De gave Gods
(1996)–Leo Noordegraaf, Gerrit Valk– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 219]
| |
Finale‘Het is de naam Gouden Eeuw zelf, die niet deugt. Hij smaakt naar die aurea aetas, dat mythologische luilekkerland...’Ga naar eind1. Van alle ziekten die in de geschiedenis van de mensheid hun rol hebben gespeeld, heeft de pest ongetwijfeld de slechtste reputatie. Zelfs waar zij al eeuwenlang het veld heeft geruimd, is de herinnering levend gebleven. Haar faam is uiterst twijfelachtig, zoals alleen al het taalgebruik leert. Waarom heeft het begrip pest zo'n negatieve betekenis gekregen en behouden? In een historisch onderzoek naar de gevolgen van de ziekte in Holland vanaf de late middeleeuwen hebben wij geprobeerd daarvoor oorzaken te vinden. Daarmee legden wij ons naar plaats en tijd beperkingen op die onze conclusies afbreuk konden doen, maar die ook mogelijkheden tot verdieping van deze studie boden. Ons vertrekpunt was de veronderstelling dat de maatschappelijke ontwrichting waartoe de pest leidde, een zodanige omvang moet hebben gehad dat de herinnering aan de gave Gods nog steeds niet is verbleekt. Was die indruk die de pest achterliet werkelijk verpletterend? In het voorafgaande werd geprobeerd aannemelijk te maken dat de effecten van de ziekte zo schokkend waren dat de kwalijke roep van de pest zich tot op de dag van vandaag heeft weten te handhavenGa naar eind2. Dit laatste valt moeilijk direct te bewijzen, maar dat denken en doen van onze voorouders ten tijde van pest diepgaand door de ontwrichting en ontreddering zijn beïnvloed, toont onze beschrijving van hun reacties, wel aan. Ten tweede mag uit de toonzetting van onze beschrijving worden opgemaakt, dat niet alleen zij, maar ook wij de uitwerking van de pest als meer dan schokkend hebben ervaren. Ook wij kwamen tot de overtuiging dat de ontwrichting van het leven in al zijn facetten ontstellende vormen heeft aangenomen. Nu dit onderzoek is afgesloten en er enige afstand tot het onderwerp groeit, roept deze conclusie de vraag op of wij ons niet teveel door het vaak in zo fraaie beelden gevatte voorstellingsvermogen van die tijd hebben laten meeslepen. Mogen er vraagtekens worden geplaatst bij onze interpretatie van verschijnselen en gebeurtenissen en bij ons verstaan van de ideeën en emoties van de laatmiddeleeuwse en vroegmoderne mens? Kortom, werd | |
[pagina 220]
| |
er in het voorafgaande niet wat overdreven en te weinig gerelativeerdGa naar eind3? Dat behalve Gods gave ook andere rampen, zoals oorlogen en hongersnoden, de mensheid frequent belaagden, leidt mogelijk tot een zekere relativering van onze interpretatie. Immers, men zou kunnen veronderstellen dat de samenleving zo vertrouwd was met tegenslagen van allerlei aard dat die voortdurende ervaring met de onbestendigheid van het leven een minder ingrijpend effect op het denken en doen heeft gehad dan wij aannemen. Dit probleem kwam eerder aan de orde in het kader van de ‘getemde dood’. Wij zien echter geen aanleiding om het daar ingenomen standpunt ook waar het andere vormen van ontwrichting en ontreddering ten gevolge van de pest betreft te relativerenGa naar eind4. Zo zijn we opnieuw bij ‘af’, maar ten einde een discussie op gang te brengen over de vraag of de ontwrichting van de samenleving, inclusief de intensiteit van de doodsbeleving, wel zulke vormen heeft aangenomen als wij aannemelijk achten, is het een goede zaak onze visie samen te vatten. Daar is eerst het gegeven dat in het tijdvak 1450 - 1668, een periode van 219 jaar, de pest Holland gedurende 107 jaren bezocht. De kans dat dit aantal, evenals het aantal door de pest getroffen plaatsen bij verder onderzoek zal toenemen, is reëel. Vóór 1600 was de geografische verspreiding mogelijk wat beperkter dan daarna. In de vijftiende en zestiende eeuw kon men de pest door die spreiding misschien gemakkelijker ontlopen, maar de jaarlijkse dreiging dat de pest ergens in het gewest weer zou toeslaan was vooral tussen 1500 - 1550 daarentegen groter. Voorts: iedereen die in de periode 1500 - 1668 ouder dan twaalf jaar werd, had tenminste éénmaal in zijn leven direct of indirect met de pest te maken gekregen. Er was dus nagenoeg geen decennium dat de pest zich niet manifesteerde. Voor iemand die in 1600 was geboren en de zeventig haalde, betekende dit bijvoorbeeld dat hij in zijn leven met zes of meer epidemieën van één of meer jaren achtereen werd geconfronteerd. Vóór 1500 was het aantal pestjaren verhoudingsgewijs het geringst en de geografische verspreiding het minst dicht, maar in het bijzonder voor deze periode zou verder bronnenonderzoek het beeld nog wel eens kunnen veranderen. De overlevingskansen voor wie met builenpest besmet raakte, bedroegen slechts 20 tot 40%. Belangrijker nog is het feit dat de sterftecijfers sterk konden oplopen. Een schatting van de sterfte van anderhalf à twee maal zo hoog als in ‘normale’ jaren is aan de voorzichtige kant. Meer dan eens bleek de sterfte in pestjaren vele malen hoger te liggen. Omdat de infectie in bepaalde maanden van het jaar was geconcentreerd, trad er dan een zodanige ‘verdichting’ van de sterfte op dat nagenoeg iedereen in zijn directe | |
[pagina 221]
| |
omgeving met ziekte en dood te maken kreeg. Deze confrontatie met de dood kon verschillende jaren achtereen plaatsvinden. De pest bleef ‘hangen’ tot de zomer van het volgend jaar of kwam in dat jaar opnieuw de grens over. Een ander belangrijk gegeven voor onze stelling betreffende ‘reikwijdte’ en ‘diepgang’ van de ontwrichting is voorts dat de pest de deuren van de rijken niet voorbij ging. De hogere maatschappelijke groepen hadden misschien wat betere overlevingskansen, maar bij elke epidemie vielen ook daar de nodige slachtoffers te betreuren. De sterfte was dus over alle rangen en standen verspreid. In tegenstelling tot bijvoorbeeld cholera in de negentiende eeuw was de pest niet zo sterk sociaal gebonden. Het grote aantal doden heeft ongetwijfeld een ontwrichtende uitwerking op het maatschappelijk leven gehad, maar de pest kende nog tal van andere facetten die tot verstoring en ontreddering leidden. Expansief en niets of niemand ontziend als zij was, betrad de pest alle levensterreinen. Zelfs behoefde het aantal doden niet zo uitzonderlijk groot te zijn om overal paniek, ontreddering en verstoring te veroorzakenGa naar eind5. Sterker: zelfs waar alleen maar geruchten over haar komst in omloop kwamen, sloeg de angst toe en werd een vruchtbare bodem voor ontreddering geschapen. Niet in de laatste plaats waren het onheilsprofeten als kometen, kruisen aan de hemel, vreemde vogels en andere wonderlijke verschijnselen die angstige verwachtingen opriepen. Juist ook die plaatsing van de pest in een religieus kader gaf voedsel aan de gedachte dat de ziekte als een ongrijpbare macht de wereld voortdurend boven het hoofd hing en het leven in de greep hield. De onmacht die slechts houvast vond in de roep tot bekering, blijft het gehele pesttijdvak tastbaar. Weliswaar is er een zekere secularisering van het pestprobleem waar het gaat om het zoeken naar oorzaken en bestrijdingsmiddelen, maar juist omdat men zo vaak in de effectiviteit werd teleurgesteld, handhaafden zich gevoelens van zelf niets toe of af te kunnen doen aan de ramp die - veel vaker en intenser dan oorlogsgeweld of hongersnood - de samenleving bedreigde. Waar zich enerzijds vooral in de wereld van medici en autoriteiten een verwereldlijking in de interpretatie van de pest aftekent, zien we anderzijds ten gevolge van het calviniseringsproces een verscherping in de religieuze dimensie van de pest optreden, die de uitstraling van geseculariseerde ideeën in de maatschappij op zijn minst heeft geremd. In het verlengde van de angst en onmacht kregen schuldgevoelens, apathie en roekeloos gedrag opgelegde kansen, waardoor de pest, c.q. de ontwrichting, verder om zich heen kon grijpen. | |
[pagina 222]
| |
Terzijde: in hoeverre de grote epidemieën na 1550 hebben bijgedragen tot de calvinisering is een vraagstuk dat hier buiten beschouwing is gebleven, maar dat zich wel hardnekkig opdringt. Dat geldt ook voor andere vragen. Om er enkele te noemen: heeft de pest, bekeken over een langere termijn, de levensstijl in het algemeen en de affectbeheersing, inclusief de seksuele beleving, in het bijzonder, beïnvloed? Is er uiteindelijk toch door de ervaring met de epidemieën, zij het pas veel later, een bijdrage door de pest in de groei van het hygiënisch besef geleverdGa naar eind6? Welke stimulansen zijn er van de pest uitgegaan voor het medisch onderzoek? Dergelijke hier grotendeels buiten beschouwing gebleven ‘lange-termijnkwesties’ impliceren uiteraard dat met onze exclusieve aandacht voor de ontwrichtingsproblematiek het laatste woord over de pest zeker niet is gezegd. Terugkerend naar het eigenlijke betoog: we veronderstellen dat onder invloed van de pest de huwelijkssluitingen stagneerden en er, ook ten gevolge van seksuele onthouding, minder kinderen werden geboren. Dan is er de verstoring van het economisch leven dat niet alleen door de dood zelf, maar ook door de overheidsmaatregelen ineenkromp. Ontwrichting is er tevens in het bestuur: vluchtende magistraten; opschorting van taken; dalende inkomsten en oplopende kosten. Ook in de zielszorg was er van een geregelde gang van zaken maar al te vaak geen sprake. Het culturele leven zag zich eveneens met de pest geconfronteerd. De ontreddering kreeg een extra dimensie door de aanblik die de samenleving door dit alles kreeg: gemarkeerde en geïsoleerde huizen; weken of zelfs maanden lang leegstaande woningen en werkplaatsen; lege marktpleinen; ontvolkte straten; gesloten pandjeshuizen; aflasting van kermissen en andere festiviteiten; doodsklokken; overal lijkstoeten; opeen gestapelde kisten in de kerk; open graven; een alles doordringende lijkenstank; soms stervenden op straat; witte roedragers; overvolle pesthuizen; bizarre gedragingen; ongeregeldheden en onrust. Dat de komst van de pest tod grote problemen heeft geleid, is hiermee ons inziens voldoende aannemelijk gemaakt. Toch mag uit de voorstelling van zaken niet worden afgeleid dat er sprake was van een totale chaos waarin de samenleving raakte. De maatschappij raakte in ontbinding, maar nooit ontbonden. Die totale ineenstorting moet voor een belangrijk deel zijn voorkomen doordat de maatschappelijke elite weliswaar werd getroffen, maar toch wel in mindere mate dan de volksklassen, naar wij veronderstellen. Een aantal van hen - burgerlijke en kerkelijke bestuurders, predikanten en artsen - sloeg op de vlucht of weigerde dienst, wat leidde tot opschorting van taken, maar van een machts- en gezagsvacuüm mag niet wor- | |
[pagina 223]
| |
den gesproken; zeker ook een reden dat paniekreacties beperkt bleven. Er waren nog andere tegenkrachten: pogingen de angst toch zo veel mogelijk te verdringen; de houding van berusting en aanvaarding van Gods straf als positieve kracht tegenover gevoelens van onmacht, fatalisme en apathie; het zoveel mogelijk zwijgen over de gevreesde ziekte; zo goed en zo kwaad als dat ging, het leven laten voortgaan. ‘Hier gaat te midden van sterfgevallen dag-aan-dag voor ons het leven voort’, aldus Barlaeus in 1636 aan P.C. HooftGa naar eind7. Hoe snel herstelde de samenleving zich nu na het vertrek van de besmetting? Aan het feit dat het bezoek van de pest in bepaalde maanden was geconcentreerd en meestal niet het gehele jaar door slachtoffers maakte, kan een argument worden ontleend om te veronderstellen dat, als zij was uitgewoed, weer snel van een normale situatie mag worden gesprokenGa naar eind8. Dat de pest hier aanvankelijk nogal eens overwinterde en later meestal ettelijke jaren achtereen steeds opnieuw arriveerde, heeft aan de andere kant herstel ongetwijfeld bemoeilijkt. De vrees dat de pest weer snel zou terugkomen, was op grond van de ervaring geen slag in de lucht en er doken altijd en overal onheilspellende voortekens op om daaraan nieuw voedsel te geven. Ook al was zij uitgewoed, Gods gave bleef als het zwaard van Damocles boven de samenleving hangen. En hoe snel ebden de gevoelens van onmacht en verdriet na het (voorlopige) afscheid van de ‘haestige sieckte’ weg? Ook wat de feitelijke terugkeer naar gewone verhoudingen betreft, kunnen er tal van vragen worden gesteld. Op welk moment mag bijvoorbeeld de demografische of economische situatie weer normaal worden genoemd? Hoe snel men ook poogde de gevolgen van de pest uit te bannen, één ding is zeker: de herinnering aan de pest is in het geheugen blijven hangen. Juist in het geval van Holland is het zinvol de reikwijdte van de pest ter discussie te stellen. Onze beschrijving van de gevolgen van de pest strookt immers niet met het overwegend positieve beeld dat van Holland vanaf de late middeleeuwen en in het bijzonder in de ‘Gouden Eeuw’ wordt geschetst. Des te meer reden ons af te vragen of door fixatie op het onderwerp zich geen overdrijving van ons meester heeft gemaakt. Hier doemt een terrein vol voetangels en klemmen op: dat van de vergelijking met de situatie eldersGa naar eind9. De sterftecijfers in ‘het graf van Duitsland’ geven niet meteen aanleiding om van ‘Hollands voorsprong’ te sprekenGa naar eind10, maar uiteraard is vervolgonderzoek nodig om deze notie (en andere) te funderen. Hoe de vergelijking ook zal uitvallen, we menen dat de ontwrichting hier te lande in absolute termen gesproken tijdens de vele pestjaren al zo groot was dat het beeld van de ‘Gouden Eeuw’ moet worden genuanceerd. Mo- | |
[pagina 224]
| |
gen we - juist om vervolgonderzoek te stimuleren - nog een stap verder gaan? Door de sterke verstedelijking, de constante stroom van immigranten en vooral door de uitgebreide internationale handelsrelaties kon de pest in Holland mogelijk meer dan op vele plaatsen elders tot een extreem ontwrichte samenleving leiden. Zo vormt de Nederlandse geschiedenis ‘een afwijking van het algemeen menselijk patroon’Ga naar eind11, zij het anders dan wij ons tot nu toe voorstelden. Tenslotte: zoals gezegd, het valt moeilijk te bewijzen dat de ontwrichting zo groot was dat de herinnering aan de pest is blijven voortleven. Overtuigd als wij zijn van de negatieve gevolgen van de pest zien wij echter niet zo snel andere factoren die de reputatie van de ziekte kunnen verklaren. De pest is tot de verbeelding blijven spreken door de diepe indruk die haar gevolgen op het collectieve geheugen hebben gemaakt. Deze herinnering vindt haar wortels zeker niet alleen in de pest in Holland. De pest hier maakte deel uit van een lange reeks epidemieën die Europa in de middeleeuwen en vroegmoderne tijd heeft geteisterd. Dat maakt onze veronderstelling overigens niet minder aannemelijk. Evenals de pest zelf, laten gedachten en ideeën zich niet door grenzen tegenhouden. |
|