Een minnaar in de handpalm
(1957)–Nel Noordzij– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 47]
| |
[pagina 48]
| |
staan een zeilwedstrijd mogelijk te maken. Toch deed het windje de speekselbelletjes op de mondjes der slapende babies verdrogen, sommige vogels kregen er een pluisje van in de ogen en het windje liet de lucifer uitgaan waarmee Paolo trachtte de globe van Nina in brand te steken. Begrepen had hij weinig van haar levensgeschiedenis, maar nog wel zoveel, dat hij weigerde afstand te doen van het donker fluweel waarmee hij innerlijk bekleed was. De overgang van zee, via het sterven van krijgsman Elenbeen, naar Nina was hem te overweldigend, hij kon het niet aan. Als Van der Lubbe stond hij, wijdbeens, met de afgebrande lucifer in zijn hand, niet goed wetend wat hij doen moest; - hij kreeg een plan. Hij rukte zenuwdraden uit de muur van de schedel en rolde ze zorgvuldig op een spoel omdat hij geen rommel wilde maken. Systematisch, nauwkeurig en toegewijd, (de invloed van Klamp, zelfs op een afstand) een week, maar gespannen dopje van zijn tong uit het reetje van zijn lippen stekend, verwijderde hij de vijf voornaamste kwabben van het Pallium, te weten: (in Latijns-Engels) central sulcus, frontal lobe, central lobe, central sulcus of insula, pons, cerebellum, occipital lobe and pa- | |
[pagina 49]
| |
rietal lobe.Ga naar voetnoot1 Om er af te zijn begon hij sommige stukken op te eten, ook van de rechterzijde der hersenen. De smaak lag tussen smakeloos en zoet en beviel hem. Hij kon er zelfs niet genoeg van krijgen en at kinderachtig door. Hele klonten schrokte hij naar binnen, deels uit eetlust, deels omdat hij wist, dat nog geen beschaafd man ooit de hersenen van een vrouw genuttigd had. Tenslotte kroop hij tegen de bast van de lege schedel omhoog om ook de wanden af te likken en nog was hij niet voldaan, hij wilde meer, maar het was op. Nadat hij ook het verlengde merg gegeten had viel Nina achterover met haar hoofd tegen een kraan, de schedel brak in drie gelijke delen, zodat Paolo, eerst wippend van het ene deel op het andere, de kamer kon binnenstappen en zich uitrekken. Alles leek een grapje, - een grapje was het niet, daarvoor stond de ernst van het gedicht in, maar Paolo moest zich handhaven tegenover onbekende en angstig makende machten, machten die speldeprikkend zijn huid door- | |
[pagina 50]
| |
boorden en trachtten in zijn lichaam te wonen, niet als parasieten, maar als eigenaars. Hij voelde zich loodzwaar. De kennis, die Nina als bibliothecaresse jarenlang in haar hoofd vergaard had liep in zijn maag doorelkaar; bovendien had hij ook haar verworven realiteitszin opgegeten en het zuur daarvan tastte de fluwelen bekleding van zijn bewustzijns-niveau aan, vrat het weg, langzaam, langzaam, tot zijn wezen het midden hield tussen een schrale zakenman, een vijf jaar in leer-analyse geweest zijnde psychiater met ervaring en enkele kernachtige verpleegsters. Paolo vloekte, hij vloekte met alle vanzelfsprekendheid, en ongebruikelijke woorden sprongen met lange puntbaardjes de springplank van zijn tong af, omlaag in het diepe... - dáár lag de vraag, die hij totaal vergeten was, languit op zijn rug als een verkeersongelukkige dode, enigszins mismaakt. Verdrietig boog Paolo zich over de vraag heen, hij paste een paar af gesprongen stukjes op hun plaats, legde de vraag terug in zijn handpalm met meer tederheid dan hij ooit in zichzelf ontmoet had. Over de resten van Nina heen, de hand die de vraag beschutte tegen zijn borst | |
[pagina 51]
| |
gedrukt, wilde hij opstijgen tussen de vogellijken door naar de glimlach van de zon. Het ging niet. Zijn voeten waren twee draagkolommen, voorzien van geanodiseerd aluminium sloffen met justeerdoppen. Op de kolommen rustte zijn buik met links en rechts van de navel drie normale laden, welke gemakkelijk op U-profielen in- en uitschuifbaar waren. Alle laden konden tegelijk worden afgesloten door een centrale sluiting, welke rechts op de rand van het bovenblad was aangebracht. Dit bovenblad van spanningvrije, blanke staalplaat droeg precies in het midden Paolo's hals van zware, naadloos getrokken, vierkante stalen buis met afgeronde hoeken. Slechts zijn gezicht bleef vlees, vuurrood en behaard. Het zat ingebed in een staalkapje. Wie hem van achteren op het hoofd keek zag een kaal, zilverig en rond schedeltje, dat een uitermate domme indruk maakte. Daar hij de chaos in de laden van zijn buik niet verdragen kon begon hij met trage, vleesloze armen en skeletachtige vingerkootjes en handwortelbeentjes onderwerp bij onderwerp te rangschikken. Daartoe moest hij de vraag loslaten. Hij legde hem op Nina's bed en zag tot | |
[pagina 52]
| |
zijn vreugde, dat de vraag even bewoog; er was nog hoop. Haastig bracht hij wijsbegeerte, godsdienst, psychologie, opvoeding en onderwijs, taal en letterkunde, beeldende kunsten, muziek, dans, toneel en film op orde. Hij classificeerde ze universeel decimaal en begon geschiedenis, sociologie, volkenkunde, volkskunde, sociografie, theoretische economie en recht en staat te stapelen. Hij werd er wild van en benauwd, maar hield vol. Alles zou van orde afhangen, dat wist hij. De onderwerpen diergeneeskunde, landbouw, visserij, mijnwezen, verkeer, handel, economische en sociale politiek en techniek gaven hem de meeste moeite. Misschien lagen ze hem niet, of lagen ze hem te zwaar. Toch lukte het hem ze onder te brengen in de onderste la links naast zijn navel. Hij merkte dat hij een fout had begaan door de rechterladen leeg te laten, waardoor hij scheef kwam te hangen. Het was beter geweest als hij steeds twee laden aan iedere kant gevuld had, dan zou hij in evenwicht gebleven zijn. Moeizaam en voortdurend overhellend naar links bracht hij waterbouwkunde, wegenbouw, burgerlijke bouwkunde, verzorgende technieken en ambachten, levensvormen en vrije tijd, krijgskunde en uitvindingen en ontdekkin- | |
[pagina 53]
| |
gen onder in de rechter bovenla. Zijn armen braken bijna, vooral omdat de aanhechting van spieren miste en de tussen de botten aanwezige lucht nauwelijks voldoende samenhoudende kracht bezat. Hij zette door: dit was zo moeilijk niet, moeilijker was het geweest in zee en aan de afgrond van Nina's liefde. Nee, in zee was het rampzaliger geweest, niet omdat hij er in verbleef, maar juist omdat hij plotseling op droge bodem in evenwicht moest blijven. Hij bezat nu werkelijkheidszin en al was deze dor voor zijn gevoel, hij kon er toch mee werken. Wiskunde, natuurkunde, sterrekunde, wetenswaardigheden betreffende de aarde, biologie en anthropologie smeet hij vlot in de tweede la rechts, geneeskunde en farmacie mikte hij er achteraan en tenslotte bracht hij het lexikon en het register op orde en stond weer recht, vol kennis, als een E.N.S.I.E. in een kast. Maar Paolo huilde omdat er verder niets gebeurde... Er werden hem wel bloemen aangeboden door kleine, verlegen meisjes; aan de rand van zijn bovenblad bewees een knopje dat hij grootofficier in een orde was geworden; angstige studenten deden uiterst beleefd tegen hem en zagen | |
[pagina 54]
| |
hem naar de ogen; hij had een huishoudster; hij kon vrouwen krijgen en sommige landen probeerden hem om te kopen en te winnen voor hun politieke doeleinden, maar verder gebeurde er niets, niets. Niets. Er gebeurde verder niets omdat hij een bibliotheek leeggegeten had en daarvoor een vrouw had versmaad. ‘Paolo,’ zei hij tegen de vraag op het bed, ‘je bent een bang, klein hondebeestje.’ De vraag kwam van het bed af, aarzelend eerst, daarna met meer moed en blafte...: en Paolo wist het halve antwoord. Hij nam de vraag in zijn bek en liep kwispelstaartend naar Nina toe, die zich lui uitstrekte en spottend zei: ‘Je begon verkeerd, domoor, je begon bij mijn hoofd.’
Niemand wist hoe Nina aan een hondje was gekomen. Ze had het niet gekocht, niet cadeau gekregen en niet uit een asyl gehaald. Op straat hield men haar staande om het beest te aaien, maar er was geen kijk op, dat Paolo zich liet aanhalen, noch door mensen, noch door andere honden. Eenvoudige zielen trachtten hem met snoepjes te verleiden tot een glimlach, - geen | |
[pagina 55]
| |
sprake van. Soms trok zijn bek breed van slaap en dat was al. Wanneer hij 's avonds in de kamer van Nina probeerde een jaarverslag, belastingalmanak of het banknieuws te lezen, merkte hij, dat hij niets meer opnam. De eenvoudigste wetenswaardigheden maakten doffe, nerveuse geluidjes in zijn oren of maakten acrobatentoertjes voor zijn ogen om tenslotte weg te waaien gelijk vliegen in de wind. Paolo lag op de grond en bekeek Nina's voeten. Nog nooit had hij voeten van zo dichtbij zo groot gezien, Keboe Soewas, sterke jonge reuzen, die afdrukken aanbrachten op de tempel van de aarde, of zeeschepen van Aristoteles Socrates Onassis, de heer der helleschepen, maar nee, dat waren grove tankers en zo voelde Paolo het niet. Nooit zouden er woorden geschapen kunnen worden voor wat Paolo in zijn binnenste aan gevoelens bijeenbracht, als een pas begonnen verzamelaar, - zorgzame moeders ja, die hadden er mee van doen, en kleine glanzende kiezels ook, maar meer nog de zachte handen van jonge priesters, - zoveel wijding, zoveel verdrietig medelijden met het jachtig, wulps geklim over de rand van het o zo breekbaar, ondiep bord van het bestaan. | |
[pagina 56]
| |
Hij kon hier niet over nadenken, gezien de staat waarin hij zich bevond, hij kon niets begrijpen, daarom keek hij maar, schoof zijn ogen beetje bij beetje omhoog langs Nina's benen tot daar waar het begin van haar buik lachend geboren werd en hoger nog, zachter ook, waar hij de eeuwige vergiffenis van haar baarmoeder vermoedde, plat en leeg als een kinderportemonneetje. Zijn ogen gingen op hun tenen staan, maar een angstschicht was hem vóor, wierp de ogen terug en sloot de leden met heet vet, dreigend en pijnlijk. Nina maakte geen gebruik van de kans hem te gebieden, hem kunstjes te laten vertonen, zijn doen en laten te regelen, zij buitte zijn afhankelijkheid niet uit; Paolo werd haar slaaf niet en dat was vreselijk voor hem, want als slaaf zou hij verlost zijn van taak en verantwoordelijkheid ten opzichte van zichzelf. Daarom viel de stilte in met het geluid van ijzer op ijzer, brons op marmer, een in alle richtingen scheurende kerkklok, - het was onhoorbaar om aan te horen... verschrikkelijk... Nòg was niets bereikt. Diplomaten, sheiks, Hedzjas, concubines, het comité du salut public van Nemours, profeten, succesvolle oliemagnaten, ingenieurs, domineesdochters, | |
[pagina 57]
| |
noem maar op, noem maar op, zaten verstard in het kruis van hun bezigheden als gebiologeerde kikkers. Zelfs het temperament van de jonge mrs. Zsa Zsa Hilton was uitgeblust en de baby Christina Marcella Olga Patino-Goldsmith liet haar 300 millioen dollar erfenis onaangeroerd. In de wereld was niets gaande. Het geluidloze en de onbeweeglijkheid, beide hingen zij aan het einde van een diepe zucht. Slechts even werd stilte verstoord door de val van de nacht, die met een vilten plof zijn handdruk op twaalf uren legde. Paolo nam een schaar vol tegenzin en knipte zijn vel aan de rugzijde door, hij stapte uit de onbruikbaar gebleken hond; daar stond hij nu, naakt, armzalig, een leeg blik, - de slechts half beantwoorde vraag opnieuw in zijn bezit. ‘Nina, binnenshuis kan ik het echt niet,’ fluisterde hij pervers. Meteen nam zij al zijn handen in al de hare, ging hem voor een prachtig ontvolkte wereld in, waar het stil was, in slaap, hoewel vissen daar kloppende hartjes hebben. Zeilend, wippend, op de pointes, zo nu en dan een Entrechat met acht maal verwisselen der voetposities en tenslotte voortdurend glijdend op de Pas de Bourrée bereikten zij een destillatie- | |
[pagina 58]
| |
kolf, waar zij echter, (geen vloeistof zijnde,) niet thuishoorden, temeer daar zij de kans liepen onder reflux gescheiden te worden. Sprakeloos van angst merkte Paolo dat de luchtmoleculen om hem heen werden weggepompt en dat de vloeistofmoleculen uit zijn bloed trachtten te ontsnappen. Hij keek Nina van opzij aan; met haar zag hij hetzelfde gebeuren. Bezorgd liet hij zich verwarmen tot hij kon opstijgen in de glazen verbindingsbuis die naar een met ijs gekoelde tweede kolf voerde. Nina trok hij met zich mee. In de tweede kolf condenseerden zij terug en kregen het koud. Het continent werd onrustig. Op de grafsteen van een gestorven ijsberg zaten stokoude, gladde dames de resten van een afgod - blijkbaar een zoogdier - te verdelen. Het ging om de huid, die tot op de milimeter in gelijke partjes werd geknipt. De dames kibbelden daarbij, maakten grappige, ordinaire bewegingen naar elkaar, soms sloeg er éen de hand aan de ander, een enkele maal verliet een druppel spijtig hun koude neusjes, maar zij maakten geen geluid, - als bevroren wol lag de stilte in handwerkmandjes en de dames breiden daar kledingstukken van, die niemand droeg, zodat stapels en stapels tot torens werden. Hoog boven aan de | |
[pagina 59]
| |
torens gleden verlichte neonslangen rond met letters, woorden en met hele zinnen en met beknopte psychologische anamneses, dan steeds tot slot: Wie De Schoen Past Trekt Hem Aan. Paolo's ogen wipten wulps achter de slangen, zijn brein werd dik van de berichten en nog las hij door, soms knikkend en met tranen in zijn ogen, soms uitgelaten vrolijk toch ook: ‘Spreekt bewonderend over vader; moeder heeft depressies; is cyclisch. Dauwworm gehad; ook nu eczeem, dat wisselt met emotionele gebeurtenissen. - Vader is een sterke, dominante persoonlijkheid. Hertrouwde 6 jaar na moeders dood. Stiefmoeder was wel opgewekt en gelovig. Patiënt is altijd angstig en verlegen geweest. - Zeer conservatief milieu; preuts, zuinig. Broer was 5 maanden na huwelijk geboren. Patiënt kreeg nooit enige voorlichting. Vader zwoel mens, patiënt beschouwt hem als een schoft, tòch conservatief milieu. Grote angst voor paarden. Van 4e tot 5e jaar door dienstmeisje geslagen, waaraan hij lust beleefde. - Moeder suicideerde zich zichtbaar voor patiënt; vader niet anders dan invalide gekend; vader had jarenlang een zenuwlijden. Moeder, hoewel geen harde vrouw, sloeg wel. - Vader heeft vriendin en slaapt nooit | |
[pagina 60]
| |
thuis. Oudere broer is asociaal. Patiënt voelt zich tekort gedaan, vooral door onanie-verbod in jeugd; heeft zenuwachtige huilbuien, speciaal in vervoermiddelen en moet daarin vaak een plas.’ De dames trokken een horizon in hun gezicht en giechelden geluidloos nog vóor Paolo zich naar Nina had teruggekeerd. Maar toen rolde een dame achterover, het lachen met beide handen uit de mond trekkend. Haar beentjes kwamen als uitroeptekens zonder punt onder de rokken vandaan en wezen hulpeloos naar de wolken. Zo bleef zij liggen: een ijskoude vrouwenlach op de rug. Wie goed toekeek zag iets van paars of rose aan haar, - zoetig, maar kil. Paolo nam zich voor haar te negéren, maar hoe kon hij dat?: alle dames lagen nu achterover en lachten zich de benen in de lucht. Geërgerd telde hij de uitroeptekens en kwam op twaalf. Hij nam de belediging tussen zijn vingers, kneep hem tot korrels, daarna zweeg zijn verbijsterd hart en liet een kleine vogel vrij, - een wondermooie, gouden mus... en Nina lachte van blijdschap een geheel àndere, zeer warme lach, die opklonk tegen de kolf en de kolf deed barsten. | |
[pagina 61]
| |
Ook Paolo lachte. Aanvankelijk brak hij een stikkende gil in tweeën; elk van hen ging op een helft zitten, - zij lieten zich voortgalmen langs heuvels en huizen en in de huizen schudden de mensen mee, werden éen beef van pret, terwijl begrip en vergiffenis zich alom als waaiers openvouwden en verademing brachten, soms oude gezichten glad streken, zodat al wat jong was zich daarin kon spiegelen en nieuw werd, als een eerste kus. Overal was kindergepiep waarneembaar nu de stad overeind schokte en zijn gebouwen planloos verplaatste; moeders verloren hun kinderen uit het oog, konden daardoor scherper zien, - zij vonden het kostelijk. Pas geopereerde zieken gierden hun wonden open en lachten dubbelop met mond en wond. Zelfs professor Van den Berg nam zijn dochtertjes Metab en Letica in de armen om zich te verzoenen met de afstand tussen kind en volwassene. O, men raakte in ademnood! Ook de aarde, die peinzend wachtte, het lichaam naakt en de zon voluit daarop als een geduldig minnaar, verwarmend en onbewegelijk. Ook de goden. De kleinste god stak zijn neurotisch snuitje door het vel van de hemel, keek omlaag | |
[pagina 62]
| |
en verbaasde zich over zoveel vrolijke wanorde. Op zoek naar een gevoel van veiligheid zocht hij een toepasselijk citaat, maar vond niets anders dan: inter faeces et urinas nascimur, en dat stelde hem niet gerust. Enkele bomen maakten een bos van zichzelf door bij elkaar te gaan staan - mogelijk waren zij bang. ‘...En als ik dan van een prins gedroomd had, spotte mijn vader aan het ontbijt: “Pooltje, jouw verbeelding, je kunt geen pen vasthouden, niet schaatsenrijden, zelfs ben je niet zindelijk, haha, een prins, die in zijn bed doet,” dan begon hij te schreeuwen: “onthou je dat, onthoúd je dat?” en - klets: “voor de natte laken, prins!” Mijn vader zwaaide de scepter.’ ‘Ja, ja,’ prevelde Nina, ‘ik begrijp het wel.’ Zij lag stil achterover, goedgeefs, haar keel een slanke dolfijn, terwijl Paolo het paard greep en het besteeg, - in zijn rechterhand de teugels, in zijn linkerhandpalm voorzichtig de vraag. Het paard was blank, niemand gelooft het misschien, maar het was blank, het had kalme ogen, en het was blind, en ook Paolo was blind toen Nina de teugels overnam en hem toeliet in het kleinste aller scheppingen, waar de vraag zichzelf nerveus wist te beantwoorden... - een | |
[pagina 63]
| |
snikkend bidden en verhoord worden. Paolo ging zich aan zijn groei te buiten en verloor zijn gehele chromosomen-gamituur met de simpelheid van wat liefde is, want ligt niet liefde tussen wat zij is en wat zij voorstelt? Nina nam hem gulzig in, daarna liet zij hem terugglijden in de kamer, waar Poffer, Klamp, Kiertje en Cybele haastig kopje over van het bed afsprongen. Zij hadden het ei gegeten en waren vlinders geworden; één enkele minuut leven boog zich geruststellend over de eeuwklok heen... en was verstreken...
Amsterdam, april-juni 1957. |
|