueysden: huichelachtige; faem
beuleckers: bevlekkers van eens anders goede naam, lasteraars; achterclappers:
kwaadsprekers
-
voetnoot17
- mach wesen: kan worden; nymmermeer:
nooit
-
voetnoot18-19
- Noch nymmermeer en hebben sijt al na
heuren sin: (dubbele ontkenning) en nooit hebben zij het helemaal zoals zij
zouden wensen
-
voetnoot19-1
- want sij en aenmercken.... niet: In
margine ‘Esa. 26.b.’ (Jesaja 26:10, ‘Wordt den goddeloze genade
bewezen, hij leert evenwel geen gerechtigheid, hij drijft onrecht in een gans
richtig land, en hij ziet de hoogheid des HEREN niet aan’)
-
-
[tekstkritische noot]1. druck, // wel wetende - T druck, // Wel
wetende 4. de liefde Gods - T de liefdeGods 8-1. wapen Gods, - T
wapenGods,
-
voetnoot2-3
- die op twee weghen gaet: (nl. die van
God en die van de wereld; dus: die twee heren wil dienen)
-
voetnoot3
- den ongebondenen: de niet (aan God)
verbondenen
-
voetnoot9
- (hem) geloouich sijn: (in Hem)
geloven
-
voetnoot10
- de dingen die.... ondersoecken: nagaan
welke dingen Hem aangenaam zijn
-
voetnoot11-12
- voor sijn aenschouwen: voor Zijn
aangezicht, voor Hem
-
voetnoot13-14
- tis beter vallen.... des Heeren:
(dat is het omgekeerde van wat Jezus Sirach 2:22 zegt: ‘Wij willen liever in de
handen des Heren vallen dan in de handen der mensen’. Vermoedelijk speelt hier
Hebreeërs 10:31 Van der Noot door het hoofd: ‘Vreselijk is het
te vallen in de handen des levenden Gods’. Intussen is door deze verandering
het verband met de volgende zin over Gods barmhartigheid, die weer aan Jezus
Sirach is ontleend, weinig logisch geworden)
-
voetnoot16-5 (vlg. kol.)
- ende dat (= wat) meer
is.. wtghestort: In margine ‘Rom. 5. Iacob. 1. Esa. 57.’ en bovenaan op fol. M.
7.vo nogmaals ‘Rom. 5.a.’ (deze gehele zin is een citaat van
Romeinen 5:3-5; Jacobus 1:2-3, ‘Acht het voor
grote vreugde, mijn broeders, wanneer gij in velerlei verzoekingen valt,
wetende dat de beproeving uws geloofs lijdzaamheid werkt’; Jesaja
57:15b, ‘Ik woon in de hoogte en in het heilige, en bij dien die eens
verbrijzelden en nederigen geestes is, opdat Ik levend make den geest der
nederigen en opdat Ik levend make het hart der verbrijzelden’)
-
voetnoot2
- proeuinghe: (ik vat dit woord op als
‘ondervinding, ervaring’; de Franse versie vertaalt echter met ‘probation’, wat
de Engelse weergeeft als ‘trial or probation’)
-
voetnoot6-11 (vlg. kol.)
- Lieue broeders....inden
gheest: (dit gehele stuk is een vrijwel letterlijk citaat van Efeziërs
6:10-18a, waarmee dus het citeren van Efeziërs 6, dat met reg. 16 op
pag. 346, li. kol., was afgebroken, weer wordt voortgezet)
-
voetnoot7
- sterct v.... crachten: In margine ‘Ephe.
2.’ (in Efeziërs 2:11-13 vermaant Paulus de Efeziërs te
bedenken, dat zij vroeger heidenen waren in het vlees en zonder God in de
wereld, ‘maar nu in Christus Jezus zijt gij, die eertijds verre waart, nabij
geworden door het bloed van Christus’. De parallel is niet overtuigend, maar ik
kan geen andere plaats vinden die hier bedoeld zou kunnen zijn. Of hebben wij
te doen met een drukfout voor ‘Ephe. 6.’, waardoor dus gewezen zou worden op
het gehele citaat van reg. 6-11 vlg. kol.?)
-
voetnoot8
- trect ane de wapenen (= delen der
wapenrusting) Gods: In margine ‘Collo. 3.b.’ (in Colossenzen
3:12-14 wekt Paulus op om de Christelijke deugden ‘aan te doen’); staen
moecht: kunt stand houden
-
voetnoot11
- machten: (hier) gezagdragers;
gheweldighe: machthebbers
-
voetnoot12
- regenten: regeerders; deser eeuwen:
(enkelv!)
-
-
[tekstkritische noot]11. wederstaetse: als hy v - T wederstaetse
als hy v 13. Engel - T Enggel
-
voetnoot4-5
- aen v voeten.... des vredes: zodanig
geschoeid dat gij steeds gereed staat om het Evangelie des vredes te dienen en
voor te bereiden (In margine ‘Ephe. 8.b. Psal. 131.a.’ Het eerste is een
drukfout voor ‘Eph. 6.b.’, dat hier immers wordt geciteerd;
Psalm 132 - nummering der Statenvertaling - vs. 3-5, ‘Zo ik in
de tent mijns huizes inga, zo ik op de koets van mijn bed klimme, zo ik mijn
ogen slaap geve, mijn oogleden sluimering, totdat ik voor den HERE een plaats
gevonden zal hebben, woningen voor den Machtige Jakobs!’)
-
voetnoot6-10
- grijpt ende hout.... d'woort Gods: In
margine ‘1. Cor. 1.a. Sapi. 5.’ (1 Corinthiërs 1:4-8, ‘Ik dank
mijn God allen tijd over u.... dat gij in alles zijt rijk geworden in Hem, in
alle rede en alle kennis.... alzo dat het u aan geen gave ontbreekt.... om
onstraffelijk te zijn in den dag onzes Heren Jezus Christus’; in het apocriefe
Boek der Wijsheid 5:16-21 is eveneens sprake van de wapenrusting
en het zwaard Gods, maar daar rechtstreeks op Hem betrokken)
-
voetnoot10-11
- bidt ghestadelyck (=
voortdurend).... inden gheest: In margine ‘Philip. 6.b.’ (Filippenzen 6 bestaat
niet; bedoeld wordt wel Filippenzen 4:6, ‘Weest in geen ding
bezorgd, maar laat uw begeerten in alles door bidden en smeken, met
dankzegging, bekend worden bij God’)
-
voetnoot10
- in alle v aenuanghen: bij alles wat gij
onderneemt
-
voetnoot12
- nerstich: ijverig; cloeck: sterk (van
geest); vroom: dapper
-
voetnoot12-13
- sijt voorsichtich... als duyuen:
citaat van Mattheüs 10:16b
-
voetnoot13-2 (vlg. kol.)
- Weest nuchteren..
verslinden sal: citaat van 1 Petrus 5:8 (In margine ‘1. Petri.
5.6.’, wat moet zijn ‘1. Petri. 5.b.’)
-
voetnoot4-5
- wederstaet.... ghelooue: citaat van
1 Petrus 5:9a
-
voetnoot5-6
- dese wapenen hier voren verhaelt: de
hierboven vermelde wapenrusting
-
voetnoot6
- staet vromelyck: houdt dapper stand;
telcken: telkens
-
voetnoot10-11
- Dus siet dat.... en gheeft: vgl.
Efeziërs 4:27 (‘en geeft den duivel geen plaats’)
-
voetnoot12
- onder tdecsel: onder het mom; yet voren
brenct: iets voor ogen stelt
-
voetnoot13-14
- ghelijck hy hem (= zich)....
verscheppen (= herscheppen, veranderen) can: vgl. 2 Corinthiërs
11:14b (‘want de satan zelf verandert zich in een Engel des
lichts’)
-
voetnoot17
- houdet: houdt het; soudt: zou het; in
eenigher manieren: in enig opzicht
-
voetnoot19
- verwortelen: wortel schieten; roeyet:
roeit het
-
-
[tekstkritische noot]20 (vor. kol.) - 1. ghelijck eenen
waterstroom, - T Ghelijck eenēwaterstroom, 3. (seyt den seluen) - T mist
de haakjes 9-10. van Afriken, - T vāAfriken,
-
voetnoot1
- ootmoedich: goedertieren (Of bedoelt Van
der Noot hier ‘nederig’, in parallellie met reg. 5?); alder suyuerste: in de
hoogste mate (dus: volkomen) rein
-
voetnoot2
- matelyck: gematigd, zonder
buitensporigheden
-
voetnoot2-3
- Vindy dattet.. teghen is: bevindt gij,
dat de ingeving in enig opzicht met deze (eigenschappen) in strijd is
-
voetnoot10-11
- om v daer beter af te trecken ende
te beurijen: om uzelf daarvan des te beter los te maken en te bevrijden
-
voetnoot13-19
- alle vleesch... inder eewicheyt: In
margine ‘Esa. 40.’ (dit gehele stuk is een enigszins vrije weergave van
Jesaja 40:6b-8; de toevoeging ‘Iae alle Princen ende alle
volcken sijn hoy’ is samenvattend ontleend aan vss. 22-24)
-
voetnoot14
- hoy: hooi (‘gras’ zegt de
Statenvertaling)
-
voetnoot17
- den gheest des Heeren:
(Oud-Testamentische uitdrukking voor) de wind
-
voetnoot19-3 (vlg. kol.)
- Ghy laet Heere....
verdroocht: In margine ‘Psal. 90.’ (deze passage is een vrije weergave van
Psalm 90:5-6)
-
voetnoot3-5
- Den tijt ons leuens (= onze
levensduur).... ende pyne: citaat van Psalm 90:10
-
voetnoot3
- den seluen: deze, hij (ook in reg.
5)
-
voetnoot4-5
- soo is te meerder.... pyne: dan is de
moeite en inspanning des te groter
-
voetnoot5
- Wat is de mensche: In margine ‘Psal.
18.’ (bedoeld wordt ‘Psal. 8.’: Psalm 8:5, ‘Wat is de mens dat
Gij zijner gedenkt, en de zoon des mensen dat Gij hem bezoekt?’)
-
voetnoot7-8
- teghen eewich te ghelycken: vergeleken
bij de eeuwigheid
-
voetnoot9
- de see Oceane: de zee die Oceaan genoemd
wordt
-
voetnoot11
- veroudert gelijck een cleet: vgl.
Hebreeërs 1:11b (‘en zij zullen alle als een kleed
verouden’)
-
voetnoot13
- de generatie.... is alsulcx: de wijze
waarop vlees en bloed (= de mens) wordt voortgebracht is van zodanige
aard
-
voetnoot14
- deen rijck nempt toe: het ene rijk
neemt (in macht en aanzien) toe
-
voetnoot18
- verclaert: (aan anderen) uitlegt,
mededeelt
-
-
[tekstkritische noot]9. van Consul - T vanConsul 4. Samnites -
T Sannites 4-5. Crates (daer wij - T Crates, (daer wij 7. genoempt Barales, - T
genoemptBarales,
-
voetnoot1
- deur natuerlyck verstant: (in
tegenstelling tot de voorlichting door de Heilige Geest bij de
Christenen)
-
voetnoot3
- hoocheden: hoge ambten; dier deur comen:
die er het gevolg van zijn
-
voetnoot7
- Cecilius Metellus: (ondanks de hulp van
verscheidene classici is het mij niet gelukt over deze anecdote nadere
bijzonderheden te vinden); vroom: dapper; Capiteyn: bevelhebber
-
voetnoot10
- verteiren: verteren, verbruiken; dat:
wat
-
voetnoot12
- Anatillus: ?? (als bij reg. 7);
ontseyde: sloeg af; drij reysen: driemaal
-
voetnoot15
- Nicodius: ?? (als bij reg. 7); niet met
allen: helemaal niets
-
voetnoot17
- Aristoteles: deze kwam in 343 v. Chr.
aan het Macedonische hof als opvoeder van de jonge Alexander de Grote, bleef
daar aanvankelijk ook na diens troonsbestijging in 336, maar keerde in 335 naar
Athene terug; het goet onderhout: het kostelijk onthaal
-
voetnoot19
- lesen: les geven in; Appollonius
Thianeus: Apollonius van Tyana in Cappadocië (± 50 n. Chr.) schonk zijn
vermogen aan de armen en zwierf door Azië en Europa, waarbij hij ook Voor-Indië
bezocht
-
voetnoot2
- Hirarchus: (bedoeld wordt) Iarchas (vgl.
Philostratus' Leven van Apollonius van Tyana, II, 40 (83))
-
voetnoot3
- versoecken: bezoeken; M. Curius: (M.
moet zijn M'.) Manius Curius Dentatus behaalde als Romeins consul in 290 v.
Chr. een definitieve overwinning op de Samnites (Latijnse vorm van: Samnieten).
Toen dezen hem trachtten om te kopen, weigerde hij: goud had hij niet nodig,
aardewerk was voor hem voldoende, en hij regeerde liever over mensen die goud
bezaten dan dat hij dit zelf in eigendom had
-
voetnoot4-5
- Crates (daer wij.... vermaent hebben):
Crates, over wie wij in het begin van dit boek van ons hebben verteld (zie pag.
239, li. kol., reg. 6-10 en de daarbij behorende noot)
-
voetnoot7
- Barales: (bedoeld worden wel) Balearen
(van de inwoners daarvan wordt door de Griekse historicus Timaeus meegedeeld,
dat zij geen edele metalen toelieten, o.m. om zich te vrijwaren voor aanvallen
van zeerovers); wel verstaende: goed kennende; giericheyt: hebzucht
-
voetnoot11
- Philips van Macedonien: Philippus II
van Macedonië (359-336 v. Chr.), vader van Alexander de Grote; gherees: kwam
op
-
voetnoot12
- ontrent hem: in zijn nabijheid, in zijn
gevolg, aan zijn hof
-
voetnoot13
- op het punct van: ten aanzien van;
meeste: grootste
-
-
[tekstkritische noot]2. tsamen is. - T tsamen. 4. den berch Athlas
- T den berchAthlas 17. om v voorts aen - T om voorts aen
-
voetnoot3
- wins hoochde deur de wolcken strect:
welks hoogte tot boven de wolken reikt; d'ander: weer een ander
-
voetnoot4
- dat den berch Athlas.... was: (deze berg
werd immers geïdentificeerd met de Titan Atlas, die het hemelgewelf op zijn
schouders torste)
-
voetnoot7-9
- datter seuen groote steden.... te
hebben: (Van der Noot overdrijft hier; van een oorlog is nooit sprake geweest,
en bovendien ging het niet om Homerus' gebeente, maar om de eer zijn
geboorteplaats geweest te zijn; de zeven steden die elkaar deze eer betwistten,
waren Smyrna, Rhodos, Kolophon, Salamis op Cyprus, Ios, Argos en Athene)
-
voetnoot12
- versmaeyt: versmaadt; deser ghelijcke:
dergelijks, van deze aard
-
voetnoot13
- moghen: kunnen; by brenghen: meedelen;
indien dat: (indien dattet) indien het
-
voetnoot17
- te trecken: los te maken; voorts aen:
voortaan
-
voetnoot18-19
- de gramschappe: (nl. de toorn Gods,
zoals deze aan de hand van de Apocalypsis hierboven uitvoerig beschreven
is)
-
voetnoot1
- daer teghen: in tegenstelling
daarmee
-
voetnoot2
- loopt snellyck deur: gaat snel
voorbij
-
voetnoot3-11
- Hierom weest wijs.... ghesocht: (deze
passage is als het ware een korte samenvatting van de Spreuken van
Salomo, ‘den wijsen man’ uit reg. 8-9. Vgl. bijvoorbeeld
Spreuken 3:7b, ‘vrees den HERE en wijk van het kwaad’, en 3:13a,
‘Welgelukzalig is de mens die wijsheid vindt’)
-
voetnoot8-11
- De wijse in woorden.... ghesocht:
(dit is geen citaat, maar een zeer vrije bewerking van Spreuken
1:5-6 (‘Die wijs is, zal horen en zal in leer toenemen, en die
verstandig is, zal wijzen raad bekomen, om te verstaan een spreuk en de
uitlegging, de woorden der wijzen en hun raadselen’)
-
voetnoot10
- bekent: onderkend, erkend; byspraken:
spreekwoorden, spreuken
-
voetnoot14
- ist dat: indien; sinnelycheyt:
begeerte
-
voetnoot17-7 (vlg. kol.)
- En stoort oft.... in
deuchden: In margine ‘Psal. 37.’ (dit gehele stuk is een uitbreiding van
Psalm 37:1-3a: ‘Ontsteek u niet over de boosdoeners, benijd ze
niet die onrecht doen; want als gras zullen zij haast worden afgesneden, en als
de groene grasscheutjes zullen zij afvallen. Vertrouw op den HERE en doe het
goede’)
-
voetnoot17
- En stoort v niet: maakt u niet boos
(‘en’ maakt met ‘niet’ deel uit van de ontkenning, en mag dus niet als
voegwoord worden opgevat); siedy: ziet gij
-
voetnoot18
- dicmaels: vaak; weeldich: in overvloed
en vreugde levend; verheuen: in hoge ambten gesteld
-
-
[tekstkritische noot]1. ende - T end 15. der Papisten, niet anders
- T der Papisten niet anders 3. Constantius, Phocas, - T Constantius
Phocas,
-
voetnoot2
- Libertynen: vrijdenkers; Epicureen:
(hier in de algemene zin van) genotzoekers
-
voetnoot2-3
- Sardinapalen: losbandigen (koning
Sardanapalus van Assyrië zou in de 9de eeuw v. Chr. geregeerd hebben en geldt
als het type van een losbandig en verwijfd vorst)
-
voetnoot7-9
- Ick seg v... dooden: In margine ‘Luc
12 a. Matt. 10.d.’ (Lucas 12:4a, dat hier geciteerd wordt;
Mattheüs 10:28a geeft een paralleltekst. Ook het vervolg sluit
nog bij deze teksten aan, maar wordt geheel met eigen woorden
weergegeven)
-
voetnoot8
- en vreest v niet: maakt u niet bevreesd;
dyen: degenen
-
voetnoot9
- dat lijf: het lichaam; bewaernisse:
bescherming
-
voetnoot14-15
- Duc d'Alba met.... Papisten: de
Hertog van Alva met zijn medetyrannen, namelijk de beulen der Papisten
-
voetnoot17-18
- ghelijck alle heur.... geuaren
hebben: zoals het al hun voorgangers, de boze heidense tyrannen, gegaan
is
-
voetnoot1
-
Nero: keizer van Rome van 54-68,
berucht om zijn Christenvervolgingen, pleegde zelfmoord; Diocletianus:
keizer van 284-305, eveneens een vervolger der Christenen, werd door een zware
ziekte gedwongen afstand te doen van de troon, waarna hij nog tot 313 leefde;
Dioscorus: bisschop van Alexandrië van 444-451 (dus eigenlijk geen
‘Heydensce’ tyran), steunde op de door hem beheerste synode van Efeze in 449 de
ketterse Eutyches (zie over hem de noot bij reg. 6-7 op pag. 248, li. kol.) en
liet o.m. diens aanwezige tegenstanders gruwelijk mishandelen. Tenslotte werd
hij afgezet en stierf hij in ballingschap; Maximius: bedoeld is wel
Maximianus Herculius, van 286-305 mede-keizer van Diocletianus, aan
wiens Christenvervolgingen hij als zodanig medewerkte. (Ook bij de volgende
namen moet telkens rekening gehouden worden met het voorkomen van medekeizers).
Later trachtte hij nogmaals naar de macht te grijpen, raakte in gevangenschap
van zijn schoonzoon Constantijn de Grote en werd tenslotte opgehangen in zijn
kamer gevonden
-
voetnoot2
- eenen anderen Maximius: bedoeld is wel
Galerius Maximianus, keizer van 305-311, die aan een langdurige zware
ziekte stierf, welke de Christenen als een straf des hemels beschouwden voor de
zware vervolgingen die zij van hem te verduren hadden gehad. Ten onrechte
identificeert Van der Noot hem met keizer Flavius Jovianus (363-364),
die zelf Christen was; toeghenompt: bijgenaamd
-
voetnoot3
-
Maxentius: zoon van Maximianus
Herculius, schoonzoon van Galerius Maximianus en zwager van Constantijn de
Grote. Hij was keizer van 306-312. De overlevering volgens welke Van der Noot
hem als Christenvervolger beschouwt, berust op een latere vervalsing der
feiten, die hem tot het aartstype van de boosaardige tyran maakte. Hij verdronk
in de Tiber na een nederlaag tegen Constantijn; Licinius: keizer van
308-324, wordt eveneens ten onrechte door de overlevering als verbitterde
tegenstander van het Christendom aangeduid. In de voortdurende strijd met zijn
zwager Constantijn leed hij tenslotte een definitieve nederlaag, kort daarop
werd hij van hoogverraad beschuldigd en terechtgesteld; Constantius:
bedoeld is wel Constantius II, zoon van Constantijn de Grote en na de dood van
zijn beide broeders alleenheerser over diens rijk (353-361). Hij was een
aanhanger van het Arianisme en liet zelfs Athanasius door een concilie
veroordelen. Hij stierf bij het optrekken tegen een door opstandige troepen
uitgeroepen tegenkeizer; Phocas: keizer van het Oostromeinse Rijk
(602-610), berucht om zijn wreedheid, werd tenslotte van de troon gestoten en
ter dood gebracht
-
voetnoot4
- voorleden: vroegere; dwelcke:
hetgeen
-
-
[tekstkritische noot]6. woort Gods - T woortGods 12. uwen Coninck -
T uwenConinck 16. den Heere - T denHeere 17. vervolginghe, - T
vervoluinghe,
-
voetnoot1
- een verschricken behoorde te doen
hebben: schrik behoorde aan te jagen
-
voetnoot2
- en waren sij niet: als zij niet waren;
verhert: verhard
-
voetnoot3
- deur het rechtuerdich ordeel Gods: vgl.
Johannes 12:40 (‘Hij heeft hun ogen verblind en hun hart
verhard, opdat zij met de ogen niet zien, en met het hart niet verstaan en zij
bekeerd worden, en Ik hen geneze’)
-
voetnoot9-10
- ende ons weerdich kent.... laten
lijden: en ons waardig oordeelt ons iets terwille van de rechtvaardigheid te
laten lijden
-
voetnoot11-13
- nempt (= neemt) v cruys....
getrouwelyck na: vgl. Mattheüs 16:24b (‘Zo iemand achter Mij wil
komen, die verloochene zichzelven, en neme zijn kruis op en volge Mij’)
-
voetnoot12
- Christum: (accusatiefvorm van)
Christus
-
voetnoot17-18
- want sijnen last.... soete (=
aangenaam): In margine ‘Iere. 8.d. Matt. 11.d. 1. Ioan. 5.a.’ (geciteerd is
hier Mattheüs 11:30; ‘Iere. 8.d.’ zal wel moeten zijn ‘Iere.
6.b.’: Jeremia 6:16, waarin een paralleltekst voorkomt van het
onmiddellijk aan het geciteerde voorafgaande Mattheüs 11:29,
‘Neemt mijn juk op u.... en gij zult rust vinden voor uw zielen’; 1
Johannes 5:3b, ‘En Zijn geboden zijn niet zwaar’)
-
voetnoot3-4
- ghy in v seluen vast wesende: terwijl
gij (zodoende) in uw hart stevig staat
-
voetnoot5
- na: naar; zee sterre: poolster; seker:
betrouwbaar
-
voetnoot7
- gront: grondslag, fundament; borcht:
burcht
-
voetnoot8
- tslot: het kasteel; daer ghy v in
betrout: waarin gij u veilig acht; het eynde daer ghy na trect: het doel
waarheen gij u begeeft
-
voetnoot10
- daer ghy nae erbeyt: waarvoor gij u
inspant
-
voetnoot11-7 (vlg. pag. 2e kol.)
- Alsoo salt
sijn.... vander liefden Gods trecken: (dit gehele stuk is geïnspireerd op
Romeinen 8:38-39, ‘Want ik ben verzekerd, dat noch dood noch leven, noch....
ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus onzen
Here’)
-
voetnoot12
- gheenderley misual: generlei onheil,
tegenspoed; moghen beroeren: kunnen schokken
-
voetnoot14
- vrienden: verwanten; lant oft sant: in
cultuur gebracht of onontgonnen land; neiringhe: broodwinning, middel van
bestaan
-
voetnoot16
- cleederen noch juweelen: (wij zouden
hier in plaats van ‘noch’ eerder ‘ende’ verwachten); versmaetheden: smadelijke
behandelingen (ook in reg. 3 vlg. kol.) (De hier beginnende reeks hangt niet
meer af van ‘berooft te sijne’); lachter: smaad; achterclap: laster
-
-
[tekstkritische noot]15. gheluckich - T gheluchich 11.
aenschouwen. - T aenschouwI. 20. den seluen - T den selnen
-
voetnoot1-2
- En acht op - niet: bekommer u niet om
(‘en’ maakt met ‘niet’ deel uit van de ontkenning en mag dus niet als voegwoord
worden opgevat)
-
voetnoot1
- de vlieghende Fortune: de
snel-wegvliegende Fortuna (godin van het wisselvallig geluk)
-
voetnoot2
- suldy: zult gij (ook in reg. 9, 18 en 2
vlg. kol.)
-
voetnoot12
- op den cleynen voet: op kleine schaal;
ghenompt moghen wesen: genoemd kunnen worden
-
voetnoot12-13
- Ghy sult Priesters sijn: vgl.
Openbaringen 1:6a (‘die ons gemaakt heeft tot koningen en priesters Gode en
Zijnen Vader’)
-
voetnoot13-14
- achtende te wesen: vgl. Lucas
17:10 (‘Alzo ook gij, wanneer gij zult gedaan hebben al hetgeen u
bevolen is, zo zegt: Wij zijn onnutte dienstknechten, want wij hebben maar
gedaan hetgeen wij schuldig waren te doen’)
-
voetnoot17
- sonder verdrayt (= op een dwaalspoor
geraakt)... te keeren: vgl. Efeziërs 4:14a (‘opdat wij niet meer
kinderen zouden zijn, die als de vloed bewogen en omgevoerd worden met allen
wind der leer’); keeren: draaien, veranderen
-
voetnoot18
- by v seluen blijuen: u aan uzelf
houden, uzelf blijven; gheenderhande: generlei; nijdt: haet, wrok
-
voetnoot3-4 (vlg. kol.)
- uwe wandelinge (=
levenswijze).... wesen: vgl. Filippenzen 3:20a (‘Maar onze
wandel is in de hemelen’)
-
voetnoot7-9
- maer voortgaende.... meer ende meer:
(in deze vorm is de zin zeker corrupt. Waarschijnlijk is er iets weggevallen,
b.v. ‘suldy allenskens meer ende meer voorderen’ = zult gij
allengs meer en meer vorderen. Vgl. de Franse versie, O.iij. vo,
‘ains allant de bien en mieux, profiterez peu à peu’)
-
voetnoot10-11
- aensicht aen aensicht: van
aangezicht tot aangezicht (vgl. 1 Corinthiërs 13:12b, ‘alsdan
zullen wij zien aangezicht tot aangezicht’)
-
voetnoot13
- ons Heeren Iesu Christi:
(genitief-vorm) van onze Heer Jezus Christus; deur: ter wille van (ook in reg.
19)
-
voetnoot14
- des selfden... Soons: van deze Zijn
enige, uitverkoren Zoon
-
voetnoot16-17
- alle goede gheloouighe:
(datief-vorm) aan alle goede gelovigen
|