| |
| |
| |
Twaalfde hoofdstuk.
Jaans jubileum.
‘De atmosfeer is nou zoo echt frisch en gezond, ja, zonder élégante menschen!’ zei William, die heen en weer liep, om bevelen en aanwijzingen te geven, vergenoegd rondkijkend naar al de werkzamen om hem heen. O, wat een pret was dat! Hanna Kamp in grooten blauwen boezelaar, echt in haar element, hamer en beitel hanteerend den besten timmerman ten spijt, stond op de bovenste tree van een trapleer, vastgehouden door Gijsje, die spijkers aangaf; terwijl Marie, Aimée, Doortje, haar vriendin, de drie indisch-mannetjes, Govert, Terentius de wijsgeer, Dolfje, ja zelfs Tinie, met juf en mama aan het hoofd van den troep, kransen vlochten en uit takken festoenen fabriekten, om de keuken voor Jaans feest met groen te tooien. Aimée plande zelfs een trophee van sparretakken, met een pop gekleed als bruid in het midden; schoon niemand kón zeggen hoe die pop aan den muur moest zonder kleerscheuren. Maar Aimée besloot het te probeeren, Jaan was nu toch ook een soort van bruid. Men had Jaan gedwongen dien heelen dag door te brengen bij een getrouwde zuster op den Leidschen weg. ‘En wie zou dan haar werk doen?’ had de trouwe gevraagd. ‘Wij! wij! wij! wij!’ hadden de kinderen geschreeuwd. En Jaan, zuchtend: ‘dat mevrouw 't zelf moest verantwoorden,’ was ‘haar bloedeigen keuken’ uitgeduwd door ‘de bende van Abolino’; terwijl oom Freek haar in eigen persoon naar de tram bracht, om goed te weten of ze wel wégging, en in zegepraal kwam berichten dat ze nu heusch héén wás. Hij deelde nog veel boodschappen
| |
| |
mee van Jaan, die, benauwd voor haar vaten, vloer en potten en pannen, hoopte dat meneer William en Govert maar niets zouden breken, dat Gijsje flink zou boenen, en de schoonmaakster zindelijk zou dweilen.
‘En of Aimée alsjeblieft eerst de dekens op de bedden wou leggen en dan de spreien er over heen zou slaan, en niet, zooals zij laatst gedaan had, juist andersom.’ Want Aimée, die zich een geboren huishoudster waande, kreeg nu en dan een ‘helpvlaag’. Het was een hééle glorie, toen Jaans naam: ADRIANA BAL, in letters van dennengroen en rood papieren rozen, op geraamten van ijzerdraad, kon worden opgehangen, boven den keukenschoorsteen, eigenlijk een groote schouw, want ‘Welkom Thuis’ had nog echt gezellig oud-hollandsche overblijfselen. Het jaartal en de datum van Jaans komst, en die van haar jubileum, kwamen er respectievelijk onder en boven, in verguld papieren letters en cijfers, door William uitgeknipt en op karton geplakt. En tante Georgine verheugde zich over het feit dat Jaan niet van adel was en haar naam een driedubbele, als Bal van Ballen tot Ballenburg. Verbeeldt jullie, kinderen, dan zouden onze vingers dóór zijn.’
‘Mevrouw zal er weer wat van máken!’ zei hoofdschuddend juf, die Tinie op den arm nam, opdat zij de uitwerking der roode rozen op het groen beter zou kunnen zien. Tinie greep er uit de verte naar: ‘O, mooi, ikke ebbe, Tinie, Tinie! Tinie-ie-ie!’
De andere kinderen zagen in vreezen en beven toe, trippelend van ongeduld, dansend van den eenen hiel op den anderen, knauwend op hun vingers, terwijl ‘Adriana Bal’ door William nog eens recht werd geschikt; de letters waren n.l. door ijzerdraadstangetjes aan elkaar bevestigd, maar zij wiebelden min of meer.
‘Nog een ijzerdraadje, ja! Gijsje, rol eens wat af!’ En Gijsje, maar al te blij dat hij van dienst kon zijn, greep een kletterende, glinsterende, ijzeren streng, en deed zijn best zoo goed mogelijk te helpen.
William nam maar veel wil voor de daad. Een ‘hoezee!’ steeg op, toen Adriana Bal keurig prijkte, en de kinderen grepen elkaar bij de hand en spron- | |
| |
gen. ‘Bewaar jullie hoera's nu voor morgen, spaart de kelen!’ gebood mama. Om de lamp, aan de zoldering, kwam een groote kroon van sparregroen; toen slingers langs deuren en ramen. Terry, Dolfje en de indischmannetjes versierden Jaans stoel, en Aimée versierde Jaans kop met een dennentakje, morgen ochtend zou ze er een roos in steken. Ook de pop Adelaïde-Bertha, het bruidje, werd op de een of andere manier in een bed van groen gestoken. Toen werd de heele vergadering de keuken uitgedreven door Pleuntje, de schoonmaakster, die frisch op moest dweilen en zette Gijsje zich tot een geweldig koper poetsen, waarbij tante hem vriendelijk aanmaande geen deuken in haar antieke kandelaars te maken, uit overmaat van ijver. Hanna, Marie, Nina en Aimée, waschten den twaalf-uur boel om, en na het middag-eten waschte de gansche familie, om de brandschoone keuken niet te bezoedelen, in het zitkeukentje vaten. Oom Freek deed vreeselijk lang over een bord-drogen en William insgelijks, zij poetsten er ‘artistiek’ op!’ plaagde Hanna.
En dan vergeleken zij de glimmende borden. ‘Kijk 't mijne eens’ ‘Nou, 't mijne is véél mooier, kijk u maar tante!’
‘De hemel beware ons voor zoo'n paar vaten-wasschers, jullie kunt nog niet in een hotel, hoor!’ riep tante, die er zes tegen zij één afdroogde. En Pleuntje, die al wat opruimde en dingen in de kasten zette, ‘lachte zich bijna een ongeluk.’ ‘Nou, ze kon óók wel zien dat 't voor de heeren maar 'n pretje was.’
‘Pleun!’ riep oom Freek, ‘je zal van mij vandaag een extraatje hebben, omdat je zoo flink gewerkt hebt.’ En toen alles aan kant was, de zitkeuken ook bekunstbloemd en begroend, en Pleuntje met een omslagdoek, die haar op straat nooit verliet, afscheid nam, stopte oom Freek haar een gulden in de hand, bij den gulden door Pleuntje dien dag verdiend. ‘Maar niets zeggen!’ fluisterde hij. ‘'t Is een staatsgeheim! En pas op, als je mij aan de politie verklapt?’ ‘Nou menéér!’ gilde Pleuntje.... ‘O mevrouw, meneer... ha ha ha ha ha!’ ‘Pas op! ga weg!’ joeg oom Freek haar de keuken uit, met opgeheven hand, en Pleuntje
| |
| |
maakte beenen, nog even haar hoofd om de deur stekend met: ‘Ik ga lekker 'n beulinkie koopen! Ik laat me man van avond smullen!’
De kinderen legden nu allen hun geschenk voor Jaan in de eetkamer neer, en de kleintjes, behalve Tinie en Dolfje, mochten opblijven tot de courant kwam, waarin deftig vermeld stond:
Morgen, 16 Augustus, is het twaalf en een half jaar geleden dat
ADRIANA BAL
bij ons haar betrekking aanvaardde. Zij was ons steeds een trouwe, hulpvaardige huisgenoote, en onzen kinderen een liefdevolle vriendin.
De familie Eckhardt.
Huize ‘Welkom Thuis’, bij Voorburg.
Iedereen moest het lezen en was er verrukt over, want iedereen had het helpen opstellen, en uit minstens zeven en twintig kladjes was dit gekomen. Govert betreurde het alleen dat er niet onder stond ‘Leve Jaan!’ En toen Nina hem daarover uitlachte, verontwaardigde hij zich ten zeerste. En oom Freek vond eigenlijk dat er had behóóren te staan: de heer en mevrouw Eckhard-Casselink (tante Georgie's naam) maar enfin, dan was de familie weer te kort gedaan.
Jaan kwam thuis, de courant verdween van tafel, onder een: ‘Stop weg! Stop weg!’ Men trok Jaan in de huiskamer, en verbood haar op ‘straffe aan den lijve’, waarvan de geringste waren geeselen en brandmerken, de keuken te naderen.
Jaan zei dat zij zich, uit haar keuken, voelde als een visch op het droge, en ging daarom maar liever naar boven, inspectie houden over de bedden, die Marie Born, Nina, Hanna en juf ‘goddank góéd’ opgemaakt hadden. Nina had dit werkje voor 't eerst in haar leven verricht.
‘Nee, maar dan wordt 't toch bijna tijd dat je 't leert!’ riep Hanna.
Maar Nina was door juf vriendelijk en nauwkeurig terecht geholpen, en eindigde zelfs met het wel jolig te vinden.
| |
| |
‘Nóú, huiswerk!’ roemde juf, ik doe 't gráág. Kamer-dag vind ik zelfs prettig. Als je alles dan zoo zindelijk hebt gemaakt.’
De Augustuszon scheen helder op Jaans jubileum.
Er was haar bevolen juist om zeven uur op te staan, en dan te verschijnen in de eetkamer, waar de tafel prijkte met groote bouquetten en de heele familie bijeen was. Toen Jaan binnentrad, dribbelde Tinie op haar toe met een reuzenruiker: ‘Jaan, Tinie felciteer u twaalf jaar.... Tinie....’
Er was Tinie heel iets anders gezegd, eigenlijk ingepompt, maar ze was het reeds lang weer vergeten; doch Jaan pakte haar in geestdrift op, en knuffelde haar: ‘Och, m'n kleine poesemie, zijn al die mooie rozen voor Jaan, 't is zonde! Dank je wel, schatje!’
Nina was aan de piano gaan zitten en een koor van: ‘Lang zal ze leven, honderd jaar na dezen!’ begroette Jaan. Jaan werd er al aangedaan van en kreeg haar zakdoek; Tante Georgie vergat heelemaal de plechtige toespraak, die zij van plan was tot Jaan te houden, en kwam met beide armen wijd naar haar toe. ‘Ma, geeft u haar nou ook een zoen!’ gebood Aimée, en tante Georgie deed het, waarop Jaan het uitbulkte met een gepiep en in een woest gehuil losschoot. Maar dit was nog niet alles, want Jaan kreeg twee handen van oom Freek, en zooveel pakkerts van alle kinderen, tot zij dacht te smoren. Nina gaf een hartelijken handdruk. Mozes blafte vroolijk, zat op, en bood een poot, en vervolgens likte hij Jaans gezicht. Toen moest Jaan, steeds met haar zakdoek voor oogen, de geschenken in oogenschouw nemen. Een gouden horloge met inschrift en gouden ketting van meneer en mevrouw; mooie zwarte stof voor een beste japon met garneerzij en voering er bij van Govert en Aimée; Terry gaf een groote flesch eau de cologne; Tinie en Dolfje twee paar handschoenen; Ab en Tommy de Gijzel ieder zes mooie zakdoeken, Piet een zilveren vingerhoed, juf een witten geborduurden boezelaar, en Nina kwam voor den dag met een werkelijk chique en artistieke naaidoos, die Jaan verblindde door glimmen van lichtbruin hout en het schitteren van koperbeslag.
| |
| |
‘O, o!’ riep Jaan. ‘O, o! O, o! Ik duizel er van!’
Toen toog Jaan, ‘o lieve help!’ aan den arm van meneer, naar de keuken; mevrouw en alle kinderen achter haar aan. En toen de keukendeur openging,
en Jaan al het groen zag, ‘sloeg ze bijna van haar stokje.’
Zij werd gauw gezet op een stoel, onder de begroende kroon, en daar werd haar de courant in handen gegeven. ‘O mevrouw!’ snikte Jaan, ‘ik kán 't niet
| |
| |
lezen. Dat u nog iets deed, maar zooveel, zooveel!
't Is zóó'n eer! Leest u 't vóór!’ Tante Georgie deed het, en Jaan luisterde toe, het gezicht in de handen. En toen hield oom Freek werkelijk nog de toespraak tot Jaan, haar dankend voor haar goede diensten al die jaren, en haar deelen in lief en leed met de familie Eckhardt, waarvan zij de verschillende leden in ziekten van allerlei aard had opgepast en verzorgd met een toewijding, geduld en teederheid, die nooit konden worden vergolden. ‘Dus leve Adriana Bal!’
En ‘Leve Adriana Bal!’ klonk het van drie stemmen. En zie daar stonden Gijsje, en Pleuntje en de tuinman, die ter eere van het feest een keurige ‘Glorie de Jong’ in zijn knoopsgat had, en Jaan een kamerplant aanbood. En toen was het officieele gedeelte van het feest afgeloopen, en kon Jaan haar hoofd onder de pomp steken, om tot zichzelf te komen. En toen zij er, zonder muts op haar aschblonde haar, terwijl het water in stralen langs haar gezicht droop, weer onderuit kwam, wreef zij zich droog met een blauwen handdoek. En daarna kon zij pas zeggen: ‘O meneer, mevrouw, en m'n heerlijke dotten van jongens, duizendmaal, duizendmaal bedankt allemaal. Hê, ik ben der kompleet óp van. Mág ik nou nog 's alles bekijken?’
‘Néé, eerst ontbijten, koffie vanmorgen, en koek bij de boterham voor iedereen!’ zei tante, ‘ter eere van Jaan!’ En Gijsje, die nooit sprak dan wanneer hem wat gevraagd werd, schoot op eens los in een wonderbaarlijke welsprekendheid voor zijn doen, en grinnikte ‘Ter eere van Jaan, hi hi!’
En na het ontbijt, gilde Jaan het nog eens uit over de geschenken, en vertelde Terry haar dat hij haar eerst drie paar wollen kousen had willen koopen, maar dat Aimée hem dit afgeraden had. ‘Dat gàf je niet, als iemand ergens twaalf en een half jaar was!’ ‘En Jaan, vind je eau de cologne niet heerlijk?’ ‘Nóú, schatje!’ zei Jaan, ‘je mag er driemaal op mijn rug de keuken voor rondrijden. Ik ben vandaag zoo blij, met geen koning zou 'k willen ruilen.’
En om tien uur kwamen William, Marie en Hanna
| |
| |
en Doortje. William drukte Jaan een porte-monnaie met een rijksdaalder er in, in de hand; vlak ná hem drong Marie haar een platte doos op, waarin een stelletje van omliggend kraagje en manchetten, toen Doortje een jong poesje, en Hanna een horlogestandaardje van donkerblauw fluweel. ‘Van 't horloge vóór 't horloge!’ ‘Héére!’ zuchtte Jaan, er van op een stoel vallend, ‘ik kán niet meer.... o lieve Jacobus nog tóé.... 't Is te veel, te véél voor één mensch! Als der nou maar niks akeligs gebeurt, vlák der na’, maakte ze zich bezorgd.
‘Mensch!’ riep Hanna Kamp. ‘Zie naar mij, freule Horloge! Als mijn horlogewinkel er niet was geweest, was jij vandaag niet zoo rijk geworden. Leve Kamp en Co.! En schep vreugde in 't leven, anders krijg je de mot in je maag!’
Jaan mocht dien dag niets doen dan prijken in haar beste kleeren, en in de zitkeuken bezoeken afwachten, met haar uurwerk en ketting aan. Men had haar de eetkamer of het salon aangeboden, maar daar bedankte ze voor. Zij voelde zich veel familiaarder in de zitkeuken, waar zij den heelen dag als een ‘opgedrilde kalkoen’ moest limonade schenken en taartjes uitdeelen aan haar familie en kennissen, die haar kwamen gelukwenschen. Vele van Tante Georgine's vrienden kwamen ook, en de moeder van Gijsje, met een schoone muts op en een blauwig-roode punt aan haar neus, verscheen toen de keuken op zijn volst was. En haar eerste opmerking luidde: ‘Wat gróéit die Gijssie, och, nou krijgt ie ook goed inslag. En gekleed as 'n sinjeur!’ En Gijsje, in een onberispelijk roze gestreept jasje, bood haar een klein trapleertje aan, om op te zitten, daar het Jaan aan zetels ontbrak.
Er was een extra middagmaal bezorgd door een kok, en men dronk op Jaans gezondheid. Maar de avond zette eerst de stralende kroon op het feest, want toen werd er vuurwerk afgestoken ter eere van Jaan, in den tuin, die gedeeltelijk met slingers van lampions was versierd. Prachtige pijltjes, gekleurd en zilverig, schoten onder leiding van oom Freek en William, naar de blauwe avondlucht heen, en drie
| |
| |
soorten van bengaalsch vuur, rood, wit en groen waarvan het eerste sterk deed denken aan brand, moesten Jaan de nationale vlag voor oogen tooveren. Terry en Govert ontstaken nog een apart vuurwerk van henzelf, dat feitelijk bestond uit een aantal snel flikkerende en uitdoovende vlammetjes, maar dat Jaan het mooist van alles vond. En zij knipoogde tegen Nina, die weer nóóit gedacht had dat het zóó plezierig was feest te vieren voor máár een dienstbode.
Eindelijk ging de familie doodmoe naar bed.
‘Mevrouw, meneer!’ Jaan hijgde van aandoening, ‘dank u nog een millioen malen. 't Was goddelijk. Maar toch ben ik blij dat ik mijn beste japon kan uittrekken en morgen weer gewone Jaan ben, werk-Jaan. En morgen ga ik driedubbel werken! Och, och, als m'n keuken maar weer gauw gewoon wordt!’
Nina trachtte zich, na dat gezegde van Jaan, te verplaatsen in Jaans toestand. Hoe was 't mogelijk dat Jaan nu maar weer een ‘werk-Jaan’ wilde zijn!
En Jaan lachte smakelijk, terwijl zij den volgenden dag schoone gordijnen voor de eetkamer streek, en Nina op een stoel zat toe te kijken, hoe het heete glijdende ijzer het slappe, kreukelige nog wat vochtige vitrage schaatste tot een glad sneeuwwit getakt en gebloemd kantwerk, een lust voor het oog.
‘Jaan!’ zei Nina, ‘mag ik nu alle klosjes en zoo uit je leelijke sigarenkistje in de nieuwe naaidoos doen, die ik je gisteren gaf?’
‘Gut,’ zei Jaan, ‘als u 't wilt, nóú... ik ben der haas te groos op, om 'em te gebruiken. Iedereen vond 'em even beelderig. Maar wat ik nog 't mooiste vond.... mag ik dàt zeggen?’
‘Ja, zeker.’
‘Nou, as u der dan niet kwaad om bent, u bent nou zoo aardig voor me, en dat doet me nog veel beter an me hart dan die naaidoos. As u nou 's grooter ben en trouwt, zal een mensch 't wel goed bij u hebben. Ik mag u nou werkelijk graag.’
‘Vroeger niet?’
‘Nee, u zou der, geloof ik, ook nies om gegeven hebben, wèl?’
| |
| |
‘Ik geloof 't niet, maar nu zijn we voortaan beste vrienden, hè Jaan?’
‘Nog bestiger dán best!’ beweerde Jaan, ‘als u ooit iemand van mijn slag noodig zou hebben, reken dan op Jaantje Bal.’
‘Hoe is 't mogelijk dat je nooit een andere meid er bij wou nemen!’ verwonderde zich Nina. ‘Gaf 't je nooit te veel werk?’
‘Nóóit, 't kon me nooit schelen met een werkvrouw, maar zoo'n nieuwerwetsche hoeptrala, die niks uitvoert, in mijn keuken niet, hoor. Ik zal je wat zeggen, jongejuffrouw, ik mot mijn zenuwen uitwerken.’
Je zenuwen?’
‘Ja, me zenuwen. Toen ik een kind was, had ik 'n stiefmoeder, we waren met ons tienen, en ik kreeg slaag, net as Gijsje, en had 'n miserabel slecht leven. En later, onder de menschen gezwalkt, van hier naar daar, van daar naar hier; ik was wel brutaal ook soms, als ze naar voor me waren, of vitterig. Je hebt zoo van die éénige mevrouwen, die zoo op je handen kijken, tot je uit pure weeigheid de dingen breekt. Dan huilen ze als er 'n plekje nat op 'n keukentafel is, en alle vaasjes motten op 't vaste puntje staan. Hier ben ik nooit brutaal geweest, uw tante zag dat ik goed werkte, en als ze me wat te zeggen had, deed ze 't vrindelijk. Ik wist eerst niet waar ik met me groote mond most blijven, der viel hier nooit iets te kijven, dat rijmt, maar dan werkte ik 'em uit verbouwereerdheid uit op den vloer en de kachel, en, anfijn, ik hechtte me hier sebiet verschrikkelijk. Net 'n boom in den tuin. Nee, en nou was ik altijd wat jaloezieachtig, en daarom wou 'k er ook niemand bij hebben ook. Ik ben nou zoo, als ik goed gekookt of gewerkt heb, is de eer voor mijn dan. Juf kan me niet schelen, da's 'n goeierd, en nou Gijsje, 't wurm doet me altijd denken 'an toen ik zelf 'n kind was. Maar ik doe, omdat 't in m'n aard legt jachterig te zijn, tienmaal meer as 'n gewoon mensch, dat zijn me zenuwen. Ik mot m'n armen altijd bewegen. Mevrouw wil dat 'k veel eet ook. En ik verdien hier goed, en ik mag hier altijd blijven, en ziezoo, alweer mooie gordijntjes.’
Vol voldoening hield Jaan ze in de hoogte. Het be- | |
| |
nieuwde Nina natuurlijk weer of Jaan ooit ten huwelijk was gevraagd; al was ze mottig. Jaan had geen onaardig gezicht. Zij wilde niets vragen, doch Jaan vertelde uit eigen beweging reeds; dat ze eens, voor ze op ‘Welkom Thuis’ kwam, verkeering had met een zeeman, maar hij vond bij nader inzicht uit dat hij een gladde vrouw verkoos boven een pokdalige, en had daarom een gladde naar het stadhuis geleid.
‘Dat heb je van die zeelui!’ zei Jaan. Zoo veranderlijk als de wind; want eerst had ie gezworen dat ie er niet op zág. En nou blijf ik maar vrijgezel, en hou me spaarduitjes voor mijn alleenig. Want ik had altijd een soepsonnement dat ie die liever had dan Jaan zelf.’
En Nina volgde Jaan naar de huiskamer, waar de vuile vitrages moesten wijken voor de schoone.
Nina vond 't toch wel aardig, zoo'n kijkje in Jaans karakter; en Jaan zelf, met al haar gebreken, die ze zoo gul opsomde, was om van te houden.
Hoe gek, dat zij nooit gelet had op de oude meiden vroeger op ‘den Esschenhof’. Zij zou Jenny toch eens naar hen vragen.
|
|