Sex in Nederland
(1969)–J.D. Noordhoff– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Prof. dr. G.A. Kooy
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
echtelijke verliefdheid ligt het anders. De ‘derde’ beneemt de wettige partner voor een langere, soms eindeloos lijkende duur zijn of haar ‘eerste’ plaats. Het lijdt dan ook weinig twijfel, dat juist in onze dagen - de dagen van het romantische huwelijk als norm - het monogame, nog altijd als duurzame levensgemeenschap opgevatte huwelijk ernstiger wordt belaagd dan ooit.Ga naar voetnoot11 Veel meer dan vroeger hebben de echtgenoten elk contacten met vertegenwoordigers van de andere sekse buiten een voor beiden overzichtelijk sociaal veld met een rigoureuze sociale controle, zoals bijv. de oude, relatief gesloten dorpssamenleving. De wat vermoeiende grapjes over de melkboer en over de secretaresse van mijnheer wijzen er op, dat in de samenleving het toegenomen gevaar voor het huwelijk door de meesten onzer vrij goed begrepen wordt. Het is, gezien dit alles, jammer, dat in het onderzoek niet of nauwelijks kon worden ingegaan op het complex van belevingen en ervaringen, gekoppeld aan de ‘jalousie amoureuse’, die zozeer integraal bestanddeel is van het moderne huwelijk. Wat het onderzoek slechts heeft getracht aan het licht te brengen, was enerzijds, hoe door de respondenten de buitenechtelijke coïtus normatief werd beoordeeld, anderzijds, hoe ver zij - indien getrouwd - buitenechtelijk waren gegaan in de lichamelijke zin. (Buiten beschouwing bleef dus zelfs, of buitenechtelijke verliefdheden waren voorgekomen.) Wat het buitenechtelijk geslachtsverkeer naar beoordeling door de respondenten betreft, werd alleen deze vraag gesteld: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Hoe staat U in het algemeen tegenover geslachtsverkeer van getrouwde mensen buiten hun huwelijk, vindt U het absoluut ontoelaatbaar, hebt U er bezwaar tegen, maar kunt U het onder bepaalde omstandigheden begrijpen, of ziet U geen principiële bezwaren?’ De lezer zal zich herinneren dat veel meer gevraagd werd inzake het voorechtelijke geslachtsverkeer. Terwijl inzake het buitenechtelijk verkeer louter de coïtus aan de orde werd gesteld, werd, waar het om het voorechtelijk verkeerging, een heel scala van intiem-fysieke toenadering ter beoordeling voorgelegd. De vragenlijst zou echter veel te lang zijn geworden wanneer zulks ten tweede male was gedaan. Wat het buitenechtelijk gedrag van de (gehuwde) respondenten aangaat zijn twee vragen in het onderzoek opgenomen. Het waren deze: Zoals U weet, komt het nogal eens voor, dat een getrouwde man/vrouw geslachtsgemeenschap heeft bijv. met een vriend(in) of met een vrouw/man, die hij/zij zo maar ergens ontmoet heeft. Is dit bij U ook wel voorgekomen? Volgden als antwoordmogelijkheden: ‘Ja, dat is vaak voorgekomen’; ‘Ja, dat is een enkele maal voorgekomen’; ‘Neen, dat is nooit voorgekomen’. ‘Hebt U tijdens Uw huwelijk wel eens seksuele omgang gehad met een andere vrouw/man, waarbij het niet tot geslachtsgemeenschap kwam?’ (Volgden als antwoordmogelijkheden het zelfde drietal antwoorden als opgesomd bij de voorgaande vraag.). Niettegenstaande, dat met betrekking tot het buitenechtelijk geslachtsverkeer werd volstaan met één enkele vraag ter verkrijging van normatieve duidelijkheid en met de twee direct bovenstaande vragen ter verkrijging van ‘feitelijke’ duidelijkheid, wordt het hoofdstuk hetzelfde stramien gegeven als dat over het voorechtelijk verkeer. Daarom nu allereerst de reacties van de respondenten op het punt van oirbaarheid van buitenechtelijk seksueel verkeer. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De normen inzake buitenechtelijk verkeerVan de 1284 ondervraagden (585 mannen en 699 vrouwen) gaven nagenoeg allen een mening over de toelaatbaarheid van de extramaritale coïtus. In slechts 1% van de gevallen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werd geen mening verkregen. De antwoordverdeling wordt interessanter, wanneer zij direct naast en tegenover de antwoordverdeling wordt geplaatst, welke het resultaat was van één der ‘voorechtelijke vragen’. De lezer zal zich nl. herinneren, dat de respondenten ook hun oordeel werd gevraagd over de oirbaarheid van de voorechtelijke coïtus in geval van huwelijksvoornemen der betrokkenen. Dit werd aan procentuele verdelingen gevonden:
Uit bovenstaande cijfers blijkt, dat onder de respondenten de tolerantie t.a.v. de voorechtelijke geslachtsgemeenschap aanzienlijk veel groter was dan t.a.v. de buitenechtelijke. Het is een bevinding, die geheel overeenkomt met de verwachting van de schrijver. Uit het hoofdstuk over het voorechtelijk geslachtsverkeer bleek immers, dat de premaritale coïtus door veel respondenten weliswaar werd geaccepteerd, hetzij wel, hetzij niet principieel, maar, dat de aanvaarding ervan zeer overwegend een aanvaarding bij trouwperspectief | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
was. Het zou daarom zeer bevreemdend zijn geweest, wanneer diezelfde respondenten tegenover de extramaritale coïtus - een coïtus in ontrouw jegens de huwelijkspartner - een even tolerante ‘opstelling’ zouden hebben ‘gekozen’. Bekijken wij de cijfers inzake de extramaritale coïtus nu wat nader, dan blijkt, dat van zowel de mannelijke als de vrouwelijke respondenten meer dan 50% deze vorm van seksueel verkeer in alle opzichten ontoelaatbaar achtte. Degenen onder de respondenten, die er geen principiële bezwaren tegen hadden, vallen bij de categorie van principiële tegenstanders geheel in het niet (2 à 3%). Het zou interessant zijn, te vernemen, wat de ‘begrijpenden’ precies hebben willen zeggen met hun ‘begripvolle’ stellingname. Aan welke situaties refereerden zij? Het slippertje na veel drankgebruik op het feestje? De buitenechtelijke verhouding, ontstaan in ‘antwoord’ op laakbaar gedrag van de echtgenoot? Of, waaraan precies? Helaas kan slechts door een nieuw project iets van de eigenlijke betekenis van de ‘begrijpende’ reactie aan het licht komen. Niet anders dan inzake de voorechtelijke geslachtsgemeenschap was - het liet zich ook verwachten - de vrouwelijke tegenstand tegen extramaritaal verkeer groter dan de mannelijke. Het is aannemelijk, dat sekse als zodanig een niet geheel onbelangrijke invloed uitoefende op de echtelijke moraal. De beschikbaar gekomen gegevens maken het ook mogelijk, te schatten, of dit tevens gold voor leeftijd, welstand, (on)kerkelijkheid, burgerlijke staat en urbanisatieniveau. Eén en ander wordt direct hierna beproefd. Naar leeftijd gedifferentieerd, lagen de percentages volstrekte afwijzers binnen ieder der leeftijdsgroepen aldus:
Omdat tussen leeftijd enerzijds en zowel non-respons als principiële aanvaarding anderzijds in het geheel geen verband naar voren komt, lijkt de afleiding uit de bovenstaande cijfers te mogen zijn, dat leeftijd hoogstwaarschijn- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijk geen invloed van betekenis op de echtelijke moraal uitoefende. Merkwaardig is intussen de positie van de 21-24-jarige mannen. Deze telden verhoudingsgewijs meer aanhangers van de strikte monogamie dan de overige mannen. Het is een wat onverwachte bevinding. Hoogstwaarschijnlijk had ook welstand nauwelijks of geen invloed t.a.v. de echtelijke moraal. Gaande van de hoogste naar de laagste welstandscategorie was het 49, 49, 55 en 55% der mannen en 67, 59, 69 en 67% der vrouwen, die de buitenechtelijke geslachtsgemeenschap in alle opzichten ontoelaatbaar achtten. De lezer zie nu naar de resultaten van een differentiatie volgens (on)kerkelijkheid:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Blijkens bovenstaande cijfers werd het ‘in alle opzichten ontoelaatbaar’ relatief het meest uitgesproken door zowel de gereformeerde mannen als de gereformeerde vrouwen. De volledige afwijzing van de extramaritale coïtus was onder de zogenoemde anders-kerkelijken, ongeacht sekse, op één na het sterkst. Onder de mannen namen de katholieken en de hervormden qua absolute afwijzing een gelijke positie in (de derde plaats). Onder de vrouwen namen in dat opzicht de katholieken de derde en de hervormden de vierde positie in, maar het verschil tussen beiden categorieën is verwaarloosbaar. Markant het geringst was de volkomen afwijzing van de buiten-echtelijke geslachtsgemeenschap onder de buitenkerkelijken van beide seksen. Er is daarom weinig reden, te betwijfelen, dat de levensbeschouwing een invloed van betekenis was t.a.v. de oordeelsvorming. Dit laatste is stellig ook voor de lezer geen verrassende uitkomst. Het verkregen beeld boet daarmee echter geenszins aan belangrijkheid in. Onderwijl verdient het de bijzondere aandacht, dat toch het principieel accepteren van de extramaritale coïtus ook onder de ontkerstenden hoogst uitzonderlijk nog was. De stellingname tegenover buitenechtelijke geslachtsgemeenschap naar burgerlijke staat is weergegeven in de volgende tabel:
De absolute afwijzers van de extramaritale coïtus waren wat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de mannen betreft het meest vertegenwoordigd onder de ongehuwden, doch wat de vrouwen betreft juist onder de gehuwden. Dit is evenwel nog niet het meest belangwekkende. Interessanter is, dat de absolute afwijzers een bijna gelijke procentuele vertegenwoordiging onder de mannelijke en de vrouwelijke ongehuwde respondenten vonden, maar, dat zij zeer verschillend procentueel vertegenwoordigd waren onder mannen en vrouwen uit de groep van gehuwden of gehuwd geweest zijnden. De schrijver moet erkennen, geen verklaring bij de hand te hebben voor dit voor hem geheel onverwachte beeld. Toch vindt hij in dit beeld geen aanleiding om burgerlijke staat als zodanig aan te merken als een waarschijnlijk min of meer gewichtige invloed op de echtelijke moraal, die de respondenten huldigden.
Aanzienlijk was het verschil in houding tegenover de buitenechtelijke coïtus tussen de respondenten, woonachtig in de drie grote steden, en die, gevestigd in overig Nederland. Terwijl het ‘in alle opzichten ontoelaatbaar’ in die steden werd uitgesproken door 46% van de mannelijke respondenten en ook door 46% van de vrouwelijke, was het percentage absolute afwijzers in overige onderscheiden stukken Nederland van 5 tot 31 punten hoger! Liever dan hier nader bij stil te staan, gaan wij in op de betekenis van het urbanisatieniveau. Wat dan het verband tussen urbanisatieniveau en de morele aanvaardbaarheid van de extramaritale coïtus betreft werden deze percentages gevonden:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het verband is zeer fraai. Naarmate het urbanisatieniveau hoger was, was, zowel onder de mannen als onder de vrouwen, het percentage absolute afwijzers van de buitenechtelijke geslachtsgemeenschap lager. Voorts was er een duidelijk procentueel verschil in niet-bezwaardheid tussen de bewoners van de agglomeraties en de plattelanders. Het is vrijwel uitgesloten, dat godsdienstige verschillen per saldo alleen of zeer overwegend het gevonden verband in feite zullen blijken te hebben veroorzaakt. Al spreekt uit het verband ongetwijfeld mede de invloed van kerkelijkheid en niet-kerkelijkheid, het is nagenoeg zeker, dat urbanisatieniveau als zodanig een significante invloed t.a.v. de echtelijke moraal was. De resultaten van de uitgevoerde ‘normanalyse’ kunnen in een paar zinnen worden samengevat. In de korte samenvatting ervan dient dan allereerst te worden gewezen op het onder de respondenten zeer sterk overheersen van de traditionele gedachte, dat huwelijk dient in te houden een verregaande beperking van de seksuele vrijheid. In beginsel is de coïtus aan de gehuwde slechts vergund als coïtus met de eigen (wettige) huwelijkspartner. De aanhangers van deze christelijk geïnspireerde opvatting zijn echter - op grove wijze - te onderscheiden in rigouristen of preciezen en toleranten of rekkelijken. De preciezen zijn zij, die - geconfronteerd met het overspel in abstracto - extramaritale gemeenschap onder alle omstandigheden afwezen. Deze respondenten vormden omstreeks 60% van alle respondenten. Vrouwen neigden meer dan mannen tot ‘preciesheid’ (65 versus 52%). Kerkelijken, in het bijzonder calvinisten, neigden veel meer dan niet-kerkelijken ertoe. Ook waren plattelanders belangrijk meer dan stedelingen tot ‘preciesheid’ geneigd. Het is zeker, of althans aannemelijk, dat daarmee drie voorname oorzaken van de ‘preciesheid’ zijn blootgelegd. Interessant genoeg bleken burgerlijke staat, welstandsniveau en leeftijd als zodanig geen invloeden van betekenis op het innemen van de rigouristische positie. In dit verband mag nog worden opgemerkt dat ik had gerekend op een significante invloed van de leeftijd op de echtelijke moraal en wel zodanig, dat de jongere respondenten meer ‘libertijns’ zouden blijken dan de oudere. De gegevens wijzen echter geenszins op het zich afspelen van een seksuele revolutie onder de jeugd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De ‘feiten’ inzake buitenechtelijk verkeerVan de mannelijke respondenten gaf 11 en van de vrouwelijke 12% geen antwoord op de vraag naar het gepleegd hebben van de extramaritale coïtus. Wat deze respondenten ook mag hebben bewogen tot non-respons, zij hebben daarmee het verkrijgen van een juist zicht op de frequentie van de buitenechtelijke geslachtsgemeenschap binnen de steekproef niet onbelangrijk beperkt. Doch zien wij eerst nu naar de percentuele antwoordverdeling in het algemeen:
Voor de verdedigers van de strikte monogamie is het beeld zeer gerustellend. Zelfs, wanneer de non-respons zou mogen worden opgevat als een ‘bekentenis’, dan nog zou 78% van de mannen en 86% van de vrouwen uit de steekproef nooit een buitenechtelijke geslachtsgemeenschap hebben gepleegd. Mag echter worden aangenomen dat de verschafte informatie im groszen und ganzen betrouwbaar is? Helaas werd nimmer tevoren in Nederland een betrouwbaar onderzoek verricht, waarvan de resultaten ons in staat stellen, de betrouwbaarheid van het verkregen beeld enigermate te toetsen. Er werd te onzent überhaupt nooit een onderzoek ingesteld naar de ‘feiten’ inzake de buitenechtelijke geslachtsgemeenschap.Ga naar voetnoot12 Er is evenwel buitenlands onderzoek, verricht zowel in Europa als in de Verenigde Staten. Uit laatstbedoeld onderzoek moge het één en ander worden aangehaald, dat zou kunnen bijdragen tot meer gefundeerde oordeelsvorming over de betrouwbaarheid van de verschafte informatie. Van 1938-1947 werden door Alfred Kinsey en zijn medewerkers 12.214 Amerikaanse mannen in variërende leeftijden intensief en uitvoerig ondervraagd over | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hun seksuele geschiedenissen. Het streven van de uitvoerders dezer gigantische onderneming was, een zo veel mogelijk representatief beeld te verkrijgen van de seksuele gedragingen van de Amerikaanse man. De publikatie van de resultaten van het onderzoek bracht een grote beroering teweeg, niet alleen in de Verenigde Staten, maar ook ver daarbuiten, o.m. in Nederland. Sexual behavior in the human male (1948) verstrekt, bijna vanzelfsprekend, ook gegevens over de buitenechtelijke geslachtsgemeenschap binnen de groep der ondervraagde mannen. In het hoofdstuk over buitenechtelijk verkeer wijzen de onderzoekers op de bij velen bestaande vrees, dat hun buitenechtelijke ervaringen bekend zullen raken. In dat verband zeggen zij: ‘Dientengevolge hebben wij bij dit onderzoek grote moeilijkheden gehad bij het verzamelen van min of meer betrouwbare gegevens betreffende dit aspect der seksuele gedragingen. Als oudere gehuwde mannen van het hogere maatschappelijke en ontwikkelingsniveau hun medewerking aan dit onderzoek weigerden, was dit, naar wij vermoeden, meestal in verband met deze kwestie. Velen van degenen, die pas maanden of jaren na hun oorspronkelijke weigering gegevens verstrekten, bleken in hun leven geen ervaringen te hebben gehad, die hun aarzeling verklaarden, behalve het buitenechtelijk verkeer. Zelfs degenen die minder moeilijk tot medewerking waren over te halen, hebben waarschijnlijk op dit punt meer verzwegen dan op enig ander. Wij hebben reden om aan te nemen dat degenen, die op dit onderzoek kritiek hebben uitgeoefend, omdat zij hun ervaringen konden vertellen “zonder alles te zeggen”, personen waren, die zich niet hebben uitgelaten over hun eigen buitenechtelijke ervaringen.’ Toch was het percentage, dat het aantal ‘bekenners’ vormde van het totaal aantal respondenten, aanzienlijk hoger dan bij het Nederlandse onderzoek. ‘Bij ons onderzoek gaf iets meer dan een derde (27% tot 37%) van de gehuwde proefpersonen toe, enige ervaringen te hebben gehad met buitenechtelijk verkeer (coïtus).’ De groep van Kinsey meent te mogen concluderen: ‘Uitgaande dus van de actieve percentagecijfers, en rekening houdend met wat verzwegen moet zijn, kunnen wij waarschijnlijk veilig zeggen, dat ongeveer de helft van alle gehuwde mannen wel eens buitenechtelijk verkeer heeft gehad.’Ga naar voetnoot13 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In Sexual behavior in the human female, verschenen in 1953 en de aanvulling vormend van het in 1948 uitgebrachte werk, wordt over de vrouwelijke respondenten o.a. gezegd: ‘Van de vrouwen in de steekproef had ongeveer een kwart (26%) op veertigjarige leeftijd de buitenechtelijke coïtus uitgeoefend.’ Deze opmerking wordt nog op dezelfde bladzijde aangevuld en tevens gerelativeerd met: ‘Daar bij alle sociaal niet-aanvaarde activiteiten de neiging bestaat, de feiten iets te verbloemen, wat niet het geval is bij de gewettigde seksuele handelingen, is het mogelijk, dat het voorkomen en de frequenties van de buitenechtelijke coïtus in de steekproef hoger waren dan uit de gesprekken viel af te leiden.’ Hoe het zij, het Amerikaanse percentage (26) gaat ver boven het Nederlandse (2) uit.
Wanneer Kinsey en de zijnen goede redenen meenden te hebben, de juistheid van de door hen verkregen percentages buitenechtelijke coïtus ernstig te moeten betwijfelen, dan heb ik nog meer reden, de in het Nederlandse onderzoek verkregen percentages niet als juist te aanvaarden. Dat is daarom het geval, omdat bij de uitvoering van het Nederlandse onderzoek, anders dan bij die van het Amerikaanse, de storende derde menig maal een rol heeft gespeeld. Die storende derde was de bij het interview aanwezige echtgeno(o)t(e), andere huisgenoot of bezoeker. De respondenten werden, wat hun seksueel gedrag betreft, weliswaar schriftelijk ondervraagd, maar niet bij uitzondering deed de mogelijkheid zich voor, dat hun notities tijdens het interview onder ogen zouden komen van hun vrouw of anderen. Die mogelijkheid moet een belangrijke extra belemmering zijn geweest, altijd dat aan te geven, wat zich werkelijk had voorgedaan. (T.a.v. eventuele buitenechtelijke geslachtsgemeenschap was dat stellig veel meer het geval dan t.a.v. bijv. voorechtelijke geslachtsgemeenschap, welke immers de bestaande echtelijke relatie niet bedreigde.) Het is aannemelijk dat de verkregen percentages buitenechtelijke | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
coitus niet overeenkomen met de werkelijkheid. Het lijkt allerminst onmogelijk, dat ook ongeveer 50% van de mannen en 25% van de vrouwen uit de Nederlandse steekproef ooit buitenechtelijk de seksuele gemeenschap pleegden. Er is nl. geen reden om aan te nemen, dat de Nederlanders anno 1968, én sterker in hun schoenen stonden, én minder aan extramaritale risico's waren blootgesteld dan de Amerikanen uit de jaren rond de tweede Wereldoorlog. Echter, ieder ‘gecorrigeerd’ percentage blijft een gissing. Wat het onderzoek - althans voor mij - heeft duidelijk gemaakt, is, dat de verstrekte opgaven over buitenechtelijke geslachtsgemeenschap belangrijk te laag moeten zijn. Het onderzoek heeft anderzijds evenwel volkomen opengelaten, of het 20, 30 of meer % der respondenten was, dat ooit de extramaritale coïtus had gepleegd.
Nog een paar opmerkingen dienen over de extramaritale coïtus te worden gemaakt. Ik had mij dan afgevraagd of ik, ondanks mijn ongeloof t.a.v. de verkregen percentages, de lezer toch diende te confronteren met de percentages naar welstandsklasse, kerkgenootschap en sociaal-ruimtelijk milieu. Mijn conclusie was, dat ik de lezer er nauwelijks een dienst mee zou doen. Het tabellenmateriaal vertoont saillante verschillen - zo meldden bijv. in verhouding driemaal zoveel mannen uit de AB-groep dan uit de D2-groep extramaritaal verkeer -, maar wat zijn zulke verschillen waard? De cijfers te vermelden brengt het risico met zich mee, dat zij, hoezeer ook tegen mijn bedoeling, worden uitgedragen door deze of gene lezer als aanwijzing van de ‘losbandigheid’ van categorie A of de ‘verheven levenswandel’ van categorie B. Maar nog afgezien van dit risico, het is beter, gegevens achterwege te laten, waarvan de betekenis mij zelf geheel onklaar is.
Ter afsluiting van deze paragraaf zij nog ingegaan op de antwoorden op de tweede vraag, gericht op het verkrijgen van informatie over de ‘feiten’ inzake het buitenechtelijk geslachtsverkeer. Bij mij dan leefde de verwachting, dat onder de respondenten aanmerkelijk meer dan de buitenechtelijke coïtus ander, minder ‘verregaand’ extramaritaal geslachtsverkeer zou blijken te zijn voorgekomen. Zo dit nog opmerking behoeft: deze verwachting was gebaseerd op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vooral de overweging, dat menige ‘overspelige’ het zwangerschapsrisico geheel zocht uit te sluiten. Daarom is het verrassend, dat de volgende opgaven werden verkregen:
Vergelijking van de bovenstaande percentages met de percentages buitenechtelijke coïtus (zie: voren) geeft de zekerheid, dat de informatie over de buitenechtelijke intimiteit zeer onbetrouwbaar moet zijn. Het is overigens niet uitgesloten, dat relatief vele respondenten de gestelde vraag onjuist hebben geïnterpreteerd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Norm en handelingHet wil mij voorkomen, dat het onderzoek een vrij duidelijk licht geworpen heeft op de huwelijksopvatting van de respondenten. Voor de overgrote meerderheid der geïnterviewden impliceerde gehuwd zijn kennelijk de morele verplichting, zich te onthouden van seksuele intimiteit met anderen dan de wettige partner. Dat de jongere respondenten zich in dit opzicht niet als ‘libertijnen’ onderscheidden van de oudere, is een bevinding, die nogmaals mag worden vermeld. Ondanks de keer op keer gehoorde mededeling van revolutionaire veranderingen, die zich in de seksuele moraal zouden voordoen, waren de in 1968 geïnterviewde mannen en vrouwen, ongeacht hun leeftijd, zeer overwegend behoudend inzake huwelijk en huwelijkstrouw. Het lijkt dat de massa niet in die mate op drift is als menigmaal door zeer verontrusten en andere cultuurpessimisten wordt gemeend. Openheid is blijkbaar niet identiek met normloosheid. Heeft het onderzoek, althans naar mijn mening, waardevolle informatie opgeleverd over de huwelijksnormen in modern Nederland, t.a.v. de overschrijding dezer normen is het een nagenoeg onbruikbare informatiebron. Wij mogen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
blijven aannemen dat er zich te onzent een discrepantie voordoet tussen huwelijksleven en huwelijksleer. Zgn. overspel vindt, om welke reden dan ook, plaats. Op een aantal, op precisering gerichte vragen kan echter nog steeds geen gefundeerd antwoord worden gegeven. Zo laat zich bijv. geen enigermate nauwkeurig antwoord geven op de vraag naar het percentage gehuwden, dat ooit overspelig was. Daarmee is eigenlijk al een beantwoording van vragen naar de situatie in huidig Nederland in vergelijking met die in het buitenland of naar de huidige Nederlandse situatie in vergelijking met de vroegere hier te lande geblokkeerd.
De uitkomsten van het onderzoek weerspreken, dat zich een revolutie zou voltrekken in de huwelijksnormen. Echter, het onderzoek heeft geen antwoord gegeven op de vraag naar het zich al of niet voltrekken van een revolutie in de huwelijksgedragingen. Zonder twijfel begunstigen de veranderende omstandigheden (pendel, zakenreizen, beschikbaarheid van eigen auto e.d.) het voorkomen van extramaritaal verkeer onder de bevolking als geheel. Speciaal vrouwen worden kansen tot escapades geboden, die vroeger geheel of vrijwel afwezig waren. Maar hoe sterk is het leven? En hoe sterk de leer? Wij kunnen er slechts naar gissen, zolang niet een nader onderzoek is verricht, dat door zijn opzet een hoge mate van betrouwbaarheid in de informatieverschaffing over het extramaritale verkeer garandeert. |
|