| |
| |
| |
Prof. dr. G.J. Kloosterman 5. Abortus
Inleiding
Bij het onderzoek hadden slechts twee vragen betrekking op ‘abortus’, nader
toegelicht als ‘opzettelijke onderbreking van de zwangerschap’. De eerste vraag
was:
Zijn er volgens u omstandigheden waaronder abortus zou moeten worden
toegestaan?
De tweede vraag was:
Welke omstandigheden zouden dat dan kunnen zijn?
Wij zouden dus ook kunnen zeggen dat er maar één vraag gesteld werd die, indien
zij positief beantwoord werd, nog gevolgd werd door een nadere uitwerking van
dit antwoord.
Het blijkt dat 32% der mannen en 44% der vrouwen het afbreken van de zwangerschap
onder alle omstandigheden afwijst. Dit is een hoog percentage
wanneer wij het vergelijken met het resultaat van een onderzoek dat in 1967, in
opdracht van de vara door het Bureau Intomart, werd verricht
onder de Nederlandse huisartsen. Bij dit laatste onderzoek bleek dat 91% van de
artsen redenen aanwezig achtten om tot afbreken van de zwangerschap over te
gaan, wanneer het leven van de vrouw in gevaar werd gebracht door haar
zwangerschap.
Hieruit valt te besluiten dat van de huisartsen slechts 9% abortus provocatus
onder alle omstandigheden afwijst. Onder de niet-artsen zou
dit percentage ruim 4 × zo hoog zijn en wel ± 38% (wanneer wij het gemiddelde
nemen van het door mannen en vrouwen gegeven afwijzende antwoord). Toch zou het
voorbarig zijn hieruit de gevolgtrekking te maken dat de artsenwereld ten
aanzien van de abortus provocatus een liberaler standpunt in zou nemen dan het
publiek. De werkelijkheid leert ons immers dat het omgekeerde het geval is.
Telkenmale komen de artsen in Nederland in aanraking met patiënten die hemel en
aarde bewe- | |
| |
gen om een zwangerschapsonderbreking tot stand te laten
brengen en er tenslotte, buiten de medische wereld om, in slagen om hun
voornemen ook ten uitvoer te brengen.
Het vermoeden ligt dan ook voor de hand dat het afwijzende antwoord dat door ruim
een derde der ondervraagden werd gegeven, voor een deel samenhangt met het feit
dat zij met het probleem van de ongewenste zwangerschap minder intens
geconfronteerd werden dan de huisartsen.
Het afwijzen van zwangerschapsonderbreking onder alle
omstandigheden zou dan eerder opgevat moeten worden als een zedelijke
veroordeling van de abortus zonder dat men voldoende feitenkennis bezit om zich
uitzonderingen op die regel te kunnen voorstellen.
Voor deze opvatting pleit dat onder de artsen 78% abortus provocatus als zedelijk
ontoelaatbaar beschouwde. Blijkbaar is dus onder de artsen de opvatting, dat het
afbreken van een zwangerschap een zedelijk kwaad is dat nochtans bij
uitzondering toelaatbaar is om een nog groter kwaad af te wenden, uiting van een
genuanceerder oordeel dan bij het niet-medisch geschoolde publiek wordt
aangetroffen.
Het is belangwekkend dat vrouwen de abortus provocatus vaker onder alle
omstandigheden afwijzen dan mannen (44% tegenover 32%). Dit geldt bovendien voor
alle leeftijdsgroepen van 25 jaar en ouder. Er is maar één leeftijdsgroep waarin
de vrouwen iets toleranter staan tegenover abortus dan de mannen en dat is de
groep van 21 tot 24 jaar. Terwijl vrouwen, naarmate zij tot hogere
leeftijdsgroepen behoren steeds afwijzender blijken te staan t.o.v. abortus, is
dit bij mannen veel minder duidelijk.
Het percentage der ondervraagden dat abortus onder alle omstandigheden afwijst:
|
21-24 jarigen |
25-34 jarigen |
35-49 jarigen |
50-64 jarigen |
mannen |
36 |
25 |
30 |
40 |
vrouwen |
34 |
39 |
46 |
51 |
Soortgelijke verschillen komen aan 't licht wanneer wij nagaan welke
omstandigheden door de ondervraagde personen wel als excuus voor een afbreken
van de zwangerschap | |
| |
werden aanvaard. Bijna twee derde (64%) van alle
mannen is van mening dat er zulke situaties bestaan, terwijl slechts iets meer
dan de helft (52%) van alle vrouwen dergelijke situaties erkent.
| |
Redenen tot het verrichten van zwangerschapsafbreking
In het geheel werden een achttal redenen tot het verrichten van
zwangerschapsafbreking genoemd. Bovenaan staat de situatie, waarbij
voortgang van de zwangerschap gevaren voor de moeder met zich mee zou
brengen (de zogenoemde medische indicatie). Van de mannen erkent 40% dit als
een indicatie tot abortus, van de vrouwen 32%. Daarna komt aanranding of
verkrachting, waarin 14% der mannen en 10% der vrouwen een aanleiding ziet
tot abortus provocatus.
Op de derde plaats komt de groep van sociale indicaties, die door 12% der
mannen en 10% der vrouwen wordt erkend. De vierde plaats wordt ingenomen
door situaties, waarin de (ongehuwde) moeder door haar vriend in de steek
wordt gelaten of om andere redenen niet met hem kan trouwen. Van de mannen
ziet 10% hierin een reden tot abortus, van de vrouwen 9%.
De eugenetische indicatie (erfelijke belasting, kans op gehandicapped kind)
werd door 7% der mannen en 5% der vrouwen als een reden opgegeven en komt
hierdoor op de vijfde plaats.
Prille jeugd van de a.s. moeder wordt door 5% der mannen en vrouwen als
argument aanvaard (zesde plaats).
Op de zevende plaats komt het niet kunnen of willen aanvaarden van de
zwangerschap door de a.s. moeder. Terwijl 4% der mannen geneigd is dit als
een argument te aanvaarden is dit slechts bij 1% der vrouwen het geval.
Financiële redenen komen op de laatste plaats. Terwijl 3% van alle mannen
hierin nog een argument kan zien, is dit slechts bij 1 op de 100 vrouwen het
geval.
Alles bijeen komt uit deze antwoorden toch wel een groot respect voor de
zwangerschap, c.q. het ongeboren kind, naar voren. Immers, ook de
voorstanders van ‘abortus onder speciale omstandigheden’ geven er blijk van
dat zij over het algemeen ernstige en vrij uitzonderlijke omstandig- | |
| |
heden pas als motief wensen te erkennen.
Het afbreken van een zwangerschap om economische redenen of omdat de zwangere
vrouw haar graviditeit niet wenst te aanvaarden wordt slechts door een zeer
kleine minderheid als deugdelijk argument aanvaard (7% der mannen, 2% der
vrouwen).
Verder blijkt telkens weer dat dit respect voor de zwangerschap bij de
vrouwen groter is dan bij de mannen. Dit is vooral daarom zo interessant
omdat dikwijls in openbare debatten wordt gesuggereerd dat een liberalisatie
van de abortuswetgeving vooral een zaak zou zijn die de positie van de vrouw
zou versterken en haar emancipatie zou bevorderen. Het is toch immers in de
eerste plaats de vrouw, die met de gevolgen van de ongewenste zwangerschap
wordt geconfronteerd? Niettemin blijkt de man duidelijk meer geneigd om een
eenmaal tot stand gebrachte zwangerschap weer af te breken dan de vrouw.
Zelfs indien de zwangerschap de vrouw met geweld is opgedrongen, zoals bij
verkrachting, is zij duidelijk minder geneigd om dit als argument voor
provocatio abortus te aanvaarden dan de man. De differentiatie naar
welstandsklasse leert ons dat er over het algemeen een tendens tot grotere
liberalisatie optreedt bij toenemende welvaart. Het percentage vrouwen dat
abortus onder alle omstandigheden afwijst daalt van 49 tot 32 bij toenemende
welstandsklasse; voor de mannen zijn die cijfers resp. 35 en 22. Anders
gezegd; bij toenemende welvaart aanvaarden zowel mannen als vrouwen steeds
meer redenen om een zwangerschap als dusdanig ongewenst te beschouwen dat
zij tot afbreking ervan zouden willen overgaan.
Deze tendens is in bijna alle ondergroepen van indicaties tot abortus terug
te vinden; steeds weer blijkt dat de toenemende welvaart, zowel bij mannen
als bij vrouwen tot grotere liberalisatie leidt. Het heeft dan ook weinig
zin deze groepen van indicaties hier afzonderlijk te gaan bespreken. Er zijn
slechts enkele uitzonderingen, die daarom de moeite van het vermelden waard
zijn.
Financiële redenen worden in de groep van de laagste welstand (D2) nimmer als
argument tot abortus beschouwd. Dit is volledig in overeenstemming met
datgene wat wij op mondiale schaal kunnen waarnemen. Armoede vormt nimmer
een argument tot geboortenbeperking. In de armste | |
| |
landen treft
men de hoogste geboortencijfers aan. Pas stijgende welvaart vormt een
prikkel tot geboortenbeperking. Bij vrouwen gaat in onze enquête die tendens
door tot de hoogste welvaartsgroep; bij mannen vinden we daarentegen dat in
de hoogste welvaartsgroep dit argument vrijwel verdwenen is.
Het accepteren van abortus om financiële redenen in de verschillende
welvaartsklassen;
|
AB |
C |
D1 |
D2 |
mannen |
1 |
5 |
3 |
- |
vrouwen |
5 |
2 |
2 |
- |
Ook al zijn de getallen klein, zij suggereren toch dat in de hoogste
welvaartsgroep de inzichten van man en vrouw uiteen gaan lopen. De man
accepteert financiële overwegingen vrijwel niet meer als argument voor
abortus wanneer zijn financiële positie zeer gunstig is geworden; de vrouw
daarentegen wordt voor dit argument juist gevoeliger naarmate haar
financiële positie gunstiger wordt.
De tweede uitzondering op de algemene tendens treffen wij aan bij de houding
t.o.v. de in de steek gelaten, ongehuwde vrouw. Terwijl de mannen hierbij de
algemene tendens (toenemende liberalisatie bij stijgende welvaart) blijven
volgen, gedragen de vrouwen zich juist omgekeerd. Naarmate hun
welvaartsgraad stijgt, komen zij afwijzender te staan tegenover het afbreken
van de zwangerschap bij deze categorie.
Ongehuwde, in de steek gelaten vrouw als argument voor abortus provocatus,
gedifferentieerd naar welvaartsklasse:
|
AB |
C |
D |
D2 |
mannen |
9 |
6 |
5 |
4 |
vrouwen |
3 |
5 |
4 |
8 |
Het probleem van de in de steek gelaten ongehuwde zwangere vrouw schijnt de
mannen meer aan te spreken naarmate zij tot een hogere welvaartsklasse
behoren, terwijl het bij de vrouwen juist andersom is. Bij hen wordt het
mededogen met de in de steek gelaten seksegenoot juist geringer naarmate hun
welvaart stijgt.
| |
| |
| |
Invloed van kerkgenootschap
Het ligt voor de hand de betekenis van het kerkgenootschap hoog aan te slaan
bij een probleem dat zo sterk verweven is met wereldbeschouwelijke aspecten.
Van te voren was te verwachten dat zeker het r.-k. volksdeel een sterker
afwijzend standpunt in zou nemen dan de andere groeperingen van de
Nederlandse bevolking. Inderdaad komt dit verschil ook uit de getallen naar
voren, zij het minder sterk dan althans ik gedacht had.
Afwijzing van abortus onder alle omstandigheden, gerangschikt naar
kerkgenootschap;
|
r.-k. |
n.-h. |
geref. |
andere |
geen |
mannen |
43 |
31 |
24 |
34 |
25 |
vrouwen |
53 |
41 |
46 |
47 |
34 |
Hieruit blijkt dat het verschil tussen r.-k. en geen godsdienst, mannen en
vrouwen tezamen genomen, 19% bedraagt ter wijl het verschil tussen mannen en
vrouwen ruim 10% bedraagt. Nog opvallender is dat in de gereformeerde
bevolkingsgroep het verschil tussen mannen en vrouwen 22% bedraagt, dus nog
groter is dan het verschil tussen r.-k. en geen godsdienst. Anders gezegd:
binnen het gereformeerde volksdeel beïnvloedt het sekseverschil het oordeel
over de toelaatbaarheid van abortus sterker dan het meest extreme verschil
in godsdienst (r.-k. tegenover geen godsdienst) dit doet voor de Nederlandse
bevolking in haar geheel.
Vermelding verdient dat bij het r.-k. bevolkingsdeel het percentage
twijfelaars, zowel bij mannen als bij vrouwen, duidelijk het grootst is
(7%). De minste twijfel over het in te nemen standpunt vinden wij bij
gereformeerde vrouwen (1%). Wanneer wij dan de rubrieken beschouwen die door
de geënquêteerde als redenen werden erkend om wel tot
zwangerschapsonderbreking over te gaan, dan vinden wij steeds weer dezelfde
tendens terug: vrouwen zijn terughoudender dan mannen met het aanvaarden van
abortus, r.-k. zijn terughoudender dan leden van andere kerkgenootschappen
of personen die geen deel uitmaken van enig kerkgenootschap.
| |
| |
Er zijn slechts enkele kanttekeningen te maken. Gereformeerde mannen zijn
duidelijk liberaler in hun standpunt t.o.v. abortus dan leden van andere
godsdiensten en nemen zelfs nog iets minder vaak een strikt afwijzend
standpunt in dan mannen zonder een kerkgenootschap (24 tegenover 25%). De
neiging om abortus gerechtvaardigd te achten treedt bij gereformeerde mannen
vooral duidelijk aan het licht bij de volgende situaties: indien de
zwangerschap medische risico's voor de vrouw met zich meebrengt en bij
aanranding of verkrachting. Zij zijn daarentegen extreem weinig geneigd
abortus toe te staan wanneer:
a. | de vrouw het kind niet wenst te accepteren; |
b. | bij erfelijke belasting; |
c. | om financiële redenen (hierin zien gereformeerde mannen, evenals
geref. vrouwen zelfs nimmer een reden); |
d. | wanneer de (ongehuwde) vrouw niet kan trouwen. |
Misschien is het toelaatbaar deze gegevens alsvolgt te interpreteren: wanneer
de zwangerschap de vrouw persoonlijk bedreigt en tot stand is gekomen zonder
dat haar daar enig verwijt van gemaakt kan worden, dan is de gereformeerde
man bij uitstek geneigd haar van deze zwangerschap te bevrijden. Hij staat
onder die omstandigheden zelfs liberaler tegenover het tot stand brengen van
abortus dan de mannen die tot geen kerkgenootschap behoren.
Ten aanzien van de levensbedreigende zwangerschap wordt deze houding ook bij
de gereformeerde vrouw aangetroffen. Ook zij is, vaker nog dan de vrouw
zonder kerkgenootschap geneigd hierin een indicatie tot abortus te zien. Ten
aanzien van de aanranding deelt zij de opvattingen van haar echtgenoot niet.
Zij ziet in aanranding zelfs minder vaak een indicatie dan haar seksegenoten
van alle andere groeperingen. Tegenover het probleem van de aanranding staat
de gereformeerde man naïever, de gereformeerde vrouw argwanender dan alle
andere bevolkingsgroepen.
| |
Invloed van burgerlijke staat
Ook deze tabellen leren ons wederom dat de man in alle ondergroepen
toegeeflijker staat tegenover het probleem van de abortus dan de vrouw.
Verder dat het huwelijk op man en vrouw over het algemeen een tegengesteld
effect | |
| |
uitoefent (beter gezegd: met een tegengesteld effect
gepaard gaat). De gehuwde man staat namelijk over het geheel genomen wat
toegeeflijker tegenover abortus dan de ongehuwde man (64% tegenover 59%),
terwijl bij de vrouw in nog wat sterkere mate het omgekeerde het geval is.
Het zijn juist de gehuwde vrouwen die veel vaker dan de ongehuwde vrouwen
abortus afwijzen (45% tegen 33%).
Dat het huwelijk zowel mannen als vrouwen dwingt tot stellingname blijkt uit
het feit dat het percentage mannen dat hierover geen mening had voor de
gehuwden 4% en voor de ongehuwden 6% bedroeg. Bij de vrouwen was dit
verschil nog sterker (4% tegen 10%).
De hierboven reeds gesignaleerde tendens dat gehuwde mannen toegeeflijker en
gehuwde vrouwen juist terughoudender zijn tegenover abortus provocatus
blijkt ook telkens weer naar voren te komen in de subgroepen. Veelal ligt
het oordeel van de gehuwde man en van de ongehuwde vrouw én van de ongehuwde
man en de gehuwde vrouw dicht bij elkaar.
Er zijn slechts enkele uitzonderingen op deze regel; uitzonderingen, waarbij
plotseling de gehuwde mannen en vrouwen wel een saamhorigheid tonen, die hen
van de ongehuwden onderscheidt. Dat zij vaker dan de ongehuwden een oordeel
hebben, noemden wij hierboven al. Verder blijken zij ook vaker een open oog
te hebben voor de belasting die een kind met mogelijke erfelijke afwijkingen
kan vormen; en voor de problemen waarmee de ongehuwde vrouw wordt
geconfronteerd door een zwangerschap.
Het ligt voor de hand te veronderstellen dat eigen levenservaring,
confrontatie met zelf doorleefde zorgen en angsten het oordeel in deze
richting heeft beïnvloed. Als deze interpretatie juist is, dan is het tevens
een waarschuwing om de betekenis van de gegeven antwoorden niet al te hoog
aan te slaan. Zij gelden als richtlijnen die gemakkelijk gehandhaafd kunnen
worden wanneer er geen crisissituatie ontstaat. Of zij ook stand zullen
houden wanneer zich een dergelijke crisissituatie voordoet, is veel
moeilijker er uit af te leiden. Wat mij uit deze getallenreeks het meest
getroffen heeft is, dat de bevolkingsgroep die het meeste kans loopt op
zwangerschap, de gehuwde vrouw, abortus het sterkst afwijst en over het
algemeen ook de minste redenen ziet van | |
| |
alle vier categorieën om
de zwangerschap af te breken bij dreigend levensgevaar van de moeder, bij
armoede en andere sociale problematiek. En toch blijkt uit alle statistieken
dat het juist de gehuwde vrouw is, die het vaakst tot abortus provocatus
komt (al moet toegegeven worden dat er zich de laatste jaren, waarschijnlijk
onder invloed van de betere anticonceptiemogelijkheden een verschuiving naar
de jonge, ongehuwde vrouw begint af te tekenen). Duidelijk is dat de gehuwde
vrouw, de bevolkingsgroep die het meest bij het probleem betrokken is, er
het beste over oordelen kan, er het meeste over zal hebben nagedacht (en er
het vaakst toe overgaat) juist de meeste reserves heeft t.o.v. de provocatio
abortus. Wanneer wij dan zien dat de gehuwde man juist het meest liberale
standpunt inneemt van alle 4 groepen, dan pleit dit er sterk voor - en dit
is mij als gynaecoloog al vaak opgevallen - dat de drang tot volledig
vrijgeven van abortus veel vaker van de man dan van de vrouw uitgaat.
| |
Invloed van sociaal-ruimtelijk milieu
De invloed van de woonplaats, van het sociaal-ruimtelijk milieu, vertoont
weinig bijzonderheden die niet vrijwel iedere lezer had kunnen voorspellen.
Dat in de grote steden de meest liberale instelling wordt aangetoffen, en op
het platteland de meest behoudende, had iedereen verwacht.
Abortus onder geen omstandigheden:
|
agglomeraties |
overige steden |
platteland |
mannen |
23 |
34 |
37 |
vrouwen |
32 |
47 |
49 |
Dit is ook in overeenstemming met de cijfers over illegale abortus provocatus
zoals die door het Ned. Huisartsen Genootschap in de drie noordelijke
provincies zijn verzameld en waar men in de steden 2% en op 't platteland
0,3% abortus provocatus vond (berekend op 't totale aantal bevallingen).
Tevens vormen deze cijfers een sterk argument om de in Amsterdam gevonden
cijfers voor abortus provocatus niet representatief te achten voor heel
Nederland.
De auteurs die dit wel doen (De Winter) komen daardoor | |
| |
ongetwijfeld tot veel te hoge cijfers voor Nederland.
Een nadere beschouwing van de ondergroepen waarin de situaties zijn
samengevat waarin men wel tot zwangerschapsonderbreking meent te moeten
besluiten, levert weinig bijzonderheden op. Steeds worden de reeds bekende
tendensen weer bevestigd: vrouwen zijn terughoudender dan mannen; op het
platteland is men het behoudendst, in de grote steden het meest liberaal. Op
deze algemene regel zijn vrijwel geen uitzonderingen, of het moet zijn dat
men aanranding in de kleinere steden iets vaker een indicatie acht dan in de
grote steden of op 't platteland. Opvallend is dat plattelandsvrouwen in de
prille jeugd van de a.s. moeder vrijwel nooit een indicatie tot abortus zien
(1%), terwijl hun zusters uit de grote steden dit relatief vaak als argument
beschouwen (11%).
| |
Samenvatting
Samenvattend komt uit de hier bijeengebrachte gegevens naar voren, dat bij de
overgrote meerderheid van de ondervraagden - dus mogen wij ook schrijven:
bij de meerderheid van het Nederlandse volk - respect voor de zwangerschap
bestaat. De opvatting dat de zwangerschap een toestand is die de vrouw naar
eigen goedvinden kan laten voortbestaan of kan laten beëindigen vindt
vrijwel geen verdedigers en nog veel minder verdedigsters. De opvatting
daarentegen dat de vrouw de zwangerschap onder alle
omstandigheden moet aanvaarden vindt vrij veel verdedigers (32%) en nog meer
verdedigsters (44%). Opvallend is ook dat dit verschijnsel (het in principe
sterk afwijzend staan tegen abortus) wel enigszins wordt beïnvloed door
leeftijd, sekse, godsdienst, welstandsniveau en leefmilieu, maar dat deze
invloed toch nergens tot extreme wijzigingen in de algemene, afwijzende
tendens aanleiding geven. In geen enkele subgroep komt het tot een
aanvaarding van abortus ‘op verzoek van de vrouw zonder meer’ bij meer dan
10% van de ondervraagden. Het volledig afwijzende standpunt van abortus komt
in de meest liberale groep (mannen, woonachtig in een der drie grote steden)
toch altijd nog in 21% voor, terwijl het hoogste percentage (59%) bij de
vrouwen uit Noord en Zuid-Nederland wordt gevonden.
| |
| |
De vraag is echter hoeveel waarde nu gehecht mag worden aan deze uitspraken.
Zeer vele ondervraagden hebben de situatie waarin de drang tot abortus het
sterkst opkomt, nl. de situatie waarin een hoogst ongewenste zwangerschap
zich aankondigt, niet zelf beleefd. Het risico dat hierbij antwoorden worden
gegeven die eerder ontleend zijn aan algemene gedragsregels dan aan
persoonlijke stellingname is bij abortus natuurlijk veel groter dan bij de
andere vragen.
Hoeveel mensen, die nu gezegd hebben abortus onder alle
omstandigheden af te wijzen, ook nimmer tot abortus zullen besluiten wanneer
zij een zeer benarde situatie doormaken of van zeer nabij zien doormaken,
valt uiteraard niet te voorspellen. De verschillen die er bestaan tussen de
hier gegeven antwoorden en de antwoorden die naar voren kwamen bij een
aantal enquêtes onder medici, doen vermoeden dat de grote terughoudendheid
t.o.v. abortus provocatus voor een deel voortkomen uit het feit dat vele der
ondervraagden de hier ter sprake gebrachte problematiek niet uit eigen
levenservaring kennen.
Anderzijds is het toch minstens even opmerkelijk dat in alle geënquêteerde
groeperingen alleen maar gepleit wordt voor een genuanceerde benadering.
Voorstanders van liberalisering zullen er op kunnen wijzen dat het, bij een
grotere bereidheid van de medische wereld om tot zwangerschapsonderbreking
over te gaan, in Nederland niet tot dergelijke excessen zal komen als bijv.
in Hongarije, waar het aantal zwangerschapsonderbrekingen het aantal
pasgeborenen thans verre overtreft.
Tegenstanders van liberalisering zullen uit deze enquêteresultaten het
argument kunnen putten dat zij in hun afwijzen van zwangerschapsonderbreking
een gevoelen vertolken dat bij het Nederlandse volk in al zijn geledingen
door de meerderheid wordt aangehangen.
Literatuur bij dit hoofdstuk:
Ongewenste zwangerschap. Een onderzoek onder Amsterdamse
huisartsen door h.o. sigling, huisarts te Amstelveen.
Enquêtebureau Intomart in Hilversum, in opdracht van de vara, uitzending 30-6-1967.
Enquête Ned. Huisartsen Genootschap in Friesland, Groningen en Drente;
oktober 1968.
p.e. treffers, Abortus provocatus en
anticonceptie, Diss. A'dam 1965.
e.r. de winter. Abortus Provocatus,
Deventer 1966.
|
|