Het bosken en Het theatre
(1979)–Jan van der Noot– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
Den eervveerdighen heere, heer Rogier Martens. Riddere ende meyer van de lofweerdige stadt van Londen. Ga naar margenoot* Ga naar voetnoot*1Het sijn nv 18. maenden Eerweerdighe Heere, dat ick 2 verlatende mijns Vaders Lant in Enghelant gecomen ben om 3 te schouwen de besmettelycke ende verdoemelycke grouwelen Ga naar voetnoot3 Ga naar voetnoot3-4 4 des Ro. Antichrists die in Brabant ende ouer al de Neder-5landen nv wederom met groot gewelt opgherecht waren: 6 ende oock om t'ontvlieden de onredelycke, onmenschelycke, 7 noyt ghehoorde ende on-wtsprekelycke moorderijen ende 8 tyrannyen die sijn lidtmaten, dienaers ende beulen aenrechten 9 ende ghebruycken ouer de ghene die heur tot sijne schade- Ga naar voetnoot910lycke superstitien, insettinghen ende ordonnantien niet en Ga naar voetnoot10 11 willen begheven. Tsynts welcken tijt ick my in dese Stadt van Ga naar voetnoot11 Ga naar voetnoot11-12 12 Londen ghehouden hebbe. Daer my de Heere deur sijn ghe-13nade inden quaetsten, sorghelycxsten ende ongerusten tijt, Ga naar voetnoot13 14 met meer goede Christenen ghespaert heeft, te wyle dat hy de Ga naar voetnoot14 15 plagen//ende d'onghelucken bereyt, die hy ouer de boose Ga naar margenoot* 16 haest wilt brenghen, om sijn wtvercoren volck te verlossen Ga naar voetnoot16 17 ende te wreken ghelijck wij eer langhe met onsen ooghen 18 (hope ic) sien sullen: want God en wil noch en can de syne 19 niet altijts noch gheheelyck verlaten. | |
[pagina 191]
| |
20Binnen welcken tijt ick dickwils met groot verwonderen by 21 my seluen ouerdacht hebbe, met wat middelen de duyuel sijn 22 dienaers soo seere tot synen dienste verwillighen can, dat sij Ga naar voetnoot22 23 sonder t'ontsiene eenighen last, erbeyt, peryckel, noot oft Ga naar voetnoot23 24 pyne, nacht ende dach so nerstich ende cloeck sijn om hem Ga naar voetnoot24 25 in als te behaghen ende synen boosen wille te volbrengen ende Ga naar voetnoot25 26 tegen God, syn heylighe waerheyt ende ghemeynte te raet- Ga naar voetnoot26-2727slaghen ende te stryden. 28Ende beuindende dat hyse aldus beroert ende verblint met Ga naar voetnoot28 29 lust tot rijcdom, tot werelts eere oft met begherlycheyt des 30 vleeschs, deur welcke drye hy tot alder tijt alle herten der 31 menschen (die deur den heylighen Gheest niet herboren en 32 syn) van God ghetrocken, ende tot boosheyt ghedronghen 33 heeft ende noch doet, ghelyck wij daghelycx sien. Ende niet 34 alleenlyck en drijft hy deur dese, den Spaenschen beul met 35 Ga naar margenoot* syn meesters d'Inquisiteurs ende met al het on-//gheschict en Ga naar voetnoot35 36 onrechtuerdich ghespuys dat hy wt Spanien, Italien, Duytslant 37 ende Wals lant versamelt ende in Nederlant gebracht heeft, maer Ga naar voetnoot37 38 verblint daer mede oock veel inghesetene Heeren Officieren Ga naar voetnoot38 39 ende Ouerheden van Nederlant: also dat sy (verghetende de 40 liefde diemen van Gods, van rechts, van redene ende naturen Ga naar voetnoot40 41 weghen tot syns vaders lant, ende tot synen naesten behoort 42 te dragen) teghen t'Sconincx ende synder Landen welvaert, 43 ende teghen het gemeyn beste, dese boose in alle heur ghewelt Ga naar voetnoot43 44 behulpich, bystandich ende voorderlyck syn om de selue (te Ga naar voetnoot44 45 weten, haers Vaders landen) in onderdanicheyt, eyghenschap, Ga naar voetnoot45 46 eewighe ellende ende slauernije te helpen brenghen, sonder 47 dat sij connen merken oft bevroyen dat heur dese slauernije Ga naar voetnoot47 Ga naar voetnoot47-49 48 met der tijd soo wel ouer heur, ouer heur Nichten ende Neuen, Ga naar voetnoot48 49 Sonen ende Dochteren, als ouer andere strecken soude: onder 50 dewelcke daer oock veel syn die de waerheyt wel gehoort ende 51 gheweten hebben, die sy nv met woorden ende wercken ver-52saken: Iae met ghewelt helpen beuechten ende veriaghen: 53 hebbende lieuer de boose, dan God te behaghen, ende achtende Ga naar voetnoot53 54 meer dese ertsche ydele ende verghanckelicke dan de eewighe 55 ende he-//melsche saken, van dewelcke sommighe heuren loon Ga naar margenoot* 56 ontfangen hebben, ende hoe dander varen sullen, salmen sien. 57Vermaledyde ghiericheyt! onuerdragelyke houerdye! onuer- Ga naar voetnoot5758sadelycke begherlycheyt des vleeschs! waer toe en dwincdy Ga naar voetnoot58 59 der menschen herten niet? Van wat quaden en sydy geen Ga naar voetnoot59 60 orsake? Hierom hebbe ic (vliedende ledicheyt die een moeder 61 ende wortele alder quaden is) onder ander wercken dit boecx-62ken ghemaect, waerinne ick int corte betoone, hoe ydel, snoode Ga naar voetnoot62 63 ende bedrieghelyck de ertsche ende wereltlycke saken syn, 64 ende in wat verdriet, onruste ende ellende de ertsche menschen 65 diese volgen, dienen ende begheiren vallen. Op dat ten minsten 66 de wtuercorene (die in dese quade ende sorchghelycke tijden 67 doer dese oock verleyt mochten worden so verre het moghe- Ga naar voetnoot6768lyck ware) niet alleenlyck stantvastich blijuen, ende Christum 69 sonder om te sien na volghen: maer dat sy de ydelheden ende | |
[pagina 192]
| |
70 bedrieghelycheden der vergankelycker dinghen verstaende, de Ga naar voetnoot70-71 71 selue so luttel ende min dan niet achten, inden Heere rijck Ga naar voetnoot71 72 worden souden, ende vastelyck in hem gheloouen, ende alle 73 heur betrouwen op hem settende, van herten gherust ende in 74 Ga naar margenoot* heuren geest // versekert, verheucht ende ghetroost synde, Ga naar voetnoot74 75 oprechte Christenen Coninghen ende Priesters door Gods Ga naar voetnoot75 76 ghenade mochten wesen. Ende ghelyck de maniere is datmen Ga naar voetnoot76 77 de boecken eenigen Heere toeschrijft, en dat sulcke maniere Ga naar voetnoot77 78 van doene goet, redelyck ende behoorlyck is, so heb ick om 79 dese sake tot heuren behoorlycken eynde te brenghen V.E. Ga naar voetnoot79 80 desen boeck wel toe willen schrijuen, om dies wille dat ick Ga naar voetnoot80 81 hoore ende wel versekert ben dat ghy een goet Christen Heere 82 syt, die bouen alle saken de eere Gods, de grootmakinghe 83 syns heylighen naems, ende den voorspoet synder kercken 84 soect, ende begheert: ghelijck ghy dat ooc wel betoont hebt 85 met de groote ende sorchuuldighe nersticheyt die ghy ghedaen Ga naar voetnoot85 86 hebt om de veriaechde Christenen te beuryden voor alle quaet- Ga naar voetnoot8687willighe ende oproerige menschen, op dat sy sonder eenighe 88 beroerte, des Heeren woort vryelyck moghen hooren, ende Ga naar voetnoot88 89 daer na leuen. Waer doer ghy oock by alle goede Christenen Ga naar voetnoot89 90 eenen eewigen lof, goeden naem ende faem ghecreghen hebt. 91 Ende hebt my daer deur oock bedwonghen V.E. desen mynen Ga naar voetnoot91 92 boeck (in een teeken van dancbaerheyt, ende ter eewigher Ga naar voetnoot92 93 ghedenckenissen uwer goeder deucht) toe te doen schrijuen. 94Dus bidde ick v desen te ontfanghen met soo goeder herten, Ga naar margenoot* 95 als ick V.E. dyen gheue. Waer mede ick den alderhoochsten 96 bidde, dat hy mynen Eerweer. Heere in goeder ghesontheyt 97 wil gheuen een gheluckich lanck ende salich leuen, ende 98 namaels syn eewich rijcke, doer synen ghebenedyden sone 99 Christum Iesum onsen Heere. Amen.
Wt Londen. Den 18. van September. 1568. V.E. Goetwillighe Dienaer Ian Vander Noot. | |
[pagina 194]
| |
Epigramme.Syndé eenen dach aen de venstére alleene
Sach ick voer my soo wonderlijcke saken
Dat ic daer af onstelt was en verslagen,
Ga naar voetnoot3
Ter rechter hant sach ick een hinde reene
Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Schoone ghenoech om Iouem te doen blaken:
Ga naar voetnoot5
Twee honden snel quamen dees hinde iaghen,
D'een wit, d'een swert, die met nijdighe treken
Ga naar voetnoot7
De gente beesté in de dyen so beten
Ga naar voetnoot8
Dat syse saen brachten met een droef vluchten
Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Onder een roetsé, en hier quam de doot breken
Ga naar voetnoot10
De schoonheyt groot in dese hinde geseten:
Dies heur misual my hertswerich doet suchten.
Ga naar voetnoot12
| |
[pagina 195]
| |
| |
Petrarca.
Standomi un giorno solo à la fenestra;
Onde cose uedea tante, & si noue,
Ch'era sol di mirar quasi gia stanco;
Vna fera m'apparue da man destra
5[regelnummer]
Con fronte humana da far arder Gioue
Cacciata da duo ueltri, un nero, un bianco;
Che l'uno, & l'altro fianco
De la fera gentil mordean si forte;
Che 'n poco tempo la menaro al passo,
10[regelnummer]
Oue chiusa in un sasso
Vinse molta bellezza acerba morte,
Et me fe sospirar sua dura sorte.
| |
Vertaling van Marot.
Vn iour estant seulet à la fenestre
Vy tant de cas nouueaux deuant mes yeux
Que d'en tant veoir fache me conuient estre
Si m'apparut vne bische à main dextre
5[regelnummer]
Belle pour plaire au souuerain des Dieux,
Chassee estoit de deux chiens enuieux.
Vn blanc vng noir, qui par mortel effort
La gente beste aux flans mordoint si fort,
Qu'au dernier pas en brief temps l'ont menée
10[regelnummer]
Cheoir soubz vng Roc, et la la cruaulté
De mort vainquit vne grande beauté,
Dont souspirer me feit sa destinée.
| |
[pagina 196]
| |
| |
Epigramme. Ga naar margenoot*Voorts sach ick noch een schip in volle zë
Ga naar voetnoot1
Van out iuoir ghemaect en eben houte:
Ga naar voetnoot2
Met t'seyl van gout, en met touwen van sye:
De zee was calm, d'weer was stil ende in vrë,
Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
De locht was claer sonder wolcke oft floute:
Ga naar voetnoot5
T'schip was beuracht met ware schoon en blye,
Ga naar voetnoot6
Maer eenen storm comende wt den oosten,
Beruerde so de zeé ende de lochte,
Ga naar voetnoot8
Dat sy dit schip teghen een roetse dreuen.
Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
O hertsweer groot! droefheyt sonder vertroosten!
Ga naar voetnoot10
Te sien so saen vergaen (also my dochte)
Ga naar voetnoot11
Den grooten schat bouen al hooch verheuen.
Ga naar voetnoot12
| |
[pagina 197]
| |
Petrarca.
Indi per alto mar uidi una naue
Con le sarte di seta, & d'or la uela
Tutta d'auorio, & d'hebeno contesta:
E 'l mar tranquillo, & l'aura era soaue;
5[regelnummer]
E 'l ciel, qual è, se nulla nube il uela;
Ella carca di ricca merce honesta.
Poi repente tempesta
Oriental turbò si l'aere, de l'onde,
Che la naue percosse ad uno scoglio.
10[regelnummer]
O che graue cordoglio:
Breue hora oppresse, & poco spatio asconde
L'alte ricchezze à null' altre seconde.
| |
Vertaling van Marot.
Puis en mer haulte vng nauire aduisoie,
Qui tout d'Hebene et blanc yuoire estoit,
A uoyles d'or, et accordes de soye:
Doulx fut le vent, la mer paisible et coye,
5[regelnummer]
Le ciel par tout cler se manifestoit,
La belle nef pour sa charge portoit
Riches tresors: mais tempeste subite
En troublant l'air, ceste mer tant irrite,
Que la nef hurte vng roc caché soubz l'onde
10[regelnummer]
O grand fortune, ô creuecoeur trop grief!
De veoir perrir en vn moment si brief
La grand' richesse à nulle aultre seconde.
| |
[pagina 198]
| |
Epigramme. Ga naar margenoot*Hier nae sach ick heylighe taxkens spruyten
Ga naar voetnoot1
In een nieu bosch vut den groenen lauriere,
Ga naar voetnoot2
Tscheen eenen boom van T'paradys te wesen:
Onder sijn schay hoordé ick singhen en fluyten
Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
De voghelkens, met so soeten ghetiere,
Ga naar voetnoot5
Dat ick gheheel verfrayt werde deur desen:
Ga naar voetnoot6
En vestendé op desen boom myn ghesichte,
Ga naar voetnoot7
Begost seer saen de locht soo te verkeeren
Ga naar voetnoot8
In duysterheyt, en den blixem verbrande
10[regelnummer]
Dees plante reyn ghegroyt hooghé ende richte,
Ga naar voetnoot10
Dwelcke mijn hert quelen doet met verseeren,
Ga naar voetnoot11
Want sulcken boom en vindtmen in den lande.
Ga naar voetnoot12
| |
[pagina 199]
| |
| |
Petrarca.
In un boschetto nouo i rami santi
Fiorian d'un Lauro giouenetto, & schietto;
Ch'un de gli arbor parea di paradiso,
Et di sua ombra uscian si dolci canti
5[regelnummer]
Di uari uccelli, & tanto altro diletto;
Che dal mondo m'hauean tutto diuiso:
Et mirandol' io fiso
Cangiossi 'l ciel intorno; & tinto in uista
Folgorando 'l percosse; & da radice
10[regelnummer]
Quella pianta felice
Subito suelse: onde mia uita è trista:
Che simil ombra mai non si racquista.
| |
Vertaling van Marot.
Apres ie vy sortir diuins rameaux
D'vn Laurier ieune en vng nouueau boscage,
Et me sembla veoir vng des arbrisseaulx
De paradis, tant y auoit d'oseaux
5[regelnummer]
Diuersement chantans à son ombrage,
Ces grands delitz rauirent mon courage,
Et ayant l'oyel fiché sur ce Laurier,
Le ciel entour commence à varier
Et à noircier, dont la fouldre grand'erre
10[regelnummer]
Vint arracher celluy plant bien heureux,
Qui me faict estre à iamais langoreux
Car plus telle ombre on ne recouure en terre.
| |
[pagina 200]
| |
| |
Epigramme. Ga naar margenoot*Int selfde bosch spronck een clare Fonteyne
Ga naar voetnoot1
Vyt eenen steen, d'water (de vreucht der vijuers)
Verspreyde hem makende soet gheruchte.
Ga naar voetnoot3
By dees' plaetse so schoon, so versch en reyne,
Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
En quamen noch herders, noch ossen dryuers:
Maer Nimphen gent songhen daer met ghenuchte.
Ga naar voetnoot6
Hier setté ick op mynen sin en behaghen,
En als ick my hier meest in gonck verblyen,
Ga naar voetnoot8
So sach ick laes! op gaen den gront der eerden,
Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Die de Fonteyné en plaetse wech quam draghen:
Ga naar voetnoot10
Dies ick verdriet en pyne noch moet lijen,
Ende tghepeys doet my droefheyt aenueerden.
Ga naar voetnoot12
| |
[pagina 201]
| |
Petrarca.
Chiara fontana in quel medesmo bosco
Sorgea d'un sasso; & acque fresche & dolci
Spargea soauemente mormorando.
Al bel seggio riposto, ombroso, & fosco
5[regelnummer]
Ne pastori appressauan, ne bifolci;
Ma Nimphe, & Muse a quel tenor cantando.
Iui m'assisi; & quando
Piu dolcezza prendea di tal concento,
Et di tal uista; aprir uidi uno speco,
10[regelnummer]
Et portarse ne seco
La fonte, e'l loco: ond' anchor doglia sento;
Et sol de la memoria mi sgomento.
| |
Vertaling van Marot.
Au mesme bois sourdoit d' vn vif rocher,
Fontaine d'eau, murmurant soefuement
De ce lieu frays, tant excellent et cher,
N'osoyent pasteurs ne bouuiers approcher,
5[regelnummer]
Mais mainte Muse et Nymphes seulement
Qui de leurs voix accordoient doulcement
Au son de l'eau, la i'assis mon desir:
Et lors que plus i'y prenoys de plaisir
Ie vy helas! de terre ouurir vng gouffre
10[regelnummer]
Qui la Fontaine et le lieu deuora,
Dont le mien coeur grand regret encor a,
Et y pensant, du seul penser ie souffre.
| |
[pagina 202]
| |
| |
Epigramme. Ga naar margenoot*Siendé in dit bosch eenen Phenix seer schoone,
Ga naar voetnoot1
Met vleughelen van purpur, en van gouwe
Ga naar voetnoot2
Hebbende t' hooft, meyndé ick eerstwerf te sine
Ga naar voetnoot3
Eenich lichaem ghedaelt uyt s'hemels throone:
Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Tot dat hy quam daer den laurier met rouwe
Ga naar voetnoot5
Verslaghen was, en die Fonteyn ten fine.
Ga naar voetnoot6
Wat segh ick meer? alle dinck loopt ten ende.
Als den Phenix quam daer de tacken laghen,
Den struyck verscheurt, ende het versch water drooge:
Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Hem seluen daer met synen becke schende,
Ga naar voetnoot10
Deur cryghelheyt, en verdween met mishaghen.
Ga naar voetnoot11
D'welcke my deert, dies ick nv pijne dooghe.
Ga naar voetnoot12
| |
[pagina 203]
| |
| |
Petrarca.
Vna strania Phenice ambe due l'ale
Di porpora uestita, e 'l capo d'oro,
Vedendo per la selua altiera, & sola,
Veder forma celeste, & immortale
5[regelnummer]
Prima pensai; fin ch'a lo suelto alloro
Giunse, & al fonte, che la terra inuola.
Ogni cosa al fin uola:
Che mirando le frondi à terra sparse,
E'l troncon rotto, & quel uiuo humor secco;
10[regelnummer]
Volse in se stessa il becco
Quasi sdegnando; e'n un punto disparse:
Onde 'l cor di pietate & d'amor m'arse.
| |
Vertaling van Marot.
Au bois ie vi vn seul Phenix portant
Esles de pourpre, et le chef tout dore:
Estrange estoit, dont pensay en l'instant
Veoir quelque corps celeste, iusque à tant
5[regelnummer]
Qu'il vint à l'arbre en pieces demoure
Et au ruisseau, que terre a deuouré
Que diray ie plus? Toute chose en fin passe.
Quand ce Phenix vit les ramaux par place,
Le tronc rompu, l'eau seiche d'aultre part
10[regelnummer]
Comme en desdain, de son bec s'est feru,
Et des humains sur l'heure disparu
Dont de pitie, et d'amour mon cueur ard.
| |
[pagina 204]
| |
| |
Epigramme. Ga naar margenoot*Int lest sach ick int gras tusschen de bloemen
Ga naar voetnoot1
Peysende gaen een alsoo schoonen vrouwe,
Ga naar voetnoot2
Dat ick om heur denckende beue en brande:
Ga naar voetnoot3
Soeté in heur self, maer dorfte heur beroemen
Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Tseghen de liefdé, heuren cuers scheen van gouwe
Ga naar voetnoot4-5
Ga naar voetnoot5
En sneeu ghewrocht, ghemenckt menigherhande,
Ga naar voetnoot6
Maer d'opperlijf was heel bedect rontsomme
Ga naar voetnoot7
Met een wolcke neuelachtich onblye.
Ga naar voetnoot8
En sy ghequetst inden voet van een slanghe,
10[regelnummer]
Queelde ghelijck een afgheplucte blomme:
Ga naar voetnoot10
Dies sy verheucht spranck int ruymé en int wye.
Ga naar voetnoot11
Ay! hier en blijft toch niet dan droefheyt banghe.
Ga naar voetnoot12
| |
[pagina 205]
| |
| |
Petrarca.
Al fin uid' io per entro i fiori, & l'herba
Pensosa ir si leggiadra, & bella donna;
Che mai no'l penso, ch'i non arda, & treme;
Humile in se, ma'ncontr' amor superba:
5[regelnummer]
Et haueua indosso si candida gonna,
Si texta; ch'oro, & neue parea insieme:
Ma le parti supreme
Erano auolte d'una nebbia oscura;
Punta poi nel tallon d'un picciol angue;
10[regelnummer]
Come fior colto langue;
Lieta si dipartio, non che secura.
Ai null' altro, che pianto, al mondo dura.
| |
Vertaling van Marot.
En fin ie vy vne Dame si belle,
Qu'en y songeant tousiours ie brusle et tremble
Entre herbe et fleurs pensiue marchoit elle,
Humble de soy, mais contre amour rebelle,
5[regelnummer]
Et blanche cotte auoit comme il me semble,
Faicte en tel art, que neige, et or ensemble
Sembloient meslez: mais en sus la ceinture
Couuerte estoit d'vne grand nue obscure,
Et au tallon vng serpenteau la blesse:
10[regelnummer]
Dont languissoit comme vne fleur cueillie,
Puis asseuree en liesse est saillie:
Las rien ne dure au monde que tristesse.
| |
[pagina 206]
| |
Ga naar margenoot*Segt vry
mijn liet, dees ses groote ghesichten
Ga naar voetnoot1
Mijnen Heer soo iammerlyck onstichten,
Ga naar voetnoot2
Dat tsteruen hem voer d'leuen sou ghenoeghen.
Ga naar voetnoot3
| |
Petrarca.
Canzon tu puoi ben dire,
Queste sei uisioni al signor mio
Han fatto un dolce di morir desio.
| |
Vertaling van Marot.
O chanson mienne, en tes conclusions
Dy hardiment ces six grands visions
A mon Seigneur donnent vng doulx plaisir
De brieuement soubz la terre gesir.
| |
[pagina 207]
| |
| |
Ga naar margenoot*Sonet.T'was inden tijt als Gods ghift' t'onsen loone
Ga naar voetnoot1
Ten soetsten compt in ons ooghen ghestreken,
Doendé in ons soo een soet vergheten leken,
Ga naar voetnoot3
(Deur saechten slaep) des daechs arbeyt gewoone:
Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Als eenen gheest hem my vertoonde schoone
Ga naar voetnoot5
Ontrent den vloet die d'ou Roomen comt breken,
Ga naar voetnoot6
Noemende my by mijnen naem, quam spreken
Ga naar voetnoot7
Segghende my, siet nae des hemels throone:
Ga naar voetnoot8
Siet riep hy my, siet en wilt wel bemercken
Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Al datter is onder des hemels ronde,
Siet hoet al niet en sijn dan ydel wercken.
Ga naar voetnoot11
En als ghyt merct, en verstaet deur d'anschouwen:
Ga naar voetnoot12
Ghemerct dat God alleené is ons ghesonde,
Ga naar voetnoot13
En stelt niet el dan op hem v betrouwen.
Ga naar voetnoot14
| |
Du Bellay.
C'estoit alors que le present des Dieux
Plus doulcement s'ecoule aux yeux de l'homme,
Faisant noyer dedans l'oubly du somme,
Tout le soucy du iour laborieux,
5[regelnummer]
Quand vn Demon apparut à mes yeux
Dessus le bord du grand fleuue de Rome
Qui m'appellant du nom dont ie me nomme,
Me commanda regarder vers les cieux,
Puis m'escria, voy (dit il) et
contemple
10[regelnummer]
Tout ce qui est compris soubz ce grand Temple,
Voy comme tout n'est rien que vanité,
Lors cognoissant la mondaine inconstance,
Puis que Dieu seul au temps fait resistance,
N'espère rien qu'en la diuinité.
| |
[pagina 208]
| |
[pagina 209]
| |
Ga naar margenoot*Sonet.Op tsop van eenen berch sach ic staen een Fabrike
Ga naar voetnoot1
Hondert vademen hooch, die niet om verplaisanten
Ga naar voetnoot2
Op schoon pilaren stont van fyne Diamanten:
En tfatsoen van dit werck was gemaect na Dorike.
Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Den muer en was oock niet van marmer autentike
Ga naar voetnoot5
Mer was van claer cristal, blinckende vande planten
Ga naar voetnoot6
Tot op het hooghste sop seer lustich t'allen canten,
Ga naar voetnoot7
Staendé op hondert trappen van fyn gout wt Afrike.
De schutsels waren gout, ende den solder hooghe
Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Was met platen van gout becleet seer scoon in
d'ooge
Ende den vloer die was van Iaspé en Esmerauden.
Ga naar voetnoot11
O werelts ydelheyt! een onuerhoet eertbeuen
Ga naar voetnoot12
Dede dit lustich werck tot inden gront toe sneuen,
Ga naar voetnoot13
Dies d'eerdé ende den gront des gouts claerheyt
vergrauden.
Ga naar voetnoot14
| |
Du Bellay.
Sur la croppe d'vn mont ie vis vne Fabrique,
De cent brasses de hault, cent colonnes d'vn rond
Toutes de Diamant ornoyent le braue front
Et la facon de l'oeuure estoit à la dorique.
5[regelnummer]
La muraille n'estoit de Marbre ny de brique
Mais d'vn luysant Cristal, qui du sommet au fond
Elancoit mille rais de son ventre profond
Sur cent degrez dorez du plus fin or d'Afrique.
D'or estoit le lambriz, et le sommet encor
10[regelnummer]
Reluisoit, escaillé de grandes larmes d'or
Le paué fut de Iaspe et d'Esmeraude fine.
O vanité du monde! vn soudain tremblement
Faisant crouler du mont la plus basse racine
Renuersa ce beau lieu depuis le fondement.
| |
[pagina 210]
| |
[pagina 211]
| |
Ga naar margenoot*SonetVoorts sach ick noch een poyncte reyn gheslepen
Ga naar voetnoot1
Van Diamant, wel ruym tien voeten wijt:
Wiens hoochde in de wolcken die tijt
Ga naar voetnoot3
Den ghesichte scheen te wesen vernepen.
Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Op dees' naelde stont een cruycke gheschepen
Ga naar voetnoot5
Van het metael dat t'herte meest verblijt,
Ga naar voetnoot6
En in dit vat werdt sorchuuldich beurijt
Ga naar voetnoot7
D'asschené eens Prins, oft Keysers onbegrepen.
Ga naar voetnoot8
Voer t'pedestael waren onder gheleghen,
Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Vier Leeuwen fel van d'beste gout ghesleghen.
Ga naar voetnoot10
Een graf weerdich sulcker assen van weerden.
Ga naar voetnoot11
Laes! hier en duert toch niet dan lijden, straf,
Ga naar voetnoot12
Want ick sach laes! neer comen op der eerden
Een groot onweer, verderuende dit graf.
| |
Du Bellay.
Puis m'apparut vne Poincte aguisee
D'vn Diamant de dix pieds en carré,
A sa hauteur iustement mesuré,
Tant qu'vn archer pourroit prendre visee.
5[regelnummer]
Sur ceste poincte vne vrne fut posee:
De ce metal sur tous plus honoré,
Et reposoit en ce vase doré
D'vn grand Caesar la cendre composee.
Aux quatre coings estoient couchez encor
10[regelnummer]
Pour Pedestal quatre grans Lyons d'or,
Digne tumbeau d'vne si digne cendre,
Las! rien ne dure au monde que torment.
Ie vy du ciel la tempeste descendre,
Et foudroyer ce braue monument.
| |
[pagina 212]
| |
[pagina 213]
| |
| |
Ga naar margenoot*Sonet.Een Arcke sach ick noch op colomnen verheuen,
Ga naar voetnoot1
Wiens basen ick oock sach van fijn gout altemael:
Ga naar voetnoot2
Capiteelen albast, de Frisen van Cristael,
Ga naar voetnoot3
Ter gedachten booghwijs, gewelft ende bescreuen:
Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
En op weer syden stont een victory' gedreuen
Ga naar voetnoot5
Met vleugelen versien, en heur cleet was Nimphael:
Ga naar voetnoot6
En noch sat bouen op den waghen triumphael,
Ga naar voetnoot7
Den outsten lof en prys der Rooms Keysers gebleuen.
Ga naar voetnoot8
Ten sceen geen wercmans werck te wesen van dit lant,
Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Maer t'sceen gewrocht te syn van de geleerde hant,
Ga naar voetnoot10
Die scerp makende smeet den vaderlyken dondere.
Ga naar voetnoot11
Laes! ic en wil niet scoons meer sien onder den troone
Ga naar voetnoot12
Na dat ic heb gesien een werck soo rijck en schoone
Met sulcken snellen val keeren het oppersté ondere.
Ga naar voetnoot14
| |
Du Bellay.
Ie vy haut esleué sur colomnes d'Iuoire,
Dont les bases estoient du plus riche metal,
A chapiteaux d'Albastre, et Frizes de Cristal,
Le double front d'vn arc dressé pour la mémoire.
5[regelnummer]
A chaque face estoit portraicte vne victoire,
Portant aisles au dos, auec habit Nymphal,
Et haut assise y fut sur vn char triumphal,
Des Empereurs Romains la plus antique gloire:
L'ouurage ne monstroit vn artifice humain,
10[regelnummer]
Mais sembloit estre fait de celle propre main,
Qui forge en aguisant la paternelle foudre,
Las ie ne veux plus voir rien de beau soubz les cieux
Puis qu'vn oeuure si beau i'ay veu deuant mes yeux
D'vne soudaine cheute estre reduict en poudre.
| |
[pagina 214]
| |
[pagina 215]
| |
| |
Ga naar margenoot*Sonet.Hier nae sach ick den Dodiennen boom
Ga naar voetnoot1
Sijn schaduwé op seuen schoon berghen spreyen,
Ga naar voetnoot2
En met syn loof gecroont Princen verscheyen,
Ga naar voetnoot3
Op den cant van der Ausonien stroom.
Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Menighe poinct', Tropheé, en ouden droom,
Ga naar voetnoot5
Menighen roof om den lof te verbreyen,
Ga naar voetnoot6
Die de vrome verwachten en verbeyen,
Ga naar voetnoot7
Die comen sijn van Heer' Anchises oom.
Ga naar voetnoot5-8
Ga naar voetnoot7-8
Ick was beruert te sien soo vremde saken,
Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Als eenen hoop groué en barbare boeren
Ga naar voetnoot10
D'eere des booms quam scheynden en beroeren:
Ga naar voetnoot11
De wortele hoordé ick suchten en craken,
En sach daer nae den struyck die sy verstiten,
Ga naar voetnoot13
Weer groyende in twee boomen op schiten.
Ga naar voetnoot14
| |
Du Bellay.
Et puis ie vy l'Arbre Dodonien,
Sur sept costaux espandre son vmbrage,
Et les vainqueurs ornés de son fueillage,
Dessus le bord du fleuue Ausonien:
5[regelnummer]
Là fut dressé maint Trophée ancien,
Mainte despouille, et maint beau tesmoignage
De la grandeur de ce braue lignage,
Qui descendit du sang Dardanien.
I'estois rauy de voir chose si rare,
10[regelnummer]
Quand de Paisans vne troppe barbare,
Vint oultrager l'honneur de ces rameaux:
I'ouy le tronc gemir sous la cognee,
Et vy despuis la souche desdaignee,
Se reuerdir en deux arbres iumeaux.
| |
[pagina 216]
| |
[pagina 217]
| |
Ga naar margenoot*Sonet.Den voghel die de Sonne can aenscouwen,
Ga naar voetnoot1
Sach ick noch bloy de lochté vast besoeken,
Ga naar voetnoot2
En int vlieghen hem alleinskens vercloeken,
Ga naar voetnoot3
Willende noch syns moeders leeré onthouwen:
5[regelnummer]
Ick sach hem voort groyende sonder flouwen,
Ga naar voetnoot5
Hem verheffen bouen der berghen hoeken,
Ga naar voetnoot6
En vlieghende, sijn vleughelen ontcoeken,
Ga naar voetnoot7
Tot daer Iuppin synen tempel wou bouwen:
Ga naar voetnoot8
Daer verdween hy, corts heb ick hem vernomen,
Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Tuymelende, blakende neerwarts comen,
En half verbrant, doot vallen op de pleyne:
Ga naar voetnoot11
Ick sach sijn lijf in asschen gans verkeert,
Ga naar voetnoot12
En den voghel die de duysterheyt eert
Ga naar voetnoot13
Sach ick groyen van syn asschen onreyne.
Ga naar voetnoot14
| |
Du Bellay.
Ie vy l'oyseau qui le Soleil contemple,
D'vn foible vol au ciel s'auanturer,
Et peu à peu ses aisles asseurer,
Suiuant encor le maternel exemple.
5[regelnummer]
Ie le vy croistre et d'vn voler plus ample
Des plus hauts monts la hauteur mesurer,
Percer la nue, et ses aisles tirer
Iusques au lieu, ou des Dieux est le Temple.
Là se perdit: puis soudain ie l'ay veu
10[regelnummer]
Rouant par l'air en tourbillon de feu,
Tout enflammé sur la plaine descendre.
Ie vy son corps en poudre tout reduit,
Et vy l'oyseau, qui la lumière fuit,
Comme vn vermet renaistre de sa cendre.
| |
[pagina 218]
| |
[pagina 219]
| |
| |
Ga naar margenoot*Sonet.Noch heel onstelt synde van dees ghesichten,
Ga naar voetnoot1
Sach ick voer my een lichaem grof en swaer,
Ga naar voetnoot2
Seer lanck gebaert, met lanck ende verlockt haer,
Ga naar voetnoot3
Tuoorhooft gheployt met Saturnus gherichten:
Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Lenende op een cruyke (tot verlichten)
Ga naar voetnoot5
Waer wt hy schonck een water groot en daer,
Dwelck bayen gaet den oeuer hier en daer,
Ga naar voetnoot7
Daer den Troiaen tseghen Turnum most vichten.
Ga naar voetnoot8
Een woluinne soochde t'eynden sijn voeten
Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Twee kinderkens, d'een hant droech tot versoeten
Ga naar voetnoot10
Den boom des peys, d'ander den palmboom hooge,
Ende sijn hooft was ghecroont met Laurier,
Ga naar voetnoot12
Den Palm die viel en oock den Oliuier,
Ende den tack van Laurieren werdt drooghe.
Ga naar voetnoot14
| |
Du Bellay.
Tout effroyé de ce monstre nocturne,
Ie vy vn corps hydeusement nerueux,
A longue barbe, à long flottans cheueux,
A front ridé et face de Saturne,
5[regelnummer]
Qui s'accoudant sur le ventre d'vne vrne,
Versoit vne eau, dont le cours fluctueux
Alloit baignant tout ce bord sinueux,
Ou le Troyen combattit contre Turne,
Dessoubz ses pieds vne Louue allaictoit
10[regelnummer]
Deux enfancons: sa main dextre portoit,
L'arbre de paix, l'autre la Palme forte,
Son chef estoit couronné de Laurier,
A donc luy cheut la Palme et l'Oliuier,
Et du Laurier la branche deuint morte.
| |
[pagina 220]
| |
[pagina 221]
| |
| |
Ga naar margenoot*Sonet.Een Nimphe seer beschreyt sach ick op een riuiere,
Ga naar voetnoot1
Dewelcké heur handen wronck met deerlyken misbare,
En cretsté heur seluen, en trock heur seer met den hare
Ga naar voetnoot3
Mengdé haer clachte oock met des waters getiere:
Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Laes! waer is d'aensicht nv van soo goede maniere,
Ga naar voetnoot5
Waer is dees hoocheit nv en lof (sprack sy int clare)
Ga naar voetnoot6
Daer in besloten was eeré en gheluck eenpare,
Ga naar voetnoot7
Als alle menschen my en God aenbaden schiere?
Ga naar voetnoot8
Wast niet genoch dat my tweedracht en muyterye,
Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Voer de werelt ghemeyn gauen tot roeuerye?
Ga naar voetnoot10
Sonder dat dees' hydre wel weerdich hondert strauen,
Ga naar voetnoot11
Seuenhoofdich en wreet, fier en niet om verstrenghen,
Ga naar voetnoot12
My hier op desen vloet noch voorts heeft moeten brenghen
Ga naar voetnoot13
Soo veel Caligulen, Nerons, en duuels slauen?
Ga naar voetnoot14
| |
Du Bellay.
Sur la riue d'vn fleuue vne Nymphe esploree
Croisant ses bras au ciel auec mille sanglots
Accordoit ceste plainte au murmure des flots.
Oultrageant son beau teinct, et sa tresse doree,
5[regelnummer]
Las, ou est maintenant ceste face honoree,
Ou est ceste grandeur, et cest antique los,
Ou tout l'heur et honneur du monde fut enclos?
Quand des hommes i'estois et des Dieux adoree
N'estoit ce pas asses que le discord mutin,
10[regelnummer]
M'eut fait de tout le monde vn publicque
butin,
Si cest Hydre nouueau, digne de cent Hercules,
Foisonnant en sept chefs de vices monstrueux,
Ne m'engendroit encor à ces bords tortueux,
Tant de cruels Nerons, et tant de Caligules.
| |
[pagina 222]
| |
[pagina 223]
| |
| |
Ga naar margenoot*Sonet.Op eenen berch sach ick een vier onsteken,
Ga naar voetnoot1
Weinsterende dry vlammich nae de lochte,
Ga naar voetnoot2
Dwelck met den reuck van cedren rijck en sochte
Ga naar voetnoot3
De herde locht en quaden reuck quam breken:
Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Eenen voghel sneeuwith is hier ghebleken,
Ga naar voetnoot5
Die na Gods stadt vloghe also my dochte.
Ga naar voetnoot6
En singende een soet gheluyt daer wrochte,
Ga naar voetnoot7
En is soo vast met den roock opghestreken.
Ga naar voetnoot8
Van dit schoon vier gauen de lichte stralen
10[regelnummer]
Duysent vlammen lustich in alle palen,
Ga naar voetnoot10
Als d'leken van eenen reghen van gouwe
Ga naar voetnoot11
Tvier blusschen quam: o hitte nv maer couwe!
Ga naar voetnoot12
Dat te voren goeden reuck heeft ghegheuen,
Is nv elaes maer vuylen stanck ghebleuen!
| |
Du Bellay.
Dessus vn mont vne Flamme allumee,
A triple poincte ondoyoit vers les cieux,
Qui de l'encens d'vn cedre precieux
Parfumoit l'air d'vne odeur embasmee,
5[regelnummer]
D'vn blanc oyseau l'aile bien emplumee
Sembloit voler iusqu'au seiour des Dieux,
Et degoisant vn chant melodieux,
Montoit au ciel auecques la fumee:
De ce beau feu les rayons escartes,
10[regelnummer]
Lancoient par tout mille et mille clartes,
Quand le degout d'vne pluie doree
Le vint esteindre, O triste changement!
Ce qui sentoit si bon premierement,
Fut corrompu d'vne odeur sulphuree.
| |
[pagina 224]
| |
[pagina 225]
| |
| |
Ga naar margenoot*Sonet.Vut een roetse sach ick springen een claer Fonteyne
Ga naar voetnoot1
Blinckende als christael tseghen der sonnen rayen
Ga naar voetnoot2
En op den gront sceender een blont sauel te drayen
Ga naar voetnoot3
Gelyck den genen dwelck Pactol dryft op de playne.
Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
T'sceen dat naturé en cunst hier deden al heur pyne
Ga naar voetnoot5
Om met wellusticheyt allé ooghen daer te payen,
Ga naar voetnoot6
En die deur een gheluyt met slape te verfrayen,
Ga naar voetnoot7
Dwelck Acoelóis dochters stemme wel sceen te syne:
Ga naar voetnoot8
Schoonder dan out yuoir waren lenen en bancken,
Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
En hondert Nimphen gent saten hier fray rontomme.
Ga naar voetnoot10
Als van d'omliggende bergen een groote somme
Ga naar voetnoot11
Faunen met groot getier op dees plaets' quamen iancken
Die met heur onreyne voeten d'water beruerden,
Ga naar voetnoot13
Braken tsitten, dies de Nimphen vliedende treurden.
Ga naar voetnoot14
| |
Du Bellay.
Ie vy sourdre d'vn roc vne viue Fontaine.
Claire comme Cristal aux raions du Soleil,
Et iaunissant au fond d'vn sablon tout pareil
A celuy que Pactol roule parmy la plaine.
5[regelnummer]
La sembloit que nature et l'art eussent pris
paine,
D'assembler en vn lieu tous les plaisirs de l'oeil,
Et là s'oyoit vn bruit incitant au sommeil
De cent accords plus doux que ceux d'vne Sirene
Les sieges et relais luysoient d'Iuoire blanc,
10[regelnummer]
Et cent Nymphes autour se tenoient flanc à
flanc,
Quand des monts plus prochains de faunes vne suyte,
En effroyables criz sur le lieu s'assembla,
Qui de ses villains pieds la belle onde troubla.
Mist les sieges par terre, et les Nymphes en fuyte.
| |
[pagina 226]
| |
[pagina 227]
| |
| |
Ga naar margenoot*Sonet.Op dé vre als hem claerst Morpheus compt vertoonen,
Ga naar voetnoot1
En hem warachtelycxt onsen ooghen vermelt,
Ga naar voetnoot2
Van d'onghestadicheyt te siene heel onstelt,
Ga naar voetnoot1-3
Ga naar voetnoot3
Quam Típhéus suster daer fris en niet om verscoonen,
Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Dragendé een schoon helmet in de stedé eender croonen:
Ga naar voetnoot5
In grooter maiesteyt scheen sy met Godt verselt,
Ga naar voetnoot6
En heeft daer op den cant geplant met groot gewelt,
Ga naar voetnoot7
Een Trophee voer al die op der eerden woonen.
Ga naar voetnoot8
Hondert Coninghen siet suchtende om heur laghen,
Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Met hun ermen wel vast gebonden op den rugghe:
Ga naar voetnoot10
Ick verwonderde my van dat mijn ooghen saghen,
Ga naar voetnoot11
Den hemel sach ick heur oock noch bestryden stugghe:
Ga naar voetnoot12
Voorts sach icse gheheel vernielen en ombringhen,
Ende het groot gheluyt deé my wacker ontspringen.
Ga naar voetnoot14
| |
Du Bellay.
Finablement sur le poinct que Morphee
Plus veritable apparoit à noz yeux,
Fasché de voir l'inconstance des cieux,
Ie voy venir la seur du grand Typhee,
5[regelnummer]
Qui brauement d'vn morion coiffee
En maiesté sembloyt egale aux Dieux,
Et sur le bord d'vn fleuue audacieux,
De tout le monde erigeoit vn Trophee.
Cent Rois vaincuz gemissoient à ses piedz,
10[regelnummer]
Les bras aux doz honteusement liez,
Lors effrayé de voir telle merueille,
Le ciel encore ie luy voy guerroyer:
Puis tout à coup ie la voy foudroyer
Et du grand bruyt en sursault ie m'esueille.
| |
[pagina 228]
| |
| |
Sonet. Ga naar margenoot* Ga naar voetnoot*Wt der zee quam een beest' wel ghelijck den Luyparde,
Met pooten als den Beyr, den mont den Leeu gelijcke,
Seuen hoofden had sy, tien hoorné, en croonen rijcke:
Namen des lasters oock aen heur hooft openbaerde.
Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Den draeck gaf heur syn macht, synen stoel en sijn
crachte.
Ga naar voetnoot5
Heur een hooft was gewont, maer is weerom genesen.
D'eertryck verwondert hem, en heeft den Draec gepresen.
Ga naar voetnoot7
Wie is seyden sij oock des diers gelyck in machte?
Ga naar voetnoot8
Noch een beeste sach ick op comen wt de eerde,
10[regelnummer]
Twee hornen hadsé alst lam en sprack gelijck den
drake
Ga naar voetnoot10
Doendé alle wonder werc voer hem en macht der beest
Ga naar voetnoot11
Die sij aenbidden doet en verleydt met geueerde
Des viers, het werelts volck en doet een beelde maken
Der beest' en gheeft hem om te spreken den gheest.
Ga naar voetnoot12-14
| |
[pagina 229]
| |
| |
Sonet. Ga naar margenoot* Ga naar voetnoot*Op een rootuerwich dier hebbende seuen hoyen,
Ga naar voetnoot1
Ende tien hoornen oock vol lasterlycke namen,
Ga naar voetnoot2
Sach ick sitten een wijf, stout sonder heur te scamen,
Ga naar voetnoot3
Met peerlen, purpur, gout, verciert om heur verfroyen:
Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Sy hadde in heur hant eenen beker van gouwe,
Ga naar voetnoot5
Vol grouwels endé onreyns van heurder hoererye:
En op heur voerhooft stont den naem secreet onblye
Ga naar voetnoot7
Der grooter Babilon. Ic sach droncken dees vrouwe
Vander heylighen bloet, Iesus goede ghetuyghen,
Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Eenen Engel seer sterck hoordé ic met luyder
stemmen
Roepen, gheuallen is Babylon (was syn hemmen)
Ga naar voetnoot11
Wt den hemel hoordé ick een ander stemme buyghen
Ga naar voetnoot12
Segghende, gaet wt heur op dat ghy heurder plagen
Ga naar voetnoot13
Niet deelachtich en wort, mijn volck myn goet
behagen.
| |
[pagina 230]
| |
| |
Sonet. Ga naar margenoot* Ga naar voetnoot*Ick sach op een wit peert sitten den man ghetrouwe,
Ga naar voetnoot1
Hebbendé ooghen als vier, en op sijn hooft veel
croonen,
Synen naem was d'woort gods, syn cleet bebloet was scoone
Ga naar voetnoot3
Een scherpsnydende sweert quam wt synen mont bouwe,
Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Des hemels scharen oock volchden op witte peerden,
Met witte sy' gecleedt, hy tradt des torens persse.
Ga naar voetnoot6
Den enghel wt der son' riep met een stem seer versse
Ga naar voetnoot7
Den vogelen compt eet t' vlees der Princen der eerden,
Ga naar voetnoot8
De Coninghen sach ick met de beeste versaemt,
Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Om teghen hem (die op het wit peert sat) te
stryden,
Ende de beeste werdt met den valschen Propheten,
Ga naar voetnoot11
Ghegrepen endé inden vierighen poel ghepraemt:
Ga naar voetnoot12
En d'ander sijn gedoot deur syns monts sweerts scherp
snijden
En de vogelen syn versayt van heur vleesch t' eten.
Ga naar voetnoot14
| |
[pagina 231]
| |
| |
Sonet. Ga naar margenoot* Ga naar voetnoot*Eenen hemel al nieu sach ick ende nieu eerde,
Ga naar voetnoot1
(Seyde Sint Ian) en siet de zee en was niet meer:
Ga naar voetnoot2
En de heylighe stadt bereijdt van God de Heer',
Ga naar voetnoot3
Daelde neder verciert als een bruyt hooch van weerde.
Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Een stemme sprac, siet daer gods woonste en der menscen,
Ga naar voetnoot5
Heurlie God sal hy sijn en met heur wilt hy woonen,
Ga naar voetnoot6
Afdroogen heur geschrey en heuren druc verscoonen:
Ga naar voetnoot7
Heur licht was claerder veel danmen sou mogen wenscen
Ga naar voetnoot8
Sy was viercant dees stat, en hadde viermaels drye
10[regelnummer]
Poorten van peerlen fyn, dats dry aen elke sye.
Ga naar voetnoot10
De stadt was van fyn gout, den gront van eel gesteente:
Ga naar voetnoot11
En eenen waterstroom claerder dan claer christael,
Ga naar voetnoot12
Lieper deur, vut gods stoel en tot troost der gemeente
Ga naar voetnoot13
Wies t' hout des leuens daer vruchtbaer, t' siaers twelf
mael.
Ga naar voetnoot14
|
|