Het bosken en Het theatre
(1979)–Jan van der Noot– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 123]
| |
| |
Ga naar margenoot*Beschrijuinghe van de hooft sonden, Ga naar voetnoot* | |
Inden eersten van Houerdye.
1. Houerdye.
Houerdicheyt was seer heerlyck gheseten,
Die anderlie dicwerwen heeft verweten
Ga naar voetnoot2
Al heur ghebreck, veracht ende mispresen:
Ga naar voetnoot3
Achtende heur alleen volmaect te wesen.
Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Seer ryclyck was sy aen alle canten
Fraey opghetoyt met baghen als dees santen,
Ga naar voetnoot6
Met peerlen, fyn diamanten, Rubynen,
Ga naar voetnoot1-7
Saphieren oock, Esmerauden die schyhen:
Ga naar voetnoot8
En voorts had' sy eenen mantel van gouwe
Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Om heuren hals, tscheen wel een preutse vrouwe:
Ga naar voetnoot10
Heur ondercleet was gout met hemels blau
En neffens heur stont eenen schoonen Pau.
Ga naar voetnoot12
2. Nydicheyt.
Ga naar voetnoot*
Die Nydicheyt sat daer in eenen cuyl,
Doncker en droef stinckende ende vuyl,
Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Daer t'gheender tyt Sonne, sterren noch mane,
Noch eenich licht en mochter by noch ane:
Ga naar voetnoot16
Noch suete locht, wermte noch lafenisse,
Ga naar margenoot*
Ga naar voetnoot17
Maer was vol drucx, twas des achterclaps smisse
Ga naar voetnoot18
En alderley voetsel, en dranck der sonden,
20[regelnummer]
Soudemen daer wel ghenoech hebben gheuonden.
Seer dootverwich en bleeck was heur ghelaet.
Ga naar voetnoot21
Thert had' sy wreet, ende t'ghesichte quaet,
Ga naar voetnoot22
Dlichaem mismaect had' sy endé vuyl handen,
En van vuyl slym loterden heur gheel tanden:
Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Seer grouwelyck en leelyck van fatsoene
Ga naar voetnoot25
Was sy, heur borst was vander gallen groene,
Ga naar voetnoot26
En vol venyns sy oock heur tonghe droech,
Ga naar voetnoot27
Noyt man en sach dat sy om yemant loech,
Ga naar voetnoot28
Dan om het volck diet qualyck gonck oft lusten:
Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Tot gheender tyt en heeftmense sien rusten.
Maer waect altyts nae yemants ongheual,
Ga naar voetnoot31
En luystert scherp, waert qualyck tieren sal:
Ga naar voetnoot32
En neffens heur was eenen hont gheleghen,
Grimmende seer als syns ghelycke pleghen.
Ga naar voetnoot34
3. Ghiericheyt.
35[regelnummer]
Wat voorts sach ick oock staen de Ghiericheyt,
Ga naar voetnoot35
Die wel altyts tot nemen is bereyt,
| |
[pagina 124]
| |
En om cryghen veel wonders heeft ghedaen,
Ga naar voetnoot37
Maer sy en wilt van gheen gheuen verstaen:
Ga naar voetnoot38
Sy was seer vuyl beslapt ende besmeurt,
Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Ga naar margenoot*Ghelapt
gheleurt, ghebrodt, ghegaet, ghescheurt:
Ga naar voetnoot40
Tis sy die deur den ouer groten lust
Ga naar voetnoot41
Ghelt ende schat te cryghen niet en rust,
Die oock altyts de dieuen raedt tot stelen
Diemen dickmael siet hanghen by der kelen,
Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
De cleyne meest, want tis een out vermaen,
Ga naar voetnoot45
De cleyn' hanghtmen, de groote laetmen gaen:
Ia sy doet heur oock suypen dbloet der menschen,
Ga naar voetnoot47
Om t'ghelt en t'goet te cryghen dat sy wenschen:
Handen seer crom hadse en hakende clauwen,
50[regelnummer]
Seer wel ghemaect was d'beelt ick moet ontfouwen:
Ga naar voetnoot50
Want Ghiericheyt is altyts sonder lieghen
Neerstich bereyt om elck man te bedrieghen.
Ga naar voetnoot52
Neffens heur sadt een ellendighe padde,
Houdende vast onder den poot een cladde
55[regelnummer]
Eerden oft slycx, vreesende dat heur moechte
Ga naar voetnoot54-55
Ghebreken noch alsulcx alsoó my doechte.
Ga naar voetnoot55-56
4. Oncuysheyt.
D'oncuysheyt naect heb' ick daer oock vernomen,
Ga naar voetnoot57
Die met heur boel moetwils daer was gecomen
Ga naar voetnoot58
Om heur met hem oneerbaerlyck te payen,
Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Maer sy en was toch gheensins te versaeyen.
Ga naar voetnoot60
Men sach by heur eenen haen hem verfraeyen,
Ga naar voetnoot61
En na syn spel wellustichlyck staen craeyen.
5. Gramschap.
Ga naar margenoot*
Noch hier en was oock vry gheensins vergeten
Ga naar voetnoot63
De Gramschap fel, die by na had versleten
Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Heur tanden al met grimmen ende byten,
Ga naar voetnoot65
Sy scheen bereet tot vechten en tot smyten:
Ga naar voetnoot66
Heur clauwen scherp had' sy fellyck ontloken,
Ga naar voetnoot67
Gheerne hadsy soot scheen heur leet ghewroken,
Ga naar voetnoot68
En eenen Leeu fel ende ouer moedich,
Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
Stonter by heur met scherpe clauwen bloedich.
6. Gulsicheyt.
Gvlsicheyt was daer oock seer vremt gheseten
Ga naar voetnoot71
Aen eenen dis vol spysen reet om t'eten,
Ga naar voetnoot72
En rontsom heur stonden flessen en cannen,
Ga naar voetnoot73
Schalen om veel speten, roosters en pannen,
Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
En croesen oock, coppen, stoopen en cruycken,
Ga naar voetnoot75
Vol wyns en biers, vullinghe voor de buycken:
Heuren snuyt was van purpur kermousyn,
Ga naar voetnoot77
Hooghé gheueruft van bier en goeden wyn,
Ga naar voetnoot78
Wel ghestoffeert met veel carbonkel steenen,
Ga naar voetnoot79
| |
[pagina 125]
| |
80[regelnummer]
En voort had sy in heur gheswollen beenen,
Ga naar voetnoot80
Seer walghelyck, een vuyl loopende gat:
Ga naar voetnoot81
Sy was (soet scheen) seer beestelycken sat,
Ga naar voetnoot82
Van al het gheen dat sy dranck endé at,
Ga naar voetnoot83
Ga naar margenoot*Want sy
sat daer vuyl ghemaect en bespoghen,
85[regelnummer]
Maer hier medt (siet) en heeft sy niet bedroghen
Ga naar voetnoot85
Een sueghe onreyn die heur gheselschap hiele,
Ga naar voetnoot86
En al op at dat heur achter ontviele.
Ga naar voetnoot87
7. Traecheyt.
Wat voort sat oock de Traecheyt erm bedeghen,
Ga naar voetnoot88
En seer bedroeft om dat sy niet ghecreghen
90[regelnummer]
En had' het goet daer sy om plach te wenschen.
Ga naar voetnoot90
Hier sat sy leech tot spot van allen menschen:
Ga naar voetnoot91
Half sliep sy noch, en wat sachmense recken
Ga naar voetnoot92
Heur ermen wt, en gheeuwen weert om gecken:
Ga naar voetnoot93
Te wyl dat heur d'ermoede seer quam nopen,
Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
En neffens heur quam een schilt pad' ghecropen.
Vileynie.
Ga naar voetnoot*
En voorts sach ick noch staen op d'ander sye
Ga naar voetnoot96
Het leelyck beelt van boose vileynie,
Het scheen seer wel aen dese onreyn figure,
Ga naar voetnoot98
Dattet moest syn een snoode creature,
Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
Verachtich, fier, vals ende ouermoedich,
Ga naar voetnoot100
Beroemich seer, van wreetheyt ouervloedich,
Ga naar voetnoot101
Onghenadich, spytich, en onbeleeft,
Ga naar voetnoot102
Gheen snooder dier men noyt ghesien en heeft.
Ga naar voetnoot103
Ipocrisie of gheueysde heylicheyt.
Ga naar margenoot*
Ga naar voetnoot*
Een weynich voorts stont de gheueystheyt quaet,
Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
Sy en scheen niet vrolyck aen heur ghelaet,
Ga naar voetnoot105
Maer droeue en swaer, en vol melancolye,
Ga naar voetnoot106
Latende t'hooft hanghen deur fantasye,
Ga naar voetnoot107
Magher en bleeck was sy van heur te cnaghen
Ga naar voetnoot108
Oft sy gheuast hadde de veertich daghen:
Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
Sy had' opt hooft een bleeck asgrauwen cleet
Ga naar voetnoot110
Het welck heur quam tot op d'eerde ghereet:
Ga naar voetnoot111
Met dit wit cleet bedecte sy de heure.
Ga naar voetnoot112
Heur ondercleet sach ick oock deur een scheure,
Waer op gheboort waren deur langhen tyt
Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
(Want sy socht toch alommé heur profyt)
Seer loosselyck met ander lieden handen,
Ga naar voetnoot116
Menich sterck slot, steden, dorpen en landen,
| |
[pagina 126]
| |
Menich groot bos, beemden, houen, waranden,
Ga naar voetnoot118
En croonen oock, veel ryckelycke panden:
Ga naar voetnoot119
120[regelnummer]
Peert ende muyl, waghens, coetsen, lettieren,
Ga naar voetnoot120
Alle gheweer, lansen, bussen, rappieren,
Ga naar voetnoot121
En grof gheschut, ruyters, beulen en knechten,
Ga naar voetnoot122
Veel Heeren oock om tseghen d'licht te vechten,
Ga naar voetnoot123
Schepen ter Zee, seylen tot allen winden,
Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
Somma, men can gheen goet ter werelt vinden,
Ga naar voetnoot125
T'en was al hier, op den boort stont gheschreuen:
Ga naar voetnoot126
Wier op spreect, salmen benemen dléuen.
Ga naar voetnoot127
Wt dit groot cleet quamen vremde ghedrochten,
Ga naar margenoot*Die al
dit goet van allesins aen brochten,
Ga naar voetnoot129
130[regelnummer]
En dit ghespuys was van verwen verscheyen,
Ga naar voetnoot130
Van eten, oock van drincken, singhen, schreyen:
Ga naar voetnoot131
Som wast schoon root, som sachet wt den blauwen,
Ga naar voetnoot132
Som wit, som bleeck, som wt den doncker grauwen,
Som violet, som bont, en soó voorts ane,
Ga naar voetnoot134
135[regelnummer]
Som vloghet nv, dat nau en plach te gane,
Ga naar voetnoot135
Som wast ghelyck den maeyen, som den respen,
Ga naar voetnoot136
Den motten som, en som gheleeckt den wespen,
Ga naar voetnoot137
Den mugghen som, som den padden en vloeyen,
Ga naar voetnoot138
Den schorpioen die cruypende comt doyen:
Ga naar voetnoot139
140[regelnummer]
Som wast ghelyck den muysen, ratten, luysen.
Dit vreemt ghespuys de menschen in heur huysen
In steden oock, in ackers ende velden,
Ia (dat meer is) tot in heur siele quelden,
En in heur doot: willendé syn verheuen
Ga naar voetnoot144
145[regelnummer]
Ouer heur goet, conciencie en leuen.
Ga naar voetnoot144-145
Dit hels ghedrocht had' alle dlant beslaghen,
Ga naar voetnoot146
En al het goet met heur schadelyck cnaghen
Gheheel vernielt: en siet noch meerder plaghen,
Het beste goet werdt heurlie toe ghedraghen.
Ga naar voetnoot148-149
150[regelnummer]
Ick mercté hier dat sy d'licht seer ontsaghen,
Ga naar voetnoot150
En dat sy seer vloden de claré daghen:
Ga naar voetnoot151
Want in dit beelt sach ick sommighé vlecken,
Ga naar voetnoot152
Daer dlicht op scheen, en sach van daer vertrecken
Ga naar voetnoot153
Dit vals ghespuys en allenskens verloopen,
Ga naar voetnoot154
155[regelnummer]
Gaende confuys d'bedroch elders vercoopen.
Ga naar voetnoot155
|
|