Het bosken en Het theatre
(1979)–Jan van der Noot– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 128]
| |
| |
Ga naar margenoot*Tot een schilderye, Ga naar voetnoot* | |
waerin bouen te midde weghen een Prieel gheschildert was vol open inganghen, waerop aldus gheschreuen stont.Tprieel dat ghy hier siet, bediet ons Godes genadé
Ga naar voetnoot1
Dié altyts open staet, nacht en dach, vroech en spade,
Ga naar voetnoot2
Deur al de werelt wyt, voor die op hem betrouwen,
Op dat al die dorsten, vry comen drincken souwen,
5[regelnummer]
Wt dé fonteyné suet des leuens sonder flouwen.
Ga naar voetnoot4-5
Ga naar voetnoot5
Op de slincke syde van dit Pryeel wat benedenwaerts
waren de wet met die van d'oude Testament, waer bouen gheschreuen stont:
Ga naar voetnoot*
Siet broeders hoé de wet té waghen is gheseten,
Ga naar voetnoot6
Hebbendé in heur hant een lanci met veel croken,
Ga naar voetnoot7
Dwelck bediet dat heur cracht deur Christum is ghebroken:
Ga naar voetnoot8
Met tweé peerden wordt sy ghetoghen om te weten
Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Dat sy in d'oudé wet slauen waren vol sneuens,
Ga naar voetnoot10
Maer d'ooghen hebbendé op Gods beloften claer,
Ga naar voetnoot11
Nemen den toeganck oock na dé fonteyn des leuens.
Ga naar voetnoot12
Ga naar margenoot*Op de
selue syde by T'prieel stont aldus:
Ga naar voetnoot*
V endé uwes saeds God wil ick syn ende blyuen,
Ga naar voetnoot13
Tot inder eewicheyt: v God sult ghy my schryuen.
Ga naar voetnoot14
Op de rechte syde was het nieu Testament, en de
verdienste Christi, waer bouen aldus stont:
Ga naar voetnoot*
15[regelnummer]
Christus genadich croont in ons syn eygen wercken,
In synder ghemeynten waghen tghelooue rust,
Ga naar voetnoot16
Den welcken vier dieren trecken somen mach mercken,
Ga naar voetnoot17
Die ons allé leeraers bedieden die met lust
Ga naar voetnoot18
Ghedreuen van Gods geest worden tonsen verstercken.
Ga naar voetnoot18-19
Op de selue syde ontrent het prieel stont gheschreuen
aldus:
Ga naar voetnoot*
20[regelnummer]
Comt alle die daer dorst, comt drinct wt de
fonteyne,
Comt drinct d'leuen om niet, comt ryck, erm, groot en cleyne.
Ga naar voetnoot20-21
Sapphicum carmen.
Almachtich God, ó minnelycke Heere,
Ga naar voetnoot22
Verleent my toch, t'wort v van my ghebeden,
Ga naar voetnoot23
Wysheyt, verstant, sterckheyt, al t'ouwer eere,
Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Met suete seden.
Ga naar voetnoot25
| |
[pagina 129]
| |
[pagina 130]
| |
| |
Ga naar margenoot*Sonet.Op v betrou ick God, weest toch myn toeuerlaet,
Ghy hebt ouer my macht, onnut syn myn goey wercken:
Ga naar voetnoot2
Maer ick suecke belust den voorspoet uwer kercken
Ga naar voetnoot3
Want op d'afgods dienaers sal comen alle quaet.
5[regelnummer]
De Heere is den gront daer myn rent' vast op staet,
Ga naar voetnoot5
D'best eerfdeel (siet) es my toe comen tot versterken,
Ga naar voetnoot6
Gheloeft sy god die my onderwyst en doet mercken,
Ga naar voetnoot7
Ick roep hem, hy verhoort en troost my hoe dat gaet.
Ga naar voetnoot8
Siet hierom is myn hert verheucht, myn tonge lacht,
10[regelnummer]
Wel wetende dat ghy myn lichaem inder eerden
Ga naar voetnoot10
Gheenen eewigen slaep en sult laten aenueerden,
Ga naar voetnoot11
Maer sult my inden wech des leuens deur v cracht
Leyden, daer ic sal sien v aensicht met verblyen,
Want de oprechte vreucht is by v t'allen tyen.
Ga naar voetnoot14
|
|