| |
| |
| |
Dertiende hoofdstuk.
Pannekoekendag; Tante Truida.
Tante Truida had, al weken te voren, alle beschikbare krachten opgezweept om te helpen bedienen.
Mevrouw Born, eerst zoo sterk ‘anti-pannekoek’, kon geen weerstand bieden aan haar smeekbeden. ‘Geen anti's geen anti's, die neem ik niet aan! Lieve mevrouw, wees u alsjeblieft pró-pannekoek. Davina, Sabina, Grada en Marie mochten dus ‘ten pannekoek tijgen’, noemde tante Georgie het. Hanna Kamp bood zich aan als horloge; ‘want zelfs een pannekoekdag was zonder horloge een schip zonder kompas.’ En Nina die haar neusje zoo had opgetrokken, door William bekeerd, deelde in de algemeene opgewondenheid, en verzocht tante Truida gretig ook mee te mogen doen. ‘Kind, ik hou 't meest van zondaars die berouw hebben,’ klopte tante haar jolig op den schouder. ‘Je zal zelf wel zien hoe heerlijk het is. Voor die schapen is het een feest, maar voor mij honderdmaal meer. Ander geluk heb ik nooit genoten.’ En dit was waar, want tante Truida had nare, droeve tijden gekend; ziekten van ouders en broers of zusters, die zij tot aan hun dood had opgepast; bekrompen omstandigheden, bijna armoede. Tot zij op haar veertigste jaar, door het overlijden van een zonderlingen ouden neef, ‘villa Theresina’ en een groot vermogen in handen kreeg, dat haar in staat stelde al haar liefdadigheidsstokpaardjes te berijden. Armoede en ontberingen hadden haar nooit kribbig kunnen maken, en rijkdom maakte haar niet hoovaardig, maar wel nóg vriendelijker, guller en joliger. En zij droomde 's nachts van de bankjes die zij ge- | |
| |
zonden had of zou zenden, daar waar nood was. En zoo iemand Kerstmis, Oudejaarsavond en St. Nicolaas zegende voor hun bestaan, bleek het tante Truida. Want dat waren je glorierijke tijden. Dan draafde zij, den ganschen dag, belast en beladen op straat; verschrikte alle trampassagiers door haar macht van knobbelige pakjes, en werd met vreugde binnengehaald, overal waar ze zich vertoonde.
St.-Nicolaasdag kregen de kinders hun deel, Kerstmis de arme oudjes, en Oudejaarsavond, die avond van oliebollen en kastanjes, was voor het zenden van sommetjes aan nette gezinnen, die in de benauwdheid zaten en veel rekeningen hadden te betalen. ‘En dat kan je altijd aan de neuspunten wel merken,’ vond tante Truida, terwijl ze flanellen nachtjaponnen naaide voor bibberige ruggen.
Maar 's zomers was 't ook verrukkelijk, want dan kon je weer arme stakkers eens te logeeren vragen, opkweeken in de buitenlucht, of zooals die schoolkinderen, ze eens een enkelen dag hun hart laten ophalen aan wat ze graag lustten. Ze had ook een arme naaistersdag en een fabrieksmeisjesdag.
‘Villa Theresina’ was een groot wit landhuis met boogramen en een ouderwetsche veranda, en nieuwerwetsche serres, en weer óúderwetsche broeikassen. En achter ‘Villa Theresina’ lag een rijk beboomde, wél aangelegde uitgestrektheid gronds, ten deele van bloemperken overfleurd. Het geheel was te groot om tuin te heeten, mocht eerder park genoemd worden, schoon men steeds sprak van ‘den tuin’. En door de kale of groene getakten heen, kon men altijd een tamelijk kleine zwaarlijvige dame met dik gris haar en gezonde wangen en flikker-bruine oogjes en een onéindig góéden mond, zien stappen, door weer en wind, regen en zonneschijn, trots welke zij haar kleinen neus ophief.
Dat was tante Truida, juffrouw Gertrude de Voss, die dikwijls haar kleinte trachtte te verheffen, ‘David met Goliath’, naast een zeer lange logée. Tante Truida droeg altijd één formaat hoed, een groot zwart plat strooien deksel in den zomer, in den winter een kastoren dito, met fluweel er om. ‘Een weer- en wind
| |
| |
hoed,’ noemde zij het. ‘Wat heb je aan die coquette dopjes, dan roostert de zon je tot een rollade, of de wind kerft je kapot, daar heb ik mijn vel nog te lief voor.’ Verder verscheen ze steeds bescheiden in zwart of grijs, en heur haar troonde in ‘een eerzaam knolletje’ op haar hoofd.
‘En daar heb je me nou!’ placht zij ‘Welkom Thuis’ binnen te stappen, ‘en wat zeggen jullie nu wel van me, hè? Georgientje!’
Want daar zij vijftien jaar ouder was dan tante Georgine, die zij heel jong gekend had, noemde zij haar trouw ‘Georgientje.’ Zij beweerde zooveel sympathie te hebben voor tante Georgine, omdat die even groot was als zijzelf. ‘Hè heerlijk, jij bent 't eenige mensch waar ik niet tegen op hoef te kijken! Wat je man betreft, die is in eeuwige ongenade bij me, hij is veel te lang uitgevallen.’
‘O, wat zie ik daar?’ riep zij, toen zij William voor het eerst mocht aanschouwen. ‘Een lengte als uit 't “spul” bij Blanus zaliger! Nee maar...! Jongehéér, wil jij wel eens gauw gaan naar waar je vandaan komt? en mij niet zoo te niet doen met je langheid? 't Is een schandaal!’ En ziend dat William, na zijn beleefde buiging, schik in haar had: ‘Maar je bevalt me anders danig, hoor kind, en als ik dertig jaar jonger was, wist ik 't zoo nauw niet, dan vroeg ik jou tot vrijer. Geef me maar een hand van je. Heb je behoefte aan nóg een tante uit 't dwergenras?’ knipoogend naar tante Georgine. ‘Dan ben ik je man. En na die vermoeiende speech, kinders, een kopje thee.’
Op den gewichtigen dag was William tante Truida's rechterhand, en hielp haar stoelen schikken aan lange tafels, gedekt door Nina, Hanna, Aimée, de Borntjes, kennisjes van tante Truida, en zelfs Alice Heleveldt, die op ‘Welkom Thuis’ zijnde, van de zaak gehoord had, en er pleizier in kreeg. De andere twee élégantjes hadden bedankt, en Florine verweet het Alice, dat zij mee ging bedienen. Nog al freule-achtig.
‘Die Alice is zoo kwaad niet, ze kan nog wel een model-mensch worden en op een plein een standbeeld krijgen,’ vond William, toen hij haar twee melkglazen
| |
| |
zag breken en een zoutvaatje om zag gooien.
Tante Truida troostte de blozende Alice, en lachte haar vergenoed toe. ‘Ongevallen komen op net als paddestoeltjes!’ was haar leus.
‘Kijk mijn brave Aimée, dat kind dat gróéit vandaag.’
Want Aimée droeg vrachten aan als een sjouwer, en kreukte een wit neteldoeksche jurk, waarop Jaan zich ‘in zweet had gestreken,’ en overzag het geheel, als een vrouwelijke Lycurgus, die juist is komen te heerschen over een herboren Sparta. Tante Georgine hielp bakken, in de keuken; juf kookte eieren, en maakte alvast salade schoon; Doortje de Man paste als een wijze en statige Ibis op ‘de bende van den grooten bandiet’, die joelde, een eind meer naar het hek toe, want het maal werd aangericht onder een lommerijke boomenrij, achteraan. En Tinie, die het geurig baksel, vóór de keuken, opgesnoven had met haar neus van nog geen drie jaar, trippelde om de diensters heen, en speelde schuilhoekje onder tafel met Mozes en Tante Truida, die zich in dit tijdverdrijf verlustigde, wannéér ze maar een oogenblikje tijd af kon knijpen. Eindelijk werd tante Truida's dikte moe van het bukken, en pakte zij Tinie op, om haar alles te laten zien. ‘Kijk eens, klein dotje, hoe beeldig! Zeg nu alles maar eens goeiendag!’ Tinie vond het mooi, en wuifde met stralende kijkertjes in een opgetogen gezichtje, ‘dag, dag!’ tegen die blanke grove tafellakens, met hun rijen spiegelend wit aarden borden en blinkende glazen er voor, hun schalen met sneden wittebrood en hun schalen met koud gesneden vleesch. ‘O bóéme! bóéme!’ riep Tinie, ‘dag! dag! dag! dag!’ Want op elke tafel stonden, tusschen de schalen vleesch en mandjes gele en blauwe pruimen en geelroode peren, vijf groote bloemruikers. Rozen en anjelieren, riddersporen, heliotropen en reseda's kleurden en geurden zwierig en blij. ‘Hè, die bloemen vind ik zoo lief!’ dweepte Alice.
‘Ja, en dat is nu een idee van onze Nina!’ zei tante Truida hartelijk. En ‘onze Nina’ kleurde van genoegen. Niemand had haar ooit zoo genoemd, zij herinnerde zich op eens het gezegde van tante Geor- | |
| |
gie: ‘Je bent nu niemands Nina, laten we je nog eens kunnen noemen ónze Nina.’ ‘O, zou zij toch nog op weg zijn zoo iets te worden?’
En William keek vriendelijk naar haar.
De meisjes mochten allemaal tevreden zijn over hun werk; de baksters knapten zich op en kwamen uit de keuken, en maakten tante Truida een compliment over de tafels. Oom Freek verscheen, om te zeggen dat hij de kinderen gezien had op den weg, ze zongen zoo vroolijk: ‘O schitterende kleuren van Nederlands vlag.’
Govert, Terentius, Ab, Tommy, Piet, Dolfje, Aimée, Nina, ‘alles liep wat loopen kon’ naar het groote hek, dat wijd was opengezet. Vergeefs werd hen achterna geroepen dat zij bij tante Truida moesten blijven, om de gasten te ontvangen. ‘Nu!’ troostte zich de eigenares van “Villa Theresina”, laten ze dan maar dienst doen als portiers.’
En daar stapte de stoet het hek binnen, een lange rij van paren kinderen, die zich door de kronkelende lanen wond, langs de gras- en bloemperken. Honderd gezichtjes, met in elk een paar gelukkige oogen; honderd handjes, die met driekleurige en oranje vlaggetjes wuifden; tweehonderd voetjes, die op de maat bewogen van het gezongen lied. Vijftig paartjes waren er, vijftig jongetjes en vijftig meisjes, allen netjes gekleed in zomerpakjes en zomerjurkjes, en waren sommige plunjes heel schraal, zindelijk waren alle. En tusschen elk vijf-en-twintigtal kinderen in, of er naast, een onderwijzer of onderwijzeres, die een vacantiedag voor hen opofferden, met een even stralend gezicht als was ieder hunner zoo'n kind dat pannekoeken ging krijgen en een dag mocht spelen. En frisch en helder op, vol gloed en harmonie, bijna geschoold, klonken de stemmen door het groen, de blauwe lucht in. En Nina's oogen schoten op eens vol tranen. Met wroeging herdacht zij hoe zij eens een italiaansch beeldenjongetje van ‘Welkom Thuis’ had willen wegjagen en hoe dankbaar was zij nu dat Aimée hem teruggeroepen had, met een standje aan haar; Jaan hem haar boterhammen gaf, en tante Georgie twee mooie vaasjes van hem kocht, die zij
| |
| |
Nina als een beschamend lesje, present deed. En zij knikte vriendelijk tegen den laatsten kleinen jongen, die het hek binnenging, en daarover van blijdschap blozend, in zijn wang beet. En zij zag hoe over- en overgelukkig allen waren met dien eenen dag pleizier, en verder zeker 't heele jaar niets. Op een korten afstand van de vergaderende heeren en dames, tot wie de portiers terugholden, maakte de stoet halt. En een der groote jongens, twaalf jaar was hij en zijn vader bakkersknecht, hield een werkelijk keurige aanspraak tot tante Truida, die hij ‘mevrouw tante Truida’ noemde, en die hij dankte voor de uitnoodiging hem en zijn kameraadjes gedaan.
Tante Truida drukte hem vriendelijk de hand, en zei op haar prettige manier: ‘Nu, hoor kinders, tante Truida vindt 't heerlijk jullie hier te zien, en vermaak jullie je nu maar flink vandaag! En zijn jullie niet innig blij met 't mooie weer?’ En zij riepen allen in koor: ‘Ja, mevrouw tante Truida!’ En tante Truida schaterde van pret, en de kinderen lachten, en de onderwijzers en onderwijzeressen lachten, en iedereen lachte, en de vogels jubelden hoog in het blauw, en het was een pleizier dat de lucht daverde. ‘Zoo'n pret die je aan 't hart ging!’ zei oom Freek. Toen trok de stoet nog eens voorbij de heeren en dames, en tante Truida en tante Georgie en oom Freek, schudden álle handen in het voorbijgaan. En toen mochten de kinderen, die zoo'n langen tocht hadden gedaan, zich verspreiden over het groote buitengoed, en gaan zitten op aangebrachte of daar al zijnde banken, op het gras, in prieeltjes, of waar zij verkozen, tot het tijd werd aan tafel te gaan.
Nina zocht den kleinen jongen op, die in zijn wang beet, toen zij hem gegroet had, en op haar vragen vertelde hij haar dat zijn vader tramconducteur was, en zijn moeder waschvrouw, en dat hij tusschen schooltijden nog boodschappen deed voor de menschen. Hij scheen een goede en aanhankelijke kleine jongen te wezen, met sproetige roze bolle wangen en rosgeel haar, dat borstelig overeind stond. En hij vroeg of Nina soms zijn vlaggetje wilde hebben.
‘Neen, zeker niet! Dat moet je zelf houden, hoor.’
| |
| |
Zij wist niet veel meer tot hem te zeggen, maar knikte hem van tijd tot tijd vriendelijk toe, en plukte madeliefjes voor hem, en dit vond hij even prettig, schijnbaar, als een gesprek. Maar eindelijk vertelde hij haar van den bovenmeester, die zoo'n goeie man was, en het ‘Haagsche bosch’, waar hij in de lente van die, ‘rouse met witte bloempjes’ plukte, ‘ook als deze, maar toch weer andere.’
Het luiden van een groote bel riep de kinderen naar de tafels, en een blij gejuich steeg op, toen zij alle heerlijkheden daarop vergaderd, ontwaarden. Eerst kregen zij ieder brood met vleesch, en een portie salade met eieren, en toen verschenen eindelijk onder hoezee!'s en hoera!'s de... de... de... de... PANNEKOEKEN!
‘Lieve hemel, wat een zaligheid! Wat een schitteren van oogen, wat een uitroepen van verrukking! Wat een gewuif van zakdoeken en servetten’, dacht Nina.
‘Zou je daar geen jáár voor werken?’ vroeg tante Truida tante Georgie, die knikte, gelukkig dat zij zoo iets kon zien. Het vleesch en brood, de salade met eieren waren in den smaak gevallen, maar de pannekoeken....
De kinderen konden melk krijgen of spuitwater. De twee onderwijzeressen en de twee onderwijzers, die tusschen hun inzaten, kregen koffie. De eene toren koeken verscheen na de andere; er was kandijstroop, kaneel en suiker, en William, Nina, Aimée, de Borntjes, Alice, Hanna en tante Truida's kennisjes gaven aan, en bestrooiden en besmeerden en sneden en schonken. ‘Ik beleef pleizier van Hanna!’ verzekerde tante Truida: ‘ze heeft nog niets omgegooid.’
‘Nee maar, Nina, wat zeg je van Nina?’ verbaasde zich tante Georgie. ‘Dat kind verricht wonderen. Nou, ik ben blij dat ik niet aan haar gewanhoopt heb.’
‘En ik!’ zei oom Freek. ‘Zie je wel, een beetje aanraking met 't werkelijk leven heeft al heel wat voor haar gedaan. Ik zal 't haar vader schrijven.’
‘Kom, proeven jullie nu ook mijn koeken eens; meneer Eckhardt; een kop koffie zal u smaken.’
‘Wel kinderen, heeft 't lekker gesmaakt?’ vroeg
| |
| |
tante Truida. ‘O, heerlijk, mevrouw tante Truida, héérlijk! Hè, die pannekoeken!’
‘Mevrouw, waren ze nou niet in boter, hij zegt in vet, maar wij hadden zélfs vroeger een boter-en-kaaswinkel, dus ik kan 't best proeven, mevrouw.’
‘En jij heb gelijk, hoor kleine meid!’ tante Truida kneep in het wangetje van een schraal blond kind, en tikte het toen op den neus, waarmee het machtig vereerd bleek. ‘Boter was 't.’ En toen ging er weer een soort van gejuich op: ‘O bóter, hoor je? 't Was boter! Daarom waren ze zoo lekker.’
Nu werden tot nagerecht de pruimen en peren rondgedeeld, en door de monden gegoocheld, toen mochten de kleine gasten met volle magen opstaan, en weer doen wat ze wilden; spelletjes onder elkaar, zich vermaken op schommel en wip, of in wilde vaart rondzwieren in den kleinen draaimolen, of zitten op een bank, of rollen in het gras, dat juist was geschoren. Tante Truida hoopte vurig dat de koeken allen wel mochten bekomen, en niemand te veel gegeten had. Tante Truida rende, draafde en speelde mee als de beste; oom Freek vond zichzelf onverwachts in een kring, met een blinddoek voor zijn oogen en een twintigtal joelende kleine bengels om hem heen. Aimée vroeg de kleine meisjes naar hun poppen, en zette een kookcursus op in een prieeltje, waar voornoemde kleine meisjes vol eerbied keken naar een denkbeeldig fornuisje en dito potten en pannen.
De drie oudste dames Born pompten kinderen uit, die op Zondagsscholen gingen, en verschrikten verder alle ‘pannekoekers’ door hun saai- plechtig- en deftigheid en hun geheven wijsvingers. En als zich daar iemand over ergerde was het Hanna Kamp, natuurlijk rondzwervend met Dolfje aan de hand en Tinie op den arm; Hanna zamelde ten slotte een soort van bewaarschooltje om haar heen. Maar het meeste succes hadden Marie Born, en Nina en William. Marie Born vertelde aan een aandachtig gehoor sprookjes en verhaaltjes, en Nina en William hielden, tegenover elkaar staande, de handen ineen, en lieten onder de bogen hunner vier geheven armen een lange slang van elkaar vasthoudende kinders genieten van het onvergelijke- | |
| |
lijke ‘kruip door- sluip- door’, waarbij nu en dan een kind werd gevangen en onmiddellijk weer losgelaten. Want William wilde zijn plaats niet afstaan; hij vond het veel te aardig, om zoo met Nina te staan, de handen in elkaar. Ze zag er zoo allerliefst uit, en er was vandaag zoo'n zacht vreugdevol licht in haar oogen.
En Nina vond het ook erg prettig, en zei nog maar niet dat ze moe werd. Het genot had zijn toppunt bereikt, de kinderwangen gloeiden als granaatappels, de oogen straalden het gelukzaligst, en Nina klemde haar handen wat vaster in die van William, om te verhinderen dat ze langs haar zijden neervielen, toen twee allerliefste stemmetjes klonken met een klank, die haar het bloed naar de wangen joeg:
‘Nee maar, héb je ooit.... Zeg, Nina en arme kinderen vroeger. Nou, je kan wel zien wie hier in 't spel is.... Wat een opofferingsgezindheid!’
Nina wrong onwillekeurig Williams handen uit de hare, de kinderen stokten in hun aanloopje, en William die niets gehoord had, staarde haar met open mond aan.
‘Wat is er Nineke?’
‘Och, die idioten van schepsels,’ mompelde ze.
Maar dadelijk daarna, kwamen William allerliefst begroeten Florine en Hélène, gevolgd door Alice, die haar den weg had gewezen. ‘O, dag William!’ ‘Zoo, Willie,’ voltooide Florine sentimenteel.
O, goden néén, alsjeblieft geen Willie!!’ gooide hij een natten handdoek over deze teederheid. ‘Noem me William! En er staat hier nog iemand anders.’
‘Ja, dat zien we!’ zei Florine. ‘Dag Nien, ben je zoo met de kinderen bezig. Wij niet! Wij hebben er voor bedankt, hoor!’
‘Maar waarom komen jullie dan hier? dácht William, en zei Nina.
‘Waarom? nee maar, 't is wel leuk zoo te eens kijken!
We kwamen daarnet die oude juffrouw, hoe heet ze, tante Truida tegen, en ze knikte ons wat vriendelijk goeiendag. Ze vond het best dat we kwamen.’
‘Natuurlijk, ze is een lady!’
‘Gunst Nina, doe toch niet zoo vróóm, want je bent zoo niet. Dát weten wij beter.’
William keek Nina verwonderd-nieuwsgierig aan,
| |
| |
Nina, die haar oogen wijd openzette van schrik. ‘Néé, maar... moesten ze haar dan altijd zwart maken, en dat waar William bij was. En waarom toch? Och, nijd en afgunst!’
‘Kom, kom dames!’ lachte William, maar Nina verbeeldde zich dat er wat ontevredens zijn lach temperde. ‘Nou niet kibbelen!’ Nina heeft gelijk, juffrouw de Voss is een dame.’
‘O ja, een ontzéttend léúk type!’ dreef Florine de hoogte in. ‘Zeg Nien, vind je mijn roze zephirtje niet goed zitten?’
Nina verwaardigde zich niet een antwoord te geven. Haar geheele opgewektheid was neergezakt; zij voelde zich lusteloos, kon zich wel languit in het gras gooien en schreien. De kinderen stonden steeds op eerbiedigen afstand te wachten, tot de meneer en de juffrouw zich weer zouden bemoeien met hen. De kleine meisjes stootten elkaar aan, vol bewondering over de toiletten van Florine en Hélène, welke laatste in lila praalde.
‘Zie je, William, mijn papa is prof. in Delft, maar we logeeren 's zomers altijd op Scheveningen, en nu is Hélène voor een paar weken bij me. Leuk hè?’
‘Wát moet ik zeggen, ontzaggelijk, of ontzettend?’ schertste William, die toch altijd zijn jongensschik in de nufjes had, ze niet leelijk vond, en haar echt vrouwelijke gebreken met een mannelijke toegevendheid beschouwde.
‘Zie je wel, William is een flirt, en mij wil hij altijd zoo de volmaakste volmaaktheid hebben!’ mokte Nina, zich tot de steeds geduldig beidende kinderen wendend. ‘Wij zijn moe nu, kinderen, willen jullie nu een beetje alleen spelen, bijv. patertje langs den kant!’ Zij vonden het goed, en dansten spoedig in een jolig kringetje rond, een in het midden.
En Nina luisterde bitter naar de dartelheid van William met de dames Florine en Hélène, besloten hen niet alleen te laten.
Plots klonk er een geroep van: ‘Nina! Nina! Alice! alle dames die bedienen, hier komen!’
En zij moest weg, er was niets aan te doen. De theetafels moesten aangericht worden. Het was al vier uur. Om half een waren de kinderen gaan spelen.
| |
| |
‘De koeken hadden tijd gehad tot verteren!’ meende tante Truida.
Steeds met William, Florine en Hélène voor oogen, hun lachwoorden in haar ooren zich opdringend eentonig herhalend, dekte Nina mee tafels. Weldra werd ook William geroepen, die, vol pret, met rood gezicht, aankwam, gevolgd door beide nufjes. ‘Lieve hemel!’ verbaasde zich Hanna Kamp.
‘William, jongen, laat je me nu in den steek? Voerde je zulke interessante gesprekken met de jonge dames? Ja já, ik merk 't wel!’ schertste tante Truida, ‘nou, ga je gang maar, jullie bent jong! Ik gun 't je van harte, hoor!’
‘O, juffrouw de Voss!’ gilde Florine met een uithaaltje. ‘O, wat is u een ondeugend mensch! O hè William!’
‘Nou óf, hè?’ vroeg William, Nina zoekend, maar Nina stond opzettelijk met den rug naar hen toe, te praten met Marie Born; terwijl Hanna Kamp zich ergerde over die allermalste opgedrilde modeplaten, die nu niets hier bij die ongedwongen pret pasten.
Een luide bel riep de kinderen, die zich bij troepen naar de keuken hadden mogen begeven, om zich af te wasschen en wat op te knappen, naar de theetafels.
Een gejuich steeg weer omhoog voor de schalen broodjes met saucijs en kaas en koek, en krentenbollen, en de glazen melkthee of enkel melk.
De meisjes gingen weer ijverig bedienen, William bediende mee, en de élégantjes keken toe.
Tante Georgie verwonderde zich er over hoe ze zoo dorsten blijven zitten.
De aardigheid was voor Nina van het feest af, en het speet haar niet, toen de theemaaltijd ten einde was. In ordelijken stoet stelden de kinderen zich om zes uur op; ieder nog met een klein geschenk in de hand; de meisjes droegen kleine mandjes waarin fruit; naaidoosjes, popjes, speldenkussentjes, naaldenboekjes enz.; de jongens pochten met hoepels, vliegers, tollen, ballen. Tante Truida had eerst een tombola zonder nieten willen houden, maar daar er te weinig tijd voor bleek, zag zij er van af. Nu, zij kon toch voldaan wezen over haar dag, want de opgetogenheid der kinderen steeg tot uitbundigheid, toen de afscheids- | |
| |
gaven werden uitgereikt. Dezelfde jongen van dien morgen, dankte uit naam zijner makkertjes ‘mevrouw tante Truida’ voor het genoten pleizier en de keurige presentjes, en onder gezang ging het naar de gereed staande Jan Pleiziers, aan het hek.
O rijen terug, o zeg, rijen, nee maar!’ Het was een nieuwe zaligheid, en de Jan Pleiziers verwijderden zich met lachende koetsiers en groetende onderwijzers en onderwijzeressen, en kinderen die zongen: ‘Lang zal tante Truida leven! Honderd jaar na dezen!’
‘Nou, dat zingen we mee, ‘riep tante Georgine, en Hanna en de kleine ‘Welkom Thuis-ertjes’ dansten in een kring om tante Truida heen.
‘De dag is geslaagd!’ hijgde deze, ‘m'n armen zijn lam van 't touwtje draaien, heb jullie me niet zien springen? maar ik doe 't elk jaar met genoegen weer, met genoegen en liefde.’
‘Zijn 't altijd dezelfde kinderen?’ vroeg Florine, die zich afvroeg of die liefde geen aanstellerij kon zijn.
‘Neen, elk jaar andere, maar die kennen we al van 't Kerstfeest, verleden jaar. Heb jullie m'n persheeren niet gezien? twee zijn er gekomen. Ik heb er niets van gezegd, maar 't lijkt wel of de menschen 't rondstrooien dat ik van die feestjes geef. Nina ook plezier gehad?
‘O ja, tante Truida! 't Was zoo aardig, die kinderen.’
‘Kinders, ik geef jullie tot belooning voor de hulp, een bal, in Januari. Geen bepaald bál, maar zoo'n springpartijtje.’
‘O ja, een sauterie!’ verbeterde Florine, met in haar oogen een hunkeren om de sauterie met haar tegenwoordigheid te vereeren.
‘Nou, u komt óók maar!’ zei tante Truida goedig, en ú ook’ tot Hélène. Jonge meisjes moeten maar huppelen.’
‘Wel ja, hoe meer ziel hoe meer vreugd!’ vond William. ‘Jullie komt maar.’
‘Dat had hij wel kunnen laten!’ beoordeelde Nina inwendig. ‘Zie je, hij wás een flirt. Wat was hij rood, toen hij terugkwam. Natuurlijk, die drie hadden 't gehad over háár. O, o, o, als ze hem maar niets hadden verteld....’
Iedereen van tante Truida's partij ging dien avond tevreden naar bed, behalve Nina.
|
|