lijk zijn zoo'n vast doel te hebben. Ik verveel me soms zoo.’
‘Ja!’ hernam Gusta zacht, ‘maar er is alleen de angst, de angst dat zij er niet door komt en de kosten waren zoo groot.’
‘O ja!’ beaamde Effie. Maar eigenlijk kon zij daar nog niet goed in komen, want zij beschouwde geld als iets dat er altijd was; iets dat je zoo maar kon nemen als je 't noodig had.
Moe, die door ervaring scherp zag, glimlachte.
‘Wat moet Julie daar nu voor leeren? Zeker veel rekenen.’
‘Ja natuurlijk. Ze moet alles weten van wissels, en kassen opmaken en boeken afsluiten, en 't wetboek van koophandel kennen, en ik weet al niet wat meer. 't Is héél moeilijk.’
‘Ik wou, ik wou dat 't al voorbij was!’ fluisterde moe, ‘en ik hoop dat ze er door komt. O neen, niet voor 't geld dat 't gekost heeft, maar voor haarzelf. Ze heeft zoo getobd en gewerkt. Ze maakt zich letterlijk ziek door 's nachts op te blijven, en als ze er niet doorkomt, weet ik niet wat het worden moet... Enfin, we willen maar weer hopen.’
‘Hè ja!’ zei Effie gretig. ‘O ik zal... ik zal 't bepaald héérlijk vinden voor u en haar.’
‘Ze kan dadelijk een betrekking krijgen, dadelijk. Bij een broer van den meneer waar ze nu is. Dan moet ze de heele administratie van een hotel waarnemen. Een klein hotel.’
‘En dan verdient ze vijfhonderd gulden!’.... juichte Augusta, eensklaps met een schrik afbrekend bij de gedachte dat dit geluk hen nooit bereiken zou. Zij keek alsof ze de woorden wel had willen terugslikken.
‘Dat is geloof ik niet veel... wel?... ik bedoel voor een meisje zoo knap als Julie.’