| |
| |
| |
2
De volgende morgen werd Jenny met pijn in haar lies wakker. Ze trok haar linkerbeen op en drukte de dikte van haar dij tegen haar buik. De pijn werd er niet erger van. Ze ging op de rand van het bed zitten en trok haar schoenen uit. Met een plof kwamen ze een voor een op de grond terecht. Langzaam ontkleedde ze zich helemaal. Er kwam geen warm water uit de kraan.
Natuurlijk niet, dacht ze.
Met de tandenborstel als een pijp in haar mond ging ze naakt de twee treedjes op, die naar het kleine dakraam voerden. Ze keek naar het verkeer beneden in de straat.
Kleine wagens schieten in het verkeer gemakkelijk overal tussendoor. Net stoeiende honden zonder staart. Honden met hele grote ogen en met de allures van een te vrije opvoeding, dacht ze.
Ze ging naar de wasbak terug en waste zich, zonder in de spiegel te kijken. Voor de hangkast treuzelde ze met het uitkiezen van een trui. Vier, vijf keer trok ze een andere van de plank tot ze besloot een deux-pièces aan te trekken waarvan de rok geen plooien had, maar die haar veel te nauw was.
| |
| |
Beneden in de eetkamer was niemand meer. Er stonden vuile borden op elkaar gestapeld midden op de tafel naast een rij lege theekopjes met bruine randen. Ze zette de radio hard aan en trok haar bovenlip omhoog toen ze op een hoek van de tafel haar bord zag, waarop twee boterhammen met niks, een met appelstroop en een met jam lagen. De theepot stond er onder een muts naast. Een grijze muts waar een rose rococodametje op geborduurd was. Ze begon te kauwen. Eerst de boterham met appelstroop. Ze trok draadjes uit de versleten stoelbekleding onder haar heup. Met haar vinger peuterde ze in het gat, dat ze in de zitting gemaakt had. Er zat its zachts in, net watten. Echte watten zouden het wel niet zijn, dat was te kostbaar voor het opvullen van stoelen, dacht ze. Maar kapok was het ook niet. Wat bleef er dan nog over?
De zoetigheid van de jam en de appelstroop stonden haar tegen en ze besloot een ons worst te kopen bij de slager aan de overkant van de straat.
Bij de voordeur ontmoette ze haar buurman. Het was een kleine man met rood haar en een spitse neus, iets jonger dan zij.
Hij greep onmiddellijk haar arm en drukte haar met zijn schouder tegen de muur.
‘Je moet komen luisteren,’ siste hij, ‘het is prachtig. Kom mee naar mijn kamer, ik zal een droomwereld voor je openen. Het is cru uitgevallen en brave Heden, die hun gedachten met smoesjes bepleisteren, zullen zich ergeren en er van genieten dat ze zich
| |
| |
ergeren, maar jij niet. Kom...’ Hij kneep in haar arm en trachtte haar mee de trap op te trekken, maar ze rukte zich los en rende de Beethovenstraat over. De slagerswinkel was gesloten. Met haar voorhoofd tegen de vensterruit gedrukt keek ze naar de uitgerekte koeienlijken, die aan haken langs de muren hingen. Op de stenen vloer lagen kleine, opgedroogde bloedplassen.
In het abattoir slaan ze met ijzeren pinnen tegen de koeienkoppen, dacht ze. Dat is het einde van een huppelend kalf in de wei.
Ze zag de koeien in gedachten: stompzinnig en log. Ze zouden zich niet verweren als ze de kap op kregen, maar op het moment, dat de pin in hun schedel gedreven werd... misschien kregen ze dan voor één heilige seconde intellect om een vloek te kunnen verzinnen.
Tegenwoordig slachten ze trouwens anders, dacht ze, electrisch, geloof ik. Fijn die techniek!
Ze draaide zich om en stak de straat weer over. In een speelgoedwinkel kocht ze een aapje. Een echte Steiff. Het was duur, maar voor een mascotte had ze dat over. Misschien zou ze het aan Renée geven. Jenny bleef met het pakje voor zich uit staan, alsof ze het omhoog hield voor een hond, die mooi zou gaan zitten. Zal ik even door de Emmalaan lopen? Renée is toch niet thuis. Zoveel te beter. Ik wil haar huis bij daglicht zien, haar kamer ligt aan de straatkant. Als ze toch thuis is? Ik wil me niet belachelijk maken. We hebben geen afspraak gemaakt, het zal
| |
| |
dus aan mij liggen of we elkaar weer zien, want zij weet niet waar ik woon.
Ze is me al weer half vergeten; de dokter, die verpleegster had willen zijn!
Jenny slenterde naar haar pension terug. Op haar tenen ging ze de trap op en de gang door.
Als Vincent in de eetkamer bij de radio zit, hoort hij me niet.
De radio zweeg. Haastig sloop ze de twee volgende trappen op. Aan het eind van de gang van haar verdieping was een klein portaaltje met aan beide zijden een deur. Aan de linkerkant voor het portaaltje, dus nog in de gang, hing een groezelig groen gordijn met haakjes aan gebogen rails. Daarachter bevond zich een geïmproviseerd kamertje, waaruit meestal een stank van braaksel kwam. Het gordijn sloot niet voldoende af en Jenny zag altijd, wanneer ze het kamertje passeerde, een onopgemaakt bed met gele lakens en een nachtkastje, waarop dikke punten cigarenas tussen afgebrande lucifers lagen. De bewoner van het kamertje was een boer, die geen boer meer wilde zijn en maandenlang werk zocht, blijkbaar zonder het te vinden, want hij kwam elke dag met een bieradem thuis, schuddend met zijn hoofd, wanneer de anderen hem 's avonds in de eetkamer vragend aankeken. De hospita had een hekel aan hem en omdat ze hem niet op straat mocht zetten, maakte ze zijn kamer nooit meer schoon. Iets, waarvan hij zich heel weinig scheen
| |
| |
aan te trekken. Niemand begreep, waar hij het geld vandaan haalde om zoveel bier te drinken en zijn hok te betalen.
Jenny schoof aarzelend het portaaltje binnen. Schichtig keek ze naar de rechterdeur, waarachter ze Vincent vermoedde. Er zat een plank los voor haar kamer. Ze tilde haar voet op en deed een grote stap over de plank heen. Nu stond ze op de drempel met haar maag tegen de deur gedrukt. Ze draaide de knop om, sloop vlug naar binnen en sloot de deur geruisloos.
Midden in de kamer bleef ze staan. Haar bed, dat tegen de rechtermuur stond, was scheefgezakt en over de hele vloer lagen boeken. De boekenplank lag half op het bed, half op de grond. In de muur naast het bed, zaten twee diepe gaten tussen behangselscheuren, als muilen die zand spuwden. Toen Jenny zich bewoog vielen stukjes steen en kalk ritselend langs de wand.
Dat had me vannacht kunnen overkomen, dacht ze. Ze voelde de hoeken van een boek in haar ogen prikken en de plank zwaar op haar ribben vallen. Ik had morsdood kunnen zijn. Waarom is het vannacht niet gebeurd? Waarom is het überhaupt gebeurd als ik er toch niet onder lag?
Ze stapte over de boeken heen en trok de plank van het bed. Vincent gooide haar deur open. ‘Had ik al gezien,’ grijnsde hij. ‘Ik dacht dat jij uitgleed.’
‘Wanneer was dat?’ Ze voelde haar knieën trillen van woede.
| |
| |
Zo'n serpent! Meneer had het al gezien en de bende de bende gelaten.
‘Tien minuten geleden.’ Hij leunde met zijn rug tegen de deur, zijn armen over elkaar.
‘Zou je me niet eens helpen?’
‘Nee.’
Jenny stapelde de boeken op elkaar in een hoek van de kamer. Toen bedacht ze zich en legde ze op het trapje voor het raam.
‘Waarom help je me niet?’ vroeg ze huilend.
Hij lachte. ‘Ik hoorde je wel sluipen.’
Ze draaide zich met een ruk om, een dik boek in haar hand. ‘Vent, duvel dan op,’ schreeuwde ze. Het boek viel tegen de muur naast zijn hoofd. Hij liep langzaam naar haar toe. ‘Kom eerst mee,’ zei hij smekend. ‘Eerst voorlezen, dan zal ik je helpen en de plank weer aan de muur schroeven.’
Ze keek op zijn spitse neus neer en overwoog haar voordeel.
Ze stapten samen over de losse plank naar zijn kamer. Het was er keurig opgeruimd. Jenny ging op de rand van zijn bed zitten.
Hij heeft me horen sluipen en zich slapgelachen. Hij vond het een reuze mop. Nu sluipt ze naar haar eigen ravage toe, heeft hij gedacht.
Vincent kwam met een pakje papieren in zijn hand naast haar op het bed zitten. Ze probeerde de vellen te tellen. Vijf waren het er zeker.
Hij leest vlug en als het er vijf zijn, aan beide kanten beschreven, duurt het een kwartier, rekende ze uit.
| |
| |
‘Hoe heet het?’ vroeg ze ongeïnteresseerd.
‘Weet ik nog niet. Ik had gedacht: “Verminkte draden,” of zoiets, maar dat zegt zo weinig.’
Ze haalde haar schouders op. Verminkte draden, jasses! Ze voelde weer de pijn in haar lies en duwde twee vingers voorzichtig in haar buik.
Kanker krijg je niet als je zesentwintig bent, dacht ze angstig, blindedarmontsteking dan? Wat zit daar nog meer in de buurt? Een eierstok, wat een woord: een stok met eieren, bah.
Vincent begon zijn verhaal voor te lezen. Ze probeerde zich te concentreren en bedacht alvast een steekhoudende critiek: het bonkt te veel. Nee, dan werd hij nijdig. Bonkte het trouwens?
Ze spande zich in om het verhaal te gaan volgen. Het ging over twee vroegrijpe kinderen in een amerikaanse stad, die elkaar griezelige dingen vertelden.
Alles werd in de brede beschreven. Had Vincent het allemaal zelf bedacht?
Hij ‘houdt’ van kinderen, dacht ze plotseling. Hoe heette dat ook weer in de psychologie? Iets met paed. Ze kon er niet opkomen.
De kinderen werden betrapt door een tante en daarna geslagen. De tante hield er ook nog een zweep op na.
Zo, hij laat ze dus door een vrouw slaan, peinsde Jenny. Het doet hem dus iets, als een vrouw hem kwetst, dat moet ik onthouden. Nadat ik dat boek naar zijn hoofd gegooid had begon hij te dreinen,
| |
| |
maar hij zette toch zijn eigen zin door, hoe zit dat dan? Ik merk nog niets van die droomwereld.
Jenny ging ineens rechtop zitten.
Maar natuurlijk is het een droomwereld, - niet voor mij, maar voor hem. Hij ligt me langs een omweg te zoenen.
Heimelijk bekeek ze zijn profiel. Zijn ogen keken wazig naar het papier in zijn hand.
Nog één vel, constateerde ze opgelucht.
‘Wat zou jij voor titel bedenken voor dit verhaal?’ vroeg hij toen het uit was.
Ze fronste haar wenkbrauwen. Het verhaal was haar voor het grootste deel ontgaan, zodat ze ook niet wist, wanneer er ergens draden verminkt waren.
‘Zet er boven: dit is geschreven door een paederast,’ zei ze lief. Ze wist het woord plotseling. Hij keek haar verwonderd aan. ‘Wat is dat?’ Jenny rekte zich zorgvuldig uit. ‘Een kindervriend,’ loog ze. Hij verwacht niet eens critiek van me, hij is bevredigd nu hij de narigheid in mijn oren gespoten heeft.
‘Ik heb slaap,’ zei Vincent.
Ja, dat zal wel. Ze zei het niet. Ze trok hem aan zijn mouw mee naar haar kamer. Het viel haar mee, dat hij haar ijverig hielp.
Ik moet het hem niet kwalijk nemen, overwoog ze, hij is iemand, die nog niet in harmonie met zijn innerlijke mogelijkheden is. Die schrijverij is een zoeken en tasten naar klaarheid met zichzelf. Laat hem afreageren, zoveel hij wil. Het zal hem goed doen.
| |
| |
Ze was trots op haar mensenkennis en vooral op deze vondst.
‘Wij zijn niet boos op elkaar, hè? vroeg ze vriendelijk.
‘Nee, hoezo?’ Ze keek naar het bewegen van zijn elleboog terwijl hij blokjes hout in de gaten van de muur klopte. ‘Wij zijn eigenlijk vrienden, is 't niet?’
‘Hm. Help me even de plank optillen.’
Jij bent bevredigd, je hebt van mij voorlopig niks nodig, dacht ze triest en boos. Ze tilden samen de zware plank omhoog. Jenny droeg het gewicht alleen toen hij schroeven door de opstaande rand van de plank in de houtblokjes draaide.
‘Zo zal hij er niet gauw meer uitvallen.’ Vincent sprong van het bed op de grond. Jenny gaf hem stapeltjes boeken aan die hij naast elkaar op de plank zette. Als ik de kalk heb weggeveegd ga ik naar de Emmalaan, dacht ze. Nee, ik zal eerst lunchen, dan heb ik de hele middag de tijd. Ik zou de tram kunnen nemen en daarna naar college gaan. Ik kan ook eerst naar college gaan, maar dan is het haast donker en ik wil haar huis bij daglicht zien. Ik ga niet naar college, ik ga eerst naar de Emmalaan en daarna naar de bioscoop.
‘Ga je mee naar Alhambra, tweede middagvoorstelling?’ vroeg ze aan Vincent.
‘Wat draait er?’ Hij sloeg de kalk van zijn broek.
‘Weet ik niet, maar het is zo'n gezellige bioscoop, niet te groot, niet te klein.’
‘Nee, zei Vincent, ‘ik ga slapen.’
| |
| |
De vuilak, dacht ze nijdig, hij gaat zijn roes uitslapen.
Meneer Ulrich veegde zijn dikke lippen met zijn servet af. Hij trapte onder tafel op Jenny's voet.
‘Kijk ze weer eens gezellig schommelen,’ fluisterde hij trots. Jenny zag de gezelligheid niet aan het schommelen van mevrouw Ulrich, maar ze knikte. Uit de radio kwam het zinnelijke geluid van een saxofoon en dat maakte haar weemoedig en toegeeflijk. Het deed haar denken aan de tijd dat ze voor het eerst dansmuziek hoorde, samen met Keesje Vis in Arnhem. Keesje was een dik, bleek jongetje dat ze kende van de lagere school. Een opschepperig padvindertje met een mooie slag in zijn haar. Ze zaten van Keesje's geld na schooltijd uren bij Heck te luisteren naar het orkestje dat er speelde. Hij wist precies welke taartjes ze lustte: taartjes met noga, gebrande. Ze kreeg er altijd twee. Hij leerde haar ook zwarte koffie drinken. Daarna liep ze meestal met hartklopping naast hem door de Steenstraat naar huis. Ze wist niet of dat van hem of van de koffie kwam. Eigenlijk mocht ze van thuis niet met hem omgaan omdat hij de zoon was van een kruidenier en omdat hij geen jodenjongetje was. Die twee redenen had ze nooit begrepen. Met haar verstand later, ja, maar innerlijk niet.
Van Keesje had ze zoveel gehouden, dat haar oogleden altijd pijn deden van een verdrietige vreugde als ze hem zag. Wat ze voor hem voelde was zo
| |
| |
zwaar en veel omdat ze het hem nooit kon vertellen. Intuïtief had ze dat geweten: hij wil bewonderd worden om zijn manier van doen, zijn genoegen met mij bestaat er in dat ik het hem laat winnen met ‘mesjepikken-landverdelen’; het spelletje dat ze deden in de aarde rond bomen langs de straat. En dat ik naar hem opzie vanwege de taartjes en de koffie. Ik mag wel zeggen: ‘Kees, je bent zo geweldig,’ maar niet: ‘Kees ik hou zo van je,’
Volgens haar hoorde het er bij, dat je je meisje zoende. Hij deed het nooit. In de klas zei ze hem voor en als het speelkwartier was deed ze de wilde spelletjes met hem en zijn vriendjes mee om hem een genoegen te doen. Waarom nam hij het nooit voor haar op, als zijn vriendjes haar uitscholden, wanneer ze iets verkeerd had gedaan?
Dan keek ze verlangend naar de meisjes, die gezellig gearmd liepen te smoezen en die niet doodmoe werden van het hollen, zoals zij.
's Avonds in bed fantaseerde ze dat ze onder de tram viel, - de eeuwenoude, afgezaagde fantasie - en dat Keesje haar in zijn armen nam: ze ging dan net niet dood. Keesje zocht haar elke middag op in het ziekenhuis met een doos vol nogataartjes in zijn hand. Dan vertelde hij hoe het later zijn zou als ze getrouwd waren, samen in de kruidenierswinkel. Tot dat briefje voor het schoolhek in haar hand werd gestopt: het is uit tussen ons. Meer stond er niet op, zelfs niet zijn naam. Daar waren verschrikkelijke maanden op gevolgd. Maanden waarin ze
| |
| |
niets anders voelde dan een schrijnend gevoel in haar keel en een leeggezogen maag.
‘Omdat je zo wild speelt,’ had hij haar ruw toegebruld, toen ze hem om uitleg durfde vragen, de volgende dag.
Daar was het niet om. Het was om Betsy de Freeser, een mollig, veeleisend bijdehandje. Ze probeerde via Betsy, Keesje terug te winnen, door aardig te zijn. Ben ik zo bête geweest? dacht ze. Zou ik dan nu mevrouw Vis geweest zijn? Jenny Vis-Klinknagel, poeh!
Meneer Ulrich trapte weer op haar voet. ‘Heb je het goed bij ons?’ Hij gluurde zelfingenomen naar een stuk osselap op haar bord.
‘Ik betaal er voor.’
Het was er uit. Hoe nu verder? Hij is zo'n vriendelijke sufferd.
‘Best hoor, doe jij maar onbeschoft.’ Hij kneep zijn ogen samen en bekeek haar profiel: niet lelijk, maar erg benig. Jenny zat stokstijf. Ik heb hem op een idee gebracht, hij zal het een jodenopmerking vinden. Waarom krijgen we in godsnaam nu warm eten? Vanavond zou ik een ander antwoord gegeven hebben. Er is hier in huis altijd iets bijzonders. Vincent wiegelde met zijn bovenlijf heen en weer. Hij at met grote happen. Iedereen kon nog minstens een uur na de maaltijd aan zijn mondhoeken zien wat hij gegeten had. Naast hem zat een dochter uit het eerste huwelijk van mevrouw Ulrich. De overige pensiongasten aten op hun kamer. Dat was een
| |
| |
concessie, die mevrouw Ulrich had moeten doen sinds het woningtekort niet meer zo nijpend was.
‘Hoeveel maal per uur zou een vogeltje poepen?’ vroeg Vincent met volle mond.
‘Je kan niet naar buiten kijken of je ziet iets onder een mus vandaan vallen.’
‘Ahbah,’ schrok mevrouw Ulrich. Vincent lachte en Jenny, die tegenover hem zat, zag een klomp gekauwd eten achter op zijn tong meesidderen. Meneer en mevrouw Ulrich zaten ieder aan een smalle kant van de tafel. Ze keken verliefd.
‘Vogels drukken het er met een klein stootje uit,’ vervolgde Vincent, ‘ze krijgen er beslist geen rode hoofden van. Ik begrijp alleen niet waarom het altijd wit is. U?’ vroeg hij aan de dochter naast hem. Deze bloosde en boog zich over haar bord. Jenny probeerde hem te schoppen onder tafel, maar hij had zijn voeten om de stoelpoten gekruld, ze kon hem niet bereiken. Jij gifkikkertje, dacht ze.
Boven de eetkamer klonk een snerpende gil. Vincent wees met zijn vork naar boven. ‘Hij slaat haar weer.’ De dochter gichelde nerveus.
‘Weet jij waarom vogelpoep altijd wit is?’ Jenny deed of ze het niet hoorde. Laat hij zijn bek houden, dacht ze.
Het gegil boven hen werd continu. Er vielen stoelen om en iets van glas spatte met een harde klap uit elkaar. Meneer Ulrich knikte geruststellend naar zijn vrouw. ‘Het is hun eigen ameublement, moeder.’
| |
| |
‘'t Is toch zonde,’ vond ze, ‘het duurt lang deze keer.’
Maar het lawaai verstomde plotseling en ging over in een landerig lachen van een vrouwenstem. Ze hoorden het geklir van hun vorken en messen weer. Vincent keek meesmuilend naar het plafond.
‘Die is weer potent. En de zaaier ging... Au!’ Verschrikt greep hij naar zijn arm. ‘Van tafel,’ siste meneer Ulrich. Tussen duim en wijsvinger trok hij Vincent bij zijn vel als een vlo van de stoel af en zette hem buiten de kamer. Vincent deed de deur weer open. ‘Denk je er nog eens over na waarom het wit is?’ fluisterde hij naar Jenny, toen trok hij de deur weer dicht. Ze hoorden hem op de trap fluiten. Nu gaat hij slapen, dacht Jenny. Ze bedienden zich zwijgend van het dessert: yoghurt met gele jam. Jenny maakte yoghurtstraatjes op haar bord, daarna vierkantjes, maar daarvoor was de pap te dun; de vierkantjes kregen gebobbelde zijden. Ze roerde alles weer doorelkaar en begon te eten. Meneer Ulrich trapte op haar voet, maar per ongeluk dit keer. ‘Pardon,’ zei hij koel.
‘Ik bedoelde het daarnet niet zo,’ zei Jenny. Meneer Ulrich keek zijn vrouw vragend aan. Ze knikte hem toe.
‘Best hoor, kind.’ Zijn voet sloeg een roffel op de hare. ‘Jou hebben we tenminste nog.’ Hij verslikte zich in de yoghurt en hoestte, terwijl hij sentimenteel naar de deur keek, alsof Vincent er nog stond.
‘De oorlog heeft die jongens uit de kerk gerukt, er
| |
| |
moest een nieuwe oorlog komen om ze er weer in te trappen.’ Zijn armen sloegen cirkels in de lucht. Mevrouw Ulrich bewoog haar hoofd aanhoudend heen en weer. Ze bewonderde hem in alles.
Jenny schoof haar stoel achteruit. Met het bord van Vincent voor zich ging ze de trap op. Ze probeerde haar duim uit de yoghurt te houden, maar het lukte niet. Toen duwde ze hem er expres helemaal in. Wat niet weet, wat niet deert, dacht ze onverschillig.
‘Zeg hem, dat hij het niet verdiend heeft,’ schreeuwde meneer Ulrich haar achterna. Ze gaf geen antwoord. ‘Hoor je me? Zeg hem dat.’
‘Hè, ja,’ riep ze stug.
Vincent kwam uit het kamertje van de boer. ‘Dag poes, kom eens kijken wat ik hier vind.’ Jenny zette het bord op de grond. Voor de gordijnopening bleef ze staan. Vincent stapte over een volle po en een uitgevouwen krant naar het nachtkastje. Uit de la haalde hij een doos zonder deksel, waarin een paar beschimmelde bonbons lagen en drie foto's. Hij haalde de foto's er uit en hield haar galant de doos voor. Ze duwde hem weg, maar keek nieuwsgierig naar de foto's in zijn hand. Het waren twee naaktfoto's zoals ze bij duizenden in Parijs te koop zijn. ‘En de derde?’ vroeg ze teleurgesteld. Vincent balanceerde hem voor haar ogen, zodat ze er niets van zag.
‘Dan niet.’ Ze draaide zich om en liep naar het portaaltje. Hij kwam heupwiegend achter haar aan.
| |
| |
‘Als dit een boer is, ben ik een stroopwafel,’ zei hij. Bij het licht, dat door zijn open kamerdeur in het portaaltje viel, bekeken ze de foto. Het was beslist geen ouderwets boerentrouwcostuum dat de boer droeg en de vrouw aan zijn arm was allerminst een boerin. Ze zag er uit als een lady uit de society. Een knappe nog wel. De boer droeg een jacquet met grijs vest. Ze stonden samen voor een reusachtige, zwarte auto, waar ze blijkbaar net waren uitgestapt.
‘Wist jij dat hij getrouwd was?’ vroeg Jenny.
‘Geen idee. Hij braakt kennelijk incognito bier in de lakens.’
‘Geniet je nu?’
‘Onbeschrijfelijk.’
Hij legde de foto's terug in de la en nam zijn bord yoghurt van de grond.
‘Zullen we samen zijn kamer opruimen en schoonmaken?’ vroeg hij.
‘Je kunt toch wel snuffelen. Spanje niet in,’ teemde ze. ‘Je bent inderdaad een stroopwafel, maar je likt er zelf aan.’
Vincent petste met zijn lepel in de yoghurt, zodat de spatten op haar kleren kwamen.
‘Ga je nu slapen?’ ‘Ja.’
Jenny stak gelijk met een groepje schoolgaande kinderen over. Er liep een jongetje voorop met witte banden om zijn rug en borst en een seinbordje, dat hij omhoog hield, in zijn hand. Laat ik met de kinderkens meegaan, parodieerde ze.
| |
| |
Ze zag de huizen drie maal zo groot om zich heen. Ze zag zichzelf hollen door de straten in Arnhem, vier jaar oud. Was ze haar vader op het Velperplein al kwijtgeraakt? Misschien nog eerder. De wilde paniek en dat hollen, dat brullend hollen tussen mensen door die torens leken!
Ze had zich losgerukt uit de armen van hulpvaardige vrouwen en was verder gegaan met een felrood smoeltje en betraande ogen waardoor ze alleen nog uitschietende gele vlekken zag. De wereld leek een draaimolen. Geen mens wist hem stop te zetten... Zij moest tegen de richting indraven terwijl iemand emmers water voor haar voeten gooide. Haar hart dreunde mee met de autoclaxons en fietsbellen. Alles zat in haar oren: vader is weg, vader is weg, vader is weg.
Dat vader niet weg was, merkte ze aan de harde klap die ze op haar wang kreeg, waardoor de straten weer straten werden en alle auto's weer auto's en ze voelde het aan de klemmende hand, die haar aan haar bovenarm meesleurde.
Had Vincent de doos bonbons ook teruggelegd in het nachtkastje? Als het niet zo was, was het haar zaak niet. Ze kreeg zin in chocola. Geef me tien, twintig, dertig, veertig, vijftig repen chocola, zong ze.
In een winkel kocht ze er vier. Twee sinaasappelmelk en twee roomtoffee. Ze wist niet welke weg korter was naar de Emmalaan: de Apollolaan uit
| |
| |
tot aan het van Heutszmonument en dan onder het lyceum door naar het Valeriusplein, of bij de eerste brug rechtsaf naar de Lairessestraat en dan naar het Valeriusplein. Ze deed het laatste.
Hier liep ik gisterenavond met Renée. Ze gaf me ongeveer bij de halte van de Cornelis Schuytstraat een arm. Wat liepen we dan een eind gearmd zonder dat ik het me goed gerealiseerd heb. Jammer dat ik Renée niet als huisarts kan nemen, maar nee, - Jenny liep vlugger - dan zou ze me naakt zien. Ze zou b.v. mijn buik onderzoeken met haar vingers en zeggen: ‘Je hebt een ontstoken eierstok.’ Waar bleef mijn houding tegenover haar dan? Hoe kun je iemand nog imponeren, die met een koelvriendelijk gezicht tegen je gezegd heeft: ‘Niet zo spannen, je moet je buik slap houden.’? Ik ben gek dat ik hier loop. Die Renée is hard. Ik kan haar niet goed classificeren, maar dat komt nog wel.
Op het Valeriusplein keek ze naar het kale brok steen voor op het grasveld van het plantsoen. De Duitsers hadden daar een standbeeld geplaatst, - ze wist niet van wie - dat er na de oorlog weer was weggehaald. Het voetstuk lag er nog als een offerblok. Tegen het tuinhek van de Valeriuskliniek stonden fietsen, het was bezoekuur. Jenny bleef aan de kant van het plantsoen lopen. Stel je voor dat Renée op de tramhalte stond. Hoe laat zou ze naar de kliniek gaan, of bleef ze 's middags over?
Jenny stak zenuwachtig over naar het pleintje met de kiosk en de telefooncel. Met haar rug naar de
| |
| |
tramhalte ging ze voor de kiosk staan en keek in de spiegelende ruit. Er stonden drie mensen op lijn 2 te wachten, Renée was er niet bij. Op die manier kon Jenny ook de Emmalaan in kijken. Ze stond een meneer in de weg, zag ze in de ruit. Uit haar jaszak haalde ze haar portemonnaie en kocht een Ladies' Home Journal. Met het blad dubbelgevouwen onder haar arm liep ze naar een boekhandel op de hoek van het plein. Ze bleef soezend voor de étalage staan.
Klages' Handschrift en Karakter, had Maud daar gisteren niet over gesproken? Een kookboek zag ze ook. De band was lelijk. Als ze dat boek van Klages bestudeerde zou ze aan Renée's handschrift kunnen zien of Renée helemaal op mannen ingesteld was. Jenny slenterde naar de volgende étalage. Rotboeken, dacht ze. Iedereen liegt geparfumeerd, want de waarheid gaat stinken, zodra je aan parfum gewend bent. Ze ging niet naar de Emmalaan. Rechtsaf liep ze de Koninginneweg in.
Ik wil haar huis niet zien, ik heb niets met haar te maken. Als ik nu nog naar college ga, heb ik mijn dag niet verpest.
Aan het begin van de Willemsparkweg nam ze lijn 2. Ze stapte in de bijwagen. Er lag een klodder spuug op het middenbalcon waar ze haar ogen niet van af kon houden. Pas toen ze er misselijk van werd draaide ze zich om.
Meisjes stonden met tassen tegen hun heup gedrukt, luidruchtig te babbelen.
| |
| |
Een meneer perste zijn knie tegen haar dijbeen. Ze ging naar binnen en vond nog een zitplaats.
De tram maakte haast niet voort. Dikke proppen verkeer leken de bestuurder te willen dwingen zijn voertuig om te keren. Die traagheid irriteerde niemand. De conducteurs van beide wagens hingen naar buiten en schreeuwden elkaar gesticulerend privéaangelegenheden toe. Jenny bekeek de neus van haar linkerschoen. Ze likte haar wijsvinger nat en wreef de krassen weg, die meneer Ulrich met zijn plompe gewoonte van op haar voet trappen als hij iets ging zeggen, gemaakt had. Naast haar zat een vrouw met huilerige ogen. Ze rook onsmakelijk. Jenny schoof van haar weg, voorzover dat ging. Uit een grote tas op de schoot van de vrouw stak het kopje van een dwergpinchertje. Jenny zag alleen de witte oogballen van het beestje.
‘Is hij ziek?’ Ze wees op het hondje.
‘Ingescheurd, U mag het wel even zien. 't Is net een haring.’ De vrouw trok de ritssluiting van de tas helemaal open. Jenny keek er niet in. ‘Ja,’ zei ze, ‘ja.’
‘Ze heette Bartje,’ vervolgde de vrouw mededeelzaam, ‘dat vond mijn man zo'n lekkere naam. Hoort U het? ik zeg al: heette. Als mijn man vanavond thuis komt ligt het beest stijf. We gaan eerst een boodschap in de stad doen en dan naar de Polderweg. Gas, begrijpt U?’ Jenny's ogen werden groot. ‘Kan het niet op een andere manier?’ vroeg ze schor. ‘Met een injectie?’
| |
| |
De vrouw maakte een stotend geluid met haar keel en blies voor zich uit.
‘Vijfenzestig gulden heeft ze me gekost bij aankoop en nou weer vijf voor injecties?’ Ze schudde haar hoofd. ‘Ik in 't fonds, mijn hond ook in 't fonds.’ Ze begon te snotteren en wreef met een vuile vinger in haar ogen.
Als ik haar vijf gulden geef, laat ze de hond toch vergassen...
Jenny draaide zich van de vrouw af, leunde met haar elleboog op het smalle vensterbankje van de tram en staarde naar het verkeer. Ze reden harder in de Leidsestraat vanwege de stoplichten die groen waren. Jenny probeerde te onderscheiden wat er in de étalages lag.
Bij de Prinsengrachthalte stapte Renée uit de voorste wagen. Ze droeg nylons met donkere naden en geaccentueerde hielstukken.
Jenny keek naar haar rug. Als van een vlugge, jonge poema, dacht ze. Ze hield haar ogen op dezelfde hoogte, ook toen de tram weer doorreed. Op de Keizersgracht stapte ze over op lijn 2 en reed weer terug tot de Van Baerlestraat en vandaar met lijn 3 naar het Roelof Hartplein.
Ik ga slapen, dacht ze.
Het laatste stuk naar huis wilde ze lopen.
Als ik steeds mijn ene voet voor de andere zet, kom ik vanzelf vooruit. De kwestie is dus nu, dat ik me daarop toeleg. Eerst rechts, dan links en als het kan een tamelijk grote afstand. Ik kan ook links begin- | |
| |
nen, het ligt er maar aan wanneer ik me begin te concentreren.
‘Is meneer Draft thuis?’ hoorde ze vragen, toen ze de sleutel in het slot stak. Ze keek wazig naar een meisje naast haar. Het was niet het vrouwelijke M.T.S.ertje uit Vincents klas, ze kende dit meisje niet.
‘Zal zien.’ Ze slofte naar binnen. Moet ik hem lekker wekken, dacht ze flauw.
Maar het meisje liep al voor haar uit. Halverwege de trap, voordat Jenny boven was, kwam het meisje weer terug.
‘Niet thuis,’ zei ze vriendelijk. Jenny ging opzij tegen de muur staan om haar te laten passeren.
|
|