| |
| |
| |
6
Hek Sluiten g.v.d. Renée stapte door het hek en liet het open.
Ik laat me smeken, noch commanderen, dacht ze, leuk dat g.v.d.
Jongens zeker gedaan, aardige jongens.
Ze hoorde de deur van het portiershokje opengaan. De portier kwam naar buiten en sloot het hek. Renée draaide zich om en liep weer terug.
‘Steensma, je moet dat g.v.d. van het bord halen, of een ander bord ophangen.’
De man keek haar verlegen aan. Ze stonden ieder aan een kant van het hek door de spijlen naar elkaar te kijken.
‘Had je dat g.v.d. nog niet gezien, Steensma?’
‘Nog niet dokter, ik denk dat kwajongens het vanmorgen gedaan hebben.’
‘Gisteren heb ik het ook al gezien. Nou dag Steensma, verander je het even?’ Met zijn armen slap langs zijn lichaam bleef de portier haar nakijken.
Wat een mooi wezen, dacht hij, maar ik weet zeker dat er gisteren nog niet op het bord geknoeid was. Je bent mis, zus. Hij rekte zich uit, bedacht dat dat geen houding was voor een gasthuisportier en liep
| |
| |
kaarsrecht als een generaal terug naar zijn hokje. Hij zat net toen de deur open ging en Renée weer voor hem stond. Ze legde haar handtas op zijn tafeltje en liep naar de radiator.
Met haar rug naar de portier toe zei ze: ‘Ik krijg hier 's avonds altijd een paar boterhammen, Steensma, weet je dat?’
‘Ja dokter.’
‘Maar als ik thuiskom eet ik wéér. Wil jij die boterhammen voortaan hebben? Er zit meestal worst en kaas op, het zijn er drie. Hoeveel krijg jij er 's avonds?’
‘Vijf dokter.’
‘Dat is te weinig. Kom je ze halen of zal ik ze brengen?’
‘Ik kom ze halen, dokter, dat kan wel even. U wordt bedankt.’
Renée trok haar handen van de verwarming en liep treuzelend naar de deur.
‘Zeg tegen je vrouw, dat ik overmorgen misschien nog even naar haar kom kijken. Dag Steensma, prettige Zondag.’
Ze liet het hek open. Bij Eichholtz in de Leidsestraat kocht ze een potje paté de fois gras en een pakje koelhuisboter. ‘U kunt net zo goed gewone boter nemen, het scheelt twee cent,’ zei de winkelier.
Ze nam koelhuisboter.
Niet kijken, daar komt mevrouw Lampe, dacht ze op de tramhalte, die kom ik net nog te kort; ze was zo attent voor ons in Noordwijk.
| |
| |
Voordat ze in lijn 2 stapte zag ze dat het mevrouw Lampe niet was.
Op het tweede perron van het Centraalstation liepen de mensen als mieren doorelkaar heen. Een dronken jongen schopte tegen het handkoffertje van een dame omdat hij het voor een voetbal aan zag. Sommige mensen kusten elkaar en namen bagage van elkaar over met welwillende gezichten. Anderen staken hun hand omhoog en gingen op hun tenen staan. De trein uit Amersfoort was net binnen. Renée stond bij de eerste uitgang, zoals afgesproken. Ze zag haar tante in de verte aankomen.
Bloemen, dacht ze, nu moet ik een gezicht zetten of ik ze niet zie en wachten tot ze ze geeft. En dan: ‘Nee maar, tante, zulke béélden, voor mij?’ Mijn neus in het papier steken, snuiven (ik ruik toch alleen het papier) en verzaligd kijken. Ik moet haar koffer dragen, maar daar heb ik geen zin in. Daar komt ze, niet kijken.
‘Renéetje, ik had je voorbij kunnen lopen zonder dat je me gezien had, je keek precies de verkeerde kant uit. Dag lieverd, hoe gaat het?’
‘Nou, dat is ook wat? 't Ziet U er goed uit, tante. Zal ik Uw koffer dragen? Lief van U, lief van U. Als we thuiskomen meteen in het water, anders worden ze flets.’
‘Dat zegt iedereen. Zal ik je wat verklappen? Ik hou me streng, maar werkelijk hoor, streng aan Hauser.’
| |
| |
Wie is Hauser nu weer? Vorige keer dronk ze brandnetelsap, was dat Hauser?
‘Tante, in het Doelenhotel is l'Heure des Dames, zullen we daarheen? Of wilt U naar Formosa? We kunnen ook in Lido gaan zitten, maar dan binnen want de stoeltjes staan nog niet op het terras, te koud.’
‘'t Blijft mij hetzelfde, kind, maar ik tracteer.’
Daar begint het: Ik tracteer. Hè nee, ik. Nee kind, ik.
‘Ken jij Hauser?’ vroeg haar tante op het plein voor het Centraalstation.
Renée zag dat ze uitkeek naar een taxi. ‘Rechtsaf, ‘Rechtsaf, tante.’ Achterelkaar aan liepen ze naar de standplaats, waar een lange rij wagens stond, als een begrafenisstoet.
Droit comme un cierge, neus in de wind, dat zie ik graag, dacht Renée, maar ze is ongeproportioneerd. In de taxi begon haar tante in haar tas te rommelen. Alles kwam tevoorschijn: drie gebruikte zakdoekjes, sleutels, brieven en andere papieren, een kleverig, plastic toilettasje, een portemonnaie, propjes zilverpapier, een doosje Läkerol pastilles en een zilveren potlood. Renée keek er met opgetrokken neus naar.
‘Wat zoekt U toch?’
‘Hauser. Ik had een lijst bij me, enfin, zal ik het je zo maar proberen uit te leggen. Kijk eens,’ ze legde haar hand op Renée's arm, ‘ontbijt: ik begin met twee eetlepels gekookte voltarwevlokken met versterkte melk. Weet je wat dat is? versterkte melk?
| |
| |
Gewoon magere melkpoeder, dat is eiwit, komen we altijd te kort. Goed, versterkte melk dus, met een theelepel honing. En, oh nee, dan eerst, dat moet n.l. vooraf vanwege de rode bloedlichaampjes in je maag, kan ik je zo gauw niet uitleggen, eerst versterkt grapefruitsap. Nou doe ik er altijd nog een lepel melassestroop doorheen, maar het hoeft niet. Om elf uur in plaats van koffie, een glas selderiesap of vetvrije yoghurt, zalig.’
‘Doet U melassestroop door de grapefruit?’
‘Nee, natuurlijk niet, luister dan ook, door de gekookte voltarwevlokken, dat spreekt toch vanzelf? Ik zal het je thuis allemaal precies en beter uitleggen, 't is nu maar om je een idee te geven. Dan de lunch: twee hard gekookte eieren. Nou hou ik daar niet van, maar dan neem ik daarvoor in de plaats vaak twee gebakken Frankforter worstjes. Verder een kop koolsla, daar moet je aan wennen, vetvrije yoghurt en thee met citroen of koffie verkeerd na. Dan 's middags, in plaats van thee, gewone dan, een kop pepermuntthee met honing. Je kunt die dingen natuurlijk eindeloos variëren, je kunt b.v. ook... oh, moeten we er hier uit?’
Renée betaalde treuzelend de chauffeur. Ik hoop dat hij geen wisselgeld heeft, please, goeie man. Hoe kan ik dat nou denken, natuurlijk kan hij wisselen. Twee gebakken Frankforter worstjes, goeie hemel, ik heb er niets tegen, maar ik wil dat allemaal niet horen.
Ze liep sloom achter haar tante Lido binnen.
| |
| |
‘Dineren?: doe ik vaak met kabeljauw. Weet je nog dat je als kind vroeg of ik Hoek of Kabeljauw was?’
‘U was zeker Kabeljauw.’
‘Weet ik niet meer. Nu is kabeljauw geen al te magere vis, maar zo streng wil ik mezelf ook niet aan banden leggen, begrijp je? Ja, graag tomatensap.’
‘Renée bestelde tomatensap en thee aan de ober en probeerde daarna haar aandacht te concentreren op de muziek van het strijkje. Wat is dit? Godard, maar wat ook weer? Ze hoorde haar tante iets zeggen over ‘zo'n goede ontlasting.’ Dat is een idee, dacht ze, ik kan een tijdje naar het toilet gaan. Ik kan mijn oogharen wat bijwerken voor de spiegel. Eigenlijk ga ik te weinig uit, stom. Met Lucas kan dat niet, slordige kleren en dan ik daarnaast, iemand tegenkomen, nee, hoogstens... nou ja, vooruit, bioscoop.
‘Dan neem ik daar tussen door nog een vitamine A en D capsule, één vitamine C tablet van honderd milligram, een vitamine E capsule van dertig milligram, mag ook meer zijn hoor, en twee tabletten met minerale stoffen. Je kunt het allemaal vinden in zijn boek. Laat ik je nou zeggen dat het helpt. Je weet hoe ik er vroeger bij liep, een ton, en nu? kijk zelf.’
‘Tante Bertie, ik ben zo terug.’ Renée haastte zich naar het toilet en voelde secuur aan de binnenkant of de deur gesloten was. Ze leunde tegen de stenen muur.
Hoeveel billen hebben al op deze bril gezeten? nee,
| |
| |
hoeveel mensen hebben tegen deze muur geleund? Misschien ben ik de eerste. Niet na te gaan.
Ze zette haar horloge vijf minuten voor en krabde een puistje van haar vinger. Hoe lang heb je op een W.C. nodig als het niet direct lukt? tien minuten? wel twaalf. Dan kan ik nog negen minuten weg blijven. Maar ik verdom het, ik laat haar stikken, ik ga niet terug.
Ze trok de W.C. door en keek hoe het water door de bak spoelde. Ze spoog er in en deed daarna het haakje van de deur. In het gangetje stond tante Bertie te trappelen. ‘Alles bezet,’ fluisterde ze, ‘ik moest ook ineens zo. Wacht je op me?’
Renée betaalde haastig de toiletjuffrouw en draaide door de tourniquet naar buiten.
Ze begon te hollen naar het Leidsebosje. In de P.C. Hooftstraat nam ze de tram. Op het voorbalcon begon ze de mensen te tellen, maar ze vergiste zich steeds wanneer ze haar ogen richtte op een grijze vrouw, die bij de voorste uitgang, aan het andere eind van de wagen, tegen de deur geleund stond. Wat doet dat kreng in Amsterdam?
Renée voelde woede in zich opstijgen: eieren die tegelijk openbraken in een papieren zak. Ze werd klef en warm. Langzaam drong ze tussen de mensen door naar voren; ze vormden een cordon waar ze met kracht doorheen moest breken.
Wanneer de tram een bocht maakte klampte ze zich aan schouders en armen vast.
| |
| |
‘Pardon. Neemt U me niet kwalijk. Pardon zei ik, mag ik even?’ Ze was er bijna. Haar ogen bleven gericht op de deur, iets boven het grijze hoofd.
Als ze uitstapt, stap ik ook uit, ik wil haar begroeten, dacht ze gespannen.
De vrouw zag haar eindelijk voor zich, ze trok haar rug van de deur weg en lachte blij. Renée greep haar uitgestoken hand.
‘Juffrouw Pot, nee maar,’ schreeuwde ze. Ik moet niet schreeuwen, laat me niet zo schreeuwen, dacht ze angstig. Ze liet de hand van de vrouw meteen weer los. Fluisteren, fluisteren. ‘Juffrouw Pot, wat is dat lang geleden.’
Hetzelfde gezicht, grijze haar, kleine neus, scherpe ogen, maar ouder, alles veel ouder. Geconserveerd, ingeblikt, nooit opgegeten, ook niet bedorven.
‘Renéetje, toen je klein was...’
‘Ja, ja, weet U het nog? Weet U het ook nog?’ Renée wees op haar hand. ‘U had er de wind wel onder.’ Ze lachte hard. ‘Ha, ha, liniaaltje gooien en als ik het terugbracht op mijn hand slaan, lekker gezwollen. Toen ik thuiskwam had ik pianoles, ging prima. Die juffrouw Pot, ha, nee maar.’ Renée wiegde elegant op haar lange benen heen en weer. De vrouw drukte haar rug stijf tegen de deur. Enkele passagiers luisterden aandachtig mee.
‘Stil toch, Renéetje. Is dat alles wat je je herinnert? Weet je nog, plant- en dierkunde? onze heerlijke wandelingen?’ De vrouw keek sentimenteel naar Renée op. ‘Wat hield ik daar van. Nu ben je groot
| |
| |
èn dokter. Ik hoorde van je man, wat spijt me dat.’ Zelfde gezicht, grijze haar, kleine neus, scherpe ogen.
... Renéetje van Tricht heb jij geen opvoeding gehad? Schreeuw niet zo. Armen over elkaar en niet omkijken. Kom maar op de voorste bank zitten, dan kan ik je beter in de gaten houden. Elsje is geen vriendinnetje voor jou, het is een vreemd meisje, ze lakt haar nagels. Heb jij het raam open gezet? Wie heeft je dat opgedragen? Niemand? Niemand zeg je?
‘Ja, U hield van planten en dieren en vooral van frisse lucht, weet U 't nog? Weet U 't nog, juffrouw Pot?’ Renée siste het voor zich heen.
Vriendelijk kijken, geen scène maken, hoe kom ik er bij? Niet zeggen: weet U 't nog van mijn oor? het scheurde in toen U me uit de bank trok. Wilt U het litteken zien? niet? Het is gaan zweren. Vader zei, je zult het er wel naar gemaakt hebben, maar moeder vond het bedenkelijk - schrale troost. Juf, ik kom met de Flora alleen op een viooltje uit als ik van te voren wéét dat het een viooltje is, - de hele klas lachen en ik met een ingescheurd oor op de gang staan. Weet U 't nog juffrouw Pot? Lekkere mos, vuil wijf.
Renée fluisterde: ‘U droeg paarse zelfgebreide onderjurken, wij lachen. U trok de gordijnen dicht omdat we naar buiten zaten te kijken en te gichelen om... weet U nog wat we daar zagen? Het was onze bedoeling dat U het ook zien zou: er stond
| |
| |
een vent, maar hòe! Had U dat nooit eerder gezien? wij wel.
Wat was U zenuwachtig de verdere middag. Dag juffrouw Pot, ik moet er hier uit.’
Renée maakte een soepele buiging zonder de vrouw aan te kijken. Met haar elleboog schoof ze de vrouw opzij en maakte de deur open. Ze stapte uit de tram alsof ze opgewacht werd door journalisten en fotografen: kwiek en waardig tegelijk. En mooi, bijzonder mooi.
Op het Roelof Hartplein stapte ze over op lijn 24. Het regende een beetje. Toen ze in de Beethovenstraat over het trottoir liep voelde ze zich toch gespannen.
Tante Bertie zou naar Laren kunnen telefoneren, als ze, na in de Emmalaan vergeefs te hebben aangebeld, ergens in de stad ging eten. Of misschien liep ze meteen naar de telefooncel op het Valeriusplein, maakte spektakel met Laren en bleef bij de benedenburen op haar wachten. Misschien hadden de buren een extra sleutel van haar kamer. Tante Bertie zou lakens tevoorschijn halen en het uitschuifbed opmaken. Ze zou de hele nacht wakker liggen en tenslotte gaan snuffelen in laden en kasten. Dan hoop ik dat ze het foetje op sterk water tegenkomt. Ik kan dus niet naar huis en morgen misschien ook niet. Morgen is het Zondag. Of, ik kan het beste nu naar huis gaan en haar opwachten. Als ze komt zeg ik, dat ik... Ik kan niets steekhoudends zeggen, behalve b nu a eenmaal gevallen is. Dat betekent
| |
| |
dat ik niet naar huis zal gaan. Paté de fois gras krijgt ze niet op haar boterham en als ze de bloemen in Lido laat liggen... maar nee, dat zal ze niet doen. Renée merkte dat ze onderweg was naar het pension van Jenny en Lucas. Was dit onbewust haar doel geweest? of lag het aan lijn 3, de eerste tram, die voorbij kwam in de P.C.? Kwam er niet op aan. Renée ging een klein restaurant binnen. Er stond niemand bij de garderobe. Ze was ook niet van plan haar jas af te geven. Aan het eind van de gang links duwde ze een glazen klapdeur open. De twee helften sloten zich achter haar met het geluid alsof iemand in zijn handen wreef. Een dikke, kale ober zag haar binnenkomen. Hij keek verbaasd en verborg zijn verbazing niet. Zijn gezicht irriteerde haar, maar ze zei vriendelijk:
‘Dag ober, een vroegertje hè?’
De ober zwaaide met zijn servet naar een vlieg. ‘Te laat voor de lunch, te vroeg voor de borrel, maar iedereen is welkom.’
Zij was de enige gast in het zaaltje. Daarom viel het haar moeilijk een plaats te kiezen. Bij het raam zou ze zitten als een geëtaleerde hoer, niet bij het raam dus. Achter in de zaal ook niet, net de presidente van een vrouwenclub, waarvan de leden niet waren opgekomen. Ze ging bij een zijmuur zitten en begon de tafeltjes te tellen, daarna de stoelen. De ober keek uit het raam.
Nu moet hij naar me toekomen en vragen wat ik hebben wil, dacht ze, ik roep hem niet.
| |
| |
In de verchroomde spijl van een hekje naast haar stoel zag ze zichzelf zitten: een lange, rose banaan met gaten en donkere vlekken. Ze boog haar gezicht naar voren en deed haar mond wijd open voor de spijl.
De getande baarmoeder, wat had Meerboom daarvan verteld?
Ze klapte haar mond weer dicht toen ze de ober uit zijn ooghoeken naar haar zag kijken.
‘Ik heb een gezwollen onderlip,’ zei ze gauw. Hij knikte en schoof tussen de tafeltjes door naar haar toe.
‘Wat zal 't zijn?’ vroeg hij ongeïnteresseerd.
‘Is kabeljauw magere vis?’ Hij keek haar aan of ze gevloekt had.
‘De keuken is dicht en bovendien hebben we geen kabeljauw,’ zei hij.
‘Ik wil ook geen kabeljauw, ik wil een half dozijn oesters en een flesje wijn.’
Ik maak er een feestje van, dacht ze, zo'n klein, pervers fuifje. Lollypop in the goodship, weet ik eigenlijk hoe dat geschreven wordt?
De ober stond met zijn hoofd te schudden. Ze keken elkaar zwijgend aan.
Stik de moord, ik moet oesters hebben, dacht ze nijdig. Maar ze vroeg vriendelijk: ‘Bent U getrouwd?’ Ze schoof haar stoel wat dichter bij het tafeltje en leunde met haar ellebogen op de rand. Kinderen ook? prima.
‘Wat at Uw vrouw toen ze in verwachting was?’
| |
| |
Als hij taartjes zegt, zit ik er naast, dacht ze. Maar de ober begon uit te weiden over de misselijkheid van zijn vrouw, tijdens haar zwangerschappen en somde een hele spijskaart vol zoutigheden en zurigheden op, waarnaar de belangstelling van zijn vrouw in die perioden was uitgegaan. Renée luisterde aandachtig toen hij mosselen noemde. Ze boog zich gichelend verder over de tafel en knikte begrijpend. ‘Snapt U het nou?’ fluisterde ze, ‘ik moet oesters hebben.’ De ober strekte zijn rug en deed zijn best om niet lager te kijken dan haar hals. Hij kwam vlak naast haar staan, het servet onder zijn arm geklemd.
‘Al moet ik de keukendeur intrappen,’ zei hij stoer, ‘oesters zullen er komen.’ Maar hoe moest hij aan de oesters komen? Hij liep weg alsof hij op een kinderpartijtje een troostprijs gekregen had en nu hard zijn best deed om niet te huilen van zelfmedelijden. Bij de klapdeurtjes keek hij om naar Renée. Ze knikte hem toe met een gezicht als een plakplaatje en stak een cigaret op. Toen hij weg was begon ze weer gezichten te trekken in de spijl van het hek. Punktchen, Punktchen, Komma, Strich, ist das nicht een Mondgesicht?
Ze moest een kwartier wachten op de oesters. De ober had ze in een winkel aan de overkant van de straat gekocht, begreep ze, toen ze hem met een bord zag aankomen in de verte.
Nu ben ik dus schijnzwanger, dacht ze vrolijk, Jenny zou het gaan duiden. Zij met haar poema.
| |
| |
Toen de ober met een blad binnen kwam en de tafel voor haar dekte, kneep ze hem in de muis van zijn hand. ‘Fijn,’ zei ze, ‘U begrijpt gelukkig wat het is.’ Ze perste zorgvuldig een schijfje citroen boven elke oester uit, draaide aan de pepermolen en keek daarna rond naar een flesje Ketchup. Het stond er niet. Toen ze er om vroeg, haalde de ober zijn schouders op. ‘Echte oestereters gebruiken geen Ketchup,’ zei hij, ‘het hoort er niet bij.’
Renée zette de pepermolen neer en leunde achterover in haar stoel. De serviele kwal, dacht ze, het hóórt er niet bij, pf.
‘Het hoort er in mijn geval wel bij, hè!’ zei ze kort. De ober haalde de Ketchup, zonder te antwoorden. Hij zag haar het flesje schudden en voorzichtig kleine druppeltjes op de oesters laten vallen. Ze draagt geen ring, dacht hij, dat is modern. Renée bestelde een half flesje witte wijn en begon te eten. Nu geen conversatie, dacht ze, zijn vrouw kan verder stikken. Een half dozijn is te weinig, ik had meer moeten bestellen, kan nu niet meer, jammer. Ze dacht aan tante Bertie. Lieve Tante Ursula, ik ga naar Amerika, naar het schoon kapellenland, 'k schrijf U dit met eigen hand. Wat zou tante Bertie nu uitvoeren, in de Emmalaan rondhangen met haar koffer en de bloemen? Om je slap te lachen, een maag vol Hauser. Lekkere tante Bertie, de oudste thuis, zo van de beddeplank en verliefd op haar eigen halfbroer, foei, en moeder jaloers. Kom, we zullen Jenny nog eens naar me laten snakken.
| |
| |
Renée betaalde de ober. Ze had geen zin om hem overdadig voor zijn moeite te bedanken, maar ze gaf een goede fooi. De ober zag haar de straat oversteken. Hij staarde naar haar rug toen ze even stil stond om een auto te laten passeren. Ze liep als een vrouw die alles in het leven wist te regelen en te organiseren, alleen door het bezit van die rug.
Jenny stond in haar kamer met haar regenjas aan, op punt om weg te gaan, toen Renée binnen kwam. Ze had net een boer gelaten en was doodsbang dat Renée het had gehoord. Om zich een houding te geven, liep ze naar het raam en zette het wijd open. Renée voelde zich duizelig van de wijn, ze was in een goede stemming. Een stemming om heerlijk te zeuren en zieke honden te aaien. Ze stapte naar Jenny toe, gaf haar een zoen op haar wang en ging tegen de muur geleund staan gieren. De tranen liepen langs haar neus. Jenny keek naar de natte straatjes op haar gezicht.
Renée riep: ‘Ha, ha, jij denkt zeker, de vlag dekt de lading. Hoe kun je een capuchon op je regenjas dragen, is er ièts wanstaltigers dan zo'n ding op je rug? Waarom koop je geen regenhoedje?’ Ze ging achter Jenny staan en knoopte de capuchon van de jas.
‘Zal ik je iets van vertellen en laat het je een lesje wezen. Maar doe dat geval eerst uit en ga zitten, ik kom vannacht bij je slapen.’ Jenny trok schichtig haar regenjas uit en liet zich door Renée in een stoel duwen.
| |
| |
‘Ik heb een vrouw zien smoren in de capuchon van haar eigen regenjas, wat een rotgezicht. Ze had hem blijkbaar strak onder haar kin vastgeknoopt, enfin, zij met een stel kinderen van een bergje springen, reuze plezier. Springt ze te ver, stoot haar kop tegen een ijzeren hek en blijft in de val keurig met de bovenrand van haar capuchon aan de punt van het hek hangen, benen vijftien centimeter van de grond. En dacht je nou dat die capuchon inscheurde? er zat een rand leer in. Ik begrijp het bij god niet, maar het ding bleef heel. Geloof je niet, hè? Ik stond boven uit een raam te kijken, dacht dat ze zich wel los kon maken, dus ik er niet heen. De kinderen stonden te staren of het een geintje was. Toen ik er bij kwam, was ze ponteficaal gestikt. Nou jij.’
Jenny snoot haar neus. ‘Waarom kom je bij me slapen?’ vroeg ze schuw. Haar stem zakte weg alsof ze zwaar verkouden was en alsof iemand gaatjes in haar longen had geprikt. Ze voelde haar schouders klam worden. Voorzover ze Renée's verhaal gevolgd had, geloofde ze er geen woord van.
‘Waarom kom je bij me slapen?’ vroeg ze nog eens. Renée sloeg haar mantel open en stak haar borsten vooruit. Ze wuifde met haar hand in de lucht. ‘Ik heb een logé, een tante van me, maar bij nader inzien hoef ik haar niet.’
Ze heeft gedronken, dacht Jenny, ze heeft gedronken en ze komt bij me slapen. Waarom ben ik om het laatste niet blij?
In de kamer lag vloerbedekking van touw, bestaan- | |
| |
de uit grote ruitfiguren, die steeds kleinere ruitfiguurtjes omsloten met in het midden van de kleinste ruit een stip. Een maal leek de figuur een omhoogstaand dak, de andere maal een aan de voorzijde geopende, nauw toelopende schacht. Jenny's opmerkzaamheid oscilleerde voortdurend van de schacht naar het dak en omgekeerd. Ze voelde meer dan ze zag, hoe Renée de mantel, die ze tot nu toe, zij het wijd open, aangehouden had, uittrok en met de voering naar buiten achter zich op het bed legde. Ze keek ook niet op toen Renée naar de wasbak liep en voorover geleund met opgetrokken wenkbrauwen zichzelf in de spiegel bestudeerde. Ze dacht aan het eten dat ze naar boven zou moeten smokkelen en aan de ruzie met mevrouw Ulrich om deze geheime logeerpartij, die natuurlijk ontdekt zou worden. Logés werden nooit toegelaten. Bovendien, waar moest Renée slapen? Bij haar in bed? Dat betekende: de hele nacht wakker liggen, hongerend naar intimiteiten, die Renée niet dulden zou en opschrikken bij elke beweging van het lichaam naast haar. Ze wist vooruit dat Renée het bed bijna geheel voor zich op zou eisen. Jenny zou tegen de muur gedrukt liggen met kramp in haar spieren en met gespannen zenuwen, zo bros als vergaan elastiek.
Daar heb ik nachten lang over gefantaseerd: Renée een bot dat zich laat opkluiven zonder meer.
Bij de herinnering aan haar fantasieën voelde ze het verlangen vanuit haar maag omhoog persen, alsof
| |
| |
ze een wollen deken braken moest. Ze bekeek de witte knokkels van haar vuist. Die zijn het eerst ontveld als ik dood ben, dacht ze, en niemand zal het zien, ik ook niet.
Haar adem maakte een zuigend geluid alsof iemand haar luchtpijp tussen duim en wijsvinger vasthield en telkens even dichtkneep. Ze voelde Renée's ogen op zich gevestigd in de spiegel. Ze kon nauwelijks opkijken, het leek of een bit haar kin naar beneden trok. In de spiegel keken ze elkaar aan, zonder belangstelling.
‘Hoe oud was je, toen je die vrouw zag stikken?’ vroeg Jenny om maar iets te zeggen.
‘Zeventien of achttien, denk ik. Waarom?’
‘Heb je het verhaal verzonnen?’
‘Ja.’
‘Ook het verhaal van dat schoolvriendinnetje van je?’ Jenny keek niet meer naar de spiegel, ze keek naar Renée's kruin en zag de hoofdhuid naar achteren schuiven.
‘Ja.’
‘Waarom doe je zulke dingen?’ Ze dwong zich om weer in de spiegel te kijken, maar Renée stond met gesloten ogen: een verzilverde prent vlak boven het standaardje, waarin een tandenborstel en een tube tandpasta rechtop stonden.
Eindelijk pakte Jenny haar regenjas en de mantel van Renée en liep er mee naar het portaaltje. Ze hing de jassen boven op elkaar aan de kapstok aan de muur tussen haar kamer en de kamer van Vin- | |
| |
cent. Voordat ze terugging wreef ze met haar neus langs de voering van Renée's mantel en snoof de geur van parfum en huid diep in. Dit had ik niet moeten doen, dacht ze, het maakt alles moeilijker. Nu moet ik hier even wachten tot mijn ogen niet meer zo troebel staan.
Renée lag op haar knieën voor een laag boekenkastje naast het bed. Waarom kijkt ze niet op de plank, dacht Jenny, waar mijn studieboeken staan, kan ze zien wat ik allemaal weet en leer.
‘Op de plank boven mijn bed staan ook nog boeken,’ zei ze.
‘Ja,’ zei Renée, maar ze nam een meisjesboek uit het kastje en begon er in te bladeren. ‘Joop ter Heul,’ zei ze enthousiast, ‘had ik vroeger altijd willen hebben. Mag ik het lenen?’ Ze ging voorover op het bed liggen, haar hoofd naar het voeteneind en begon te lezen. Jenny kon vanuit haar stoel zien hoe Renée's pupillen als verende glascirkeltjes heen en weer schokten. Ze vroeg: ‘Is de boer je nog komen halen? en toen Renée zwijgend knikte: ‘Wat een mop. Heb je wat uit hem gekregen?’
‘Nee niks, alleen dat hij katholiek is.’
‘Wat wou hij eigenlijk van je?’
‘Wat jullie allemaal willen. En hou nou even je bek, ik lees.’ Maar Jenny liet zich niet afschepen. ‘Zijn jullie samen uitgeweest? Hebben jullie ergens gegeten?’
Ze vroeg het, hoewel ze het zelf niet geloven kon, - Renée de stad in met die man! Maar tegelijk was
| |
| |
ze jaloers, - zelfs een zoeloe zou bij Renée meer kans maken, dan zij, alleen omdat hij een man was. Renée sloeg met haar vlakke hand hard op het boek. ‘Ik heb hem weggestuurd, wat dacht je anders? En rèbbel niet zo, laat me nou even lezen, ja?’ Och kom, dacht Jenny, in mijn eigen kamer mag ik niet meer praten. Ze liep naar het raam en deed het dicht. Ze bleef er met haar gezicht vlak voor staan en keek triest naar buiten. Wanneer zij uitademde kwamen grijze vochtvlekken op het glas, die geen gelegenheid kregen weg te trekken door haar snelle ademhaling. Met haar wijsvinger tekende ze er poppetjes in. Poppetjes die elkaar omhelsden en omver gooiden. Ze deed een stap achteruit om het resultaat te bekijken, doch de vlekken verdwenen direct, toen ze niet meer op het glas blies. Dan niet, dacht ze wrevelig. Ze legde haar ellebogen op de smalle vensterbank en begon stiekum te huilen, omdat Renée de geschiedenis met het schoolvriendinnetje gelogen had.
Toen had ik nog hoop, dacht ze, het was een puberteitskwestie, maar het was toch iets. Ik dacht, langzaam aan, de aanhouder wint, niet zo opdringerig doen, wie eens steelt is altijd een dief, Renée heeft eens... maar nee, - gelogen, verzonnen heeft ze het. Ik dacht toen dat ik haar doorzag. De manier waarop ze het vertelde... alles, haar gezicht... En ik heb gezegd dat ik op haar zou wachten, - ontzettend! Maar ze vindt me niet belachelijk, ze vindt me helemaal niets. Ze neemt zelfs de moeite niet
| |
| |
om tegenover mij haar leugens vol te houden. Ik moest haar haten. Waarom doe ik het niet? Ik ben niet blij en ik weet dat het niets wordt, maar ik sta te snakken naar vannacht, ik kan nauwelijks wachten tot de middag om is. Vlak naast dat gracieuze lichaam te liggen... oh, dat gracieuze lichaam zelf te bezitten, ik met mijn botten. Jenny veegde met haar arm langs haar ogen. Omdat ze wist, dat Renée haar vanaf het bed niet zien kon, schrok ze toen Renée vroeg: ‘Sta je daar fijn zielig te wezen?’
Renée las door en Jenny bleef voor het raam staan. Ze plukte aan haar vingers van verdriet en kwaadheid. Eindelijk keerde ze zich om en greep driftig naar het boek. ‘Jij,’ zei ze hees, ‘jij met je geposeerde, egocentrische gedoe. Ik verdom het langer, ik kan niet meer.’
Haar stem sloeg over, ze huilde en piepte tussen haar woorden door en smeet het boek op de grond.
‘Ik ben geen voetveeg, Renée, toe nou, Renée. Ik ga er kapot aan. Ik weet het wel, ik weet het allemaal wel, maar je kunt toch vriendelijk tegen me zijn, gewoon, net als ieder ander?’ Ze stak haar hand uit, maar Renée deed of ze het niet zag en zocht in haar handtas naar cigaretten. Toen ze die niet vond ging ze naar Jenny's trappelende voeten zitten kijken tot het haar verveelde. Daarna duwde ze Jenny opzij en zocht op de gang in haar jaszak verder naar cigaretten. Jenny's regenjas hing ze op een andere haak, waarna ze met opgetrokken neus haar hand aan de muur afveegde.
| |
| |
Ik zal aan haar een waardige opvolgster krijgen, het is alleen een kwestie van opvoeden en poot stijf houden, dacht ze opgeruimd. 't Kind gaat er kapot aan, dus toch, prima. Ik zal haar die emotionele uitbarstingen afleren. Nog een tijdje, lieve heer, alstublieft nog een tijdje en dan kan ik haar gevoegelijk op haar omgeving loslaten. Ze is wat aan de onbenullige kant, maar ik mag niet kieskeurig zijn. Over tien jaar kan ik al mijn geestelijke dochters op straat aanwijzen. Leve de theeboom, dan hebben we nog eens leut.
Renée bleef op het portaaltje staan stikken van de lach. Ze hoorde Jenny's bed kraken.
Goed kind, wurgen nu, het doet even pijn, maar je zult er jaren plezier van hebben. Kijk naar mij, amuseer ik me niet dol?
Renée ging terug naar de kamer en bleef voor het bed staan waarop Jenny voorover geluidloos lag te huilen.
‘Doe niet zo nerveus, zo nerveus, zo nerveus,’ zong Renée op het wijsje van Piet Hein. Ze trapte er de maat bij met haar voet. Jenny hield onmiddellijk op met huilen, maar bleef precies zo liggen.
Het kind is helemaal niet nerveus, dacht Renée plotseling. Huilen en nerveus zijn is niet hetzelfde. Ze keek naar het onwijze, magere figuurtje op het bed en naar de haartjes die uit Jenny's hals piekten. Veel te dun haar, dacht ze, kroest direct van een permanent.
Wie doe ik eigenlijk een plezier met dit gedoe?
| |
| |
Wraak hè? niets dan wraak. Gedeelde smart is halve smart. Wat een rotzooi. Ik ben gepest en ik heb gelachen, nu wil ik pesten en zien lachen. Maar waarom dit kind? Niet doen, laat ik het niet doen. Als ik haar wurg, wurg ik mezelf. Is dat zo? Ik weet het allemaal zo goed, waarom helpt dat me niet? Stinkerigheid. Ik voel er niets van, het kan me niet schelen. Als er één schaap over de dam is... maar ik moet niet toegeven, laat haar barsten. Bah!
Renée stond voor het bed te gebaren alsof ze een redevoering hield. Ze voelde zich moe. Met twee vingers aaide ze onhandig over Jenny's haar. Eindelijk ging ze op de rand van het bed zitten. Tableau, probeerde ze nog te spotten, maar ze greep toch Jenny's hand.
‘Zanikpotje, luister eens, het spijt me.’ Wat spijt me eigenlijk? nee, niet weer beginnen. Ze vroeg zacht: ‘Jenny, ik wil zo niet zijn, ik kan het je niet uitleggen, waarom ben ik zo? Tegen patiënten ben ik aardig, ik kan niet tegen hun narigheid, maar jullie, jou en iedereen zou ik kunnen wurgen, waarom is dat?’
Jenny draaide zich met een ruk om. Ze trok haar hand uit die van Renée en wreef de haren uit haar gezicht. Begint ze toch weer over zichzelf, dacht ze lusteloos. ‘Ik weet het ook niet,’ zuchtte ze, ‘je bent zelf een patiënt.’
‘Wat mankeer ik dan?’ vroeg Renée begerig.
‘Weet ik niet, het zit zo doorelkaar, ach, laat maar.’ Ik moest haar niet als dokter hebben, godbewaarme
| |
| |
nee. Ze is meedogenloos hard en tegelijk sentimenteel. Ja, is dat nou zo?
‘Renée?’
‘Ja?’
‘Laat me even tegen je aan liggen.’
Renée strekte zich naast Jenny op het bed uit. Dit is je reinste prostitutie, dacht ze smalend, en ik krijg er geen cent voor.
‘Renée?’
‘Hm.’
‘Jij draagt bijna altijd een hoed, hè?’
‘Ja. Jij dan niet?’
‘Nee, dat begrijp je toch wel?’
‘Oh, ja.’
‘Voel jij je een echt meisje, ik bedoel voor mannen?’
‘Totaal.’
‘Ik niet.’
‘Weet ik, maar je moet het niet erg vinden. Het komt er niet op aan wat en voor wie je voelt, als je maar ècht voelt.’
‘En dat zeg jij?’
‘Wij hebben allebei een scheur door ons heen, hè? Ik had vroeger een pop. Voordat ik naar school ging, trok ik de gordijnen van mijn slaapkamer dicht en gaf orders in huis, dat iedereen op zijn tenen moest lopen, mijn pop moest slapen, begrijp je? Op een middag kwam ik thuis en ontdekte dat er een putje in haar achterhoofd zat. Ze hadden mijn kamer een schoonmaakbeurt gegeven, de pop uit mijn bed gehaald en haar er later weer in terugge- | |
| |
legd, gordijnen weer dicht, enzovoort, net of ze er niet geweest waren. Ik kon me voorstellen hoe dat gegaan was, - pop ratsboem ergens neergesmeten - Renéetje ziet het toch niet - ramen wijd open, kamer grote beurt, enfin. Ik heb nooit meer gevraagd of ze op hun tenen wilden lopen.’
‘Waarom vertel je dat nu ineens?’
‘Weet niet. Een hondje hadden we ook. Het was niet zindelijk toen we het kregen. Ik reed er vaak mee in de poppenwagen. De laatste dag dat we hem hadden, zat hij in de wagen te blaffen, terwijl ik in de keuken water stond te drinken. Toen ik weer in de tuin bij de wagen kwam, waren alle lakentjes en dekentjes nat. Hij was zindelijk geworden, begrijp je? De volgende morgen was hij gestolen met mandje en al. Mijn broer kon nog maar net fietsen, maar hij is gaan zoeken op de fiets, de hele stad door, de hele dag... en maar huilen. Toen ik ouder werd moest ik een boodschap bij de werkster doen. Ze hadden daar een dik, oud, mormelig hondje. Dat was het onze, zie je? Ze hadden hem thuis aan de werkster meegegeven, omdat hij niet zindelijk was. Weet je wat ik achteraf zo aardig vind? ze hebben mijn broer rustig de hele dag laten zoeken. Ze hebben gedacht, die hond is opgeruimd, laat Hans maar zoeken.’
‘Heb je om die dingen gehuild?’
‘Gevloekt, zodra ik vloeken kon.’
‘Je hebt zelf gezegd: “dingen weten helpt niet,” anders zou ik je naar aanleiding hiervan iets vertellen.’
| |
| |
‘Nee, doe maar niet. Ik begrijp je wel. Soms helpt het, maar nooit voorgoed. Ik zit stikvol vragen, maar ook stikvol antwoorden en ik kom er niets verder mee.’
‘Wij leren dat je de dingen moet beleven.’
‘Ga je gang.’
‘Nu ben je toch niet boos vanbinnen? Ik geloof dat het zo goed is, hè Renée?’
‘Maar zodra ik opsta, sta ik weer in een kandelaar. Waarom vind jij het erg, dat je een jodin bent? Ze zijn zo muzikaal en door en door warm.’
‘Ik ben verkracht in het kamp.’
‘Dat kan iedereen overkomen, in of buiten een kamp. Maakt dat verschil?’
‘Voor mij wel. Ik was erg jong.’
‘Nou, en?’
‘'s Nachts lag ik er om te huilen in de armen van een kampgenote.’
‘Ach zo. Ja dan... Maar waarom ga je er dan nu niet om liggen huilen in de armen van een man?’
‘Durf ik niet.’
‘Proberen, altijd zoiets eerst proberen. Heb je niet een vriend ergens, je bent toch studente?’
‘Zou dat helpen?’
‘Als je de goeie treft. Ja god, ik weet niet.’
Renée kreeg koude voeten. In de kamer was het langzaam donker geworden. Ik zou zo kunnen slapen, dacht ze, maar dan zou ik door willen slapen, niet dood gaan maar toch eeuwig doorslapen. Ze rekte zich uit en nam een cigaret uit het pakje dat
| |
| |
op tafel lag. Daarna hield ze het Jenny voor en wachtte tot Jenny half over haar heen de lucifers van het boekenkastje gepakt had. Ze rookten zwijgend. Jenny zette een asbakje tussen hen in en tikte de as overdreven vaak van haar cigaret af. Dat ergerde Renée, maar ze probeerde haar stem te beheersen toen ze vroeg: ‘Ben je nerveus?’
‘Beetje. Mag niet van jou, hè?’
‘Och.’
‘Hoe komt het dat jij de gemeenste en rauwste dingen kunt zeggen, zonder een kwajongen te worden? Dat je toch altijd een verdomd mooi vrouwenexemplaar blijft? Dènk je ook in die trant?’
‘Nou moet je verder niet zaniken. Laten we wat gaan maffen. Allemensen...’
Renée schoot overeind, ‘mijn tante!’ Ze stond haastig op en deed het licht aan. Voor de spiegel begon ze zich op te maken en haar kleren recht te trekken. Jenny zag hoe ze met eindeloos geduld een haarlok telkens weer uitkamde en opnieuw tegen haar voorhoofd drukte.
Alleen geduld met zichzelf, dacht ze, maar ze dacht het zonder wrok.
‘Wat ben je van plan?’
‘Ik ga mijn eigen huis opbellen en als de hoorn van de haak genomen wordt, weet ik genoeg. Ik bedoel mijn eigen nummer.’
‘Wat is er dan met die tante?’
‘Niet zeuren.’ Renée pakte een kleerborstel en ging haar suède schoenen afborstelen. Ze deed het zorg- | |
| |
vuldig, volkomen geconcentreerd en langzaam. Daarna keek ze weer in de spiegel. Ze deed haar mond wijd open en keek naar haar tanden. Met haar vinger wreef ze er een streepje lippenstift af.
‘Tot zo,’ zei ze bij de deur, maar plotseling bedacht ze zich. Ze deed de deur niet open. ‘Hoe laat komt Lucas gewoonlijk thuis?’
‘Lucas?’ vroeg Jenny.
‘De boer bedoel ik.’
‘Heet die Lucas? En zeg jij Lucas tegen hem?’
‘Wat doet dat er nou toe. Hè, dat gemeier over kleinigheden...’
‘Misschien is hij er al, kijk zelf.’ Jenny draaide zich naar de muur en pulkte met haar pink aan scheurtjes in het behang. Ze hoorde Renée over de losse plank stappen.
Jammer dat mevrouw Ulrich de kamer van de boer gedaan heeft, dacht ze. De boer had tien gulden op tafel in de eetkamer gelegd, waar ze allemaal bij waren. ‘En nu wou ik graag dat U mijn hok eens schoonmaakte,’ had hij gezegd.
Mevrouw Ulrich deed of ze de vraag niet hoorde, maar ze had begerig naar het geld gekeken en het kamertje werd schoongemaakt. Vincent was gaan kijken en had verslag uitgebracht: schone lakens, een grote asbak en nergens stof of viezigheid. Jammer.
Jenny hoorde Renée lachen op een eigenaardige kirrende manier. Ze zag Renée voor zich: trappelend van haar ene voet op de andere als een jong,
| |
| |
sterk vrouwtjeshert. Ik ben zo onbeduidend naast zo'n vrouw, dacht ze ongelukkig, zo saai en joderig, - vaak gaat dat niet samen, waarom nu juist bij mij wel? - en zo intens flets. De boer... pf, Lucas! - is katholiek. Ik wou dat ik het ook was. Het moet heerlijk zijn als je ergens bij hoort. Bij een hele groep mensen, die allemaal hetzelfde geloven. God? ja, maar die Maria... Het zou een mooi compromis voor me zijn, dan kon ik elke dag een stenen vrouw aanbidden en kussen. Als die Lucas gescheiden is, mag hij nooit meer hertrouwen. Dat is maar goed ook, dacht ze venijnig.
Renée kwam opgewekt terug. ‘Sta op, diertje, we gaan met z'n drieën in de stad eten. Ze holde meteen weer weg. Jenny begon zich sloom te verkleden.
Zal Vincent lachen als hij het hoort. Jasses, waar heeft Renée zin in, zo'n gore vent, zo'n gore nettert. Ze wist dat ze eigenlijk niet gaan moest als ze het niet leuk vond, maar ze was toch vereerd. En ze wist ook dat ze Renée niet zou laten lachen en dollen met een man, als zij het verhinderen kon.
|
|